w:
ZONDERLINGE LEVENS
De heks van Leonberg.
IJ
Litteraire
Kantteekeningen.
ZATERDAG 21 MEI 1938
HAXREEM'S DAGBEAD
13
KATHERINE KEPPLER had het wel
gemerkt: vooral wanneer ze zoo te
gen de schemering door de straten
ging, wat gebogen, met scherpe ge
laatstrekken en de pieken van haar grijze
haar wapperend in den wind, zag men haar
met wantrouwende blikken aan en verstomden
de gesprekken bij haar naderen. En ze was
nog niet voorbijgegaan of er werd zenuw
achtig en veelbe teekenend gefluisterd.
Zeker, men achtte haar nog, vanwege haar
verwantschap aan een eerwaardige burge
meestersfamilie misschien, ook wel dank zij
den goeden naam dien haar schoonzoon, den
predikant Binder, tot ver in den omtrek van
zijn parochie genoot; maar bovenal toch wel
omdat zij de moeder was van den vermaar
den Johannes Keppler, wiens verstandelijke
gaven zooveer de bewondering afdwongen van
vorsten en geleerden. Had hij in Graz niet in
opdracht van den magistraat een kalender sa
mengesteld, waarin astrologische voorspellin
gen waren gedaan, die naar men meende, ver
rassend bewaarheid waren, zooals de boeren
opstand en de gestrenge winter van 1593-1594?
En ook op astronimisch gebied, zoo wisten de
ontwikkelden te vertellen, had hij zich der
mate onderscheiden, dat niet alleen een ge
leerde als Tycho Brahe hem zij het niet
onbaatzuchtig in zijn dienst genomen had,
maar zelfs een Galileï hem waardeerende brie
ven schreef. Keizerlijk wiskundige was hij
zelfs, die zoon van Katherientje.
Maar die moeder neen, men was nog niet
haar zonderlinge plan vergeten den schedel
van haar vader te laten opgraven en dien, ge
vat in zilver aan haar beroemden zoon ten ge
schenke te geven.
M .-<!« sa i'oieSse f,f
E*., XEm.Pi>ï
Johannes Keppler.
Wat vreemd was ze ook toen, in die jaren,
al geweest: uithuizig, omhangend bij de bu
ren alsof ze bij haar eigen haard geen vrede
vinden kon. Mogelijk hadden de eerste huwe
lijksjaren die onrust in haar ziel gewekt, toen
kort na Johannes' vervroegde geboorte, de
vader Heinrich Keppler, zijn lust naar avon
turen niet langer kon bedwingen en zich door
ronselaars liet werven voor Alva's legermacht
waarin hij dan ook, zij 't roemloos en zonder
het verwacht gewin, streed. Moeder Kathe
rine was hem als marketentster kort daarop
gevolgd, al had zij zich een huwelijk met een
Keppler, een nazaat van dat eerzaam ge
slacht, welks voorvader door Keizer Sigismund
op diens tocht naar Rome tot ridder werd ge
slagen. anders voorgesteld.
Na het wisselvallige krijgsbedrijf had vader
Heinrich de hand aan den ploeg geslagen,
maar baten had de akker bedroevend weinig
opgeleverd. In 1589 trok Heinrich Keppler
opnieuw te velde, nu in Oostenx-ijkschen
dienst; waarschijnlijk viel hij in den strijd
tegen de Turken, althans hij keerde niet terug
en^ moeder Kathei-ine' zou voortaan haar kin
deren Christoph, Heinrich en Margarete alleen
moeten groot brengen. Om Johan behoefde
zij zich niet meer te bekommeren; die stu
deerde op staatskosten in de theologie en de
wiskunde en werd. begaafd als hij was, al gauw
leeraar aan het gymnasium in Graz. Maar of
die twee andere joixgens het in 't soldatenbe-
roep, dat zij naar vader's voorbeeld gekozen
hadden, tot iets brengen zouden, was verre
van zeker.
