Verzameling Regnault in hetStedelijkMuseum. De Decors van den Stadsschouwburg. Nieuwe Uitgaven LIATRIS CALLILEPIS. Steenen van onbekende herkomst WOENSDAG 29 JUNI 1938 HAARLEM'S DAGBLAD 7 g^lN/T IN LITIIRI^ Schilderkunst te Amsterdam, Terwijl de bovenzalen van het Amster- damsch Stedelijk Museum in gereedheid zijn gebracht om aanstaanden Zaterdag de eerste bezoekers der groote zomertentoonstelling die „Honderd jaar Fransche Kunst" zal toonen, te kunnen ontvangen, zijn de ge restaureerde benedenzalen tot midden Augus tus voor de verzamelingen Regnault beschik baar gesteld. Ook hierin zal men, hoewel niet uitsluitend Fransche Kunst en wel van de laatste generaties aantrèffen en den ge trouwen bezoekers van het Museum zal veel van vroeger bekend zijn. Maar toch zou ik onzen lezers willen aan raden, vóór hun aandacht misschien te veel door het zomerevenement in beslag genomen wordt, de benedenzalen te bezoeken. Dat deel van Regnault's kunstbezit, zoo als het nu ge arrangeerd is, geeft een te interessant beeld van den modernen verzamelaar, waarvan deze eigenaar een vertegenwoordiger is, om er niet met belangstelling van kennis te ne men. In den breede gezien zou men de kunst verzamelaars in twee groepen kunnen split sen. Eerst komt de talrijker groep van hen die langzamerhand ter versiering der woning en tot eigen bevrediging der schoonheidsbe hoefte zich een aantal mooie dingen ver werven die met hun eigen smaak, geest en neiging overeen stemmen. Die zullen, als hun smaak zich wijzigt en zekerder wordt, nu en dan iets wegdoen om het door iets beters te vervangen. Dat zijn de verzamelaars die aan hun bezit een eigen stempel, een eenheid van karakter geven, waarmee ge al of niet ac- coord kunt gaan, doch waarin in ieder geval een persoonlijk accent merkbaar is. Het is het eenigszins ouderwetsche, weinig- grillige en meestal zeer rustig op het doel afgaande type. Daarnaast is, met de veelzijdigheid der kunstproductie der laatste halve eeuw, met de daarin telkens wisselende stroomingen en kenteringen, het type van den „groszügigen Sammler" ontstaan, die eenvoudig voor alles -belangstelling heeft wat op een bepaald mo ment zijn aandacht trekt, voor elke strooming „open staat" en die zijn bezit meer represen tatief in de breedte dan in de diepte wenscht Het zijn de bijeenbrengers der numeriek enorme verzamelingen, zooals ons land die in de collecties Regnault en Boendermaker kent, waarvan de eerste meer algemeen Europeesch de andere meer speciaal Hollandsch georiën teerd is. Het thans geëxposeerde maakt van de verzameling Règnault slechts een klein onderdeel uit, daar ook elders zich nog groote gedeelten in bruikleen bevinden. In de eerste ruimte zijn het de expressio nistische Belgen die de aandacht vragen in de eerste plaats de reeks van Gustave de Smet, waarin die sterk gebouwde landschap pen uit 1916 en 1917 zoo verwant zijn mett het mooie werk van den Haarlemmer Her man Kruyder. Ook de ingang van een boe renhof en een studie van een paardje her inneren aan onzen landgenoot. Een enkel werk. een portret van een boer, door Gustave van de Woestijne, vertegenwoordigt dien schilder, die vaak van richting wisselde, van den expressionistischen kant. Van den wel hevigen, maar door alles heen toch echt-schilder-blijvenden Fr. van den Berghe een tweetal mooie doeken, verder een groot werk van Mambour, met diens Con go- typen, een niet bijster aantrekkelijken Zobel en een figurencompositie van James Ensor. die zich wèl en een vrouwenportret door Van Rijsselberghe. dat zich minder goed bij deze omgeving aansluit. Minder doen dat ook de zoo uiterst verfijn de plastieken van Jules Vermeize in deze zaal. Vijf groote doeken van Permeke vormen den hoofdschotel ter tweede zaal. Vooral de aan tafel zittende boer blijft een machtig werk met royale