ZONDERLINGE LEVENS WAAR 'T ROOKT U IS 'T WARM. IETS NIEUWS! voor Ontbijt- en Koffietafel rUNKE'S ROGGEBROODFABRIEK - HAARLEM Litteraire Kantteekeningen. ■ZATERDAG 12 FEBRUARI 193S HÏ'ASTEM'S DAGBEAD Johann Friedrich Böttger. QolomMne en Scaramouche, ontwerp van Kandler, volgens procédé van Johann Böttger. Van een goudzoeker die porcelein vond. INDS er zulke wonderlijke geruchten gingen over dien zonderlingen jongen die bij apotheker Zorn in de leer was, passeerde geen voorbijganger den winkel van den ouden pillendraaier, of hij wierp onwillekeurig een blik naar binnen om dien Johann Böttger ook eens te zien. Men vertelde elkaar, dat de opvliegende bediende, die de klanten van den goedmoediger. Zorn zoo kon afsnauwen, z'n hoofd bij héél andere dingen had dan de poeders en pillen, drankjes en zalfjes, en bij nacht en ontij vreemde expe rimenten deed met kolven en retorten, waar van niemand het rechte wist. De oude Zorn zelf kon er niet veel meer van vertellen; wel had hij opgemerkt, dat zijn voorraad chemi caliën verdacht snel slonk en er, toch al slecht gemutst door de onheusche manier, waarop Johann de klanten placht te behandelen, den leerling duchtig de les over gelezen. Nog den zelfden dag was de jongen verdwenen; twee Jaar bleef hij weg en bijna was Zorn z'n be diende gansch en al vergeten, toen hij op een avond, bleek en vermagerd, om onderdak kwam vragen. Tja, toen had Zorn na een lang gesprek, waarbij de jongen ernstig beterschap beloofde, de hand maar over het hart gestre ken en hem weer als leerling aangenomen. Beter dan vroeger ging het nu wel: Johann deed z'n plicht behoorlijk, was zelfs voorko mend tegen de klanten, maar één ding scheen het jongemensch niet te kunnen laten: dat geheimzinnig gedoe met allerhande mengsels, waarvan Zorn ook niets begreep. Of het waar was, vroegen nieuwsgierige bur gers, wat er gefluisterd werd: dat Johann Böttger goud kon maken? Apotheker Zorn streek met de hand nadenkend over het hoofd en staarde voor zich uitOch, hij kon neen noch ja zeggen, hij wist zelf niet wat hij er van denken moest. Een intelligente jongen was het wel, dat was zeker. Hij kwam eigenlijk uit Thüringen, uit Schleiz, waar hij in 1682 geboren was. Johann had hem eens verteld, dat hij van jongsaf bijzondere belang stelling voor de chemie had gehad en niets liever dan dokter wilde worden. Een enkele maal had hij den jongen eens met geschriften van den mystischen filosoof, natuurvorscher en arts Paracelsus in de hand gezien; en één keer had hij zelfs gehoord, dat Johann hardop een zin herhaalde, waarin doctor Paracelsus over de transmutatie van de metalen sprak: „zonder tinctuur of den steen der wijzen zal het wel niet mogelijk zijn, de onedele metalen in goud en zilver te doen veranderen ja, zooiets moest er gestaan hebben. Maar of Johann in stilte den steen der wijzen zocht of misschien gevonden had, dat zou apotheker Zorn waarlijk niet weten te zeggen Johann Böttger liet de menschen maar pra ten. Hij wist wel, wat ze over hem fluisterden. Nu, ze moesten maar geduld hebben. De dag zou wel komen, waarop allen verstomd zou den staan en hij zou kunnen zeggen: „U hebt voor uw oogen gezien, wat ik heb gedaan welnu, overtuigt u zich nu maar, wat ik heb gemaakt: het is klink!aar. waarvan elke knoop 3000 ducaten kostte en die minstens over 300 paarden en 100 kamer- heeren meende te moeten beschikken om een staat te voeren overeenkomstig z'n waardig heid, niet de ooren spitsen bij het hooren van zulk een gerucht? Reeds is het bevel gegeven: Johann Friedrich Bötcher, de goudmaker, zal zijn kunst in dienst van Pruisen-s Koning stel len. Maar in Berlijn is de vogel al gevlogen; hij heeft lont geroken en zich in veiligheid ge steld over de Saksische grens. Hier, in Wit tenberg zal hij zich ernstig aan de medische studie gaan wijden; genoeg van het alche mistisch* spel, dat hem al meer zorgen