DE ZWEVENDE GULDEN DE ONVERGETELIJKE VONDEL-DAGEN TE BEETSERZWAAG. Imlm lm lmiKl*lml* 2*2*1*1*1* 1*2*2*1*1* 1*1* K. N. I. L. M. in ver drukking door de K. L. M. 7 A TERDAG 12 FEBRUARI 1938 HA ARE EM'S DAGBEAD 3 Ooggetuige-verslag voor Haarlem 's Dagblad. Mr. CRECORIUS FREIJDANCK, praesident der Rijnlandsche Academie te Haarlem. EETSERZWAAG moge klein zijn en het is klein het heeft zijn Vondel op grootsche wijze herdacht. Het mag daarom verwondering wekken dat de enorme herdenking te Beetserzwaag aan de opmerkzaamheid der journalisten ontsnapt is. Of neen, eigenlijk is dat ook heel begrijpelijk. Beetserzwaag is zoo vreeselijk klein! Het be zit geen krant, geen weekblad, ja zelfs geen tijdschrift. Telefoons zijn er niet, behalve één verouderd toestel bij den burgemeester, terwille van het prestige. De Beetserzwagers zelf zijn rustige, bescheiden lieden, met een helder oog weliswaar voor de belangen van den veestapel, doch weinig genegen een blik te werpen in den maalstroom der maatschap pelijke gebeurtenissen om hen heen, noch ook gesteld op belangstelling van reizigers, vreem delingen, of journalisten in hun eigen be kommernissen. Geen sterveling zou dan ook iets van de Vondel-herdenking te Beetser zwaag vernomen hebben, ware het niet dat ik, wandelend van Fitwarsum naar Olterterp, door dit liefelijk stadje kwam en toen getrof fen werd door een doek, dwars over den rij weg gespannen, met het stellig opschrift: „Zonder Vondel kunnen wij niet leven". Ik dacht eerst aan een of andere plaatse lijke scherts, doch toen ik even verder een groot houten bord ontwaarde met de woorden: „Vondel in ieders huis" gevoelde ik mij aangenaam verrast. Ge moet weten, ik ben zelf een verwoed Vondel-lief hebber. Reeds op zeer jeugdigen leeftijd had ik de editie van Jacob van Lennep met voet noten en al doorgewerkt, terwijl de kort ge leden voltooide uitgave van Sterek nagenoeg geen geheimen meer voor mij kent; voeg daarbij een zevenjarig abonnement op de Vondel-Kroniek, dan mag ik ieder Vondel kenner recht in het gelaat zien. Men kan zich dus de gevoelens voorstellen waarmede ik de welbekende straten van Beetserzwaag door schreed, toen ik van schier alle balcons de beeltenis van den grooten dichter zag afhan gen, omgeven door vlaggen, kransen, en kleu rige festoenen. „Droom ik?" Zoo waren mijn eerste ge dachten. „Kan het zijn? Kan het waarlijk zijn?" Doch het was zoo. Hier, in de harten der Beetserzwagers scheen de Amsterdamsche zanger waarlijk te leven. Het water liep mij, miskend poëet, in den mond toen ik tusschen al die vlaggen en wimpels de Beetserzwaag- sche kaasmarkt overstak. Ach, die Beetser- zwaagsche kaasmarkt! Geen kaas was er ditmaal te bekennen. Alle stalletjes en kraampjes waren tot den nok met Werken van Vondel gevuld. Met eigen oogen zag ik een oud vrouwtje een in leder gebonden „Joseph in Dothan" torsen; het treurspel ver pletterde haar bijkans, doch haar stralende oogen verrieden maar al te wel hoe zoet haar zulk een dood zou smaken. Een eindweegs verder zag ik door het raam een ander cud vrouwtje, onbewegelijk over de „Palamedes" gebogen. Zij weende. „Maar vrouwtje", sprak ik, binnentredend, „daar hoef je toch niet om te huilen?" „Och, meneer de student" sprak de vrouw snikkend, ,,'t is nu al de vijftigste maal dat ik de Palamedes lees en telkens opnieuw wordt het me te machtig. Dat