N' Litteraire Kantteekeningen. Centrale Verwarming TEL. 15597 H.D.-V ertellieg ZATERDAG 16 JU Cl 1938 HAARDEM'S DXGBEAD 7 Door den Oranje Vrijstaat. Kerk in Kimberley. Door Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN A ons gedwongen kamp in de cactus plantage schoten wij niet veel meer op. Even voorbij Cradock moesten we al een kampplaats zoeken en vroe gen vergunning bij een hofstede. De eigenaar was er juist zelf. een kleinzoon van Paul Kru- ger nog wel, en stelde dadelijk het heele huis, dat juist leeg stond, tot onze beschikking. Een kaffer kreeg opdracht, een doringboom tot stukjes te hakken en zoo kookten wij weer eens binnenshuis en legden onze luchtmatras- jes op den planken vloer. Niks gedaan hoor. zoo'n huis. Als je iets hebben moet, een pan of het zout of zoo, moet je eerst alle vier wan den van de kamer afzoeken en dan staat het net in het midden. In je tent is dat veel mak kelijker. Daar vind je alles op den tast en al tijd binnen het bereik van de hand. Maar het houtvuurtje was lekker, want dien nacht heeft het flink gevroren. Wij zijn namelijk ondertusschen in het zoo genaamde Hooge Veld, op de hoogvlakte 'gear riveerd. De wegen worden wat beter en rech ter en wij kunnen weer eens een vaartje zet ten, 60, 70. 80 k.m. per uur. Met een aanhang wagen over een eigenlijk niet verharden weg. Om drie uur bereiken we de Oranjerivier, die tientallen jaren lang de noordgrens der Kaap kolonie vormde en rijden het gebied van den Oranje Vrijstaat in. Er is wat meer planten groei, al is het gras verdord en er treedt een nieuwe factor op in het landschap, namelijk de ijzeren windmolen. Er schijnt hier in den bodem nogal wat goed bruikbaar water aan wezig te zijn en overal, waar het land geïrri- geerd kan worden, zien we dadelijk mooi- groene gewassen. En hier en daar staan tien tallen en zelfs honderden van die molentjes bijeen, al vernemen we ook al spoedig, dat ze nog wel brak water leveren. Maar de boerde rijen liggen nog steeds zeer ver uiteen. Vijf- en tien- en twintigduizend hectaren zijn geen zeldzaamheid voor een boerderij en dan steeds als hoofdproduct de schapenwol, wat toch ook altijd een bewijs is, dat er aan den grond wat ontbreekt. In dit geval het water. In het Westen van de provincie heeft het in geen drie jaar tijd behoorlijk geregend. Het is dan ook een merkwaardig landschap. Groo- tendeels is het volkomen vlak en heelemaal overdekt met dun, ongeveer knie-hoog, geel verdroogd gras. Telkens rijst daaruit echter een bruine heuvel op met steile wanden, die met rotsblokken bezaaid zijn en een meest volkomen vlakken top. Wat maken ze toch een drukte over dien eenen Tafelberg bij Kaap stad. Hier staan er honderden, kleine en groote en breede en lange, echt elck wat wils. De Oranjerivier bevatte nog aardig wat water en maakte in haar diep ingesneden, hier en daar met boomen begroeid dal. een onvergetelijken indruk. En juist daar begin nen die onafzienbare grasvelden, die de oude Voortrekkers zoo aanlokten. Toen wist no" niemand, welk een vreeselijke droogte deze streken teisteren kan. De Oranjerivier vormde tientallen jaren lang de noordgrens van het door blanken be woonde gebied. Toch waren de doorwaadbare plaatsen, de driften, zooals men hier zegt. al lang bekend, en werden ze gebruikt op jacht partijen en bij kleine schermutselingen met de kaffers. Het land aan de overzijde was vrijwel onbewoond, alleen toen de voortrek kers de Vaalrivier begonnen te naderen ver zamelden de Matavele's zich onder Moseie- katse, om den indringers den weg te versper ren. De gevechten bij Vegkop werden gele verd. waarbij voor het eerst bleek, dat dui zenden Zoeloe's het met hun