stukken prachtige kleur er in. En het groote, van licht trillende hooi- ,veld zal evenzeer in het geheugen blijven als bewijs van Permeke's buitengemeens schil derspersoonlijkheid. In dit zaaltje over- heerscht hij de nu toch reeds te „gewild aandoende werken van Campen- donck. de als schilder te poovere Masereel en lijken een Grosz en Metzinger en zelfs de hier Daumier-achtige Goerg als schilders be langrijker. In dit vertrek zijn prachtige houtsneden van Franz Mare uitgelegd. Door een rotonde, waarin niet minder dan elf doeken van Cha gall geëxposeerd zijn, waarbij bekende werken als de Schilder, de Violist, de Paard- rijdster. komen we in het zaaltje waar Du- fresne het rijkst vertegenwoordigd is. Dufresne is weer een echt, geboren schilder zonder programmatisch etiket, die in rijke kleurverfijningen en nuances zwelgen kan en daarvoor de lineaire vormvastheid desnoods veronachtzaamt. Waarin hij dan ook van de Fransche achttiende-eeuwers verschilt al neigt zijn palet dien kant uit. Hij vindt in ons land door zijn enkel-schilder-zijn bij veel jongeren groote bewondering; bij Toon Kel der en misschien den Haarlemmer Wagemaker. Even interessant, als schilder en teekenaar beide, is Dunoyer de Segonzac. van wien hier twee doeken zijn. De drie werken van Vla- minck boeien mij minder, de aan hem ver wante Derain die hier echter niet is is mij persoonlijk meestal liever. Van Prax. Gthon Friesz en Soutine. van welken laatste hier drie werken getoond worden is de laatste verreweg het best vertegenwoordigd. Pascin tenslotte, van wien de heer Regnault een aantal zeer mooie dingen bezit, moge dan door velen te wulpsóh geacht worden, dat hij een eerste-rangs artist geweest is zal wei niet ontkend worden. Dan komen we in de laatste zaal met de drie Utrillo's. die dien veelomstreden schilder goed vertegenwoordigen met de werken van Severini. De Chirico en Lurcat. die nog wel geruimen tijd voor velen stof ter discussie zullen opleveren. Uit het voorafgaande moge men concludeeren dat het nuttig en aan genaam is een op deze breed-grijpende wijze samengestelde verzameling nog eens weer te zien. ook al vormt zij slechts een deel van 's Heeren Regnault's bezit en al mist men er een anderen grondtoon in dan een zekere artistieke toevalligheid, die onder de gegeven omstandigheden echter juist uiterst leer zaam is J. H. DE BOLS. HET TOONEEL Toen onze Stadsschouwburg geopend werd. waren de stoelen in de zaal met grijze stof be kleed. Het heette 'n „voorloopige" bekleeding en het plan was deze na eenige jaren te ver vangen door één van meer sprekende kleur. De grij^ stof heeft het 20 jaar uitgehouden en de vooyoopige bekleeding is dus wel van lan gen duur ge-Veest. Laten wij dankbaar zijn, dat eindelijk onze schouwburg een vroolijker aan zien zal krijgen en men tot deze verbetering is overgegaan ondanks den ongunstigen finan- cieelen toestand waarin de gemeente verkeert. Trouwens er zijn in den loop der jaren vele verbeteringen in onzen Stadsschouwburg aan gebracht, dikwijls ten koste van hooge uit gaven en men zal dan ook moeilijk kunnen zeggen, dat de gemeente den schouwburg als een stiefkind heeft behandeld. De voornaam ste verbetering is wel geweest die van de ver lichting van het tooneel, welke installatie niet minder dan 15000 gulden heeft gekost. Waar het gemeentebestuur hierdoor blijk geeft duidelijk in te zien, dat een goed onder houd van den stadsschouwburg voor de exploi tatie noodzakelijk is, verwondert het mij, dat er totaal niets gedaan wordt aan de verbete ring en vernieuwing van de decors. In de jaren, dat de stadsschouwburg verpacht is, is er geen enkel nieuw decorstuk aangemaakt en wij moeten nog altijd tegen dezelfde blauwe en bruin-roode kamers aankijken, als 10 jaar ge leden. De toestand van de decors in onzen eenigen Schouwburg