Met de jaren groeiden de zorgen; zoon
Christoph had op het slagveld het leven gela
ten. Margarete na haar huwelijk met den pre
dikant Binder het ouderlijk huis vei-laten en
Heinrich nu, die was uit den krijg terug
gekeerd als, oorlogsinvalide, ruw in z'n doen,
voox-al in zijn luidruchtige twisten met moe
der Katherine over zijn geloofsbekeering.
Misschien zou moeder Keppler z'n plotselin-
gen dood als een opluchting gevoeld hebben,
indien booze tongen daardoor de kwaadaar
dige geruchten niet met één vermeerderd had-
den.
En den levensweg van Johan, hij mocht dan
nu keizerlijk mathematicus heeten, was even
min over rozen gegaan. Van zijn eersten le
vensdag af was hij een zorgenkind geweest,
teer en geplaagd door ziekte als hij was.
De geloofsvervolging spaarde ook hem niet,
hoe angstvallig hij zich buiten de verbeten
theologische disputen dier dagen hield, dreef
hem van plaats tot plaats en doemde hem tot
werk dat ver beneden zijn ongemeene ver
standelijke vermogens stond. Geplaagd door
nijpende geldzorgen, getroffen door het
smartelijk verlies van vrouw en drie kinderen
verstoken nog steeds van den zoo begeerden
leerstoel aan de Universiteit te Tübingen.
werd de wetenschap alleen hem tot troost en
toeverlaat. En hij beoefende haar met alle
geesteskracht, die hem beschoren was. bracht
een ommekeer in de sterrekundige stellingen
dier dagen, waataan zijn naam roemrijk
verboiT-'-n blijven zou.
Verdachte sterfgevallen.
ZOOJUIST had Johannes Keppler van
Koning Jacobus I het verzoek ont
vangen voorgoed naar Engeland te komen.
Mocht de hemel verhoeden dat hij daaraan
gevolg zou geven. Want al was hij woon
achtig nu in Linz, ver van het ouder
lijke huis, al wist hij niets van het vree-
selijk lot dat door het boos gerucht de moe
der' boven het hoofd hing, misschien kon hij
nog het vreeselijkste voorkomen.
KATHERINE KEPPLER.
Want het was niet alleen de herinnering
aan het zonderlinge plan een schedel te laten
opgraven, die Moeder Katherine's naam in
opspraak had gebracht; men wist ook te ver
tellen dat een vrouw, die op haar aandringen
en in haar huis een beker wijn gedronken
had, zwaar ziek geworden en nooit volledig
hersteld was. Zelfs wilde men weten, dat
Katherientje zooals ze altijd werd genoemd
eens haar zegen over een ziek kind had
uitgesproken, dat kort daarop den geest gaf.
Dat was genoeg voor het bijgeloof dier
tijden, dat al wat onverklaarbaar scheen
voor wonder of duivelswerk hield, om Moeder
Keppler kennis van de zwarte kunst toe te
dichten. En noodlottiger betichting was schier
onmogelijk, want de heksenprocessen waren
aan de orde van den dag. Tijden-lang was het
„handboek" van den Vlaming Delrio de
schrik der „heksen" en het vademecum der
genadelooze rechters. Delrio had de middelen
waarvan de zwarte kunst zich bediende nauw
keurig omscheven: de amuletten en geheime
formules, de kabbalistische getallen en de
alchemie, de mystische verbonden met den
duivel, de betoovering van doodsbeenderen,
zalven, kruiden en dranken, het kaartleg-
gen en droomverklaren. En wee degenen, die
onder verdenking stonden één der satanische
kunsten te beoefenen: zij waren ten doode
opgeschreven. Manzoni beweerde eens, dat
Delrio's geschrift meer menschenlevens had
gekost dan alle oorlogen van Alexander van
Macedonië tezamen. En waarlijk, hij over
dreef niet: ten tijde van Keizer Maximiliaan
I zouden in het Keurvorstendom Trier 6500
heksen het leven hebben gelaten; het aantal
heksenmeesters onder het bestuur van Franz
I naderde de 100.000; een Nicolaus Ramin-
gius, kanseiler van den hrtog van Lotharin
gen, ging er prat op in vier jaar tijds 900
tooverkollen in den dood te hebben gedreven
en Hendrik IV liet in één provincie 600 heksen
verbranden. In 1631, kort na het zonderlinge
leven van Katherine Keppler dus, die bijna
hetzelfde lot onderging, werden in Sleeswijk
200 vrouwen het slachtoffer van het fanatieke
bijgeloof.
