Steradent
OSS.
Het ambtenarengerecht zal op 16 Juli uitspraak doen.
UW KUNSTGEBIT
ZOU DOM ZUN...
M A A N D A G 27 JUNI 1938
HAASLE M'S DAGBLAD
3
Mr. James' conclusie:
Mr. Meyes:
,,De door den Minister ge
nomen maatregel in strijd met
de wet".
Grieven kannen onveranderd
gehandhaafd blijven
Nadat Zaterdag de besloten zitting tot kwart
over twaalf had geduurd werd de openbare
zitting van het Ambtenarengerecht te Den
Haag, dat de kwestie van de marechaussee te
Oss, behandelt, heropend.
Mr. James zet zijn pleidooi voort en be
handelt eerst de zaak van den kruidenier
Boelens, die gedurende een nacht in de ma
rechausseekazerne is vastgehouden.
Deze Boelens had een postwissel, bestemd
voor een zijner ondergeschikten, ontvangen
en dit geld niet afgedragen op grond van een
beweerde tegenvordering.
Op 26 Januari heeft Boelens het geld, dat
als ziekengeld door den Raad van Arbeid was
gezonden, geïnd en onder zich gehouden.
Toen hij weigerachtig bleef het geld uit te
betalen, heeft de vader van den onderge
schikte gedreigd de zaak in handen van de
politie te zullen stellen. Dit is dan ook ge
schied en herhaaldelijk heeft de mare
chaussee hem daarna verzocht in de kazerne
te komen. De betreffende wachtmeester
heeft in deze zaak niets meer dan een ge
wone verduistering gezien en in overleg met
den officier is dan ook besloten, dat Boelens
zoo noodig zou worden gearresteerd en ver
hoord. Bij dat verhoor dat toen is gevolgd,
draaide B. telkens om de feiten heen en toen
hij niet wilde bekennen, heeft de marechaus
see besloten den man nog vast te houden om
hem gelegenheid te geven nog eens over de
zaak na te denken. En het resultaat is ge
weest, dat B. den volgenden ochtend het geld
heeft betaald.
Pleiter constateerde dat het geenszins de
bedoeling is geweest, om op deze wijze beta
ling af te dwingen, het was alleen te doen om
een bekentenis te verkrijgen in een zaak, ten
aanzien waarvan de marechaussee een straf
bare handeling aanwezig achtte.
In verband hiermede merkte pleiter op. dat
deze zaak van den aanvang af door de ma
rechaussee geenszins als een civiel rechtelijke
was te onderkennen.
Pleiter kan dan ook niet toegeven, dat
wachtmeester van den Berg in deze zaak zoo
ontactisch heeft gehandeld, als in de contra
memorie wordt voorgesteld.
Men moest echter ook voor wachtmeester
Neemt Uw koffer mee,
laat Uw zorgen thuis
5 dg. Valkenburg-Ardennen 19.50
4 dg. Valkenb.-Ardennen-Eilelgeb. 24.50
6 dg. Valkenb.-Ard.-Eifelgeb. 40
4 dg Ardennen m. lesselocht32.50
dg, Eileigeb.-Ahrdal-Ri|n 22.50
6 dg. Harzgebergie 47.—
7 dg Hamburg-Bremen-Berlljn 58.—
7 dg. Schwartzwaid 55.—
9 dg. Zwitserland 76
13 da. Italië-Dolomieten-Venetië „112.—
Inlichtingen en Reisgids bij
JAC. HEEMSKERK
Houtplein 34, Haarlem, Tel. 16448
1 E B II T O
R eizen zonder zorgen
(Adv. Ingez. Med.)
Van den Berg een reden hebben om zijn
overplaatsing te rechtvaardigen.
President: U t#doelt hier toch niet den
minister van justitie?
Mr. James: Neen. mijnheer de president.
De mishandelingskwestie.
Daarna komt pleiter aan de zaak-De Wolf,
die beweert mishandeld te zijn in den nacht,
gedurende welken hij in de kazerne is vast
gehouden.
Ten aanzien van deze mishandeling meent
pleiter dat hier geenszins kan worden
gesproken van een gegronde verdenking zoo
als de minister heeft gedaan. Beweerd is, dat
de man zijn verwondingen heeft laten zien
aan zijn vrouw en aan eenige familieleden en
bovendien vier dagen later aan een verslag
gever Schaepman.