rythme! Die woord keus!" Geroerd verliet ik de eenvoudige woning. Waar ik ook de vensters binnenkeek, overal zag ik huisvaders, ongeschoren en in over hemd, over hun Vondel hangen; koortsachtig sloegen de eeltige werkmanshanden de blad zijden om, ijverig wiegelden de hoofden op den maat der statige alexandrijnen. Ach, welk een aanblik voor den waarachtigen Von del-kenner! Ja, ik durf hier wel bekennen dat de tranen mij over de wangen stroomden terwijl ik mij door de verlaten straten spoedde. Ik kon echter niet nalaten mij te verwon deren over de stilte van het anders zoo nijvere stadje, en besloot in de herberg „Koning Da vid in Ballingschap" naar de oorzaak hiervan te vragen. Ik vond den waard schier verscho len achter een foliant in quarto van „Bespie gelinghen over Godt en Godsdienst", en zoo zeer verslonden In dit werk dat ik mijn vraag tot tweemaal toe moest herhalen. „Stil?" antwoordde de waardige man, „wij hebben geen tijd om op straat te ioopen. Die ruwe periode ligt achter ons. Het eenige wat wij wenschen is alleen gelaten te worden met onzen Vondel." Ik wist niet of ik dit als een vingerwijzing- had op te vatten, eh bleef aarzelend staan. „Wat wenscht ge eigenlijk?" vroeg de waard plotseling, van zijn boek opkijkend, „ik heb van alles in huis. Alleen Johannes de Boetgezant is uitgeleend". „Ik zou graag een Pils hebben" zeide ik schuchter. De wetten der gastvrijheid zijn in Beetser zwaag heilig en het glas Pils werd dan ook afgetapt; doch de misprijzende slag waarmee het op mijn tafeltje gezet werd was duide lijker dan woorden zijn kunnen. Was dit reeds voor mij, die zich een geletterde waant, een vernedering, hoe beschaamd was ik niet toen er verschillende gasten binnentraden, waar van er sommigen met de achteloosheid die den kenner verraadt, een „Gijsbrechtje" be stelden, anderen een ingenaaid „Josephje in Dothan", weer anderen den „Faëton" wensch- ten of de „Inwijdinghe van 't Stadhuis". Uit roepen als ,geef mij die Lucifer eens aan" of „schik eens 'n eindje op met die Jephta" doorkruisten het vertrek. Hoe schril stak te gen zulk een verfijnde conversatie mijn glas bier af, dat als een onuitwischbaar testimo nium paupertatis luide de laagvloersheid van mijn geest verkondigde. Wel dacht ik een oogenblik bondgenooten te krijgen in een tweetal groenteboeren die zich naar het bil jart begaven, doch toen zij het zeil wegrolden bleek er, in plaats van groen laken, een land kaart uitgespannen, behoorende bij „Joseph in Egypte". De opmerkingen die zij, gezeten op den biljartrand en met de queue de onder scheiden plaatsen aanwijzend, ten beste ga ven getuigden van zulk een diepgaande ken nis van dit treurspel, dat men hen gevoegelijk voor twee Molkenboeren had kunnen houden. Ten slotte scheen een der gasten medelijden met mij te krijgen. „Ik zie dat gij een vreemdeling zijt" begon hij, zich tegenover mij zettend. „Welnu, gij moet dan weten dat het hier in Beetserzwaag niet altijd zoo geweest is. Vroeger waren wij allen zooals gij'nu zjjt. Die tijd is echter voor bij. Er zijn hier schooljongeus die de „Inlei ding tot Vondel" van Albert Verwey geheel uit het hoofd kunnen opzeggen, met inhouds opgave en alphabetisch register er bij." „Dat is sterek" prevelde ik. „Weer anderen kan men op hun verjaardag geen grooter genoegen doen dan met een on beschadigde Moller". „De kinderhand is tegenwoordig