Een schriftuur als dat van den Jezuïet
Friedrich Spee, waarin de domme superstitie
werd gehekeld, mocht niet zoover gaan als
een Malebranche, die een afdoend middel
ter bestrijding van de hekserij aanprees: het
staken der heksenprocessen, het was toch een
zeldzaam teeken van verstandsverlichting.
Neen, moeder Katherine wist niet wat haar
te wachten stond. De folteringen, die de ver
dachten moesten ondergaan om tot een be
kentenis te worden gebracht of namen van
medeschuldigen te noemen, tartten iedere
beschrijving, al zou het menig twintigste-
eeuwer niet passen, ze „middeleeuwsch" te
noemen.
Maar de heks van Leonberg. Katherientje,
hoorde wel het' lasterlijk gepraat, werd er
nog bitser en scherper van toixg door. Als ze
gebogen met wapperende haarpieken en fel-
spiedende oogen door de straten ging klonk
het haar duidelijk genoeg in de ooren: „daar
gaat ze, die vrouw van Keppler, pas met 'r op
ze is een heks, wat ik je zeg".
Duivelswerk.
De v1.ouw van den glazenmaker Reinbold,
Ursula, wist er meer van te vertellen: eens
was ze door Katherientje zooals dat toen
gebruikelijk was, op den wijn genood en per
ongeluk had ze uit den beker gedronken, die
de heks voor zichzelf bestemd had. Daarna
waren, het mocht jaren later zijn, die aan
vallen van waanzin gekomen het duivel-
sche werk van Katherientje natuurlijk. Was
ze nu nog maar de eenige geweest die zulke
verdachte ervaringen had opgedaan. Maar
sinds Ursula Reinbold haar aanklacht tijdens
vlagen van verstandsverbijstering over de
straat schreeuwde waren er meer telkens
meer inwoners van Leonberg geweest, die
zich meenden te herinneren kwalen en ziek
ten te hebben gekregen, nadat zij in Kathe-
rientje's huis spijzen of dranken genuttigd
hadden.
En dan die zoon van Keppler. die be
roemde, was dat ook niet zooiets als een ster
rewichelaar. die de vreemdsoortigste voor
spellingen had gedaan en met bovenaardsche
krachten in onverklaarbare verbinding stond.
Het was maar goed. meende men. dat de
nieuwe baljuw van Leonberg krachtdadig te
gen de toovenarij begon op te treden. Enkele
vrouwen zaten nu al opgesloten en het zou
wel niet lang meer duren of de tooverkol van
Keppler zou ook wel achter slot en grendel
zitten. Het mocht nu wel waar wezen, dat
Appolinie Wellinger, ook al zoo'n heks, on
danks de vreeselijkeste folteringen geen be
zwarende verklaring over het gedrag van Ka
therientje had afgelegd, maar wat dan te
zeggen van het volgende voorval: toen een
der rechters bij het verhoor van Appolinie op
een schampere vraag een antwoord had ge
kregen dat hem een tooverformule toescheen,
was hem meteen een ondragelijke pijn in het
been geschoten, waarvan hij pas werd verlost
toen hij, in de kerk achter Katherientje
staande, driemaal had gefluisterd: .Kathe
rientje, help mij om godswil
Kon er wel duidelijker bewijs van Vrouw
Keppler's toovermacht geleverd worden? Wel
nu, dan zou en moest zij ook maar de arme
Ursula Reinbold verlossen van de plaag,
waarmee ze haar behekst had.