Nu acht pleiter het een groot verzuim, dat
men dezen verslaggever als den eenigen ob
jectieven getuige niet heeft gehoord.
President: Persgeheim (gelach).
Mr. James acht het voorts van be
lang dat bij het verhoor, dat thans
hier gehouden is, van de „gegronde"
verdenking tegen de brigade-Oss, dat
zij zich aan mishandeling zou heb
ben schuldig gemaakt niets is overge
bleven. Men heeft in de contra-me
morie veel gewerkt met de woorden:
commentaar overbodig.
Maar thans meent pleiter ten aanzien van
deze zaak ook te kunnen zeggen: commen
taar overbodig.
De verhouding tusschen Opper
wachtmeester Curfs en
den Burgemeester.
Pleiter komt daarna aan de verhouding tus
schen opperwachtmeester Curfs en den burge
meester. Curfs heeft eens tegen iemand
dat deze niet verplicht was om te voldoen aan
een verzoek om ten bureele der gemeentpolitie
te komen. Daarmede is Curfs zijn boekje
niet te buiten gegaan, doch bovendien heeft
hij den burgemeester er telefonisch van in
kennis gesteld, dat de betreffende persoon
niet bij de gemeentepolitie durfde komen.
De burgemeester heeft daarop tegen Curfs
een klacht ingediend bij den officier, maar
daarvoor was volgens pleiter geen enkele aan
leiding.
Pleiter constateert voorts, dat de verhou
ding tusschen Curfs en den inspecteur zeer
goed was, terwijl voorts de burgemeesters van
de omliggende gemeenten zeer goed met den
brigade-commandant Curfs konden samen
werken en daarvan ook in brieven hebben
doen blijken.
Dit is wel geen bewijs, doch wel een sterke
aanwijzing, dat de minder goede samenwer
king tusschen Curfs en burgemeester Ploeg
makers niet aan Curfs kan hebben gelegen.
Bovendien heeft Curfs herhaaldelijk ge-_
tracht, om de samenwerking met den burge-'
meester zoo goed mogelijk te doen zijn.
Pleiter merkt voorts op. dat de burgemeester
er over heeft geklaagd, dat de brigade Oss
zich een serenade heeft laten brengen door
een muziekkorps, en dat Curfs daarom zou
hebben verzocht.
Dit is echter niet het geval geweest, zooals
blijkt uit een bericht in de „Reclamebode"
van Oss.
Merkwaardig is echter, dat de bugemeester,
die er zoo gauw bij was. om het eerste bericht
ter kennis te brengen van de justitioneele
autoriteiten, heeft nagelaten het latere, te
gensprekende bericht, ook op te zenden.
Wat tenslotte De Gier betreft, ten aanzien
van dezen is beweerd, dat hij uit zijn even
wicht was geraakt en dat hij moest worden
overgeplaatst naar een standplaats, waar hij
een nuchteren commandant boven zich had
en een krachtig parket.
Pleiter wenscht op te merken, dat de Gier
steeds goed werk heeft verricht, en laatstelijk
nog in de zaak-Zwanenberg zeer goed werk
heeft gepresteerd.
Ten aanzien van De Gier is door de hoogste
gezagdragers een houding aangenomen waai -
door De Gier zich diep gegriefd gevoelde en
den eersten April dan ook den zwartsten dag
van zijn leven noemt.
Het is voor De Gier buitengewoon pijnlijk
en onaangenaam om op deze wijze te worden
gedesavoueerd, te meer, daar van verschillen
de zijden zijn gedrag is geprezen, terwijl ook
een geestelijke heeft getuigd, dat de Gier
steeds niet anders dan zijn plicht heeft ge
daan, en die hem naast een goed ambtenaar
bovenal een goed mensch noemde.
De conclusie van Mr. James.
Ooncludeerende zegt pleiter, dat,
afgezien nog van de vraag van de be
voegdheid van den minister, thans
wel voldoende duidelijk is gebleken,
dat alle feiten niet een optreden dei-
marechaussee hebben opgeleverd,
dat den genomen maatregel recht
vaardigt.
