w: ZONDERLINGE LEVENS De heks van Leonberg. IJ Litteraire Kantteekeningen. ZATERDAG 21 MEI 1938 HAXREEM'S DAGBEAD 13 KATHERINE KEPPLER had het wel gemerkt: vooral wanneer ze zoo te gen de schemering door de straten ging, wat gebogen, met scherpe ge laatstrekken en de pieken van haar grijze haar wapperend in den wind, zag men haar met wantrouwende blikken aan en verstomden de gesprekken bij haar naderen. En ze was nog niet voorbijgegaan of er werd zenuw achtig en veelbe teekenend gefluisterd. Zeker, men achtte haar nog, vanwege haar verwantschap aan een eerwaardige burge meestersfamilie misschien, ook wel dank zij den goeden naam dien haar schoonzoon, den predikant Binder, tot ver in den omtrek van zijn parochie genoot; maar bovenal toch wel omdat zij de moeder was van den vermaar den Johannes Keppler, wiens verstandelijke gaven zooveer de bewondering afdwongen van vorsten en geleerden. Had hij in Graz niet in opdracht van den magistraat een kalender sa mengesteld, waarin astrologische voorspellin gen waren gedaan, die naar men meende, ver rassend bewaarheid waren, zooals de boeren opstand en de gestrenge winter van 1593-1594? En ook op astronimisch gebied, zoo wisten de ontwikkelden te vertellen, had hij zich der mate onderscheiden, dat niet alleen een ge leerde als Tycho Brahe hem zij het niet onbaatzuchtig in zijn dienst genomen had, maar zelfs een Galileï hem waardeerende brie ven schreef. Keizerlijk wiskundige was hij zelfs, die zoon van Katherientje. Maar die moeder neen, men was nog niet haar zonderlinge plan vergeten den schedel van haar vader te laten opgraven en dien, ge vat in zilver aan haar beroemden zoon ten ge schenke te geven. M .-<!« sa i'oieSse f,f E*., XEm.Pi>ï Johannes Keppler. Wat vreemd was ze ook toen, in die jaren, al geweest: uithuizig, omhangend bij de bu ren alsof ze bij haar eigen haard geen vrede vinden kon. Mogelijk hadden de eerste huwe lijksjaren die onrust in haar ziel gewekt, toen kort na Johannes' vervroegde geboorte, de vader Heinrich Keppler, zijn lust naar avon turen niet langer kon bedwingen en zich door ronselaars liet werven voor Alva's legermacht waarin hij dan ook, zij 't roemloos en zonder het verwacht gewin, streed. Moeder Kathe rine was hem als marketentster kort daarop gevolgd, al had zij zich een huwelijk met een Keppler, een nazaat van dat eerzaam ge slacht, welks voorvader door Keizer Sigismund op diens tocht naar Rome tot ridder werd ge slagen. anders voorgesteld. Na het wisselvallige krijgsbedrijf had vader Heinrich de hand aan den ploeg geslagen, maar baten had de akker bedroevend weinig opgeleverd. In 1589 trok Heinrich Keppler opnieuw te velde, nu in Oostenx-ijkschen dienst; waarschijnlijk viel hij in den strijd tegen de Turken, althans hij keerde niet terug en^ moeder Kathei-ine' zou voortaan haar kin deren Christoph, Heinrich en Margarete alleen moeten groot brengen. Om Johan behoefde zij zich niet meer te bekommeren; die stu deerde op staatskosten in de theologie en de wiskunde en werd. begaafd als hij was, al gauw leeraar aan het gymnasium in Graz. Maar of die twee andere joixgens het in 't soldatenbe- roep, dat zij naar vader's voorbeeld gekozen hadden, tot iets brengen zouden, was verre van zeker. Met de jaren groeiden de zorgen; zoon Christoph had op het slagveld het leven gela ten. Margarete na haar huwelijk met den pre dikant Binder het ouderlijk huis vei-laten en Heinrich nu, die was uit den krijg terug gekeerd als, oorlogsinvalide, ruw in z'n doen, voox-al in zijn luidruchtige twisten met moe der Katherine over zijn geloofsbekeering. Misschien zou moeder Keppler z'n plotselin- gen dood als een opluchting gevoeld hebben, indien booze tongen daardoor de kwaadaar dige geruchten niet met één vermeerderd had- den. En den levensweg