Maar Katherientje verklaarde kort en bon
dig. dat zij Ursula de gezondheid niet ont
nomen had en dus niet weer kon geven. Een
onbeschaamdheid was dat van de heks, meen
den de Leonbergers. Een beleediging van een
eerbiedwaardige vrouw, oordeelde de schoon
zoon dominé Binger en diende onverwijld een
aanklacht in tegen Ursula Reinbold.
Daax-mee begon het lieve leven. Johannes
Keppler, die van de aantijgingen tegen z'n
moeder nu eerst hoorde, richtte een schrij
ven tot den magistraat, dat door z'n heftig
heid de zaak eer kwaad dan goed deed. Maar
z'n woord, dat zij z'n moeder met alles wat hij
bezat leven en goed recht zou doen we
dervaren, heeft hij gehouden.
De pijnbank wacht.
\7 OORLOOPIG werd het beleedigingsproces
sleepend gehouden, omdat de baljuw
hoopte nog meer bezwarend materiaal tegen
de heks bijeen te kunnen brengen. Het boos
gerucht hielp braaf daarbij mee. Een kind
van een der cipiers die belast was met de
bewaking der ingesloten heksen, zou door
Vrouw Keppler, toen het vluchtte voor de
tooverkol, geslagen «jjn, dat het geen lid
meer kon verroeren
Maar opnieuw wist zoon Johannes het on
heil te keeren; niet alleen riep hij de hulp
in van bekwame rechtsgeleerden, maar zelfs
waagde hij het, zich tot den Hertog Johann
Friedrich te wenden, waarna inderdaad den
baljuw werd bevolen, het beleedigingsproces
onverwijld voortgang te doen vinden. De
sluwe baljuw wachtte z'n kans af: toen Jo
hannes wegens de belegering van Linz z'n
woonplaats niet verlaten kon, maakte hij op
aanklacht van Ursula Reinbold tegen Kathe
rientje 'n proces wegens heksterij aanhangig.
De arme geplaagde vrouw gaf gehoor aan
den raad van haar dochter Margarete, de do
mineesvrouw uit Heumden, vooi-loopig in de
pastorie haar intrek te nemen. Zelfs daar
was ze niet veilig; in den nacht kwamen de
gerechtsdienaren om haar gevangen te nemen.
Na een langdurig verhoor werd besloten de
noodige folteringen toe te passen, opdat de
heks van Leonberg haar verbond met den
duivel bekennen zou.
Toen Johannes Keppler op wiens aandrin-
gen deze helsche kwellingen waren uitge
steld tot na z'n komst, z'n moeder in het
gevang bezocht, vond hij haar aan handen
en voeten gebonden. i
Keppler nam zelf de verdediging ter hand:
58 vellen schreef hij vol te harer verdi-
ging en de spitsvondige conclusies hadden
tenminste dit resultaat dat besloten werd,
eerst het advies in te winnen van de rechts
kundige faculteit der Tübingsche Universi
teit.
Het ergste bleef Katherine Keppler be
spaard: wel werd ze naar de pijnbank gevoerd
waar haar, onder de vreeselijkste bedreigin
gen, de folterwerktuigen getoond werden,
maar daarbij bleef het.
Toen zij, kort daarop, in snikken Haar on
schuld betuigde en den hemel om hulp bad,
werd zelfs de aanklacht tegen haar ingetrok-
Het Festspielhaus te Bayreuth ontstaat.
Slot van het voorspel van Tristan en Isolde".
Ludwig van Beieren en
Cosima Liszt.
Ludwig van Beieren.