Pleiter eindigde zijn pleidooi als
volgt:
Het gerecht zal het beroepen be
sluit nietig moeten verklaren als
zijnde in strijd met de wettelijke voor
schriften, meer in het bijzonder met
art. 141 van het wetboek van straf
vordering.
Het gerecht zal in het ondenkbare
geval, dat het tot een andere beslis
sing komt, het besluit moeten nietig
verklaren op girond van het kenlijik
gebruik maken van een bevoegdheid
anders dan tot de doeleinden, waarvoor
die bevoegdheid is gegeven.
Want indien er al ooit sprake is
geweest van een abnormale, onwettige
activiteitsontplooiing der adminis-
stratie, van een onredelijk gebruik
harer bevoegdheid, dan is het wel in
deze zaak, waarin willens en wetens
zonder behoorlijk onderzoek naar fei
ten, welke grondslag vormden voor
die beslissing, een zoo verstrekkende
en onteerende maatregel is genomen
als de ontneming van de door de wet
gedragen opsporingsbevoegdheid aan
een opsporingsambtenaar is.
De brigade-Oss zoekt slechts recht.
Tot dusver heeft zij moeten zwijgen
en zij zal dit blijven doen.
Dat het ambtenarengerecht te
's-Gravenhage, rechtdoende in mili
taire ambtenarenzaken, thans voor
haar spreke.
De zitting werd hierna geschorst tot kwart
over twee.
's Ministers beslissing berustte op
tal van dossiers.
In de middagzitting van het ambtenaren
gerecht heeft de vertegenwoordiger van den
minister, mr. P. Meyes zijn pleidooi gehou
den.
Pleiter heeft met groote belangstelling het
pleidooi van mr. James aangehoord, dat op
zoo overtuigende wijze werd voorgedragen.
Toch kan pleiter zich met de strekking daar
van niet vereenigen, al heeft hij waardeering
voor de wijze, waarop het pleidooi is opge
bouwd.
In de eerste plaats wenscht pleiter zijn
leedwezen er over uit te spreken, dat mr. Ja
mes zijn pleidooi heeft aangevangen met
waardeerende woorden van iemand, die dezer
dagen is veroordeeld.
Dat de klagers zich gegriefd achten, kant
pleiter respecteeren, doch hij wenscht op te
merken dat bij den minister niet heeft voor
gezeten om de klagers noodeloos pijnlijk te
treffen of hun leed te berokkenen.
Vervolgens gaat pleiter na de be-
teekenis van de wettelijke maatrege
len. In dit verband geeft pleiter toe,
dat de bepaling van art. 141 tweede
lid wetboek van strafvordering niet
geheel duidelijk is, gezien ook de
strekking welke prof. Van Bemmelen
daaraan gegeven heeft.
Naar pleiter's meening geeft dit
artikel echter aan de opsporingsamb
tenaren geenszins het recht om maar
te gaan opsporen wat zij goeddunken
en kan hier wel degelijk worden in-
gegx-epen.
Natuurlijk is aan dat ingi-jjpen een grens,
maar waar deze ligt, staat op zichzelf niet
vast. Men moet dan ook niet a priori aan
nemen, dat die gi'ens daar zou zijn, waar de
tegenpleiter haar gelegd wil zien.
Over dit artikel is nog geen beslissing van
den hoogsten rechter, doch pleiter meent, dat
ten deze wel eenige waarde kan worden toe
gekend aan de intei-pi-etatie van den minister.
Het advies van Prof. Van Bemmelen heeft
pleiter heelemaal niet overtuigd van de juist
heid van het daarin opgenomen betoog, dat
de genomen maatregel onwettig zou zijn.
Natuurlijk mag de minister geen bevelen
geven, welke in strijd zijn met de wet, doch
pleiter kan niet inzien, dat er strijd met de
wet zou zijn, als de minister maatregelen
neemt, ten einde een goede uitvoering van de
^ILEEN ZÓq
WERKELIJK GOED SCHOON!
Door Uw kunstgebit dagelijks een bad
te geven in Steradent. bluft het er steeds
als nieuw uitzien en behoudt net de
oorspronkelijke, rose vleeschkleur.
