N'
Litteraire
Kantteekeningen.
Centrale Verwarming
TEL. 15597
H.D.-V ertellieg
ZATERDAG 16 JU Cl 1938
HAARDEM'S DXGBEAD
7
Door den Oranje Vrijstaat.
Kerk in Kimberley.
Door
Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN
A ons gedwongen kamp in de cactus
plantage schoten wij niet veel meer
op. Even voorbij Cradock moesten we
al een kampplaats zoeken en vroe
gen vergunning bij een hofstede. De eigenaar
was er juist zelf. een kleinzoon van Paul Kru-
ger nog wel, en stelde dadelijk het heele huis,
dat juist leeg stond, tot onze beschikking. Een
kaffer kreeg opdracht, een doringboom tot
stukjes te hakken en zoo kookten wij weer
eens binnenshuis en legden onze luchtmatras-
jes op den planken vloer. Niks gedaan hoor.
zoo'n huis. Als je iets hebben moet, een pan
of het zout of zoo, moet je eerst alle vier wan
den van de kamer afzoeken en dan staat het
net in het midden. In je tent is dat veel mak
kelijker. Daar vind je alles op den tast en al
tijd binnen het bereik van de hand. Maar het
houtvuurtje was lekker, want dien nacht heeft
het flink gevroren.
Wij zijn namelijk ondertusschen in het zoo
genaamde Hooge Veld, op de hoogvlakte 'gear
riveerd. De wegen worden wat beter en rech
ter en wij kunnen weer eens een vaartje zet
ten, 60, 70. 80 k.m. per uur. Met een aanhang
wagen over een eigenlijk niet verharden weg.
Om drie uur bereiken we de Oranjerivier, die
tientallen jaren lang de noordgrens der Kaap
kolonie vormde en rijden het gebied van den
Oranje Vrijstaat in. Er is wat meer planten
groei, al is het gras verdord en er treedt een
nieuwe factor op in het landschap, namelijk de
ijzeren windmolen. Er schijnt hier in den
bodem nogal wat goed bruikbaar water aan
wezig te zijn en overal, waar het land geïrri-
geerd kan worden, zien we dadelijk mooi-
groene gewassen. En hier en daar staan tien
tallen en zelfs honderden van die molentjes
bijeen, al vernemen we ook al spoedig, dat ze
nog wel brak water leveren. Maar de boerde
rijen liggen nog steeds zeer ver uiteen. Vijf-
en tien- en twintigduizend hectaren zijn geen
zeldzaamheid voor een boerderij en dan
steeds als hoofdproduct de schapenwol, wat
toch ook altijd een bewijs is, dat er aan den
grond wat ontbreekt. In dit geval het water.
In het Westen van de provincie heeft het in
geen drie jaar tijd behoorlijk geregend. Het is
dan ook een merkwaardig landschap. Groo-
tendeels is het volkomen vlak en heelemaal
overdekt met dun, ongeveer knie-hoog, geel
verdroogd gras. Telkens rijst daaruit echter
een bruine heuvel op met steile wanden, die
met rotsblokken bezaaid zijn en een meest
volkomen vlakken top. Wat maken ze toch een
drukte over dien eenen Tafelberg bij Kaap
stad. Hier staan er honderden, kleine en groote
en breede en lange, echt elck wat wils.
De Oranjerivier bevatte nog aardig wat
water en maakte in haar diep ingesneden,
hier en daar met boomen begroeid dal. een
onvergetelijken indruk. En juist daar begin
nen die onafzienbare grasvelden, die de oude
Voortrekkers zoo aanlokten. Toen wist no"
niemand, welk een vreeselijke droogte deze
streken teisteren kan.
De Oranjerivier vormde tientallen jaren
lang de noordgrens van het door blanken be
woonde gebied. Toch waren de doorwaadbare
plaatsen, de driften, zooals men hier zegt. al
lang bekend, en werden ze gebruikt op jacht
partijen en bij kleine schermutselingen met
de kaffers. Het land aan de overzijde was
vrijwel onbewoond, alleen toen de voortrek
kers de Vaalrivier begonnen te naderen ver
zamelden de Matavele's zich onder Moseie-
katse, om den indringers den weg te versper
ren. De gevechten bij Vegkop werden gele
verd. waarbij voor het eerst bleek, dat dui
zenden Zoeloe's het met hun primitieve wa
penen moesten afleggen tegen eenige tien
tallen Boeren, hoewel die ook slechts met
voorladers waren gewapend en vaak tijdens
het gevecht door de vrouwen de kogels uit
lood moesten worden gegoten.