EDEROM begon een zwervend leven
Na Venetië, volgde Luzern, Parijs
en tenslotte Weenen. Geen wonder
dan ook, dat Wagner met beide
handen het voorstel van koning Ludwig van
Beieren aangreep om naar München te ko
men.. De kunstenaar, die al lang zwervens-
moe was, moet zijn tranen niet hebben kun
nen bedwingen, toen deze gelukstijding hem
ter oore kwam. Op den 4en Mei 1864 stond
hij voor het eerst van aangezicht tot aan
gezicht tegenover den Beierschen vorst, die
drie jaar lang een van zijn trouwste vrien
den werd. Deze Ludwig was een schoonheids
zoeker, zonder wiens toedoen Wagner nooit
ken en de oude vrouw op vrije voeten ge
steld.
Niet lang daarna, in 1622, stierf ze.
npOEN de vermaarde Johannes Keppler in
Linz terugkeerde moest hij ervaren, dat
de mare van het heksenproces ook zijn naam
in discrediet gebracht had. Men vertelde, dat
Keizer Matthias, wiens dood Keppler zou
hebben voorspeld, daarover zoo verbolgen
was, dat hij den zoon van de heks van Leon
berg vogelvrij verklaarde.
Keppler trok zich terug in den later naar
hem genoemden toren, die zich in Sagan
naast den Hospitaaltoren verheft en troost
te er zich met wetenschappelijke onderzoe
kingen. Vreugden des levens schonken hem
de laatste jaren weinig of niet. En toen hij,
teleurgesteld en moegestreden, in 1630, niet
eens hi eigen woning, de oogen voor goed
sloot, bevroedde de zoon van de heks van
Leonberg niet, dat het nageslacht hem den
ontdekker van de drie Kepplersche wetten der
planetarische beweging en den uitvinder van
den astronomischen verrekijker, eens de
schepper van een „nieuwe astronomie" zou
heeten.
C. J. E. DINAUX.
Elisabeth Augustin. Mirjam.
Rotterdam, Brusse.
VAN het vorige boek van Elisabeth
Augustin, heette het niet Moord-
pai-tij in Wolhynië? bleef ons een
indruk bij van feller, maar ook van
iets goedkooper dramatiek dan Mirjam geeft.
Iets van die dramatiek voor kinderlijke, grie-
zelgrage zielen, waar pief-paf-poef en wilde
beesten bij te pas komen.
Mirjam is daarvan vrij en ondanks dat is
dit verhaal er niet minder dramatisch om.
Het gaat daarin alles heel stil zijn gang en
dat rustige verloop wordt zelfs met hier en
daar een eigenaardige, monkelende humor ge
kleurd. die de tragedie der gebeurtenissen
allerminst belachelijk maakt, die integendeel
nog meer doet schrijnen. Mirjam is goed ge
schreven in een eigen, goed volgehouden stijl.
Als schrijfkunst lijkt het een groote voor
uitgang.
Naar den inhoud is het zeker niet mmder
interessant. Voor een ganschen volksstam
heeft onze duizelig geworden beschaving een
tragedie in petto gehouden, waarvan de be
drijven met tusschenpoozen van eeuwen ver
toond worden. Het is waarschijnlijk niet het
laatste bedrijf, waarmee men thans bezig is,
maar de pauze tusschen dit en het vorige is
zoo lang geweest, dat men het stuk bijna ver
geten had.
Elisabeth Augustin heeft uit een vorig be
drijf geput en die stof gemakkelijk naar on
zen tijd kunnen overplaatsen; zonder actua
liteiten te vertellen is ze actueel geworden.
Er is in den Achterhoek van ons land name
lijk een veertiende-eeuwsche Mirjam legende
levend gebleven, die zonder bezwaar in dagen
en daden van onzen tijd getransporteerd kon
worden. In die donkere jaren zouden her
haaldelijk de Joden vervolgd en vermoord
zijn omdat aan hen de verspreiding van de
gevreesde pestziekte werd geweten. Deze
achterhoeksche legende heeft Elisabeth
Augistin overgeplaatst in onzen tijd, omdat
„de ziekteverschijnselen in Mirjam zijn die
van een pest, die ook ia onze dagen nog voor
komt".