primitieve wa penen moesten afleggen tegen eenige tien tallen Boeren, hoewel die ook slechts met voorladers waren gewapend en vaak tijdens het gevecht door de vrouwen de kogels uit lood moesten worden gegoten. Toen vormde de Oranjerivier de grens tus- schen de beschaving en het groote avontuur. Thans verbindt een forsche stalen brug met cementen rijpad de beide oevers en waait aan beide zijden het Oranje blanje bleu, met den kleinen inzet van de in de Unie verbonden naties. Uren rijden wij door de eindelooze gras velden, hier en daar met boschjes doring- boomen gesierd. Telkens rennen aardeekhoorns over den weg of vliegen kievitachtige vogels voor onzen wagen op. Een keer loopt een secretarisvogel met groote stappen door het kniehooge gras. Merkwaardige beesten, Een roofvogel op ooievaarspooten met een aardige kuif van lange zwarte veeren achter in den nek. Weer suizen we een heuvelrug op en meteen trap ik de rem in. Daar ligt een groote. witte stad voor ons. omgeven door een weelde van groen. Bloemfontein, de hoofdstad van den Oranje Vrijstaat, thans standplaats van het Hooggerechtshof der Unie. Zoo hebben ze de zaak indertijd verdeeld. De regeering zetelt in Pretoria, het Parlement vergadert in Kaap stad en Bloemfontein kreeg de rechtspraak als zijn deel. Er is een bloeiend school- en univer siteitsleven, er zijn mooie regeeringsgebou- wen, flinke asfaltstraten en een kolossaal aantal auto's. Ge krijgt zoo den indruk, dat er meer auto's dan huizen in Bloemfontein zijn en dat kan ook best, want de gewoonte om het weekend ergens anders dan in eigen omgeving door te brengen, heeft het „home sweet home" hier blijkbaar wel een beetje doen vergeten. Visschen. jagen, picniccen, 's zomers zwemmen lokt de menschen de stad uit, maar brengt ze er voor bijzondere ge legenheden ook bij duizenden naar toe. En de Engelsche kroningsfilms liepen in Bloemfon tein! 7IJ gaan weer voort. Kimberley ligt slechts een dag rijden van Bloemfontein. De weg is abonimabel, het landschap ook, bijna geheel boomloos en de weg weer tientallen mijlen ver door onafgebroken hooge prikkeldraad heiningen afgezet. Hoe kunnen ze een stad in zoo'n omgeving Bloemfontein noemen? Omdat een koe van een der oude voortrekkers zoek geraakt was en gevonden werd bij een bron, daar waar nu de stad ligt. Een bron heet in het Afrikaansch fontein en de koe heette Blom metje. Zoo kreeg de hoofdstad van den Oranje Vrijstaat haar naam. Dat wist ik, maar iets anders wist ik niet, althans 't was niet tot mij doorgedrongen, n.l. dat we in Bloemfontein water hadden moeten laden. Maar we kwamen nog door twee flinke plaatsen heen en namen altijd water voor ons eten koken en theezetten en wasschen in, als we in den laten middag hier of daar onze benzinereservoirs lieten bij vullen. Zoo probeerden we het ook hier. Geen water te krijgen aan de garage maar probeert u eens daar bij den winkel. Ook niets meer: bij den dominee, niets meer. Dan maar naar het volgende dorp. Zelfde verhaal, alleen het hotel moest nog water hebben en toen we daar informeerdeno ja, ze hebben juist weer voorraad spuitwater aangekregen. Ja maar, dat was de bedoeling niet. Anders was er niet. De gasten waschten zich al een week lang met sodawater! Ik heb er maar geen bad geno men. We hadden gelukkig nog een kleine zak vol en een paar veldflesschen, we pikten bij een boerderij nog wat half brak water op voor de soep en reden weer verder, tusschen de prikkeldraad-hagen door. Wij vinden tegen zonsondergang toch weel een aardig hoekje, waar de tentjes verrijzen en we nog even kunnen genieten van het prachtige kleuren- en tintenspel, dat West en Oost om dezen tijd hier eiken dag weer te