van Johan, hij mocht dan nu keizerlijk mathematicus heeten, was even min over rozen gegaan. Van zijn eersten le vensdag af was hij een zorgenkind geweest, teer en geplaagd door ziekte als hij was. De geloofsvervolging spaarde ook hem niet, hoe angstvallig hij zich buiten de verbeten theologische disputen dier dagen hield, dreef hem van plaats tot plaats en doemde hem tot werk dat ver beneden zijn ongemeene ver standelijke vermogens stond. Geplaagd door nijpende geldzorgen, getroffen door het smartelijk verlies van vrouw en drie kinderen verstoken nog steeds van den zoo begeerden leerstoel aan de Universiteit te Tübingen. werd de wetenschap alleen hem tot troost en toeverlaat. En hij beoefende haar met alle geesteskracht, die hem beschoren was. bracht een ommekeer in de sterrekundige stellingen dier dagen, waataan zijn naam roemrijk verboiT-'-n blijven zou. Verdachte sterfgevallen. ZOOJUIST had Johannes Keppler van Koning Jacobus I het verzoek ont vangen voorgoed naar Engeland te komen. Mocht de hemel verhoeden dat hij daaraan gevolg zou geven. Want al was hij woon achtig nu in Linz, ver van het ouder lijke huis, al wist hij niets van het vree- selijk lot dat door het boos gerucht de moe der' boven het hoofd hing, misschien kon hij nog het vreeselijkste voorkomen. KATHERINE KEPPLER. Want het was niet alleen de herinnering aan het zonderlinge plan een schedel te laten opgraven, die Moeder Katherine's naam in opspraak had gebracht; men wist ook te ver tellen dat een vrouw, die op haar aandringen en in haar huis een beker wijn gedronken had, zwaar ziek geworden en nooit volledig hersteld was. Zelfs wilde men weten, dat Katherientje zooals ze altijd werd genoemd eens haar zegen over een ziek kind had uitgesproken, dat kort daarop den geest gaf. Dat was genoeg voor het bijgeloof dier tijden, dat al wat onverklaarbaar scheen voor wonder of duivelswerk hield, om Moeder Keppler kennis van de zwarte kunst toe te dichten. En noodlottiger betichting was schier onmogelijk, want de heksenprocessen waren aan de orde van den dag. Tijden-lang was het „handboek" van den Vlaming Delrio de schrik der „heksen" en het vademecum der genadelooze rechters. Delrio had de middelen waarvan de zwarte kunst zich bediende nauw keurig omscheven: de amuletten en geheime formules, de kabbalistische getallen en de alchemie, de mystische verbonden met den duivel, de betoovering van doodsbeenderen, zalven, kruiden en dranken, het kaartleg- gen en droomverklaren. En wee degenen, die onder verdenking stonden één der satanische kunsten te beoefenen: zij waren ten doode opgeschreven. Manzoni beweerde eens, dat Delrio's geschrift meer menschenlevens had gekost dan alle oorlogen van Alexander van Macedonië tezamen. En waarlijk, hij over dreef niet: ten tijde van Keizer Maximiliaan I zouden in het Keurvorstendom Trier 6500 heksen het leven hebben gelaten; het aantal heksenmeesters onder het bestuur van Franz I naderde de 100.000; een Nicolaus Ramin- gius, kanseiler van den hrtog van Lotharin gen, ging er prat op in vier jaar tijds 900 tooverkollen in den dood te hebben gedreven en Hendrik IV liet in één provincie 600 heksen verbranden. In 1631, kort na het zonderlinge leven van Katherine Keppler dus, die bijna hetzelfde lot onderging, werden in Sleeswijk 200 vrouwen het slachtoffer van het fanatieke bijgeloof. Een schriftuur als dat van den Jezuïet Friedrich Spee, waarin de domme superstitie werd gehekeld, mocht niet zoover gaan als een Malebranche, die een afdoend middel ter bestrijding van de hekserij aanprees: het staken der heksenprocessen, het was toch een zeldzaam teeken van verstandsverlichting. Neen, moeder Katherine wist niet wat haar te wachten stond. De folteringen, die de ver dachten moesten ondergaan om tot een be