Buitengewoon goed is het provinciale Jood-
sche huishouden van Abraham Zilverstijn ge
schilderd. Die monkelende humor waarvan ik
sprak vindt ge al dadelijk bij de introductie"
in het gezin van Abraham en Lea en nog eer
in het verhaal, hoe dat gezin ontstond. Hij
blijft, waar in dat huishouden de jonge
Chaïm een^plaats gaat innemen, zelfs waar
deze laatste zijn weldoeners later op de meest
schurkachtige wijze oplicht en bedreigt. Lea's
leven en angsten, om en door Chaïm, haar
overspannenheid, de consequent egoïstische
afzondering van Abraham, haar man. zijn
naar het leven genomen en de schrijfster ver
telt dat alles, zoo langs haar neus weg, alsof
het haar eigenlijk niet aangaatmet zoo
raak-typeerende woorden, met zoo fel-juist
typeerende houdingen harer figuren dat men
die geestrijkheid harer beelden wel waardee-
ren moet, te meer waar ze niet uit spotzucht
ontstond, maar integendeel haar sympathie
vergezelt. Maar al die familiebesognes ver
dwijnen naar den achtergrond, als in de streek
de jodenhaat wordt aangewakkerd door te
manoeuvreeren met stille beschuldigingen
aan hun adres, wanneer een epidemische ziek
te uitbreekt. En hoe zij daarop elk afzonder
lijk reageeren, hoe vooral Mirjam reageert en
hoe het met Abraham aflooptdat zijn
allemaal hevig begrepen dingen die Elisabeth
Augustin met groote klaarheid ons voor oogen
zet. Het onafwendbaar tragische van de
domheid die onschuldigen doet lijden is in dit
boek aangrijpend in beeld gebracht, en dat
wel op een wijze, die litterair uitmuntend is.
Alle huilerigheid wist de schrijfster te ver
mijden, zonder aan de diepte der gemaakte
indrukken iets te onttrekken. Dat is op zich
zelf al heel knap.
Thcun dc Vries. De bijen zingen
Arnhem. Van Loghum Slaterus.
Een kort verhaal dat. evenals Stiefmoeder
Aarde, tot de Kroniek der Wiarda's behoort
en hevig is van haat en wraakzucht tusschen
de geslachten Wiarda en Thedema.
De oude Beppe Liouck is een geheim bindsel
tusschen de beide elkaar bevechtende ge
slachten: was haar eerst kind niet van een
Thedema, later door een Wiarda geëcht! En
zal zij het niet weer beleven dat een klein
dochter Wiarda zich door een Thedema bin
den laat! Maar voor het zoover is. zal zij nog
getuige moeten zijn van een strijd op leven
en dood tusschen de twee stammen met hun
knechten, een strijd op Kerstdag nog wel,
waarbij messen, vlegels en knuppels te pas
komen. En in hun korven gaan. zooals Beppe
geprobeerd heeft, de bijen zingen en de vech
tenden staken stom van verbazing hun strijd.
Maar de felle, jonge Wychman Wiarda heeft
zijn musket gericht op Bronger Thedema. den
geliefde van zijn zuster. Doch deze slaat de
musket uit de richting, de kogel fluit langs ze
heen naar de opkamer waar oude Beppe zit
en luistert, en treft haar in de borst Maar
ook zij heeft nog de bijen hooren zingen,
ze heeft, door niemand opgemerkt, de jongste
kinderen aan de bijenkast laten schudden
En sterft als haar doel bereikt is, en de
eeuwige vijanden elkaar de hand reiken.
Het korte verhaal een echte Theun de
Vries is opgeluisterd door een aantal tee-
keningen van den schilder J. J. Voskuil. De
geest van het verhaal is wel in den teekenaar
gevaren, maar de groote platen voeren een te
zelfstandig bestaan eix vergeten dat ze met
den tekst verbonden zijn. Terug naar de oude
paden? Tekst los, platen los, alle strijd voor
een éénheid van het boekproduct umsonst ge-
wesen? Al zal men grif toegeven dat Vos-
kuil's teekeningen sterk van expressie zijn en
primitief te gelijkwat Theun de Vries
niet is.
