NOODLANDING VAN EEN LEGERVLIEGTUIG IN
NOORD BRABANT.
Het groote Avontuur
De nachtwacht van het telex-apparaat in het Badhotel te Baarn. Door de
journalisten is bij het telex-apparaat in het Badhotel te Baarn een nacht
wacht ingesteld, waarbij ieder op zijn beurt dienst heeft
Het nieuwe Fransche kabinet Chautemps. De ministers op
de trappen van hotel Matignon te Parijs na de samenstelling
Nauwelijks is de Maas naar haar bedding teruggekeerd of de modder
laag, welke zij achterliet, wordt met man en macht verwijderd. Een
kijkje bij de loshaven te Roermond
De Luchtbeschermingsdienst te Amsterdam nam Woensdag weer eenige
sirene-proeven, waartoe o.a. op het dak van de Bijenkorf aan het
Damrak een installatie geplaatst was
Struisvogelmanieren hield dit legervliegtuig er op na, toen het Woensdag tijdens
een oefenvlucht boven Noord Brabant een noodlanding moest maken, die
echter zonder persoonlijke ongevallen afliep
Op Schiphol arriveerde Woensdag per KLM -vliegtuig uit het prinsdom
Orange de «Oranje-boom», welke op den aanstaanden nationalen
feestdag door den burgemeester van Amsterdam in het Leidsche-
boschje geplant zal worden
Kolonel Beek, de Poolsche minister
van Buitenlandsche Zaken, tijdens
zijn vacantie te Cannes
FEUILLETON
Ionian uit de Tropen door
FRANS DEMERS.
10)
Even later zat hij vlijtig over zijn schrijf
boek gebogen en wachtte af. Een uur ver
streek, twee uuren er gebeurde niets.
Tenslotte, toen het vliegtuig niet ver meer
verwijderd was van Bangoeï, ging het luikje
van de cockpit open en kwam het verbaasde
gelaat van den eersten piloot te voorschijn.
Riefenberg deed eerst alsof hij hem niet zag.
De piloot gaf een teeken en wees naar de
Lebonlooze kajuit. De journalist keek dan
achter zich en sloeg van verbazing zijn armen
in de lucht. Hij wipte overeind en liep naar
het deurtje. Er was niemand.
De vlieger vroeg met gebaren of hij niets
gehoord, noch gezien had?
Nee, schudde Riefenberg met het hoofd
en wees naar zijn zetel en zijn schrijfboek.
Toen overhandigde de piloot hem de draad-
looze mededeeling, welke hem zo pas door
Fort Lamy was geseind en las: „Passagier
Lebon op vliegveld Archambault uit toestel
gevallen stop ongedeerd stop dringt aan, dat
hij zal worden gehaald stop zal alle onkosten
betalen stop".
Riefenberg veinsde nogmaals de grootste
verbazing. In zijn hart jubelde hij. Hij wees
naar het laatste gedeelte van het bericht. De
•eerste piloot schudde krachtdadig „nee" en
beduidde met de hand, dat hij verder zou
vliegen. Daarop trok hij zich terug in de
cockpit.
Riefenberg haalde verlicht adem. Alles
scheen schitterend te zullen verloopen. Lebon
had het begrijpelijkerwijze voorzichtiger ge
acht geen verwikkelingen te zoeken, door ge
wag te maken van de wijze, waarop hij uit
het vliegtuig was getuimeld.
Onmiddellijk na de landing te Bangoeï.
werd de journalit door de piloten met vragen
overstelpt. Maar hij wist niets te vertellen
had niets gezienniets gehoorddaar
hij-dadelijk zijn plaats had opgezocht, zonder
zich om Lebon te bekommeren.
De arme vliegers konden aan het geval kop
noch staart krijgen.
Aan terugkeeren valt natuurlijk niet te
denken, zei de eerste piloot. Die kerel zit voor
een maand vast. Dat zooiets ook te Archam
bault moest gebeuren.
Wat bedoelt u daarmee?, vroeg de jour
nalist belangstellend.
Wel, lichtte de andere toe, men beschikt
daar niet over 'n draadloos uitzendstation en
is dus verplicht geweest naar Fort Lamy te
telefoneeren en over dergelijke afstanden
duurt dat een eeuwigheid, want er hapert
steeds iets. Anders zouden wij dadelijk ge
weten hebben wat er gebeurd was, en dan
zou het een kleinigheid geweest zijn terug te
gaan om dien sukkel op te nemen. Nu kan
daar geen sprake meer van zijn, met den bes
ten wil van de wereld niet.
O, zuchtte Riefenberg meewarig, wat
jammer, wat jammer!
In het Goudland.
Langzaam was de beschaving langs den
Kongostroom tot het hart van Afrika door
gedrongen. In de Oostelijke provincie, waar
eens Arabische slavenhandelaren met hun
bloeddorstige horden paniek verwekten en
negerstammen elkaar bevochten, was na
lange jaren van strijd de vrede ingetreden.
Het scheen aanvankelijk dat dit gedeelte
van de Kongo was voortbestemd om voor prac-
tische kolonisatie gesloten te blijven, tot op
zeke --n dag in de bedding van een rivier goud
werd gevonden.
Een zending van deskundigen kwam ter
plaatse. Het gebied werd onderzocht en men
kwam tot de overtuiging, dat- het rijk was
aan goud. Het was alsof een tooverstokje dit
woeste bergland, met machtige stroomen en
ondoordringbare wouden in de valleien, had
aangeraakt; honderden blanken kwamen er
zich vestigen, duizenden negers ploeterden in
het slijk van de rivierbeddingen, breede wegen
werden aangelegd en posten opgericht.