Toen vormde de Oranjerivier de grens tus-
schen de beschaving en het groote avontuur.
Thans verbindt een forsche stalen brug met
cementen rijpad de beide oevers en waait aan
beide zijden het Oranje blanje bleu, met den
kleinen inzet van de in de Unie verbonden
naties.
Uren rijden wij door de eindelooze gras
velden, hier en daar met boschjes doring-
boomen gesierd. Telkens rennen aardeekhoorns
over den weg of vliegen kievitachtige vogels
voor onzen wagen op. Een keer loopt een
secretarisvogel met groote stappen door het
kniehooge gras. Merkwaardige beesten, Een
roofvogel op ooievaarspooten met een aardige
kuif van lange zwarte veeren achter in den
nek. Weer suizen we een heuvelrug op en
meteen trap ik de rem in. Daar ligt een groote.
witte stad voor ons. omgeven door een weelde
van groen. Bloemfontein, de hoofdstad van
den Oranje Vrijstaat, thans standplaats van
het Hooggerechtshof der Unie. Zoo hebben ze
de zaak indertijd verdeeld. De regeering zetelt
in Pretoria, het Parlement vergadert in Kaap
stad en Bloemfontein kreeg de rechtspraak als
zijn deel. Er is een bloeiend school- en univer
siteitsleven, er zijn mooie regeeringsgebou-
wen, flinke asfaltstraten en een kolossaal
aantal auto's. Ge krijgt zoo den indruk, dat
er meer auto's dan huizen in Bloemfontein
zijn en dat kan ook best, want de gewoonte
om het weekend ergens anders dan in eigen
omgeving door te brengen, heeft het „home
sweet home" hier blijkbaar wel een beetje
doen vergeten. Visschen. jagen, picniccen,
's zomers zwemmen lokt de menschen de stad
uit, maar brengt ze er voor bijzondere ge
legenheden ook bij duizenden naar toe. En de
Engelsche kroningsfilms liepen in Bloemfon
tein!
7IJ gaan weer voort. Kimberley ligt slechts
een dag rijden van Bloemfontein. De weg
is abonimabel, het landschap ook, bijna geheel
boomloos en de weg weer tientallen mijlen
ver door onafgebroken hooge prikkeldraad
heiningen afgezet. Hoe kunnen ze een stad in
zoo'n omgeving Bloemfontein noemen? Omdat
een koe van een der oude voortrekkers zoek
geraakt was en gevonden werd bij een bron,
daar waar nu de stad ligt. Een bron heet in het
Afrikaansch fontein en de koe heette Blom
metje. Zoo kreeg de hoofdstad van den Oranje
Vrijstaat haar naam. Dat wist ik, maar iets
anders wist ik niet, althans 't was niet tot mij
doorgedrongen, n.l. dat we in Bloemfontein
water hadden moeten laden. Maar we kwamen
nog door twee flinke plaatsen heen en namen
altijd water voor ons eten koken en theezetten
en wasschen in, als we in den laten middag
hier of daar onze benzinereservoirs lieten bij
vullen. Zoo probeerden we het ook hier. Geen
water te krijgen aan de garage maar probeert
u eens daar bij den winkel. Ook niets meer:
bij den dominee, niets meer. Dan maar naar
het volgende dorp. Zelfde verhaal, alleen het
hotel moest nog water hebben en toen we daar
informeerdeno ja, ze hebben juist weer
voorraad spuitwater aangekregen. Ja maar, dat
was de bedoeling niet. Anders was er niet. De
gasten waschten zich al een week lang met
sodawater! Ik heb er maar geen bad geno
men. We hadden gelukkig nog een kleine zak
vol en een paar veldflesschen, we pikten bij
een boerderij nog wat half brak water op voor
de soep en reden weer verder, tusschen de
prikkeldraad-hagen door.