Steradent wordt dan ook door 10.000
tandartsen - waaronder honderden Ne-
derlandsche - aanbevolen voor het dage-
lijksch onderhoud van Uw kunstgebit.
Prijs50en 90 cent bij apoth. en drogisten.
N.V Hcindelmij. RECKITTS, Phorm. afd.. De Bilt (Utrecht)
(Adv. ingez. Med.)
taak, welke aan de opsporingsambtenaren is
opgedragen, te verzekeren. En wanneer die
taak niet op de juiste wijze wordt uitgevoerd,
moet toch zeer zeker de bevoegdheid aan
wezig zijn, om daarbij in te grijpen.
Pleiter wijst er voorts op dat er verschillen
de categoriën van opsporingsambtenaren zijn
en dat daarin licht een gevaar is gelegen voor
rivaliteit en vliegen-afvangerij. In dit verband
merkt pleite nog op dat in plaatsen waar een
commissaris van politie is de rijkspolitie ook
geen opsporingswerkzaamheden mag verrich
ten.
Wat de aan den maatregel ten grondslag
liggende zaken betreft kan pleiter voor een
groot deel verwijzen naar de contra-memorie
en naar het betoog van den procureur-gene
raal.
Pleiter zet voorts uiteen dat de beslissing
van den minister berust op tal van dossiers
van zaken der brigade, in welke dossiers zoo
veel fouten voorkwamen, dat een maatregel
niet achterwege kan blijven. Voorts is de be
slissing gegrond op uitgebrachte rapporten.
Pleiter geeft vervolgens als zijn meening te
kennen, dat de beweringen ten aanzien van
verschillende zaken sinds 1 Api'il niet onge
rijmd zijn gebleken.
Uitdrukkelijk merkt pleiter op, dat de mi
nister op 1 Api'il niet heeft geweten, noch
redelijkerwijze had kunnen verwachten, dat
de officier later op verschillende punten van
zijn mededeelingen is teruggekomen.
Ruiterlijk moet pleiter erkennen, dat
de gewijzigde houding van Mr. van
den Burg voor hem een groote verras
sing is geweest, doch pleiter moet
daaraan onmiddellijk toegeven, dat
daardoor geen wijziging is gebracht in
het oordeel over het uit de dossiers
gebleken optreden der brigade.
Wat de verhouding van den procureur-
generaal en de marechaussee betreft, zegt
pleiter, de slechte verhouding tusschen de of
ficieren te betreuren, en hij is van oordeel
dat tengevolge van die vei'houding waar
schijnlijk bij de wachtmeesters niet dat ver
trouwen bestond in den procureur-generaal,
dat gewenscht en zoodzakelijk is. Het valt in
hoge mate te betreuren, dat de officieren niet
voldoende het gezag van den procureur-gene
raal hebben willen erkennen.
Pleiter wijst er voorts op, dat de brigade
zich niets heeft aangetrokken van de order
van 15 November, waarbij haar de opsporings
bevoegdheid in gemeentezaken werd ontno
men. Men beroept er zich wel op, dat deze
order niet zou zijn doorgekomen, maar zulks
kan pleiter na de zeer positieve verklaring van
Mr. van den Burg ten deze niet aannemen.
„Grieven kunnen worden
gehandhaafd".
Uitdrukkelijk constateert pleiter, dat
ook na de hier gehouden getuigen-
verhooren is komen vast te staan, dat
de grieven waarop de genomen maat
regel berust, onveranderd en vooral
wat de hoofdzaken betreft, kunnen
worden gehandhaafd.
Er zijn hier groote tactische fouten begaan,
welke volkomen een ingrijpen wettigden.
Over de lndividueele zaken kan pleiter hee'
kort zijn.
Bij de werkverschaffing was in het gehee
niets iets zoodanig gebeurd, dat het optreden
hier van de marechaussee rechtvaardigt, ter
wijl bovendien reeds het gemeentebestuur een
omvangrijk onderzoek had ingesteld. Door
haar inmenging in deze zaak heeft de mare-
chausse groot wantrouwen in het gemeente
lijk beleid getoond, en zooals uit den geheelen
gang van zaken is gebleken, volkomen ten
onrechte.