Annenxarie Selinko. Ik was een
leelijk meisje. Roman 254 paL
Vertaling van R. P. Sterkenburg,
A'dam. Aller de Lange.
Het schoonheidsinstiuut deed zijn
intree in de vertelkunst. Er was eens
een leelijk meisje dat op raad van een be
roemd tooneelspeler zich door een schoon
heidsinstituut liet opknappen en zijn vrouw
wordt. Beiden zijn dan onuitsprekelijk geluk
kig. Hoe ze tot dien heilstaat geraken vertelt
Annemarie Selinko op een wijze die, volgens
de uitgevers, aan Weener gebak doet denken:
.luchtig en licht, maar met een voedzamen
inhoud".
Niet alleen leelijke meisjes zullen er van
smullen, ook voor anderen valt er nog wel
wat aan te knabbelen.
Clara Asscher Pinkhof. Roep deze
Shoenamietische. Roman 206 pag.
Den Haag, Leopold's U. M.
Ook deze schrijfster greep naar een oud ge
geven om het in het tegenwoordige te trans-
poneeren. Anders is haar verhaaltrant dan
die uit het in den aanvang besproken boek
van Mirjam.
En ook de stof is minder navrant. De wei
nig kunstmatige schrijfwijs van Clara
Asscher past goed bij dit eenvoudig verhaal
eener jonge vrouw, die een pleegzoon aan
neemt, hem haar ziet ontgroeien en ten slotte
voor haar natuurlijk moederlijk sentiment
een gelukkige plaatsing vindt.
Sigrid Undset. Het brandend
oraambosch. Roman, 431 pagina's.
Vertaling uit het Noorsch door A.
Basenau, A'dam. J. M. Meulen-
hoff.
Sigrid Undset behoort ook in ons land tot
de gaarne gelezen auteurs van vreemden bo
dem. Haar vele bewonderaars zullen in Het
brandend Braambosch het vervolg van Paul
Selmer's leven uit „Witte Orchideeën" vinden
en van de waarlijk zeer bijzondere rijkdom-
men aan compositorisch talent en nxensche-
lijk gevoel dezer schrijfster opnieuw genieten.
J. H. DE BOIS.
zoo spoedig beroemd geworden zou zijn en
Bayreuth ook nooit ontstaan zou zijn. Reeda
als kind had Lodewijk II de helden uit de
sagen van Lohengrin en Tannhauser in de
wandschilderingen van slot Hohenschwangau
bewonderd en op zijn zestiende jaar werd zijn
innigste wensch, de opera Lohengrin te mo
gen bijwonen, vervuld.
Van dit tijdstip af onderging de jongeman
de schoonheden van Wagner's werk en toen
hij op 19-jarigen leeftijd den troon besteeg,
was zijn eerste wensch: ..Ik wil Richard Wag
ner leeren kennen". En deze wensch ging in
1864 in vervulling. De ontmoeting tusschen
beide mannen werd van beslissende beteeke-
nis. Wagner's schulden te Weenen werden be
taald, hij kreeg een mooie villa te München,
welke door toedoen van Ludwig weelderig in
gericht werd en bovendien zorgde de koning
er voor, dat de eerste opvoering van „Tristan"
te München plaats vond.
In dezen ijtd leerde Wagner nog een op
rechten bewonderaar in Von Bülow kennen,
wiens vrouw, Cosima Liszt, eveneens een op
recht bewondex-aarster van den musicus
werd. Zij werd evexxwel nog meer: zijn ge
liefde en tenslotte zijn vrouw. Het volk van
München was Wagner namelijk vijandig ge
zind, daar men meende, dat hij den koning
opstookte. En dezelfde mensch, die als
aestheticus Wagner's bewonderaar werd, kon
als vorst niet verhinderen dat zijn vriend het
slachtoffer van hofintriges werd. Wederom
moest Wagner naar het buitenland uitwij
ken. Ditmaal niet alleen: Cosima koos open
lijk zijn zijde, verliet haar man en trok met
Wagner en haar drie kinderen uit haar eerste
huwelijk naar Zwitserland, waar zij zich in
Triebschen bij Luzern vestigden.