kentenis te worden gebracht of namen van medeschuldigen te noemen, tartten iedere beschrijving, al zou het menig twintigste- eeuwer niet passen, ze „middeleeuwsch" te noemen. Maar de heks van Leonberg. Katherientje, hoorde wel het' lasterlijk gepraat, werd er nog bitser en scherper van toixg door. Als ze gebogen met wapperende haarpieken en fel- spiedende oogen door de straten ging klonk het haar duidelijk genoeg in de ooren: „daar gaat ze, die vrouw van Keppler, pas met 'r op ze is een heks, wat ik je zeg". Duivelswerk. De v1.ouw van den glazenmaker Reinbold, Ursula, wist er meer van te vertellen: eens was ze door Katherientje zooals dat toen gebruikelijk was, op den wijn genood en per ongeluk had ze uit den beker gedronken, die de heks voor zichzelf bestemd had. Daarna waren, het mocht jaren later zijn, die aan vallen van waanzin gekomen het duivel- sche werk van Katherientje natuurlijk. Was ze nu nog maar de eenige geweest die zulke verdachte ervaringen had opgedaan. Maar sinds Ursula Reinbold haar aanklacht tijdens vlagen van verstandsverbijstering over de straat schreeuwde waren er meer telkens meer inwoners van Leonberg geweest, die zich meenden te herinneren kwalen en ziek ten te hebben gekregen, nadat zij in Kathe- rientje's huis spijzen of dranken genuttigd hadden. En dan die zoon van Keppler. die be roemde, was dat ook niet zooiets als een ster rewichelaar. die de vreemdsoortigste voor spellingen had gedaan en met bovenaardsche krachten in onverklaarbare verbinding stond. Het was maar goed. meende men. dat de nieuwe baljuw van Leonberg krachtdadig te gen de toovenarij begon op te treden. Enkele vrouwen zaten nu al opgesloten en het zou wel niet lang meer duren of de tooverkol van Keppler zou ook wel achter slot en grendel zitten. Het mocht nu wel waar wezen, dat Appolinie Wellinger, ook al zoo'n heks, on danks de vreeselijkeste folteringen geen be zwarende verklaring over het gedrag van Ka therientje had afgelegd, maar wat dan te zeggen van het volgende voorval: toen een der rechters bij het verhoor van Appolinie op een schampere vraag een antwoord had ge kregen dat hem een tooverformule toescheen, was hem meteen een ondragelijke pijn in het been geschoten, waarvan hij pas werd verlost toen hij, in de kerk achter Katherientje staande, driemaal had gefluisterd: .Kathe rientje, help mij om godswil Kon er wel duidelijker bewijs van Vrouw Keppler's toovermacht geleverd worden? Wel nu, dan zou en moest zij ook maar de arme Ursula Reinbold verlossen van de plaag, waarmee ze haar behekst had. Maar Katherientje verklaarde kort en bon dig. dat zij Ursula de gezondheid niet ont nomen had en dus niet weer kon geven. Een onbeschaamdheid was dat van de heks, meen den de Leonbergers. Een beleediging van een eerbiedwaardige vrouw, oordeelde de schoon zoon dominé Binger en diende onverwijld een aanklacht in tegen Ursula Reinbold. Daax-mee begon het lieve leven. Johannes Keppler, die van de aantijgingen tegen z'n moeder nu eerst hoorde, richtte een schrij ven tot den magistraat, dat door z'n heftig heid de zaak eer kwaad dan goed deed. Maar z'n woord, dat zij z'n moeder met alles wat hij bezat leven en goed recht zou doen we dervaren, heeft hij gehouden. De pijnbank wacht. \7 OORLOOPIG werd het beleedigingsproces sleepend gehouden, omdat de baljuw hoopte nog meer bezwarend materiaal tegen de heks bijeen te kunnen brengen. Het boos gerucht hielp braaf daarbij mee. Een kind van een der cipiers die belast was met de bewaking der ingesloten heksen, zou door Vrouw Keppler, toen het vluchtte voor de tooverkol, geslagen «jjn, dat het geen lid meer kon verroeren Maar opnieuw wist zoon Johannes het on heil te keeren; niet alleen riep hij de hulp in van bekwame rechtsgeleerden, maar zelfs waagde hij het, zich