Wat de zaak van Van der Hoven betreft,
heeft pleiter bij lezing van de dossiers zich
met groote verwondering en verbazing afge
vraagd, hoe het in Nederland mogelijk was en
oirbaar was, dat iemand op zoo lichtvaardige
gronden is gearresteerd en ingesloten. Uit het
dossier blijkt duidelijk een groot gemis aan
onderkenning van het begrip strafbare feiten,
en een volkomen gebrek aan inzicht in tal
van zaken. Bovendien is de betreffende wacht
meester zoo lichtgeloovig, dat hij in zijn dos
sier spreekt van „duistere machten", die zijn
onderzoek in deze zaak zouden belemmeren,
en bij het thans gehouden verhoor is nu ge
bleken, dat aan den dorpsnotaris Bijvoet
wordt verweten, dat hij de stopzetting van het
onderzoek zou hebben bewerkstelligd.
De vasthouding van den kruidenier Boelens
is volgens pleiter niet go'ed te praten en is
zeer zeker niet overeenkomstig de strekking
van de wet.
Dat gebleken is, dat van dezen maatregel
een zoo veelvuldig gebruik wordt gemaakt, is
dan ook te betreuren.
Wat de mishandeling van De Wolf
betreft, moet pleiter erkennen, dat
door de uitdrukkelijke verklaringen
van majoor van Everdingen de aan
wijzingen, als zou de marechaussee
De Wolf hebben mishandeld, veel
zwakker zijn geworden. En dit vindt
pleiter verheugend voor de mare
chaussee.
Overleg gepleegd met den Minister
van Defensie.
Generaal Zeeman: Achtte de minister toen
hij den bewusten maatregel nam, de wacht
meesters verder ongeschikt voor de opspo
ringstaak?
Mr. Meyes: Zoover ging de meening van den
minister niet.
Generaal Zeeman: Was voor de bekende
conferentie bij den minister van justitie reeds
overleg gepleegd met den minister van de
fensie over de overplaatsing?
Mr. Meyes antwoordt bevestigend.
Generaal Zeeman: Waarom is de order,
waarbij de opsporingsbevoegdheid in gemeen
tezaken is ingetrokken, niet tevens doorge
zonden aan de militaire chefs, dan was ver
warring voorkomen.
Mr. Meyes zegt niet te weten waarom dit
niet is geschied.
De president bepaalt hierna de uitspraak in
alle zaken op 16 Juli.
De klacht tegen de overplaatsing.
Vervolgens zijn aan de orde de klachten
van de wachtmeesters tegen den inspecteur
van het wapen der marechaussee, kolonel van
Seirn. tegen het besluit van hun overplaatsing.
Mr. James acht deze overplaatsing evenmin
wettig, omdat zij gegrond is op het besluit tot
intrekking van de opsporingsbevoegdheid, tot
het nemen van welk besluit de minister niet
bevoegd was.
Pleiter constateert, dat de inspecteur eerst
op 31 Maart telefonisch van het departement
van justitie vernam, dat er wantoestanden
zouden bestaan bij de brigade Oss. Waar ech
ter de stelling is geponeerd, dat er voor 1 April
reeds geruimen tijd onhoudbare toestanden
zouden hebben bestaan, verwondert het pleiter
in hooge mate, dat de kennisneming van die
wetenschap aan de militaire chefs is onthou
den: alle overleg heeft hier ontbroken en voor
het eerst op de conferentie met den procu
reur-generaal vernamen de militaire chefs
des avonds om 8 uur het om half zes ontvan
gen telegram, waarbij de opsporingsbevoegd
heid werd ontnomen.
Aan den inspecteur van het wapen werd na
deze beslissing van den minister van justitie
en de overeenstemming met diens ambtgenoot
van defensie geen keus meer gelaten.
Hij stond voor de noodzakelijkheid aan den
wensch van beide ministers te voldoen, waar
bij mede in aanmerking moet worden geno-
nomen, dat de minister van justitie heeft me
degedeeld. dat de opsporingsbevoegdheid niet
zou worden teruggegeven, zoolang de wacht
meesters in Oss zouden blijven.
Wat de toestemming van den minister van
defensie betreft, moet pleiter opmerken, dat
deze eerst op 6 April is gegeven, en dat tijdens
de conferentie van 2 April die toestemming
nog niet volledig was gegeven.