dan vreugde heeft verschaft. Maar August de Sterke, Keurvorst van Sachsen en Koning van Polen, is van de aanwezigheid van den wonderman Böttger op zijn grondgebied niet onkundig gebleven. Pruisen heeft, per ijlbode nog wel, de uitleve ring gevraagd van den zwendelaar Böttger, Wat ter wereld kan Frederik I béwegen, met zooveel nadruk en haast de uitlevering te verzoeken van eenzwendelaar? Waarom zwerven Pruisische onderdanen rond in August's rijk en toonen ze zoo'n opvallende belangstelling voor Böttger's verblijfplaats? Neen, zoo onnoozel is de Keurvorst niet; deze koning, die 80.000 kronen besteedt aan één opera-opvoering en wiens residentie in praal en pracht niet onderdoet voor de pompeuze lusthoven van Lodewijk XV, heeft het goud niet minder lief dan collega Frederik! Geen sprake van uitlevering; in het gevang met dien man! Onder bewaking van een escorte dragonders wordt Johann Böttger naar Dres den gevoerd en in het Jungfernbastioh opge sloten. Dat komt ervan, als men de menschen voorliegt. Dure eeden heeft Böttger gezworen, dat hij heusch niets anders dan een snoode oplichter is en van de goudkunst niets ver staatmen gelooft hem niet. De keur vorst zal dat onwillig heerschap, dat z'n vondst natuurlijk voor zichzelf wil houden, wel leeren! Onder de vreeselijkste bedreigin gen heeft hij Böttger gelast, goud te maken snel en veel. Zelfs heeft men hem den knapsten wiskundige en natuurvorscher, Tschirnhausen, als helper terzijde gesteld. Ach, wat hebben beiden, Böttger en Tschirn hausen al niet gebrouwen! Böttger ziet nog maar één uitweg: zorg vuldig heeft hij zijn plan voorbereid; niemand neen niemand heeft er iets van gemerkt. Nu zal het gebeuren: Böttgervlucht. Hij ijlt door de Duitsch landen, door Bohemen, door Hongarije: Maar de machtsgreep van den Kern-vorst reikt over meer grenzen dan voort vluchtige goudmakers kunnen overschreiden. Johann wordt achterhaald en als gevangene naar Sak,sen teruggevoerd. Goud zal hij maken! Eens droomde hij ervan in visioenen van rijkdom en macht; eens spotte hij ermee EESEPT Böttger wel, wat nood en toeval daar in den smeltkroes hebben getooverd? Het mag dan niet den steen der wijzen zijn, het is porcelein, het toovermaaksel der Oost- Aziatische volken, waarin men eeuwenlang de medewerking van bovenaardsche, geheime krachten zag. Vijf eeuwen lang had nien naar het myste rie gezocht vergeefs. Vijf eeuwen lang voerde men het fraaie sierwerk, dun als eier schalen, aan uit het verre Oosten. Böttger, de goudzoeker had het in zijn gevang gebakken, bij toeval! Tschirnhausen beleefde het niet meer, dat Johann den Koning een uitvoerig memoriaal toezond, waarin hij eerbiedig melding maakte van zijn vondst: „wit porcelein te kunnen maken met allerfijnste glazuur en al het daar- bijbehoorende schilderwerk, dat, voor zoover het 't Oost-Indiaansche niet overtrof, in ieder geval het evenaarde Böttger wacht op den roem, die z'n uit vinding hem brengen zal; hij wacht op de be looning voor zijn onvermoeid zoeken; hij wacht op zijn vrijheid maandenlang. Tot twee maal toe wordt een commissie benoemd die de waarde der ontdekking zal onderzoe ken: de heeren begrijpen er niets van; ze achten het in hun onnoozelheid niet eens de moeite waard, den Koning rapport uit te brengen. Inmiddels gaat het Böttger aan de allernoodzakelijkste grondstoffen ontbreken, om z'n wonderbaksel te vervaardigen en te vervolmaken. Dan, ten ehide raad, wendt hij zich nogmaals schriftelijk tot den Koning. 