is dan ook bepaald on voldoende. Toen de Haarlemse he Tooneelclub verleden jaar een eenacter wilde geven, die in een elegant Fransch salon speelde, kon zij dat alleen doen door leentjebuur te spelen bij den gesloten Jansschouwburg, die over veel betere salondecors beschikt dan ons stads theater. Dit gebrek aan goede decors klemt te meer, om dat de stadsschouwburg thans vrijwel door alle dilettanten-vereenigingen te Haarlem wordt bespeeld. Deze vereenigingen beschikken niet zooals de meeste beroepsgezelschappen over eigen decors en moeten zich dus wel te vreden stellen, met wat het tooneel op het Wilsonsplein biedt En zoo krijgen wij altijd weer dezelfde kamers bij alle vereenigingen te zien. Dat hierover door de vereenigingen nog al eens geklaagd woj-dt, spreekt vanzelf en het lijkt mij dan ook Üepaald noodzakelijk, dat hierin verandering komt. In het pachtcontract van den heer Deinum staat in artikel 1, dat de gemeente het gebouw van den Stadsschouwburg met de geheele in ventaris, „waartoe met name mede behooren de décors en de requisieten" verpacht en in artikel 14, dat de pachter verplicht is de in ventaris behoorlijk en voor zijn rekening te onderhouden. „De kosten van aanvulling van de inventaris" zoo lezen wij in dat artikel „komen voor rekening van den pachter". Moeten wij daaruit nu opmaken, dat de pachter de décors in den loop der jaren moet aanvullen en vernieuwen. Maar dat is toch van geen enkelen pachter te verwachten. Wel ke pachter zal elk jaar eenige honderden gul dens uitgeven voor vernieuwing van décors, die wanneer zijn pachttijd om is het eigen dom blijven van de gemeente.. Deze bepaling is volgens mij dan ook een fout in het con tract, althans voor wat de décors en de re quisieten betreft en het is bepaald in het be lang van den schouwburg, dat hierin bij de verlenging van het contract verandering wordt gebracht. Het feit, dat in deze 5 jaar geen enkel stuk décor in den stadsschouwburg vernieuwd is geworden, is wel het beste toewijs, dat hier een omissie is begaan, niet door den pachter maar door de gemeente. Décors van een behoorlijken schouwburg, die zoo veel wordt bespeeld, moe ten nu eenmaal geregeld worden aangevuld en vernieuwd. Groote sommen behoeft dat niet te kosten. Wanneer de gemeente per jaar bijvoorbeeld 500 gulden op de begrooting plaatste voor aanvulling en vernieuwing van de décors en de requisieten, zou dit waarschijn lijk al voldoende zijn. Over deze vernieuwin gen en aanvullingen zou de commissie van beheer op advies van den pachter die nen te beslissen. Wanneer de gemeente hiertoe niet overgaat, zullen de huurders van den schouwburg er niet vinden, waarop zij in een stad als Haar lem recht hebben, namelijk een tooneel met behoorlijke décors en requisieten. En dat zou op den duur wel eens in het nadeel van den stadsschouwburg en dus ook van de stad kunnen blijken te zijn. J. B. SOHUIL. A.B.C.-romans. v Er wordt den laatsten tijd veel gedaan voor de populariseering van het goede boek. Ver schillende goedkoope romanseries zijn reeds bij verschillende uitgevers verschenen en hebben een dankbaar onthaal gevonden. Maar één ding misten we nog. Dat was de echte zooveel-stuivers-uitgave, zooals die bijvoor beeld in Engeland een groote vlucht heeft ge nomen, waardoor de goede romanliteratuur zooveel nader tot de massa wordt gebracht. In deze leemte is thans ook voorzien. De uitgever Andries Blitz te Amsterdam heeft hiertoe het prijzenswaardig initiatief geno men door het uitgeven van een serie z.g. ABC- romans. Als eerste van deze serie zijn inmid dels verschenen: De 7 sleutels van Baldpate, een humoristi sche roman van E. D. Biggers, vertaald door Lydia Belinfante; De bewaarschool, het bekende boek van Léon Fraple in de bewerking van A. M. de Jong; Moederhart, door Helen Grace Carlisle, ver taald