zien geven. Er werd weer geweldig gegeten en ge slapen. En den volgenden morgenDe dauw aan den buitenkant en mijn onschuldig asempje aan den binnenkant van het tentdak waren stijf bevroren. Als een plank! De waterzakken moesten met een houweel losgehaakt worden van de treeplank en toen had ge met den kleinen zak een os kunnen doodgooien. Het is dus blijkbaar waar, dat het hier in Zuid- Af rika in Juni winter is! Maar warme thee en warme zon deden hun plicht en voort ging het weer. mijl na mijl. door de geweldige vlakten, die nu een beetje teekening beginnen te krijgen door wat doringboomen, die eerst verspreid, dan wat dichter bijeen staan. Tege lijkertijd nemen de termietenheuvels, ronde kleiachtige hoopen van groote hardheid, in omvang toe, zoodat je er op kunt gaan staan om beter uit te zien over de eindelooze vlakte, waar nu een eind aan lijkt te komen, al staat er niets dergelijks op onze kaart. Toch sche mert het blauw daar in de verte, maar als de kijker er bij gehaald wordt, blijken de bergen zulke regelmatige vormen te hebben, dat we ze meteen determineeren als afvalhoopen van mijnen. Kimberley ligt voor ons, de stad, waar Rhodes den grondslag legde voor zijn onmete lijk fortuin, dat zooveel zou beteekenen voor den uitbouw van het Britsche wereldrijk in Zuid-Afrika. maar ook zoo'n namelooze ellende zou brengen over vele onschuldige hoofden. Even later is de grond rondom ons overal overhoop gehaald. Lange sleuven en diepe gaten leiden ons als het ware vanzelf naar een gat van honderden meters middellijn en zco- wat een kilometer diep, een der grootste dia mantmijnen der wereld. We rijden en loopen langzaam in deze omgeving. Je kunt nooit weten. Een kind speelde hier met een glim- menden steen. Vader liet hem aan een koop man zien en kreeg er 500 pond voor, zoowat een honderdste deel van de waarde. Een ander vindt een glimmenden steen in de klei, waar mee een kafferhut netjes is afgestreken en de beroemde Bultfonteiijmijn is ontdekt. En telkens weer worden nu op aller.ei plaatsen diamanten gevonden en duizenden strcomen van alle kanten toe om mee te profiteeren van den rijkdom van het land. Het wordt moeilijk om een plaatsje te vinden en er worden systemen uitgedacht, om ieders eischen tot hun recht te laten komen. Zoo werd een lijst ter teekening gelegd ten stadhuize, voor v/ie een claim, een stuk te exploiteeren grcnd wensche, bij een plaats, waar diamanten waren gevonden. Wie het eerst teekende mocht het eerst kiezen. Het heele stadhuis ging er aan, zoo werd er gevochten om de tiende of elfde plaats. Een beter methode was, op het veld zelf de menschen er om te laten hardloopen. De liefhebbers werden aan den rand van het bewuste veld opgesteld, elk met een toegepunt paaltje in de hand. Ieder mocht dit neerzetten waar hij wilde en dan werd vandaar uit zijn claim uitgemeten. En zoo ging het nog bijvoorbeeld in 1927 bij een nieuw ontdekt veld te Gfasfontein, waar niet minder dan 20.000 menschen aan de race deel namen. Geen wonder dat een 50 000 toeschou wers waren bijeengekomen om dat gebeuren te zien. En nog hebben diamanten waarde. Veel wordt gezocht en gevonden door eenvoudige menschen. die met meer of minder gebrekkige hulpmiddelen zand uitwasschen aan de oevers van de Vaal- en de Oranjerivier, maar heel veel komt ook uit zeer diepe groeven en schachten te voorschijn, die bewerkt worden met de modernste machinerieën. Zoo is het met de grootste, de Premier-mijn bij Pretoria en ook met de mijnen rond Kimberley. die alle in één hand zijn, eigenlijk eigendom van een Naamlooze Vennootschap, de De Eeers Consolidated. Dat is het eerste groote werk van Rhodes geweest, die zelf met een