tot den Hertog Johann Friedrich te wenden, waarna inderdaad den baljuw werd bevolen, het beleedigingsproces onverwijld voortgang te doen vinden. De sluwe baljuw wachtte z'n kans af: toen Jo hannes wegens de belegering van Linz z'n woonplaats niet verlaten kon, maakte hij op aanklacht van Ursula Reinbold tegen Kathe rientje 'n proces wegens heksterij aanhangig. De arme geplaagde vrouw gaf gehoor aan den raad van haar dochter Margarete, de do mineesvrouw uit Heumden, vooi-loopig in de pastorie haar intrek te nemen. Zelfs daar was ze niet veilig; in den nacht kwamen de gerechtsdienaren om haar gevangen te nemen. Na een langdurig verhoor werd besloten de noodige folteringen toe te passen, opdat de heks van Leonberg haar verbond met den duivel bekennen zou. Toen Johannes Keppler op wiens aandrin- gen deze helsche kwellingen waren uitge steld tot na z'n komst, z'n moeder in het gevang bezocht, vond hij haar aan handen en voeten gebonden. i Keppler nam zelf de verdediging ter hand: 58 vellen schreef hij vol te harer verdi- ging en de spitsvondige conclusies hadden tenminste dit resultaat dat besloten werd, eerst het advies in te winnen van de rechts kundige faculteit der Tübingsche Universi teit. Het ergste bleef Katherine Keppler be spaard: wel werd ze naar de pijnbank gevoerd waar haar, onder de vreeselijkste bedreigin gen, de folterwerktuigen getoond werden, maar daarbij bleef het. Toen zij, kort daarop, in snikken Haar on schuld betuigde en den hemel om hulp bad, werd zelfs de aanklacht tegen haar ingetrok- Het Festspielhaus te Bayreuth ontstaat. Slot van het voorspel van Tristan en Isolde". Ludwig van Beieren en Cosima Liszt. Ludwig van Beieren. EDEROM begon een zwervend leven Na Venetië, volgde Luzern, Parijs en tenslotte Weenen. Geen wonder dan ook, dat Wagner met beide handen het voorstel van koning Ludwig van Beieren aangreep om naar München te ko men.. De kunstenaar, die al lang zwervens- moe was, moet zijn tranen niet hebben kun nen bedwingen, toen deze gelukstijding hem ter oore kwam. Op den 4en Mei 1864 stond hij voor het eerst van aangezicht tot aan gezicht tegenover den Beierschen vorst, die drie jaar lang een van zijn trouwste vrien den werd. Deze Ludwig was een schoonheids zoeker, zonder wiens toedoen Wagner nooit ken en de oude vrouw op vrije voeten ge steld. Niet lang daarna, in 1622, stierf ze. npOEN de vermaarde Johannes Keppler in Linz terugkeerde moest hij ervaren, dat de mare van het heksenproces ook zijn naam in discrediet gebracht had. Men vertelde, dat Keizer Matthias, wiens dood Keppler zou hebben voorspeld, daarover zoo verbolgen was, dat hij den zoon van de heks van Leon berg vogelvrij verklaarde. Keppler trok zich terug in den later naar hem genoemden toren, die zich in Sagan naast den Hospitaaltoren verheft en troost te er zich met wetenschappelijke onderzoe kingen. Vreugden des levens schonken hem de laatste jaren weinig of niet. En toen hij, teleurgesteld en moegestreden, in 1630, niet eens hi eigen woning, de oogen voor goed sloot, bevroedde de zoon van de heks van Leonberg niet, dat het nageslacht hem den ontdekker van de drie Kepplersche wetten der planetarische beweging en den uitvinder van den astronomischen verrekijker, eens de schepper van een „nieuwe astronomie" zou heeten. C. J. E. DINAUX. Elisabeth Augustin. Mirjam. Rotterdam, Brusse. VAN het vorige boek van Elisabeth Augustin, heette het niet Moord- pai-tij in Wolhynië? bleef ons een indruk bij van feller, maar ook van iets goedkooper dramatiek dan Mirjam geeft. Iets van die dramatiek voor kinderlijke, grie- zelgrage zielen, waar pief-paf-poef en wilde beesten bij te pas komen. Mirjam is daarvan vrij en ondanks dat is dit verhaal er niet minder dramatisch om. Het gaat daarin alles heel stil zijn