door M. Raismann; Toneelingang, van de Duitsche schrijfster Vickey Baum in de vertaling van S. J. Ba- rentzSchonberg; Wij vlogen, een keuze uit de boeken van A. Viruly. Ariane door Claude Anet, vertaald door Bernard Pierson. „Een week met Marconi!" door Guus Betlem Jr. Geïllustreerd door Pol Dom. Alkmaar, Gebr. Kluitman 1938. Donald Decker's vader is algemeen be drijfsleider- en programmaleider bij Radio Alba. Hij moet voor een uitzending gedurende een week naar Engeland en Donald mag met hem mee. Daarna zal Donald, die pas eind examen heeft gedaan, voor den technischen dienst van Alba naar Frankrijk worden ge stuurd om daar het vak te leeren. Donald logeert gedurende die week met zijn vader bij Mr. Jones, die een vriend was van den onlangs gestorven James Stevens Kemp. een van de medewerkers van Marconi. Mr. Jones, die daardoor zeer veel van Marconi's levens geschiedenis weet, vertelt daar iederen avond een gedeelte van en het is dat verhaal dat in dit boek wordt weergegeven Een zeer boeiend boek over het leven van den grooten uitvinder voor jongens van 12 tot 16 jaar. Een wonderlijke naam, een ongewone plant ook en weinig bekend. Het is een gewas, dat in Juli bloeit. En als we Liatris willen gaan beschrijven, dan komen we niet ver met ver gelijkingen in den trant van: precies een dit of een dat. Want Liatris lijkt, strikt geno men, nergens „precies" op. Dit zit hem aller eerst in haar eigenaardige manier van ver- bloeien. U weet natuurlijk dat de normale manier van bloeien bij een gewas met bloemkolven of kolomsgewijs geplaatste bloemen is: van on deren af. Eerst, gaan bij gladiolus, vuurpijl, lupine enz. de onderste bloemen open, en langzamerhand de hoogere totdat de top be reikt is. Liatris callilepis doet net andersom. De bloei begint bij de bovenste bloemen en zet zich naar onderen toe voort een groote uitzondering op den regel dus. Liatris heeft dun, grasachtig loof en draagt per plant vier a vijf bloemstengels van zoo wat 75 c.M. lengte. De bloemen staan in een kolf bijeen en zijn allereigenaardigst samen gesteld uit bosjes dunne, gekartelde draadjes van een zacht mauve tint. Het is moeilijk om de juiste omschrijving te vinden voor de bloemtrossen van deze ongewone plant. „Ha rig" klinkt niet vriendelijk, maar is misschien nog het beste woord. Als u er dan maar meteen bij bedenkt, dat het niet alleen iets harigs, maar ook iets moois is. Want de kleur is fijn en de geur zacht en heel aangenaam. De eigenschap, dat alle knoppen tot de laat ste toe (dat is hier dus: tot de onderste toe) uitkomen, maakt Liatris ook voor snijbloem bijzonder geschikt. Als tuinplant kunnen we haar zonder voor behoud aanbevelen. Ze is volkomen winter hard, en neemt genoegen met gewonen tuin grond, maar heeft wel graag een zonnig plaatsje. Het is een plant, die dadelijk opvalt en die haar ongewoonheid toch weer niet zoo ver drijft, dat ze lastig in de cultuur is. Het is, mtusschen, toch wel wonderlijk om te be denken dat in den grond deze plant tot de samengesteldbloemigen behoort en dus met haar vreemde kwastjes-bloemen, niets dan bossen fijne draadjes, die aan den voet bij elkaar komen, na verwant is aan goudsbloe men, dahlia's asters en andere composieten. Liatris callilepis groeit uit een soort groote knollen, die in het najaar afsterven, maar dan niet opgenomen behoeven te worden. Erg kostbaar in den aanschaf is ze niet, want voor een paar dubbeltjes kunnen we al in het be zit van een plant komen. Spijt zult u er niet van hebben, want niet alleen de fijne geur, de mooie tint en de eigenaardige bloeiwijs en vorm, ook de hoogte tot 1 Meter, dus niet te groot en niet te klein- en de gemakkelijke groei maken Liatris-met-de-schoone-aren (want dat wil „callilepis" zeggen) tot een ideale tuinplant. L. S. „Van dieren, planten en menschen" door