ossen wagen hierheen reisde en er zijn suikerplan tage in Natal voor in den steek liet, dat hij den heelen diamanthandel, zoowel productie als verkoop, in één hand wist te brengen en daardoor de altijd zoo nadeelige onderlinge concurrentie tot een minimum beperkte. En uit de diamantmijnen putte hij het geld, maar ook den moed en de gelegenheid om verder aan zijn ideaal, een geheel Engelsch Afrika, te gaan werken. Zijn naam is in dien van het Transvaal grenzende Rhodesia onsterfelijk ge worden. ipR is een keurige regeling voor een bezoek aan de mijnen. Eerst worden we naar een reuzenwasscherij gevoerd, waar de diamant- houdende aarde, die vaak van groote diepte komt en dan zoowat steenhard is, wordt ver malen en dan uitgewasschen. Dat vermalen gaat grootendeels tusschen groote stalen wal sen, die veerend tegen elkaar gedrukt worden. Diamant is het hardste dat wij kennen, en drukt de stalen rollen doodleuk uit elkaar. De fijngemalen Inassa wordt nu uitgewas schen in groote ronddraaiende pannen, waai de steenen zich door de middelpuntvliedende kracht naar den buitenkant werken. Daar wordt dan af en toe een mengsel van diaman ten met granaten en ijzerertsen en dergelijke afgetapt. 6000 kipkarren zand of steen geven een dikke honderd kipkarretjes concentraat. Dit wordt dan verder behandeld cp schud tafels, hellende koperen platen, met een beetje vet besmeerd, die ïn vco-idurende schuddende beweging zijn. De zwaarste stukken blijven bovenaan liggen; i.l het lichtere wordt weg- geschud. Daarom is het bovengedeelte der platen met een rooster toegedekt, dat alleen door een hangslot open te maken, opgelicht Ezelwagen (donkeywa) in den Oranje Vrijstaat. Muzenkeuken. Door Job Steynen. Roman 215 pag. R'dam, Brusse. Steynen behoort tot de zeer weinige Hol- landsche auteurs, die aanspraak mogen ma ken op den eerepalm voor geest en guitig heid, zoo deze door een naarstige subcom missie in de Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde mocht worden toegekend. Want tot de Letterkunde behoort zijn werk ge rekend te worden en het is misschien juist daarom dat het woord humorist ons niet uit de pen wil. Daaraan toch kleeft in de hoogere artistieke regionen van Holland een zeker welwillend wantrouwen waaraan we ons on gaarne zouden bezondigen. Daarvoor zijn zoowel de geest als de guitigheid van een schrijver als Steynen ons te zeldzame ont moetingen in de litteraire wandelingen die wij ondernemen en de ontmoetingen zelf te aangenaam. Evenals Guido Gezelle heeft ook Job Steynen vele jaren gezwegen, althans in boekvorm heeft men geen uitingen van hem vernomen. „Waarom zweeg Steynen", zal over veertig, vijftig jaar wel geen onderwerp voor een dissertatie zijn, maar het is even goed jammer, dat hij zweeg. Want hij bezit de zeldzame gave nooit vervelend te worden waar hij amusant is en niet te onwaarschijn lijk te worden, waar hij sentimenteel zou kun nen schijnen. En tusschen die beide sport velden door, loopt een beekje, een stroompje van zóó rake typeeringen, zóó bizar maar fel treffende woordkeus, zulke beminnelijke grijnzen en bittere vriendelijkheden dat ge den schrijver best als een spelevarend satiri cus zoudt kunnen schetsen zoo hij daarvoor in den grond des harten niet te gofcdig- menschelijk was. Van dat alles vindt de lezer in Muzen- keuken het een en ander gemakkelijk terug. De Muzenzonen die Steynen ten tooneele voert, geven hem ruimschoots de gelegenheid over hun bedrijf het een en ander ten beste te geven, waardoor hun gansche bedrijvigheid een zotte klucht wordt, maar juist daardoor kan hij en passant ook met de zoogenaamde serieuse kunstbeoefening ongemerkt den gek steken en hij doet