Wij vinden tegen zonsondergang toch weel
een aardig hoekje, waar de tentjes verrijzen
en we nog even kunnen genieten van het
prachtige kleuren- en tintenspel, dat West en
Oost om dezen tijd hier eiken dag weer te zien
geven. Er werd weer geweldig gegeten en ge
slapen.
En den volgenden morgenDe dauw aan
den buitenkant en mijn onschuldig asempje
aan den binnenkant van het tentdak waren
stijf bevroren. Als een plank! De waterzakken
moesten met een houweel losgehaakt worden
van de treeplank en toen had ge met den
kleinen zak een os kunnen doodgooien. Het is
dus blijkbaar waar, dat het hier in Zuid-
Af rika in Juni winter is! Maar warme thee
en warme zon deden hun plicht en voort ging
het weer. mijl na mijl. door de geweldige
vlakten, die nu een beetje teekening beginnen
te krijgen door wat doringboomen, die eerst
verspreid, dan wat dichter bijeen staan. Tege
lijkertijd nemen de termietenheuvels, ronde
kleiachtige hoopen van groote hardheid, in
omvang toe, zoodat je er op kunt gaan staan
om beter uit te zien over de eindelooze vlakte,
waar nu een eind aan lijkt te komen, al staat
er niets dergelijks op onze kaart. Toch sche
mert het blauw daar in de verte, maar als de
kijker er bij gehaald wordt, blijken de bergen
zulke regelmatige vormen te hebben, dat we
ze meteen determineeren als afvalhoopen van
mijnen. Kimberley ligt voor ons, de stad, waar
Rhodes den grondslag legde voor zijn onmete
lijk fortuin, dat zooveel zou beteekenen voor
den uitbouw van het Britsche wereldrijk in
Zuid-Afrika. maar ook zoo'n namelooze ellende
zou brengen over vele onschuldige hoofden.
Even later is de grond rondom ons overal
overhoop gehaald. Lange sleuven en diepe
gaten leiden ons als het ware vanzelf naar een
gat van honderden meters middellijn en zco-
wat een kilometer diep, een der grootste dia
mantmijnen der wereld. We rijden en loopen
langzaam in deze omgeving. Je kunt nooit
weten. Een kind speelde hier met een glim-
menden steen. Vader liet hem aan een koop
man zien en kreeg er 500 pond voor, zoowat
een honderdste deel van de waarde. Een ander
vindt een glimmenden steen in de klei, waar
mee een kafferhut netjes is afgestreken en
de beroemde Bultfonteiijmijn is ontdekt. En
telkens weer worden nu op aller.ei plaatsen
diamanten gevonden en duizenden strcomen
van alle kanten toe om mee te profiteeren van
den rijkdom van het land. Het wordt moeilijk
om een plaatsje te vinden en er worden
systemen uitgedacht, om ieders eischen tot
hun recht te laten komen. Zoo werd een lijst
ter teekening gelegd ten stadhuize, voor v/ie
een claim, een stuk te exploiteeren grcnd
wensche, bij een plaats, waar diamanten
waren gevonden. Wie het eerst teekende
mocht het eerst kiezen. Het heele stadhuis
ging er aan, zoo werd er gevochten om de
tiende of elfde plaats. Een beter methode
was, op het veld zelf de menschen er om te
laten hardloopen. De liefhebbers werden aan
den rand van het bewuste veld opgesteld, elk
met een toegepunt paaltje in de hand. Ieder
mocht dit neerzetten waar hij wilde en dan
werd vandaar uit zijn claim uitgemeten. En
zoo ging het nog bijvoorbeeld in 1927 bij een
nieuw ontdekt veld te Gfasfontein, waar niet
minder dan 20.000 menschen aan de race deel
namen. Geen wonder dat een 50 000 toeschou
wers waren bijeengekomen om dat gebeuren te
zien.