1710 is het als August de Sterke den volke een patent kond doet betreffende het „gegla- zureerd en ongeglazureerd porcelein". Böttger (Adv. Ingez. Med.) FUNKE'S GESTOOMD ROGGEBROOD (RONDMODEL) 'f Is verrukkelijk, vooral met bofer, kaas, jam, efc. - Uw eigen bakker kan het U bezorgen, doch eisch dat men U ook inder daad FUNKE's gestoomd Roggebrood levert Eens geprobeerd - Altijd begeerd Spaarnwouderstraat 39 - Tel .11062 (Adv. Ingez. Med.) Böttger toovert. ivrlET lang daarna was het zoover; de goed- hartige Zorn, niet weinig in z'n schik met de populariteit, die z'n winkel dank zij dien dekselschen jongen genoot, had toestem ming gegeven tot een demonstratie. In te genwoordigheid van enkele belangstellenden zou Johann Friedrich Böttger goud maken. Met z'n bleeke wangen en holle oogen, waar in iets onheilspellend-geheimzinnigs loert, staat de tooverman achter zijn kolven en retorten en praat, praat met gloed en over tuiging in op zijn publiek, dat zich in het schemerig vertrek maar matig op z'n gemak gevoelt. Dan brouwt en kookt hij tooveraehtig gekleurde stoffen in zijn kroezen, terwijl spookachtige vlammen oplaaien, tot de bleeke satansknecht triomfantelijk een kolf laat rondgaan: men kan zich overtuigen het is het zuiverste goud. O, het is een schelm, een charlatan, die Böttger; met al z'n hokus-pokus heeft hij on gemerkt wat goudpoeder in den'kroes gesmok keld. Niemand heeft het gezien, dat is hoofd zaak. Nu loopt men opgewonden door de Ber- lijnsche straten en vertelt aan wie het maar hooren wil, dat die vreemde apothekersjongen van Zorn goud kan maken. Het is om te gie ren ze gelooven het ook, de domooren! Johann Böttger zit op z'n zolderkamer voor zich uit te staren: nü nog heeft hij de men schen beetgenomen; maar hij zal niet rusten, voor hij het gevonden heeft, het wondertinc- tuur, waarvan alle alchemisten droomden: waarmee als door een tooverstaf beroerd alle metaal in klinklaar goud verandert Een koning, die het goud bemint. (f^ERUCHTEN hebben lange beenen: snel gaan ze door het land. Geruchten zijn ook als water: ze sijpelen overal door, ook als het leugens zijn. Nu hebben ze waarlijk al hun weg gevonden tot aan het hof van Frederik 1 van Pruisen: in Berlijn woont een apothekers jongen die goud kan maken! Zou een konmg die bij z'n kroning een pronkgewaad droeg, De Dynastie. De beide boeken van de heeren Dr. Japikse en D. Hans komen gelijktijdig op onze tafel terecht en verschijnen op een tijdstip, dat voor de dynastie van het Hollandsche vorsten huis een hartelijke belangstelling zich open baart. Het werk van Dr. Japikse is voortzetting en afsluiting van het hier vroeger aangekondigde deel dat van den oorsprong der Oranjes tot aan den Koning-stadhouder liep en is op de zelfde royale wijze uitgevoerd en met prenten verlucht. De geschiedschrijver zwijgt en laat de toekomst wenken als op 9. Januari 1937 een nieuwe prins-gemaal in zijn positie bevestigd wordt door het huwelijk met prinses Juliana; de journalist-historicus Hans is. zijn hoofdbe roep getrouw, er in geslaagd volkomen „bij" te zijn en vlecht in zijn slot reeds eenige regels plus een vers van Jan Campert in, gewijd aan Beatrix Wilhelmina Armgard, die een week geleden geboren werd. Men zal deze activiteit van schrijvers en uitgevers moeilijk voldoende op prijs kunnen stellen. Aktueeler kan een his- torieboek allicht niet zijn. Bovendien gaf deze inlasch den schrijver gelegenheid een zetfout en een onvolledigheid te corrigeeren, die ver warring zouden kunnen stichten bij wie de boeken van Japikse en Hans' met elkaar verge leek. Het betreft de quaestie van den dood van kroonprins Willem, te Parijs, in 1879. Hans gaf als vaststaand feit dat deze was „onverwacht gestorven, gedood in een duel". Japikse daar entegen schrijft met even groote zekerheid op pag. 270 van zijn boek, dat, zes maanden na den dood van Prins Hendrik, de kroonprins Willem „te Parijs, waar hij veel vertoefde, aan een longontsteking overleed". De heer Hans noemt het werk van Japikse niet, doch ver zoekt zijn eigen voorstelling van zaken als volgt te lezen: „Hoewel de lezingen over dit onverwachte en noodlottige sterfgeval uiteen- en werd, o, noodlot, geloofd. Nu is het onvind bare goud de geesel die hem ndg in den dood zal drijven. De Keurvorst laat