dat met merkbaar welge vallen. Het ligt hem aan het hart, tegenover den kletsenden beeldhouwer en den zich in het afsterven oefenenden schilder den Zigeu nerjongen voor te stollen, wiens vioolspel den ouden Robijns gezond maakt- en het echtpaar Jaap en Ciel Kwint, dat bij alle artisticiteit tenminste een gezonde levens lust bewaart, in het gunstigst daglicht te plaatsen. In de figuur van den ouden musi cus Robijns vond de schrijver een gewenschte afleiding voor te veel zotteklap en raakt daar door de sentimentaliteit, die in sommige ge vallen de nasleep van te uitbundige vroolijk- heid pleegt te zijn. Ook hierin wordt het leven dus op de juiste wijze tot in het humoristi sche getransponeerd, terwijl te gelijkertijd de mogelijkheid blijft bestaan dat men die hoofdstukken nog op gansch andere wijze genieten kan. Mij wil het voorkomen dat van de snaren op Steynen's viool die der min zame, luchtige spot het zuiverst gestemd is. Dat men er ook anders over oordeelen kan, geef ik graag toe. Dat Muzenkeuken een al leraardigst boek isdaarover zal men het wel spoedig eens zijn, zou ik meenen. Marsman-nummer van Groot- Nederland. A'dam, van Holkema en Warendorf. Reactie en vervolg op de onlangs uitgegeven Verzamelde Werken van dezen voorman dei- jongeren: een proeve van zelfcritiek en be schouwingen van anderen gebundeld in een tijdschriftnummer, dat daardoor document werd voor de litteratuurhistorie van den jong- sten tijd. Engelman, Du Perron, Stuiveling en Van Wessem over Marsman en een studie van den laatste over Ter Braak. Onder litterato ren doet men de wasch nooit binnenshuis. De zeepsoplucht prikkelt velen op aangename wijze. Nieuwe Boeken: Jacobus van Looy (Tot het lezen in) door zijn vrouw. In dit deel (132 pag.) behandelt de schrijfster ,De wonderlijke avonturen van Zebedeus". Voor wie zich in het wondere proza van Van Looy verdiept hebben of er zich mede willen bezighouden zijn deze eenvoudig-stille, uit herinnering geboren verhelderingen, haast onmisbaar. Leiden A. W. Sijthoff's U. M. Melis Stoke. De revolutie van Mijnheer Stal- perswaard, 185 pag. Ontspanningslectuur van het gehalte, waaruit deze auteur zich een goe de reputatie heeft gekweekt. Amsterdam, Bigot en v. Rossum. Stekelbaarzen en Hekelvaerzen. Een kleine bloemlezing van ruim veertig hekeldichten en spotverzen uit de Nederlandsche litteratuur. Samengebracht door C. J. Kelk en Halbo, C. Kool. Wie dit bord voor zich ziet moet x t r a voorzichtig zijn, want hij nadert 'n voor- ra ngsweg (óók het verkeer van links laten óórgaan!) Amsterdam, Bigot en Van Rossum. (De Uilenreeks). De wereld lacht nog. Een paar dozijn vroo- lijke novellen van schrijvers uit allerheeren landen en uit onzen tijd. Ingeleid door Georg Hermann. 271 pag. Laren N.H. Uitgeverij De Nieuwe Tijd. George Sava. Het reddende mes (The hea ling knife). Uit het Eng. vertaald door Mr. P. Linter. (306 pag). Roman, door een Lon- densch chirurg onder pseudoniem geschreven, waarin hij van zijn avontuurlijk leven, zijn zwerftochten en het tenslotte bereikte doel: den medischen doctorsgraad, vertelt. Uitgeverij Boot. Voorburg, Z.H. Guido Gezelle. Vlaamsche Volksvertelsels. Geïllustreerd door Martha van Coppenolle. 32 pag. oblong formaat. Amsterdam. Bigot cn Van Rossum. Lieve vertelseltjes die verspreid en vergeten lagen in vroege jaargangen van Rond den Heerd en Biekorf. Kinderen. Een kwarto album met zeer mooie reproducties, waarvan vier in kleur en 56 in zwart en wit, naar kinderuitbeeldingen door een twintigtal moderne Hollandsche schilders, waaraan eenige teksten in dicht en proza kunst voorafgaan. Amsterdam. Uitgeverij Contact. Jan H. de Groot. Fir. Romantisch Poolsch verhaal. 