gang en dat rustige verloop wordt zelfs met hier en daar een eigenaardige, monkelende humor ge kleurd. die de tragedie der gebeurtenissen allerminst belachelijk maakt, die integendeel nog meer doet schrijnen. Mirjam is goed ge schreven in een eigen, goed volgehouden stijl. Als schrijfkunst lijkt het een groote voor uitgang. Naar den inhoud is het zeker niet mmder interessant. Voor een ganschen volksstam heeft onze duizelig geworden beschaving een tragedie in petto gehouden, waarvan de be drijven met tusschenpoozen van eeuwen ver toond worden. Het is waarschijnlijk niet het laatste bedrijf, waarmee men thans bezig is, maar de pauze tusschen dit en het vorige is zoo lang geweest, dat men het stuk bijna ver geten had. Elisabeth Augustin heeft uit een vorig be drijf geput en die stof gemakkelijk naar on zen tijd kunnen overplaatsen; zonder actua liteiten te vertellen is ze actueel geworden. Er is in den Achterhoek van ons land name lijk een veertiende-eeuwsche Mirjam legende levend gebleven, die zonder bezwaar in dagen en daden van onzen tijd getransporteerd kon worden. In die donkere jaren zouden her haaldelijk de Joden vervolgd en vermoord zijn omdat aan hen de verspreiding van de gevreesde pestziekte werd geweten. Deze achterhoeksche legende heeft Elisabeth Augistin overgeplaatst in onzen tijd, omdat „de ziekteverschijnselen in Mirjam zijn die van een pest, die ook ia onze dagen nog voor komt". Buitengewoon goed is het provinciale Jood- sche huishouden van Abraham Zilverstijn ge schilderd. Die monkelende humor waarvan ik sprak vindt ge al dadelijk bij de introductie" in het gezin van Abraham en Lea en nog eer in het verhaal, hoe dat gezin ontstond. Hij blijft, waar in dat huishouden de jonge Chaïm een^plaats gaat innemen, zelfs waar deze laatste zijn weldoeners later op de meest schurkachtige wijze oplicht en bedreigt. Lea's leven en angsten, om en door Chaïm, haar overspannenheid, de consequent egoïstische afzondering van Abraham, haar man. zijn naar het leven genomen en de schrijfster ver telt dat alles, zoo langs haar neus weg, alsof het haar eigenlijk niet aangaatmet zoo raak-typeerende woorden, met zoo fel-juist typeerende houdingen harer figuren dat men die geestrijkheid harer beelden wel waardee- ren moet, te meer waar ze niet uit spotzucht ontstond, maar integendeel haar sympathie vergezelt. Maar al die familiebesognes ver dwijnen naar den achtergrond, als in de streek de jodenhaat wordt aangewakkerd door te manoeuvreeren met stille beschuldigingen aan hun adres, wanneer een epidemische ziek te uitbreekt. En hoe zij daarop elk afzonder lijk reageeren, hoe vooral Mirjam reageert en hoe het met Abraham aflooptdat zijn allemaal hevig begrepen dingen die Elisabeth Augustin met groote klaarheid ons voor oogen zet. Het onafwendbaar tragische van de domheid die onschuldigen doet lijden is in dit boek aangrijpend in beeld gebracht, en dat wel op een wijze, die litterair uitmuntend is. Alle huilerigheid wist de schrijfster te ver mijden, zonder aan de diepte der gemaakte indrukken iets te onttrekken. Dat is op zich zelf al heel knap. Thcun dc Vries. De bijen zingen Arnhem. Van Loghum Slaterus. Een kort verhaal dat. evenals Stiefmoeder Aarde, tot de Kroniek der Wiarda's behoort en hevig is van haat en wraakzucht tusschen de geslachten Wiarda en Thedema. De oude Beppe Liouck is een geheim bindsel tusschen de beide elkaar bevechtende ge slachten: was haar eerst kind niet van een Thedema, later door een Wiarda geëcht! En zal zij het niet weer beleven dat een klein dochter Wiarda zich door een Thedema bin den laat! Maar voor het zoover is. zal zij nog getuige moeten zijn van een strijd op leven en dood tusschen de twee stammen met hun knechten, een strijd op Kerstdag nog wel, waarbij messen, vlegels