Dan werden tegen de flanken van de bergen
fabrieken gebouwd waarin rotsblokken werden
vermorzeld om er het kostbare metaal uit
te halen. Er kwamen nog honderden blanken
bij en nog duizenden inlanders. Er werden ar
beiderskampen aangelegd, hospitalen opge
trokken, laboratoria, electrische centrales, fa
brieken en villa's. Die duizenden monden
moesten gevoed worden en taïïooze planters
en factorij houders kwamen zich in het gebied
vestigen.
Zoo ontstond het goudland van Loepoeta en
ontwikkelde zich tot het tweemaal de opper
vlakte van 't moederland besloeg en een gewel
dig bedrijf was geworden, dat jaarlijks
meer dan zeven duizend kilogram goud voort
bracht.
Aan den voet van den steilen Tsiberg
strekte zich Nizi uit, het hoofdkwartier van
de goudmijnen, met talrijke kantoren en de
ontginningsfabrieken.
Nizi was het hart van dit grootsche bedrijf
Van daaruit liepen wegen in allerlei richtin
gen, langs bergen en dalen, naar de ver ver
wijderde sectoren, vijf in getal. Zware vracht
auto's reden geregeld heen en weer tusschen
dio afdeelingen en den hoofdpost en brachten
om de maand het goud aan.
Het was vijf uur. De machtige sirene van
de vermorzelfabriek loeide over het avondland
van Tsi. De kantoren en werkhuizen liepen
leeg en even later stonden honderden inlan-
sche arbeiders zich in de gemeenschappelijke
stortbadinrichting te wasschen. Het water,
dat hen over het bruine blinkende lichaam
stroomde, was helder en frisch, al werd het
opgepompt uit de Nizi-rivier. Ondertusschen
was de nachtploeg aan het werk gegaan. Langs
de bergwanden gloeiden honderden electri
sche lampen.
In het kantoor van den heer Benoit, direc
teur-generaal van de mijnen, brandde nog
licht en bij het hoofd van de centrale voe
dingsdiensten eveneens. De heer Benoit
dicteerde een brief aan zijn secretaris. Hij zat
achter zijn bureau in zijn hemdsmouwen, want
het was in het warme regenseizoen en den
geheelen namiddag had een tornado gedreigd.
En daarbij, zóó was Benoit: lang, mager, met
een hoekig gezicht, de grijzende haren over
eind op zijn hoofd; hy had in het goudland
het gezag van een koning, maar als het warm
was, deed hij zijn jas uit en werkte in zijn
hemdsmouwen.. Graag had het plechtige be-
stuurscomité in Europa haar directeur-gene
raal een beetje vormeiijkerja beschaaf
der gewild, maar met Benoit was niets aan te
vangen. Als iets hem niet beviel, vloekte hij
als een ketter; als iemand iets had misdaan
schold hij als een vischwijf. Hij liep door de
fabrieken en langs de wegen met een zwa-
ren stok, meegebracht uit zijn geboortedorp,
ergens in Vlaanderen. Hij'klom de bergen op
en daalde in de mijnen af. Als hij ergens zijn
kleeren scheurde, moest zijn boy hem die
van het lijf rukken of ze 's morgens verber
gen, want een gescheurde broek of jas hin
derde hem niet.
Als bijvoorbeeld een nieuwe jonge Ingenieur
zijn opwachting bij den directeur-generaal
kwam maken en zich voor deze gelegenheid
in zijn Paaschbest gestoken had, werkte dat
zoo op de zenuwen van Benoit, dat hij er
dadelijk met den nieuweling op uit trok naar
de goudvelden en pas terug kwam, als hij zijn
metgezel tot over de enkels 111 den modder
had zien wroeten. Wee dengene, die aarze
lende pasjes deed 'en links en rechts trippelde
als een dametje op hooge hakken.
In onzen tijd, jonge man, en dat is twin
tig jaar geleden, zoo begon hij dan op sarcas-
tischen toon en schetste het ruwe leven, dat
ze toen hadden geleid.
Ja, zoo was Benoit. Hij moest kunnen bul
deren. Hij was ruw, kort aangebonden, maar
hij kon werken als een paard, vier en twintig
uur aan één stuk als het moest.
Voor Benoit waren er twee soorten van
kolonisten: die van de „oude garde", zooals
hij dat noemde, en de „anderen". Die van de
„oude garde" waren de mannen, naar de
kolonie uitgeweken in den heldentijd, toen er
geen huizen bestonden en geen wegen; toen
de blanken door het land zwierven met een
tent en een bende gewapende negers De
„anderen" waren de jongeren van heden, die
in Afrika reisden per trein of per auto en,
eenmaal ter bestemming, over een gezellige
woning konden beschikken en vaak over het
modernste comfort, zooals bij de goudmijnen
bijvoorbeeld.
Die heldentijd lag reeds enkele jaren achter
den rug en zoo heel veel vertegenwoordigers
van die periode bleven er in de Oostelijke
provincie niet meer over. Uit Benoit's kring
waren er enkel nog maar een pa a 2 ingenieurs,
enkele zendelingen, de provincie-gouverneur
en mr. Reading. Laatstgenoemde zat op dit
oogenblik in een kantoor, niet ver verwijderd
van dat van den directeur-generaal, een zaak
af te handelen met den bestuurder van de
voedingsdiensten van de mijn. Dat was een
kerel, die Reading. Toen het nieuws over d«
ontdekte goudmijnen zich door de wereld ver-
bi*eidde, kwam hij uit Amerika over. Hij raakte
aanvankelijk verloren in de massa van zwer
vers en avonturiers, aangetrokken door het
gele metaal. De regeering legde beslag op het
geheele goudland en verbood individueele op
delving. Velen moesten vertrekken, armer dan
zij waren gekomen. Reading bleef.
(Wordt vervolgd).