252 pag.. Nijkerk, G. F. Callenbach Uitg. Dr. Magda Revesz-Alexander. Byzantijnsche kunst in Italië. 150 pag. met 50 illustraties en een kleurreproductie. Amsterdam. Noord-Hollandsche Uitgevers maatschappij. Een grondige, keurig uitgevoerde en ook voor den kunstzinnigen leek belangrijke stu die, die zich niet tot de Byzantijnsche kunst in Italië bepaalt, doch over haar geheele ge bied en invloedssfeer inlicht. Om de bedoeling der schrijfster duidelijk te maken kunnen wij niet beter doen dan uit het voorwoord te citeeren: „Byzantijnsche kunst in Italië, is geen vreemde kunst op Ita- liaanschen bodem. Zij staat in organisch ver band met den geest en de geschiedenis van Italië. De geheele cultureele ontwikkeling van dit land. zijn eigenaardige positie tegenover de middeleeuwsche kunst van West- en Noord- Europa. is nauwelijks te begrijpen, zonder re kening te houden met deze centra van Byzan tijnsche beschaving en kunstvaardigheid op Italiaansch gebied. Maar nog sterker zijn de banden tusschen deze kunst en die van Byzantium, en van het Oost-Romeinsche rijk zelf, waarmee zij zich parallel heeft ontwikkeld, en waarvan zij een integreerend deel uitmaakt. Om deze redenen heb ik in mijn studie een zoo grooten nadruk gelegd op de totaliteit der Byzantijnsche kunst, terwijl ik bij de analyse van kunstwer ken mij heb beperkt tot de meest belangrijke Byzantijnsche scheppingen, die in Italië be waard bleven". J. H. DE BOIS. kan worden. Daaronder blijven de diamanten liggen. Per maand voor een honderdduizend pond of zoo iets. Dergelijke getallen zijn weinig interessant. Ik vraag mij alleen af, waar dat spul allemaal naar toe moet. Mijn vrouw draagt en vraagt geen diamanten rin gen. Zulk dingen slijten niet. Hoe is het moge lijk. dat zulke hoeveelheden afzet vinden! Toch schijnt het te gaan, eeiukkig voor onze mooie Amsterdamsche industrie. Er is heel wat noodig om het bedrijf winst gevend te houden. Het was niet voldoende, dat de verschillende maatschappijen zich ver- eenigden tot een groot lichaam, dat de pro ductie, als het noodig was, beperkte. Er moest bovendien zooveel mogelijk gezorgd worden, dat geen steenen uit andere bron de markt kwamen bederven. Nu heeft de natuur al dui zenden jaren geleden de diamanten van de Oranjerivier gevonden en ze meegenomen met het andere grind van de rivier en naar zee getransporteerd. Branding en zeestrooiningen hebben er mee gespeeld, maar de diamant is zoo hard. dat hij vrijwel onverwoestbaar is en dat is de reden, dat cp enkele plaatsen van Namakwaland. vooral ten Zuiden van de mon ding der Oranjerivier, bijna elke brandings- golf diamanten op het strand werpt. Er zijn plekken, waar je in een kwartier tijd voor een slordige tienduizend gulden aan diamanten zoudt kunnen oprapen als daar niet de politie van de Unie patrouilleerde en een kustlijn van ruim 520 km. lengte zco streng bewaakte, dat niemand een kans krijgt er ook maar zijn vestjeszak te vullen. Zelfs het loopen met een spade of een emmer is er strafbaar. Kinderen mogen er aan het strand niet graven. Tiental len politiemannen leiden er een bestaan, bijna zoo eenzaam als de vuurtorenwachter op Java's eerste punt. Weken gaan voorbij zonder dat ze een vreemdeling te zien krijgen, want de kust is onherbergzaam woestijnzand, afwisse lend koud en heet. met hevige stormen en mist en al dergelijke narigheden meer. Maar ze bewaksn een enormen schat, die nooit ge licht mag worden, wil ze haar waarde behou den en willen de Unie van Zuid-Afrika en de aandeelhouders van De Beers Consolidated zeker zijn van him voornaamste inkomsten! Overigens is Kimberley een echt Engelsch stadje. Zondags geen bioscoop