en knuppels te pas komen. En in hun korven gaan. zooals Beppe geprobeerd heeft, de bijen zingen en de vech tenden staken stom van verbazing hun strijd. Maar de felle, jonge Wychman Wiarda heeft zijn musket gericht op Bronger Thedema. den geliefde van zijn zuster. Doch deze slaat de musket uit de richting, de kogel fluit langs ze heen naar de opkamer waar oude Beppe zit en luistert, en treft haar in de borst Maar ook zij heeft nog de bijen hooren zingen, ze heeft, door niemand opgemerkt, de jongste kinderen aan de bijenkast laten schudden En sterft als haar doel bereikt is, en de eeuwige vijanden elkaar de hand reiken. Het korte verhaal een echte Theun de Vries is opgeluisterd door een aantal tee- keningen van den schilder J. J. Voskuil. De geest van het verhaal is wel in den teekenaar gevaren, maar de groote platen voeren een te zelfstandig bestaan eix vergeten dat ze met den tekst verbonden zijn. Terug naar de oude paden? Tekst los, platen los, alle strijd voor een éénheid van het boekproduct umsonst ge- wesen? Al zal men grif toegeven dat Vos- kuil's teekeningen sterk van expressie zijn en primitief te gelijkwat Theun de Vries niet is. Annenxarie Selinko. Ik was een leelijk meisje. Roman 254 paL Vertaling van R. P. Sterkenburg, A'dam. Aller de Lange. Het schoonheidsinstiuut deed zijn intree in de vertelkunst. Er was eens een leelijk meisje dat op raad van een be roemd tooneelspeler zich door een schoon heidsinstituut liet opknappen en zijn vrouw wordt. Beiden zijn dan onuitsprekelijk geluk kig. Hoe ze tot dien heilstaat geraken vertelt Annemarie Selinko op een wijze die, volgens de uitgevers, aan Weener gebak doet denken: .luchtig en licht, maar met een voedzamen inhoud". Niet alleen leelijke meisjes zullen er van smullen, ook voor anderen valt er nog wel wat aan te knabbelen. Clara Asscher Pinkhof. Roep deze Shoenamietische. Roman 206 pag. Den Haag, Leopold's U. M. Ook deze schrijfster greep naar een oud ge geven om het in het tegenwoordige te trans- poneeren. Anders is haar verhaaltrant dan die uit het in den aanvang besproken boek van Mirjam. En ook de stof is minder navrant. De wei nig kunstmatige schrijfwijs van Clara Asscher past goed bij dit eenvoudig verhaal eener jonge vrouw, die een pleegzoon aan neemt, hem haar ziet ontgroeien en ten slotte voor haar natuurlijk moederlijk sentiment een gelukkige plaatsing vindt. Sigrid Undset. Het brandend oraambosch. Roman, 431 pagina's. Vertaling uit het Noorsch door A. Basenau, A'dam. J. M. Meulen- hoff. Sigrid Undset behoort ook in ons land tot de gaarne gelezen auteurs van vreemden bo dem. Haar vele bewonderaars zullen in Het brandend Braambosch het vervolg van Paul Selmer's leven uit „Witte Orchideeën" vinden en van de waarlijk zeer bijzondere rijkdom- men aan compositorisch talent en nxensche- lijk gevoel dezer schrijfster opnieuw genieten. J. H. DE BOIS. zoo spoedig beroemd geworden zou zijn en Bayreuth ook nooit ontstaan zou zijn. Reeda als kind had Lodewijk II de helden uit de sagen van Lohengrin en Tannhauser in de wandschilderingen van slot Hohenschwangau bewonderd en op zijn zestiende jaar werd zijn innigste wensch, de opera Lohengrin te mo gen bijwonen, vervuld. Van dit tijdstip af onderging de jongeman de schoonheden van Wagner's werk en toen hij op 19-jarigen leeftijd den troon besteeg, was zijn eerste wensch: ..Ik wil Richard Wag ner leeren kennen". En deze wensch ging in 1864 in vervulling. De ontmoeting tusschen beide mannen werd van beslissende beteeke- nis. Wagner's schulden te Weenen werden be taald, hij kreeg een mooie villa te München, welke door toedoen van Ludwig weelderig in gericht werd en bovendien zorgde de koning er voor, dat de eerste opvoering van „Tristan" te München plaats vond. In dezen ijtd leerde Wagner