En nog hebben diamanten waarde. Veel
wordt gezocht en gevonden door eenvoudige
menschen. die met meer of minder gebrekkige
hulpmiddelen zand uitwasschen aan de oevers
van de Vaal- en de Oranjerivier, maar heel
veel komt ook uit zeer diepe groeven en
schachten te voorschijn, die bewerkt worden
met de modernste machinerieën. Zoo is het
met de grootste, de Premier-mijn bij Pretoria
en ook met de mijnen rond Kimberley. die
alle in één hand zijn, eigenlijk eigendom van
een Naamlooze Vennootschap, de De Eeers
Consolidated. Dat is het eerste groote werk
van Rhodes geweest, die zelf met een ossen
wagen hierheen reisde en er zijn suikerplan
tage in Natal voor in den steek liet, dat hij
den heelen diamanthandel, zoowel productie
als verkoop, in één hand wist te brengen en
daardoor de altijd zoo nadeelige onderlinge
concurrentie tot een minimum beperkte. En
uit de diamantmijnen putte hij het geld, maar
ook den moed en de gelegenheid om verder
aan zijn ideaal, een geheel Engelsch Afrika,
te gaan werken. Zijn naam is in dien van het
Transvaal grenzende Rhodesia onsterfelijk ge
worden.
ipR is een keurige regeling voor een bezoek
aan de mijnen. Eerst worden we naar een
reuzenwasscherij gevoerd, waar de diamant-
houdende aarde, die vaak van groote diepte
komt en dan zoowat steenhard is, wordt ver
malen en dan uitgewasschen. Dat vermalen
gaat grootendeels tusschen groote stalen wal
sen, die veerend tegen elkaar gedrukt worden.
Diamant is het hardste dat wij kennen, en
drukt de stalen rollen doodleuk uit elkaar.
De fijngemalen Inassa wordt nu uitgewas
schen in groote ronddraaiende pannen, waai
de steenen zich door de middelpuntvliedende
kracht naar den buitenkant werken. Daar
wordt dan af en toe een mengsel van diaman
ten met granaten en ijzerertsen en dergelijke
afgetapt. 6000 kipkarren zand of steen geven
een dikke honderd kipkarretjes concentraat.
Dit wordt dan verder behandeld cp schud
tafels, hellende koperen platen, met een beetje
vet besmeerd, die ïn vco-idurende schuddende
beweging zijn. De zwaarste stukken blijven
bovenaan liggen; i.l het lichtere wordt weg-
geschud. Daarom is het bovengedeelte der
platen met een rooster toegedekt, dat alleen
door een hangslot open te maken, opgelicht
Ezelwagen (donkeywa) in den Oranje Vrijstaat.
Muzenkeuken. Door Job Steynen.
Roman 215 pag. R'dam, Brusse.
Steynen behoort tot de zeer weinige Hol-
landsche auteurs, die aanspraak mogen ma
ken op den eerepalm voor geest en guitig
heid, zoo deze door een naarstige subcom
missie in de Maatschappij voor Nederlandsche
Letterkunde mocht worden toegekend. Want
tot de Letterkunde behoort zijn werk ge
rekend te worden en het is misschien juist
daarom dat het woord humorist ons niet uit
de pen wil. Daaraan toch kleeft in de hoogere
artistieke regionen van Holland een zeker
welwillend wantrouwen waaraan we ons on
gaarne zouden bezondigen. Daarvoor zijn
zoowel de geest als de guitigheid van een
schrijver als Steynen ons te zeldzame ont
moetingen in de litteraire wandelingen die
wij ondernemen en de ontmoetingen zelf te
aangenaam.
Evenals Guido Gezelle heeft ook Job
Steynen vele jaren gezwegen, althans in
boekvorm heeft men geen uitingen van hem
vernomen. „Waarom zweeg Steynen", zal
over veertig, vijftig jaar wel geen onderwerp
voor een dissertatie zijn, maar het is even
goed jammer, dat hij zweeg. Want hij bezit
de zeldzame gave nooit vervelend te worden
waar hij amusant is en niet te onwaarschijn
lijk te worden, waar hij sentimenteel zou kun
nen schijnen. En tusschen die beide sport
velden door, loopt een beekje, een stroompje
van zóó rake typeeringen, zóó bizar maar fel
treffende woordkeus, zulke beminnelijke
grijnzen en bittere vriendelijkheden dat ge
den schrijver best als een spelevarend satiri
cus zoudt kunnen schetsen zoo hij daarvoor
in den grond des harten niet te gofcdig-
menschelijk was.