bijvoorbeeld. Een ontzettend dooie boel! Wij bekijken nog even de vangst van de laatste maand, waar een groot aantal natuurlijke kristallen, prach tige achtkanters bij zijn. maar als ik van dien voorraad niet eens een paar mag uitzoeken voor mijn verzameling, loop ik kwaad weg. Naar Johannesburg, de goudstad! (Nadruk verboden). OLIESTOOKINRICHTING. NATUURLIJK VAN Hotslet ADR. STOOPPLEIN 24 (Adv. Ingez. Med.) O mee Barend, ADELBERT VAN MANNEKUS. E weg strekte zich in alle eenzaam heid voor hem uit, doch hij wist het wel zekex-, nu moest hij spoedig zijn geliefd geboortehuis kunnen zien. De man, die daar voortliep, was gebogen door de jaren en het leed, waarvan hij ruim schoots zijn deel had gekregen had diepe groe ven op zijn gezicht achtergelaten. Doch nu hij in de buurt van zijn geboorte huis kwam, leek het, alsof de gestalte zich rekte en alsof de gebogen rug opeens weer recht werd. Recht als veertig jaar geleden, toen hij nog een gezonde, jonge man was. Een jonge man met wilskracht, met een vast doel voor oogen. Een jonge man met harde werklust en bijna iedereen in het dorp was er dan ook van overtuigd, dafc hij nog wel iets be reiken zou in de wereld. Kon hij niet het beste van allemaal schrijven? Kon hij niet het beste rekenen? Kon hijkortom, wat kon Barend in zijn jonge jaren niet als de beste? Maar de wereld was wreed, meedoogenloos wreed voor hem geweest. Hij was half ten on der gegaan in den dagelijkschen strijd om het broodhet bestaan. Maar manhaftig had hij weerstand geboden en hij had verbit terd doorgevochten, niettegenstaande hij van binnen niet meer dezelfde Barend was. Vroe ger konden zijn oogen zoo schitteren van enthousiasme, nü was het licht erin gedoofd en dof staarden de zachtblauwe oogen naar den zandweg, waarop hij liep. Hij wist, hij voelde het. het moest zoo zijn als vroeger, zijn geboortehuis. Het kón een voudig niet veranderd zijn, ook al waren er meer dan dertig jaren verloopen toen hij hier voor het laatst was geweest. Ook de Zandweg was niets veranderd, hij zou zelfs durven beweren, dat straks zijn va der aan kwam loopen om het te zeggen, dat Stientje, een van hun beste koeien, gemolken moest worden En Barend sjokte voorwaarts, af en toe lichtte hij het moede hoofd op en keek ver langend voor zich uit. Neen, geen boerderij was te zien, niets dan zand en gras strekte zich voor hem uR. Maar waar was zijn boer derij dan? Waar was Stientje. waar was Jopie de meid, waar waren ze allemaal? Barend besefte niet dat in dertig jaar zoo veel kon veranderen. Met een kinderlijke vreugde had hij gehoopt op dezen dag, op de zen dag, dat hij ze allemaal weer terug zou zien Barends rug kromde zich weer. Zeker, hij wist wel, dat zijn ouders niet meer leefden, dat ook Stientje gestorven was. Maar hij ver langde zoo naar de boerderij, de plaats, waar hij voor het eerst het levenslicht had aan schouwd. En toen kwam Barend op de plek waar eens de boerderij gestaan had. Niets dan een dorre zandvlakte was er van overgebleven, hier en daar stak een dor grassprietje uit het zand omhoog. Gedurende eenige minuten bleef Barend dgodstil staande herinneringen overweldigden hem. Het werd ouwe Barend te machtig en hij barstte in schreien uit. Zijn geheele lichaam schokte, erger dan ooit was zijn rug gekromd nu „Zoo is het goed!" bulderde een stem. „Kom hier en drink wat!" En oude Barend veegde zijn tranen af en binnen tien tellen stond hij lachend voor den regisseur. „Ik heb pijn in mijn rug gekregen van dat kromstaan!" bromde hij, terwijl hij snel een glas bier door zijn keelgat liet glij den. v Er is veel schijn in deze wereld

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 13