niet spoe dig meer gevuld" merkte ik op. „Inderdaad" gaf mijn zegsman toe. „doch daar staat tegenover dat er nu in Beetser zwaag nagenoeg geen huis meer is of het heeft zijn Vondel." „Nagenoeg? Er zijn dus" „Er zijn er" antwoordde hij somber, „zoo woont er in de Tuinstraat, schuin tegenover de stalhouderij van Barentz een zekere Sonders, die tot nu toe alle edities van Vondel gewei gerd heeft en in den ochtend van den twaalf den October zelfs uitgeroepen schijnt te heb ben dat die ouwe zeur hem niets meer te zeg gen heeft." Ik verbleekte. „A propos", hernam de onbekende, „ik zie dat gij U een weinig gêneert voor dat glas bier. Wil ik het snel voor U opdrinken?" „Als ge zoo vriendelijk zoudt willen zijn" sprak ik verheugd. De Beetserzwager keek even om zich heen en wipte toen gezwind het glas naar binnen. Het moge verwonderlijk klinken doch ik geloof dat het hem goed deed. Hij steunde met de ellebogen op zijn Samson" en vroeg op ver- tr ouwelij ken toon: „Zeg eens, meneer, houdt gij werkelijk van Vondel?" „Jazeker!" riep ik uit. Hij keek mij eenige oogenblikken doordrin gend aan; doch toen ik nogmaals betuigde dat Vondel mijn lievelingsdichter was, keek hij uit het raam en zweeg. Daar van dit moment af het gesprek niet meer zoo vlotten wilde, betaalde ik mijn bier, groette eerbiedig naar alle kanten, en vertrok. Doch hoe verbaasd was ik niet, toen in de wei nige oogenblikken dat ik bij Koning David in Ballingschap vertoefd had, het plaatsje gansch bleek, „sinds twe<= weken herdenken wij eiken avond Vondel. U treft het we] vanavond. Dr. Sterek zelf zal komen." Nauwelijks waren deze woorden gesproken of een ontzag'lijk rumoer steeg van der aerden gront. Ik rekte den hals zooveel ik kon en zag tenslotte den blozenden Vondeliaan, gezeten in een landauwer en getrokken door acht Beetserzwaagsche ploegpaarden, naar alle kan ten de geestdriftige bevolking met een stralen- den glimlach toewuiven. Men kon het den waardigen doctor aanzien: hie Rhodus, hie salta Op de Kaasmarkt stond de burgemeester, omgeven door de vroede vaderen, om hem te ontvangen. De goede man beefde van het hoofd tot de voeten. „Zulk een groot Vondelkenner toe te spre ken" fluisterde hij. ,.ik durf niet, neen. ik kan niet." „Het moet nochtans, Gijsbrecht" sprak de oudste wethouder, „houdt U vroom". Doch het was zoo ver nog niet. Eerst zongen de kinderen van het Huis van Vonde lingen een jubel-cantate. Er werd bij elk couplet nijver met vlaggetjes gezwaaid en op het einde trad een der kindertjes naar voren en gaf den doctor een kus. Ik geloof dat dit hem haast nog meer beviel dan de heele can tate. Hierop hield de burgemeester een toespraak waarin zijn groote belezenheid in Vondels wer ken ten duidelijkste uitkwam. Gebeurde het af en toe dat een van zijn talrijke citaten halverwege bleef vastzitten, dan viel als één man de gansche menigte in. Een dergelijke Vondel-kennis ontroerde mij; wat dr. Sterek betreft, de krachtige man weende als een kind. Doch hij herstelde zich, betrad het bordesje, en wenkte om stilte. Ik geloof niet dat het in Friesland ooit stiller is geweest. Hoe lang duurde de rede? Drie uur? Vier uur? Ach, wie let er op tijd in Beetserzwaag! Doch toen de doctor tenslotte met een schit terende hyperbool besloot, kwam er aan het gejuich geen einde. „Meer! Meer!" schreeuwde de menigte. Dr, Sterek weigerde evenwel