Van dat alles vindt de lezer in Muzen-
keuken het een en ander gemakkelijk terug.
De Muzenzonen die Steynen ten tooneele
voert, geven hem ruimschoots de gelegenheid
over hun bedrijf het een en ander ten beste
te geven, waardoor hun gansche bedrijvigheid
een zotte klucht wordt, maar juist daardoor
kan hij en passant ook met de zoogenaamde
serieuse kunstbeoefening ongemerkt den gek
steken en hij doet dat met merkbaar welge
vallen. Het ligt hem aan het hart, tegenover
den kletsenden beeldhouwer en den zich in
het afsterven oefenenden schilder den Zigeu
nerjongen voor te stollen, wiens vioolspel
den ouden Robijns gezond maakt- en het
echtpaar Jaap en Ciel Kwint, dat bij alle
artisticiteit tenminste een gezonde levens
lust bewaart, in het gunstigst daglicht te
plaatsen. In de figuur van den ouden musi
cus Robijns vond de schrijver een gewenschte
afleiding voor te veel zotteklap en raakt daar
door de sentimentaliteit, die in sommige ge
vallen de nasleep van te uitbundige vroolijk-
heid pleegt te zijn. Ook hierin wordt het leven
dus op de juiste wijze tot in het humoristi
sche getransponeerd, terwijl te gelijkertijd
de mogelijkheid blijft bestaan dat men die
hoofdstukken nog op gansch andere wijze
genieten kan. Mij wil het voorkomen dat van
de snaren op Steynen's viool die der min
zame, luchtige spot het zuiverst gestemd is.
Dat men er ook anders over oordeelen kan,
geef ik graag toe. Dat Muzenkeuken een al
leraardigst boek isdaarover zal men het
wel spoedig eens zijn, zou ik meenen.
Marsman-nummer van Groot-
Nederland. A'dam, van Holkema
en Warendorf.
Reactie en vervolg op de onlangs uitgegeven
Verzamelde Werken van dezen voorman dei-
jongeren: een proeve van zelfcritiek en be
schouwingen van anderen gebundeld in een
tijdschriftnummer, dat daardoor document
werd voor de litteratuurhistorie van den jong-
sten tijd. Engelman, Du Perron, Stuiveling en
Van Wessem over Marsman en een studie van
den laatste over Ter Braak. Onder litterato
ren doet men de wasch nooit binnenshuis. De
zeepsoplucht prikkelt velen op aangename
wijze.
Nieuwe Boeken:
Jacobus van Looy (Tot het lezen in) door
zijn vrouw. In dit deel (132 pag.) behandelt de
schrijfster ,De wonderlijke avonturen van
Zebedeus". Voor wie zich in het wondere proza
van Van Looy verdiept hebben of er zich mede
willen bezighouden zijn deze eenvoudig-stille,
uit herinnering geboren verhelderingen, haast
onmisbaar.
Leiden A. W. Sijthoff's U. M.
Melis Stoke. De revolutie van Mijnheer Stal-
perswaard, 185 pag. Ontspanningslectuur van
het gehalte, waaruit deze auteur zich een goe
de reputatie heeft gekweekt.
Amsterdam, Bigot en v. Rossum.
Stekelbaarzen en Hekelvaerzen. Een kleine
bloemlezing van ruim veertig hekeldichten en
spotverzen uit de Nederlandsche litteratuur.
Samengebracht door C. J. Kelk en Halbo,
C. Kool.
Wie dit bord
voor zich ziet
moet x t r a
voorzichtig
zijn, want hij
nadert 'n voor-
ra ngsweg (óók
het verkeer
van links laten
óórgaan!)
Amsterdam, Bigot en Van Rossum. (De
Uilenreeks).
De wereld lacht nog. Een paar dozijn vroo-
lijke novellen van schrijvers uit allerheeren
landen en uit onzen tijd. Ingeleid door Georg
Hermann. 271 pag.