Carl Ewald. Uit het Deensch vertaald door L. Chabot^-Steen- berg. Met illustraties van Dick de Wilde. Uitgave: van Loghum Slaterus' Uitgevers-Mij 193S. Ewald's sprookjes, indertijd verschenen in twee bundels zijn thans uitverkocht. In deze nieuwe uitgave is nu een keuze gedaan uit die beide bundels van de 20 beste verhalen. De uitgave is heel aantrekkelijk en het is een goede gedachte geweest op deze wijze een herdruk van Ewald's sprookjes te geven. De verhalen zijn zeer zeer humoristisch, boven dien is er veel menschenkennis en levenswijs heid in verwerkt. Het maakt deze bundel zoo wel voor jong als ook voor oud tot een boek dat men met genoegen leest. Zooals ook in het voorwoord wordt gezegd, drukt deze titel ook veel beter uit, wat Ewald heeft willen zeggen: de verhalen berusten n.l. niet puur op de fantasie, maar zijn ontleend aan de werkelijk heid. De platen ge teekend door Dick de Wilde zijn goed van kleur en doen heel goed het ka rakter der verhalen uitkomen. Jan en Annie Romein: „Erflaters -an onze beschaving: Nederlandsche ge stalten uit zes eeuwen". Deel I. Uitg. N.V. Em. Querido, Amsterdam, 1938. De heer en mevrouw Romein hopen dit eerste deel, waarin zij behandelen: Filips van Leiden. Geert Groote, Jeroen Bosch, Deside- rius, Erasmus, Willem van Oranje. Filips van Marnix, Johan van Oldenbarnevelt en Simon Stevin door nog drie anderen te laten volgen zoodat zij bijna veertig figuren uit verschil lende eeuwen en van uiteenloopende werk zaamheid zullen behandelen. Bij hun keuze zijn de schrijver en de-schrijf ster geleid door de beteekenis welke de ver schillende personen voor onze cultuurgeschie denis hebben. Hun werkwijze is uitstekend en door de levendige stijl laten de opstellen zich vlot le zen. Nergens echter zal men het populaire vinden; integendeel wordt bijna steeds iets bijzonders gegeven. Men leest geen aftreksel van wat anderen reeds vroeger hebben ge schreven. Voortdurend worden de persoonlijk heden gezien in hun verband met de tijdsom standigheden en den tijdgeest, maar gelukkig wordt den lezer een overvloed van bijzonder heden gespaard. Enkele forsche trekken enkele typeerende eigenschappen en de fi guur staat voor u. Een boek dus zonder dubieuze kwesties, zon der punten, waarover te debatteeren valt? Dat niet, maar wel een boek, dat aandacht verdient. Mary Pos: De leugen van Moskou. De journaliste Mary Pos heeft haar er varingen en indrukken van een reis naar de Sovjet Unie samengevat in een boek, dat uit gegeven wordt door de uitgeverij G. F. Callen- bach N.V. te Nijkerk. Een gedeelte van den inhoud verscheen reeds in artikelvorm in een Nederlandsch dagblad. Vele illustraties zijn bij den tekst opgenomen. Het boek ziet er smaak vol verzorgd uit. Bij den uitgever J. Philip Kruseman te 's-Gvavenhage is verschenen „Wij zwemmen voor ons plezier", vrij bewerkt uit het Ameri- kaansch van Sanderson Smith door Nida Senff, Olympische kampioene en wereldre- cordhoudster en Stans Scheffer, kampioen en recordhouder van Nederland. Het boek bevat niet minder dan 250 teekeningen en foto's. De heer J. de Vries voorzitter van den Kon. Ned. Zwembond schrijft een aanbevelend woord en mevrouw S. W. de Dood-Koenen toont zich verheugd, dat de zwemliteratuur met de verschijning van dit bock niet weinig is verrijkt. Wandkaart van Nederland. Wij ontvingen van de N,V. v.h. H. Born te Assen een wandkaart van Nederland, ont worpen en geteekend door E, de Geest. Het is een duidelijke kaart, schaal 1:300.000. met 5800 plaatsen en overzichtelijk aangegeven belangrijke verkeers- en waterwegen; dit laatste verzorgd door T P. Keijzer. Een alfabetisch register van plaatsnamen is in een apart boekje aan de kaart toege- Maar na is de oplossing gevonden. UIN EN KRUIDBERG" is een lustoord voor eiken natuur- ,M vriend, die een wandeling