Doch desniettegenstaande werd het aan den
inspecteur anders voorgesteld, om zijn mede
werking voor de overplaatsing te verkrijgen.
Uitdrukkelijk wenscht pleiter te constatee-
ren, dat de minister van defensie niet- zoo
voetstoots zijn toestemming heeft gegeven als
thans wordt getracht voor te stellen, want
zelfs op 4 April werd nog gesproken over een
voorstel van den inspecteur om de overplaat
sing te beperken. Eerst op 6 April heeft de in
specteur het verzoek ontvangen om een voor
dracht voor de overplaatsing op te maken, en
uit anderen hoofde heeft hij vernomen, dat
het besluit van den minister in den middag
van 6 April is genomen.
Pleiter merkt op. dat de contra-memorie in
deze zaak een erkenning is van het feit, dat in
deze overhaast en zonder voldoende overleg
met en toestemming van den minister van
defensie is gehandeld.
Kolonel van Selm refereert zich in hoofd
zaak aan zijn contra-memorie.
Hij deelt voorts mede. dat hij zich in bewogen
toestand naar den minister van justitie heeft
begeven, omdat hij zich voor God en zijn ge
weten er niet mede kon vereenigen, dat zijn
menschen op een dergelijke wijze uit Oss zou
den worden gehaald.
Spr. deelt voorts mede, dat op 5 April de
minister van defensie nog tegen hem gezegd
heeft: geen overplaatsingen, alleen voorberei
dingen. Op 6 April echter is de opdracht afge
komen om een voorstel tot overplaatsing te
doen, van den kop direct en de overigen drie
weken later.
Ook in deze zaak bepaalt de president de
uitspraak op 16 Juli.
Tegen half vijf werd hierop de zitting ge
sloten.
1937 EEN GOED JAAR VOOR DE
SPOORWEGEN.
Blijkens het jaarverslag over 1937 van de
N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Staats
spoorwegen, de N.V. Hollandsche IJzeren
Spoorwegmaatschappij en de N.V. Neder-
landsche Spoorwegen, bracht het jaar 1937,
het laatste van de exploitatie door de belan
gengemeenschap S.S./H.S. de verwachte stij
ging van de opbrengsten. Het personenver
voer leverde bijna drie, het goederenvervoer
bijna twee millioen gulden meer op dan in het
vorige jaar.
De voortgezette pogingen tot verdere ver
laging van de exploitatiekosten bleven niet
zonder gevolg. De verkregen vermindering
bedroeg echter in het verslagjaar nog geen
half millioen gulden, daar de prijsverhoo-
gingen van brandstoffen en materialen het
grootste gedeelte van het op personeeluitga-
ven bereikte resultaat te loor deden gaan.
a£s smeti %■/&>&/-
/zn 'Vast
LEVERT ANTHRACIET MET DE
UOOQSTE CALORISCHE WAARDE
SCHOUWTJESLAAN 23 TELEF 10070
(Adv. Ingez. Med.)
Verlenging van heffing van
opcenten op dividend- en tantième
belasting ingediend.
Wetsontwerp ingediend.
Bij de Tweede Kamer is een wetsontwerp in
gediend tot. wijziging van de wet van 20 De
cember 1935. tot heffing van opcenten op en
kele belastingen ter vei'sterking van de midde
len tot dekking van de uitgaven des rijks.
De memorie van toelichting luidt;
De heffing van opcenten op verschillende
belastingen, zoowel krachtens de wet van 8
December 1933, staatsblad no. 663, zooaLs die
nader is gewijzigd, als krachtens de wet van
20 December 1935 Staatsblad no. 725. zullen
31 December 1938 of 30 April 1939 afloopen. Te
zijner tijd zal dienen te worden overwogen of
de heffing van deze opcenten al dan niet moet
worden verlengd.
Ten aanzien van de 20 opcenten op de divi
dend- en tantièmebelasting, welke krachtens
artikel 4 van laatstgenoemde wet geheven wor
den. duldt deze beslissing echter geen uitstel.