verder te spre ken;' doch oh onuitsprekelijke verrassing wie is die rijzige Dominicaan die daar het bordes bestijgt? Het zal toch Molkenboer niet zijn? Ja, het is Molkenboer! Telefonisch ge waarschuwd had de Nijmeegsche professor zich onmiddellijk in den trein geworpen en kwam juist op tijd om de fakkel van den Aerden- houtschen doctor over te nemen. En hij nam haar over, onder daverend gejuich. Wel kwa men even, bij de beschrijving van Vondels laatste levensjaren als klerk op de bank van men een van de schoonste bladzijden uit de Lucifer. Het raam was met een mes omhoog van aanzien veranderd bleek! Was het tevoren leening, de waterlanders tevoorschijn, doch de geschoven. t Frisclit opgedischtf De frissche geur van Holland's velden ruikt zoodra U zoo'n Zwanenberg-blik opent. Niets is» verloren gegaan van de malschheid der jonge ge wassen, niets van de voedzame sappen en de heil zame vitaminen. Daar zorgen Zwanenberg's nieuwste, wetenschappelijke conserveeringsmethoden voor! (Adv. Ingez. Med.) meerde en zij allen straalden van vreugde dat nu eindelijk de plek gevonden bleek waar men zijn Vondel kende en eerde. En de Beetser zwagers zelf? Indien ik zeg dat zij wild waren van Vondel, dan zeg ik niets. Zij waren dol. Zij zongen, sprongen, declameerden en voerden zeventiende-eeuwsche rey-dansen uit met een zwier en een gemak die verbluffend waren. Heele wagons met Vondel-kenners waren intus- schen uit alle deelen des lands op dit Mekka aangekomen en mengden zich minzaam onder- de bevolking. Jammer, jammer slechts dat de schoonheid van dien nacht door enkele wandaden ont' sierd werdDen volgenden morgen bleek er ingebroken bij notaris Hoppe; nagenoeg- zijn geheele Vondel was verdwenen. Bij den bloemist Ramakers was een Palamedes uit de brandkast gestolen. Bij Bol, een slager,4 miste stil, ja, schier uitgestorven geweest, nu bewoog zich een dichte menschenmenigte door de nauwe straten. „Waar gaat het heen?" zoo vroeg ik een dei- dorpelingen. „Naar de Vondel-herdenking in Concordia" antwoordde de man, die een minzaam prater professor, de teergevoeligheid van zijn publiek En toch, hoe betreurenswaardig deze wan bemerkend, ging onmiddellijk over op den „Lof daden, op zichzelf beschouwd, ook mogen zijn, der Zeevaert", en redde aldus de situatie op zij bewijzen niettemin dat de groote dichter meesterlijke wijze. nog leeft onder het volk en dat zij, die het Ach, wat een heerlijke nacht was die nacht tegendeel beweren, als vijanden der Vader - te Beetserzwaag! Brom betrad het bordes, Van landsche letteren dienen te worden gebrand- Duinkerken hield een inleiding, Boutens decla- merkt., De Wilds lot Trip; /fZoo n sppsraat werkt toch maar goed. Als we hem loslieten zou hij zóó de hoogte ingaan". Dubbel bevlogen lijnen leveren moeilijkheden op. Krachtig Indisch pleidooi verbin ding met Australië aan K.N.I.L.M: over te laten: BATAVIA. 