nog een op rechten bewonderaar in Von Bülow kennen, wiens vrouw, Cosima Liszt, eveneens een op recht bewondex-aarster van den musicus werd. Zij werd evexxwel nog meer: zijn ge liefde en tenslotte zijn vrouw. Het volk van München was Wagner namelijk vijandig ge zind, daar men meende, dat hij den koning opstookte. En dezelfde mensch, die als aestheticus Wagner's bewonderaar werd, kon als vorst niet verhinderen dat zijn vriend het slachtoffer van hofintriges werd. Wederom moest Wagner naar het buitenland uitwij ken. Ditmaal niet alleen: Cosima koos open lijk zijn zijde, verliet haar man en trok met Wagner en haar drie kinderen uit haar eerste huwelijk naar Zwitserland, waar zij zich in Triebschen bij Luzern vestigden. Bayreuth. O" IER schiep Wagner zijn „Mclstersinger", ILJL terwijl hij in het zelfde jaar. dat Cosima hem een zoon, Siegfried, schonk de laatste hand legde aan de „Siegfried". Herhaalde malen bezocht Ludwig van Beieren heimelijk het echtpaar en verschafte hen het noodige geld, terwijl hij er tevens zorg voor droeg dat Wagner's werken in München opgevoerd wer den. Langzaam rijpte nu het plan, om na zoo veel artistieke tegenslagen een apart tehater in een bepaalde omgeving op eigen bodem te stichten teneinde het Duitsche muzikale drama tot bloei te brengen. Tenslotte werd het denkbeeld werkelijkheid. Het kon dit worden, doordat Ludwig zijn hulp toezegde en verklaarde borg te staan voor een bedrag van 300.000 Mark, opdat het Festspielhaus te Bayreuth opgericht zou kunnen worden. Wagner kreeg tal van faaie geschenken voor zijn villa Wahnfried (waar zijn „Wahnen Frieden" vond) en op den 22sten Mei 1872 werd op den heuvel te Bayreuth de eerste steen gelegd van een Wagner-theater. De koning was het tenslotte, die het werk van Bayreuth redde. Toen het Festspielhaus bij gebrek aan middelen niet kon worden vol tooid. ontving Wagner, die weer eens radeloos was, volgend telegram van den koning: „Neen, nogmaals neen! Zoo zal het niet eindigen. Er moet geholpen worden!" Een hij verleende zelf een voorschot van 100.000 taler het gc- heele overschot van zijn civiele lijst van één jaar! In Augustus van het jaar 1876 was het eindelijk zoover: het Festspielhaus was gereed en kon Wagner de grootste en innigste vol doening van zijn leven beleven: hier vond in aanwezigheid van den Dultschen keizer de eerste opvoering van dc ..Ring der Nibclun- gen" plaats. Hef einde..-. OG enkele geiuxkige jaren beleefde Wag- •L^ ner in Bayreuth. Zijn laatste opera „Par sifal" werd er voltooid en in het jaar 1882 niet minder dan zestien maal opgevoerd. De eei-stc voorstelling hiervan woonde Ludwig niet bij, omdat hij dit werk van „hoogste wijding ter aarde" voor zich alleen wilde laten opvoeren te München, op en heerlijken dag in Mei. Dit is evenwel niet mogelijk geworden. Op 14 Februai-i 1883 ontving hij het telegram dat Wagner den avohd tevoren te Venétië aan een hartverlamming overleden was. Wagner was daarheen gegaan om van eenige kwalen te genezen, maar het heeft niet mogen baten. Een korte ongesteldheid maakte een einde aan zijn leven. Hij overleed in de armen van zijn trouwe geestelijke verzorgster Cosima Wagner. Zijn stoffelijk overschot werd naar Bayreuth vervoerd om daar in den tuin bij zijn villa begraven te worden. Bayreuth was aan goede handen toever trouwd. Nog bijna een halve eeuw was Cosi ma in de gelegenheid aan de bloei en ont wikkeling van het Festspielhaus mee te wer ken, hierin bijgestaan door haar zoon Sieg fried en haar schoondochter. En toen ook zij op 91-jarigen leeftijd in 1928 overleed, had Bayreuth zich ontwikkeld tot een bedevaarts oord van alle Wagner-vereerders, waaraan beider naam onverbrekelijk verbonden is. (Nadruk verboden).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 15