Bayreuth.
O" IER schiep Wagner zijn „Mclstersinger",
ILJL terwijl hij in het zelfde jaar. dat Cosima
hem een zoon, Siegfried, schonk de laatste
hand legde aan de „Siegfried". Herhaalde
malen bezocht Ludwig van Beieren heimelijk
het echtpaar en verschafte hen het noodige
geld, terwijl hij er tevens zorg voor droeg dat
Wagner's werken in München opgevoerd wer
den. Langzaam rijpte nu het plan, om na zoo
veel artistieke tegenslagen een apart tehater
in een bepaalde omgeving op eigen bodem te
stichten teneinde het Duitsche muzikale
drama tot bloei te brengen. Tenslotte werd
het denkbeeld werkelijkheid. Het kon dit
worden, doordat Ludwig zijn hulp toezegde
en verklaarde borg te staan voor een bedrag
van 300.000 Mark, opdat het Festspielhaus
te Bayreuth opgericht zou kunnen worden.
Wagner kreeg tal van faaie geschenken voor
zijn villa Wahnfried (waar zijn „Wahnen
Frieden" vond) en op den 22sten Mei 1872
werd op den heuvel te Bayreuth de eerste
steen gelegd van een Wagner-theater.
De koning was het tenslotte, die het werk
van Bayreuth redde. Toen het Festspielhaus
bij gebrek aan middelen niet kon worden vol
tooid. ontving Wagner, die weer eens radeloos
was, volgend telegram van den koning: „Neen,
nogmaals neen! Zoo zal het niet eindigen.
Er moet geholpen worden!" Een hij verleende
zelf een voorschot van 100.000 taler het gc-
heele overschot van zijn civiele lijst van één
jaar!
In Augustus van het jaar 1876 was het
eindelijk zoover: het Festspielhaus was gereed
en kon Wagner de grootste en innigste vol
doening van zijn leven beleven: hier vond in
aanwezigheid van den Dultschen keizer de
eerste opvoering van dc ..Ring der Nibclun-
gen" plaats.
Hef einde..-.
OG enkele geiuxkige jaren beleefde Wag-
•L^ ner in Bayreuth. Zijn laatste opera „Par
sifal" werd er voltooid en in het jaar 1882
niet minder dan zestien maal opgevoerd. De
eei-stc voorstelling hiervan woonde Ludwig
niet bij, omdat hij dit werk van „hoogste
wijding ter aarde" voor zich alleen wilde laten
opvoeren te München, op en heerlijken dag
in Mei.
Dit is evenwel niet mogelijk geworden.
Op 14 Februai-i 1883 ontving hij het telegram
dat Wagner den avohd tevoren te Venétië aan
een hartverlamming overleden was. Wagner
was daarheen gegaan om van eenige kwalen
te genezen, maar het heeft niet mogen baten.
Een korte ongesteldheid maakte een einde
aan zijn leven. Hij overleed in de armen van
zijn trouwe geestelijke verzorgster Cosima
Wagner. Zijn stoffelijk overschot werd naar
Bayreuth vervoerd om daar in den tuin bij
zijn villa begraven te worden.
Bayreuth was aan goede handen toever
trouwd. Nog bijna een halve eeuw was Cosi
ma in de gelegenheid aan de bloei en ont
wikkeling van het Festspielhaus mee te wer
ken, hierin bijgestaan door haar zoon Sieg
fried en haar schoondochter. En toen ook zij
op 91-jarigen leeftijd in 1928 overleed, had
Bayreuth zich ontwikkeld tot een bedevaarts
oord van alle Wagner-vereerders, waaraan
beider naam onverbrekelijk verbonden is.
(Nadruk verboden).