niet met zich spotten en heeft Böttger nog slechts luttele uren respijt gegeven. In wanhoop en doods angst voegt de gevangene de zonderlingste grondsoorten samen; hij beproeft ze op hun smeltbaarheid en mengbaarheid, hij verhit en distilleert, hij past alle tooverformules der scheikunde toe en loert met stekende oogen naar het brouwsel, dat versteenen gaat tot goud? Neen, tot een wonderlijk doorschijnende massa, glas gelijk, maar melkachtig van kleur. Porcelein! liepen, schijnt het toch wel zeker, dat het overlijden het gevolg, was van een duel". Een kleine historische controverse, die feitelijk zonder belang is wanneer men ze op de ge volgen van dit sterfgeval betrekt. Men zou zich zelfs het geval kunnen indenken dat de prins geduelleerd heeft èn longontsteking heeft op- geloopen, waarmede beide inzichten zou zijn recht gedaanhet angstig moment voor het voortbestaan der dynastie zou er niet door van aspect veranderen. De recht kan dan stof voor de romantici blijven. Door Koning WillemJs tweede huwelijk en de gelukkige geboorte onder Koningin Wilhel mina is dat angstig moment niet duurzaam bestendigd en nu deze alweer de gelukkige grootmoeder geworden is eener kleine prinses en het duelleeren uit de mode is geraakt zal, naar ieder hoopt, de band tusschen het histo risch vorstenhuis en het volk der lage landen onverbreekbaar blijken. De schrijver D. Hans citeert zijn boek in een woord vooral op uitnemende wijze als hij zegt: „in dit boek wordt een korte, populaire, doch historisch verantwoorde schets gegeven van elk der elf Oranjevorsten, die over deze gewesten hebben geregeerd". Populair dan in den zeer goeden zin, waarmee wij echter niet willen zeggen dat Dr. Japikse's werk door te groote gedocumenteerdheid of geleerdheids- vertoon voor den gewonen lezer onbruikbaar zou zijn. Integendeel: deze geleerde bezit de gave zijn uitgebreide en uit de eerste bronnen geputte kennis op buitengewoon leesbare wijze te boek te stellen. En uit den aard der zaak maakt zijn werk, meer dan dat van Hans, den indruk van eerstehandsche wetenschap. Daar staat weer tegenover dat men in het boek van Hans op gemoedelijk onderrichtende wijze wordt ingelicht over historische perioden, waaraan Japikse met een enkel woord voorbij gaat, omdat de oorspronkelijk opzet van zijn werk dat niet vroeg. Wij denken bij voorbeeld aan de uitvoerige schets, die Hans geeft van de verhouding Thorbecke-Willem III, waar bij de bewondering van den schrijver voor den eerste waarschijnlijk tot die uitvoerigheid ge leid heeft. Zoo valt er van beide lytgaven niet dan goeds te zeggen, want de leesbaarheid van den heeft het gewonnen: ver buiten 's menschen bereik, opdat het geheim bewaard zal blijven, op den Albrechtsburg in Meissen, verrijst een manufactuur, waar nijvere handen met Bött ger's procédé pronkstukken vervaardigen bij honderdtallen serviezen met bonte chinoise rieën beschilderd; pompeuze mademoiselles met elegante waaiers; beeldgroepen van Co- lombine en Scarramouche, van Daphnis en Chloë, ontworpen door meesters der plastiek als Kandler en Hörold frivole snuisterijen, précieus als de hoofsche idylle, broos als de moraal der intieme salons en wulpsche bou doirs het Meissner porcelein, de vinding van den goudzoeker Johann Böttger. Een porceleinen droom. A UGUST de Sterke droomt een porceleinen droom: hij heeft ter eere van het huwelijk van den kroonprins Friedrich August in het Hollandsch Paleis te Dresden al z'n porcelei nen schatten doen ten toon stellen. Héél de wereld zal hem bewonderen en benijden. De praalhanzen van het Fransche Hof zullen tan denknarsen van afgunst: Keurvorst August zal het Japansche Paleis van den stoep tot den daknok versieren met z'n Meissner won derbaksel. Veldmaarschalk Graaf von Flem- ming heeft in Dresden het Slot al aangekocht. Het zal het schoonste worden, dat menschen - oogen ooit aanschouwden. En