Dit is een gevolg van het feit. dat volgens de
bestaande wettelijke omschrijving de beant
woording van de vraag of deze opcenten al dan
niet moeten worden geheven afhankelijk is van
het tijdstip van aanvang van het boekjaar,
waarover de belaste uitdeeling wordt gedaan.
Thans moeten reeds aanslagen worden gere
geld over boekjaren, welke met of in 1938 zijn
aangevangen, met name ter zake van interim-
uitdeelingen over het boekjaar 1938 en ter zake
van liquidatieuitkeeringen over dat boekjaar.
Op het oongenblik wordt, naast bovenbedoel
de 20 opcenten krachtens artikel 5a der wet
van 8 December 1933, Staatsblad no. 663 zoo
als deze wet luidt na de wijziging bij de wet
van 25 Mei 1938 (Staatsblad no". 406), een hef
fing van 73 opcenten toegepast. Deze heffing
loopt over de boekjaren, welke eindigen tus
schen 1 Mei 1938 en 1 Mei 1939. Voorgesteld
wordt ook de onderwerpelijke heffing van 20
opcenten thans slechts tot 1 Mei 1939 te ver
lengen. De heffing van alle rijksopcenten op
de dividend- en tantièmebelasting loopt dan
gelijk af. Bij de overweging te zijner tijd in
hoeverre opcentenheffing moet worden gecon
tinueerd, zullen dan alle opcenten tegelijk
worden bezien; ook kunnen dan eventueel ter
vereenvoudiging de voorschriften worden ge
combineerd.
DEMONSTR ATIE TEGEN DE
SPELLING-CHAOS.
De Nederlandsche vereeniging tot vereen
voudiging van onze spelling heeft eergisteren
in de groote zaal van het A. M. V. J.-gebouw
te Amsterdam een druk bezochte vergadering
gehouden, waar vertegenwoordigers van alle
takken van onderwijs hun meening hebben
gezegd over de thans heerschende verwarring
op het gebied van de spelling.
De bijeenkomst stond onder leiding van
Prof. Dr. J. J. Salverda de Grave, die in zijn
openingswoord verschillende Kamerleden en
andere autoriteiten welkom heette. De
Vries en te Winkel, aldus spr.. hoort volgens
onze wetenschappelijke overtuiging niet meer
thuis op de school en in de maatschappij van
dezen tijd.
Prof. Dr. N. J. H. Gerlach Royen, hoog
leeraar in de taalwetenschappen, bekende
onder groote hilariteit, dat eigenlijk degene,
die het minst de taal bestudeerd heeft, er het
meest van af schijnt te weten. De spelling-
Marchant opende de mogelijkheid, het on
derwijs waar te maken, de vereenvoudigers
zijn geen gemakzoekers, zij willen slechts de
waarheid. De waarheid dient boven een bij
K. B. bekrachtigde fictie te staan.
„Elke vier jaar een andere spelling", ver
zuchtte Dr. J. Karsemeyer, sprekende namens
de gymnasium-leeraren. De voorstellen van
minister Slotemaker de Bruine wijken echter
hierin af van Terpstra en Marchant, dat ze
alleen maar negatief zijn en een volmaakte
onzekerheid hebben geschapen. Men kan van
de leeraren niet vergen, dat zijn hun leerlin
gen taalonderwijs geven volgens onnatuur
lijke regelen, die bovendien onuitvoerbaar
zijn. Men kan geen taaiverminking onder
wijzen.
De vertegenwoordiger van het middelbaar
onderwijs, de heer A. Bartels, stelde vast, dat
men niet de moedertaal kan onderwijzen in
den geest van den griffier der Eerste Kamer,
die nog „eenen" en „zijnen" schrijft.De
vereenigingen van leeraren hebben zich op
hun congressen unaniem achter de spelling
Marchant gesteld. Scholen noch leeraren
wenschen de „ennetjes" terug. Het onderwijs
zou er zwaar onder lijden en het is vreese-
lijk, dat de minister dit gemodder in de hand
werkt.
Sprekers van het lager onderwijs pleitten
ook voor de spelling-Marchant.
Tenslotte werd een motie aangenomen, die
naar den Haag zal worden gezonden en
waarin er bij de regeering op wordt aange
drongen. aan den spelling-chaos een einde te
maken door te haandelen in den geest van deze
demonstratieve bijeenkomst.