door de 0pengestelde duinwegen maakt naar zee. Den geheelen dag kan men genieten van de prachtige boschpartijen, die nu eens den wandelweg in hun greep omklemmen en het helle zonlicht tot een weldoende scha duw transformeeren en dan weer opklimmen van de valleien tot ver over de heuvelruggen en als een groene deken over het landschap uit gespreid liggen. Telkens weer is men ln ver rukking over de mooie duinpartijen, met de blinkend witte zandvlakken of overdekt door een Perzisch tapijt gevormd door de veelkleu rige duinflora als duinroosjes, viooltjes enz. Het eene oogenblik ls men geboeid door het kwinkeleerend gevogelte, dat uit volle borst zijn liefdeslied ten beste geeft, terwijl een ander moment de witte konijnenstaartjes de aandacht vragen en den wandelaar verkon den dat de zandkleurige molshoopjes plotse ling levend zijn geworden en ln wilde haast wegvluchten uit de omgeving van een hunner grootste vijanden: den mensch. Tientallen bezoekers, vermoeid door het zenuwsloopende leven van den tegenwoordi gen tijd, nog verergerd door de crisis waarin wij jachtend voortleven, verzamelen hier op ..weekend" of Zondag nieuwe krachten door een pittige wandeling, gecombineerd met ge forceerde klimpartijen, of door rustig liggen in een schaduwrijk hoekje genietend van de absolute rust, hopend en droomend dat het altijd zoo zou mogen blijven. Mogelijk overpeinzen ze hier de puzzle aan het begin van den Zeeweg gegeven door den aanblik van een paar groote bewerkte basalt- steenen. die links en rechts tegen de helling een plaatsje hebben gekregen en voorzien zijn van het nieuwsgierig makende opschrift: „STEENEN van ONBEKENDE HERKOMST". Talrijke belangstellende wandelaars hebben hun hersenen gepijnigd om dit raadsel op te lossen. Vanwaar komen die steenen, waar voor hebben ze vroeger dienst gedaan en hoe oud zouden ze wel zijn? Vragen die tot voor zeer korten tijd zonder oplossing zijn geble ven, niet alleen van den rustzoekenden wan delaar, doch ook van de gasten, vrienden en bezoekers van den eigenaar van „Duin en Kruidberg", die er tevergeefs hun krachten op geprobeerd hebben. Vóór ongeveer 30 jaren werd de eerste steen in de tuinen van het huis opgedolven. Wijlen minister Cremer stelde zooveel belang in de zen bewerkten steen, dat hij op een der mooie plekjes ln de nabijheid van den vijver een voetstuk liet metselen, waarop de steen als sierstuk werd geplaatst, vermoedelijk bij in tuïtie aanvoelend waarvoor het voorheen was ontworpen. Vijftien jaren later bij den bouw van een nieuwe druivenkas werd wederom een soort gelijke steen aangetroffen die bij ruwe ean- schouwing een evenbeeld van den eersten steen was. Bezag men beide steenen echter nauwkeuriger dan deed men de verrassende ontdekking, dat beide steenen bij elkaar be hoorden en de een het spiegelbeeld van den ander was, hetgeen bevestigd werd door den geringen afstand tusschen beide vindplaat sen. De heer Herbert Cremer besloot de twee lingen, die zoo lang gescheiden waren geweest, een plaats te geven waarop ze waarschijnlijk van oorsprong recht hadden gehad en liet ze overbrengen naar den Zeeweg, waar ze nu pronken in de schoonheid van hun beeld houwwerk en dagelijks de aandacht trekken van eiken belangstellenden voorbijganger, die iets voelt voor het mooie uit voorbijgegane eeuwen. Natuurlijk behoorden hiertoe de leden van de nieuwe stichting „Vrienden van Oud-Sant poort", die het genoegen hadden het raadsel tot oplossing te brengen. Wij moeten ons nu verplaatsen naar het begin van 1700. De naam .Duin en Kruid berg" bestond nog niet. Voorheen waren er twee lusthoven. De oudste was De Kruidberg, voorheen een jachtslot en rustoord van de prinsen van Oranje. Vooral stadhouder Wil lem III. koning van Engeland, heeft hier vele malen verpoozing gezocht voor de beslomme ringen aan