Böttger? Böttger kan in zijn kerker pein zen over den steen der wijzen, als hij wil. Hij heeft het „Neurenbèrgsch Rood" ontdekt; met het Meissner porcelein aan het Verre Oosten het geheim ontstolen van het mysterieuze porceleinen pronkwerk; hij heeft in kunstig relief een ongeëvenaarde ornamentiek gescha pen en niet gerust voor-het glazuur een glans verkreeg, dat met het fijnst „Japansch" kan wedijveren De Keurvorst heeft de noodige maatregelen genomen, dat Böttger z'n geheim niet mee in het graf zal nemen: aan de beide leiders der bloeiende manufactuur heeft hij ieder een deel van het procédé moeten toevertrouwen: aan Dr. Nehmitz het glazuurmysterie, aan zijn arts Dr. Bartelmei het mengproces. Niemand, beveelt de Keurvorst, niémand zal volledig bekend zijn met wat z'n duivels knecht Böttger weet. Niemand? Weet August de Sterke dat wel zeker? En die trouwelooze Samuel Kempe dan, die enkele jaren in Meiszen werkzaam was en al lang en breed z'n diensten heeft aangeboden aan Pruisen, waar in Plaue-an- der-Havel al een staatsfabriek van „Neuren- bergs rood" is verrezen, onder leiding van den lakwerker en schilder Pennewitz? Ach, wat geheim! In Weenen wordt door één van Böttger's knapste arbeiders ook al een porce- leinfabriek opgericht! Een verloren mensch. Ja, Böttger's product heeft een waren zege tocht door de Europeesche landen gemaakt. Maar wat heeft het hem gebaat? Zeker, hij is een vrij man. heet zelfs Baron von Böttger en leidt het Dresdener bedrijf. Hij mag een groot uitvinder zijn, de kunst van organiseeren ver staat hij bitter slecht. Och, wat doet hij eigen lijk nog onder de menschen! Jaren zijn voor bijgegaan in het getraliede laboratorium, in wanhoop en doodsangst. Het waren zijn beste levensjaren. Nu is hij niet meer opgewassen tegen de sluwheid, waarmee men aan het hof tegen hem intrigeert. Hij is en blijft een zon derling, vervreemd van de wereld, schuw onder de menschen, verslaafd aan den drank. Zijn gestel is ondermijnd, z'n hoofd moegetobd hij weet het wel: z'n dagen zijn geteld. Eigen lijk behoort hij aan dit aardsche leven al lang niet meer toe. Het geld stroomt hem door de vingers, zijn arbeiders bedriegen en bedreigen hem Böttger is een verloren mensch. Als de dood hem in 1719, op 37-jarigen leeftijd, wegneemt, valt het afscheid van het geleerde is gelijkwaardig met de historische onderlegdheid van den journalist en men zal zijn keus dus moeten bepalen door een voor keur voor meerdere of mindere degelijkheid van bronnenstudie. Naast het werk van Ja pikse is er ook voor dat van Hans nog wel een eigen plaats. Men kan dat met den laatste en zijn uitgevers eens zijn. Zooals men uit onderstaand lijstje kan zien, heeft ook de dichter Beversluis een bijdrage tot de feestelijke litteratuur der laatste we ken geleverd. Zijn hymne zal, gezegd en voor gedragen, niet nalaten indruk te maken. Als dezen aanteekeningen verschijnen zal men er zich door de radio van hebben overtuigd. Bij de lezing oppervlakkig, we geven het toe stoort wel hier en daar een beeld en herin nert een ander aan het gesmade „gelegen heidsgedicht", doch een muzikale voordracht helpt daar overheen. Een „dreunend" leger van „zwermende zwaluwen" lijkt een beetje gezocht en regels als: O schoone Oranjetwijg! Welkooml In Breda stond eens de Boom. zijn verrukkelijk van naïeve vervoering, maar doen toch ook een weinig aan den gedrukten Nieuwjaarswensch van den lantarenopsteker uit mijn jeugd denkeir. Daar zelfs Vondel van een zekere gezwollen heid in zijn gelegenheidsverzen niet valt vrij te pleiten, zal niemand den dichter Beversluis daarover lastig vallen. Doch een weinig meer eenvoud zou dezen poëet niet ontsieren. Dr. N. Japikse. De geschiedenis van het huis van Oranje-Nassau. Den Haag. Zuid-Holl. Uitg. Mij. Deel II (Slot) 290 pag. met illustra ties. D. Hans. De Oranje Dynastie. Regeerende vorsten uit het Huis van