11 Febr. (Aneta). De „Java- bode" van heden bevat een hoofdartikel over de kwestie der luchtverbinding Java-Australië. In dit artikel wordt de aandacht gevestigd op de scherpe tegenstelling tusschen K.L.M. en K.N.I.L.M. Men wijst er op, dat de K.L.M. van het begin af een positie heeft ingenomen in Indië. welke een uitgroei van het Indische be drijf onmogelijk maakt. De K.L.M. is bedoeld als een verbinding tus schen Nederland en Indië, doch streefde steeds naar machtiger-worden inzake het ver voer in Indië zelf. Medan behoorde het eindpunt van de K.L.M. te zijn, doch de K.L.M. verlaat na Medan, Indië, loopt dan te Singapore aan, keert weer terug naar Palembang en vervoert op deze trajecten passagiers, hetgeen nooit beschouwd kan worden als een onderdeel van de verbin ding tusschen -Nederland en Indië. Weliswaar heeft verrekening plaats, maar zulks veran dert niets aan het 'feit dat de K.N.I.L.M. op eigen terrein bestookt wordt door de K.L.M., hetgeen fnuikend is voor de Indische maat schappij. Er valt niets af te doen aan de waar- deering voor de K.L.M. voor hare prestaties, doch de moeilijkheden betreffende de dubbel- bevlogen trajecten in Indië vormen jarenlang een onderwerp van ambtelijke beschouwingen zoowel in Nederland als in Indië. Indië wenscht de K.L.M.-verbinding Neder- land-Medan, doch door den invloed van den heer Plesman bij het betrokken ministerie is de vaststelling van dit eindpunt nooit gelukt. Men heeft moeten berusten in het traject Ne- derland-Bandoeng, dat nu historisch ge groeid is. Wij staan thans voor de opening van de Java-Australië-lijn, waarvoor de K.N.I.L.M. vergunning heeft. Australië ziet liever de K.L.M. niet, wijl de KL.M. dan men een Londen-Amsterdam- Sydney-verbinding vooral een concurrente wordt van de Imperial Airways, hetgeen niet gezegd kan worden van de K.N.I.L.M., welke meer bescheiden van opzet is. De „Javabode" deelde reeds eerder mede, dat in Nederland ernstig overwogen wordt de K.L.M. een overwegend deel te geven in de Java-Australië-verbinding. Indien dit plan zal worden doorgevoerd, zal dus ook de Australië- lijn door twee maatschappijen worden bevlo gen, hetgeen vooral in het nadeel is van de kleinste, dus van de K.NJ.L.M. De directeur van het departement van verkeer en water staat en de raad van Ned.-Indië voerden een pleidooi voor de verleening van de vergun ning aan de K.N.I.L.M., de Gouverneur-Gene raal heeft een krachtig advies van gelijke strekking daaraan toegevoegd. Het is te hopen, dat Nederland hieraan de beteekenis schenkt, welke deze pleidooien ver dienen en het Indische belang het zwaarst laat wegen. Thans gaat de verwarring op het gebied der luchtdiensten van kwaad tot erger, indien men teveel aandacht schenkt aan wat historisch is gegroeid en indien men verder gaat met het terrein van de K.N.I.L.M. te laten afroomen door een concern waarvan de primaire taak is een verbinding tusschen Nederland en Indië. Op de oude fout mag niet worden voortge bouwd. „Baoulé,> zit zeer hoog op Borkiim Sleepbooten konden niet vast maken. Het Fi-ansche stoomschip „Baoulé", dat op het eiland Borkum is gestrand, is geladen met stukgoed en bestemd voor de Westkust van Afrika. Het schip is zoo hoog opgeslagen, dat de sleepbooten geen verbinding kunnen maken. De sleepboot „Oceaan" van de firma Doeksen zou met hoog water een poging doen het schip te bereiken. Knaap loopt legen vraehlauto. Op slag gedood. De 7-jarige C. Blanken, uit de Kalverstraat te Rotterdam is, toen hij de Driemorgen straat aldaar kwam uitloopen en vermoede lijk zonder goed op het verkeer te letten, den Katendrechtschen Lagendijk wilde overste ken, tegen een juist passeerende vrachtauto geloopen. De jongen raakte onder den wagen en kreeg het rechter achterwiel over het lichaam. Hij was op slag dood.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 5