de toenmalige rumoerige tijden verbonden. Dit lusthof is in den loop der jaren tot een boerderij verbouwd waarvan enkele deelen nog de herinnering aan vroeger bewaard hebben. Ze is gelegen aan de oost zijde van den Duin en Kruidbergerweg. Aan de Westzijde was „Duin en Berg" gelegen, dat omstreeks 1700 door Willem Hendrik Kerckerinck gebouwd was. Het was toen aan de oostgrens van het bezit gelegen en bestond uit een langen frontgevel die naar het zuiden was gericht, en verder uit twee vleugels aan de noordzijde. In latere jaren zijn beide be zittingen in één hand gekomen. Het oude „Duin en Berg" was geheel vervallen en Mi nister van Hall liet het tot den grond gelijk maken, nadat hij door den Engelschen archi tect Hitchcock een nieuw chalet had laten bouwen in de onmiddellijke nabijheid van het tegenwoordige kasteel. Na Minister van Hall kwamen beide bezittingen in handen van de Wed. van der Hucht, die ze weer overgedaan heeft aan Minister Cremer, onder wiens be heer het bezit algemeene bekendheid heeft verworven onder den verzamelnaam „Duin en Kruidberg". Bovengenoemde Willem Hendrik Kercke rinck heeft, nadat hij „Duin en Berg" in bezit had gekregen, omstreeks 1700, aan den be kenden Franschen tuinarchitect Le Notre op dracht gegeven tot een tuinaanleg zooals toen algemeen gebruikelijk was. Wanneer men de oude kaart beziet, dan treft in de eer ste plaats de grillig gevormde omtrek van het geheel. Overweegt men dan daarbij dat het terrein zeer golvend was, met op den achter grond de hooge duinen, dan voelt men on middellijk aan dat deze opdracht geen sine cure was. Opmerkelijk is wel dat de architect kans heeft gezien vijf keer den grondvorm in grove trekken in zijn tuinaanleg te verwer ken. In korte omschrijivng is de aanleg als volgt: In den meest Z.W. hoek is het vier kant aangelegde Rosarium, in den noorde lijken hoek de geometrisch gevormde vijver met eveneens geometrisch aangelegde terras sen en wandelpaden Iets meer naar het zui den vinden wij een groot medaillon, dat ver moedelijk gevuld is geweest met allerlei snijbloemen. Ten Oosten van dit medaillon, ligt in de diepe bocht van de Oostelijke grens het schitterende landhuis gericht op het Zui den met twee vleugels aan de Noordzijde. Naast het huis bespeuren wij nog een zonne wijzer op hoog voetstuk in een der siertuinen geplaatst. Het huis ziet ter eene zijde uit op 't groote grasveld met in den hoek vruchtboo- men en ter andere zijde op een trapezium vormig speelveld waarop een tuinbeeld voor stellende Fortuna op den wereldbol. Iets meer naar het zuiden staat een theesalet, dat uit zicht. geeft over den provincialen weg. van waar de statiekanvssen met de kortbroekige gepruikte en gegalonneerde bezoekers moei zaam langs den muilen zandweg komen aan- „Steenen van Onbekende Herkomst". Le Nötre-tuinversiering na 200 jaren in de tuinen van Duin en Kruidberg (voorheen Duin en Berg) opgegraven. rollen en eensklaps een schallende fanfare, in uitbundige vreugde door den postillon uitge- stooten, den „toesiender" uit het Toesiender- huisje. dat bij de toegangspoort is gelegen, sommeert de inrijhekken te openen. Door prachtige, hoog opgeschoren beuken en lindenhagen, nu eens rechtlijnig en dan weer slingerend, worden de verschillende tuinpartijen aan elkaar verbonden. Kapita len werden besteed aan de versieringen met het mooiste beeldbouwwerk. Beelden van ver schillenden vorm en uitbeelding staan op de meest aantrekkelijke punten, hetzij voorstel lende een Venus, een Flora, een Fortuna of anderszins. Wij zién verder groote en kleinere siervazen, steenen spiegels, zonnewijzers, ja zelfs hier of daar een hoek door een ba lustrade, afgesloten, dtferse artistieke poorten, enz. Weinig is van dezen interessanten aanleg in staat gebleven. Nieuwe opvattingen kwamen het oudere