Oranje. Leiden. A. W. Sijthoff's Uitg. Mij. 288 pag. met portretten. Martien Beversluis. De cracht van 't Landt bestaadt, Hymne in dramatischen vorm ge schreven ter gelegenheid van de geboorte van Prinses Beatrix. Baam. Bosch en .Keuning Faai verzorgde uitgaaf I. A. Gontsjarov. Oblomov. Roman 551 pag. Uit het Russisch vertaald door Else Bukowska. Amsterdam Wereldbibliotheek. i. H. DE BOIS. leven hem niet zwaar. Want op het oogenblik, waarop zijn wondermengsel stolde tot het be geerde porcelein, versteende meteen het leven van Johann Friedrich Böttger tot een Meissner monster van tragische duurzaamheid: de noodlottige roem van een goudzoeker, die porcelein vond. C. J. E. DINAUX. Regeering wil geen geld steken in goudwinbedrijf in Suriname. Risico te groot geacht. Hoewel de minister van Koloniën de beschik baarstelling van Nederlandsch kapitaal voor de ontginning van in Suriname's bodem aan wezige mineralen, in ruimer mate dan tot nu toe, zou toejuichen en hij bij een onderhoud met den directeur van een der groote met Engelsch kapitaal werkende goudmaatschap pijen ook van zijn belangstelling voor den door dat lichaam reeds verrichten en nog te ver richten arbeid deed blijken, acht hij het, nu het Nederlandsche kapitaal weinig geneigd heid toont om belangrijke bedragen in het toch steeds veel risico mede brengend goud- winnersbedrijf Je steken, niet op den weg van de regeering liggen, ook iets te doen ter aan moediging tot beschikbaarstelling van kapi taal. Het is nimmer gebruikelijk geweest, dat belegging van kapitalen in bepaalde bedrijven van regeeringswege worde aanbevolen en de minister kan geen aanleiding vinden in dit bijzonder geval een andere gedragslijn te vol gen. Oefening 169Een krachtige beenoefening is 't begin van deze week. We beginnen in diepe beenenbuiging en strekken daarna een been zoo ver we kunnen naar achteren. Het lichaam zal dan allicht wat naar voren hangen, terwijl de armen ons helpen, het evenwicht te be waren. Vervolgens datzelfde been naar voren strekken. Dat kan op twee manieren. Ten eerste door het been te buigen, dus langs den kori sten weg; ten tweede met gestrekt been door zijwaarts. Dit laatste is iets moeilijker. Tien maal herhalen met beurtelings linker en rech ter been en steeds probeeren er een ietsje, al is het maar een paar milimeter verder mee te komen. Het scheelt zoo ontzettend veel, of u de oefeningen tot het uiterste doorvoert; dan pas hebt u er wat aan! Oefening 170 is er weer een, die we speciaal willen aanbevelen. Zittend met gespreide beenen, beide beenen gestrekt hoog opgooien, zoodat de voeten elkaar raken en weer terug en zacht neerleggen. Niet laten ploffen.niet alleen vanwege de anti-lawaaicampagne, maar vooral om de oefening beter te doen verloopen. Eerst zult u wel den steun van uw armen, achter het lichaam op den grond ge plaatst, noodig hebben, maar al gauw moet u het eens zonder dien steun probeeren. En toch even hoog! Oefening 171 is een tamelijk zware oefening voor twee personen. Een van beide gaat voor over liggen met de handen naast de schouders. De ander tilt hem bij de enkels op, totdat de voeten op zijn schouders rusten. In dezen stand probeert het „slachtoffer" met kleine pasjes op de handen naar voren te gaan. (De helper moet dit heelemaal aan den ander over laten, dus niet duwen!) U wisselt ook nog wel evèn om? Oefening 172. Tenslotte een lenigheids oefening. Uit rugligging een been optillen, met beide handen bij de enkels beetpakken, en zoo dicht mogelijk naai- het hoofd trek ken. Maar, denkt u er aan. de knie blijft recht! Het andere been kunt u gestrekt neer leggen, of gebogen neerzetten. Nadat u door veerend trekken met de armen het linker been diep naar beneden hebt getrokken, wordt heb rechterbeen onder handen genomen. JULES KAMMEIJER, JLceraar Lich. Opv. M. CL

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 13