verdringen, en het was vooral de bekende architect Zocher. die in de 19e eeuw een even beroemden naam verwierf als Le Notre. In zeer veel gevallen werd de tuin aanleg geheel gewijzigd. Alles wat beelden, sokkels, vazen. enz. betrof, werd verwijderd, wanneer dit eenigszins mogelijk was. Meer malen liet men de al te groote en minder be werkelijke stukken ter plaatse in de aarde verzinken, en tochoveral in „Duin en Kruidberg" kan men sporen van den ouden Le Notre-aanleg weervinden, ten volle blijk gevend dat de achtereenvolgende eigenaren geen volledigen afstand van het mooie uit vroeger tijden hebben kunnen doen. Het Ro sarium is o.a. gebleven, zij het dan niet ge heel in ouden vorm. Wel is waar, is de groote vaas die de sokkel sierde, verdwenen en ver vangen door een Grieksche vaas, maar vrij wel zeker staat het voetstuk nog precies op dezelfde plaats als voor ruim 200 jaren. Het groote gasveld en de warmoeserij zijn niet van plaats veranderd, hoewel het Toesiender- huisje is gesloopt en alleen kalk en pulnres- len wijzen nog aan waar het gestaan heeft. Ook van de versieringsstukken zijn nog enkele deelen intact gebleven o.a. in de onmiddellijke nabijheid van het kasteel. Door den heer Herbert Cremer daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben wij de plaats in den tuin opgenomen waar beide steenen ..Van onbekende Herkomst" waren opgegra ven. Deze vindplaatsen hebben wij met zorg uitgezet op een plattegrondteekening van „Duin en Berg", omstreeks 1700 gemaakt. Het resultaat was inderdaad verrassend. Ter plaatse was voorheen een laantje geweest en zelfs nu nog was er een oude heg aan een zijde aanwezig. Ter controle berekenden wij aan de hand van de oude „roedenschaal" de afstanden van de vindplaats af tot een der nu nog bestaande lanen. Volgens de kaart vonden wij in de eene richting 35 meter. De afstand in de werkelijkheid uitstappende, von den wij 36 meter. Ook de maten op de kaart en in de werkelijkheir genomen in een rich ting haaks op de eerste, klopten precies. Wij hadden dus het raadsel opgelost. Beide steenen hadden dienst gedaan als versieringsstukken van een laan, een opvat ting van versiering die men op tal van oude teekeningen uit dien tijd kan weervinden. Volledigheidshalve hebben wij de ingebeitelde motieven van de bewuste steenen nog vergele ken met het beeldhouwwerk op den sokkel in het Rosarium en met een zwaar voetstuk bij de balustrade van het kasteel. In beide geval len was de teekening barok en absoluut aan elkander gelijk. Dezelfde schelpvormige ver siering onder bij den voet, en dezelfde S-vor- mige lijnen, toonden, dat sokkel, voetstuk cn steenen in dezelfde werkplaats en naar het zelfde ontwerp' waren vervaardigd en dus met geheel hetzelfde doel: „Tuinversiering voor Duin en Berg" waren ontworpen. Wij hopen dat de steenen nog in lengte van dagen aan den Zeeweg zullen blijven rusten en het oog van de tallooze wandelaars zullen blijven trekken, als aanschouwelijk voorbeeld van de welvaart, die in 1600 en 1700 door Ne derland werd verkregen door werklust, durf, samenwerking en ondernemingsgeest in han del en industrie. Santpoort. J. S. VISSER. Bij de N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers mij. te Amsterdam is in de geautoriseerde vertaling van J. G. Schoup van de hand van E. E. Kellett verschenen „De geschiedenis der dictatuur". Bij dezelfde uitgeversmaatschappij zag een boek van Albin Widen het licht: „Orjan van Boda", in de geautoriseerde vertaling van G. J. H. von Meyenfeldt. Bij de uitgeversfirma L. J. C. Boucher Is van Theodore Illion verschenen: „Geheim Thibet" Bij L. J. Veen's uitgeversmij N.V. te Am sterdam verscheen een werk van R. j. de Stoppelaar: „Waar de natuur wenkt". Dit boek is rijk geïllustreerd met foto's,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 11