Laren N.H. Uitgeverij De Nieuwe Tijd.
George Sava. Het reddende mes (The hea
ling knife). Uit het Eng. vertaald door Mr.
P. Linter. (306 pag). Roman, door een Lon-
densch chirurg onder pseudoniem geschreven,
waarin hij van zijn avontuurlijk leven, zijn
zwerftochten en het tenslotte bereikte doel:
den medischen doctorsgraad, vertelt.
Uitgeverij Boot. Voorburg, Z.H.
Guido Gezelle. Vlaamsche Volksvertelsels.
Geïllustreerd door Martha van Coppenolle. 32
pag. oblong formaat.
Amsterdam. Bigot cn Van Rossum.
Lieve vertelseltjes die verspreid en vergeten
lagen in vroege jaargangen van Rond den
Heerd en Biekorf.
Kinderen. Een kwarto album met zeer mooie
reproducties, waarvan vier in kleur en 56 in
zwart en wit, naar kinderuitbeeldingen door
een twintigtal moderne Hollandsche schilders,
waaraan eenige teksten in dicht en proza
kunst voorafgaan.
Amsterdam. Uitgeverij Contact.
Jan H. de Groot. Fir. Romantisch Poolsch
verhaal. 252 pag.. Nijkerk, G. F. Callenbach
Uitg.
Dr. Magda Revesz-Alexander. Byzantijnsche
kunst in Italië. 150 pag. met 50 illustraties en
een kleurreproductie.
Amsterdam. Noord-Hollandsche Uitgevers
maatschappij.
Een grondige, keurig uitgevoerde en ook
voor den kunstzinnigen leek belangrijke stu
die, die zich niet tot de Byzantijnsche kunst
in Italië bepaalt, doch over haar geheele ge
bied en invloedssfeer inlicht.
Om de bedoeling der schrijfster duidelijk te
maken kunnen wij niet beter doen dan uit
het voorwoord te citeeren: „Byzantijnsche
kunst in Italië, is geen vreemde kunst op Ita-
liaanschen bodem. Zij staat in organisch ver
band met den geest en de geschiedenis van
Italië. De geheele cultureele ontwikkeling van
dit land. zijn eigenaardige positie tegenover
de middeleeuwsche kunst van West- en Noord-
Europa. is nauwelijks te begrijpen, zonder re
kening te houden met deze centra van Byzan
tijnsche beschaving en kunstvaardigheid op
Italiaansch gebied.
Maar nog sterker zijn de banden tusschen
deze kunst en die van Byzantium, en van het
Oost-Romeinsche rijk zelf, waarmee zij zich
parallel heeft ontwikkeld, en waarvan zij een
integreerend deel uitmaakt. Om deze redenen
heb ik in mijn studie een zoo grooten nadruk
gelegd op de totaliteit der Byzantijnsche
kunst, terwijl ik bij de analyse van kunstwer
ken mij heb beperkt tot de meest belangrijke
Byzantijnsche scheppingen, die in Italië be
waard bleven".
J. H. DE BOIS.
kan worden. Daaronder blijven de diamanten
liggen. Per maand voor een honderdduizend
pond of zoo iets. Dergelijke getallen zijn
weinig interessant. Ik vraag mij alleen af,
waar dat spul allemaal naar toe moet. Mijn
vrouw draagt en vraagt geen diamanten rin
gen. Zulk dingen slijten niet. Hoe is het moge
lijk. dat zulke hoeveelheden afzet vinden!
Toch schijnt het te gaan, eeiukkig voor onze
mooie Amsterdamsche industrie.
Er is heel wat noodig om het bedrijf winst
gevend te houden. Het was niet voldoende,
dat de verschillende maatschappijen zich ver-
eenigden tot een groot lichaam, dat de pro
ductie, als het noodig was, beperkte. Er moest
bovendien zooveel mogelijk gezorgd worden,
dat geen steenen uit andere bron de markt
kwamen bederven. Nu heeft de natuur al dui
zenden jaren geleden de diamanten van de
Oranjerivier gevonden en ze meegenomen met
het andere grind van de rivier en naar zee
getransporteerd. Branding en zeestrooiningen
hebben er mee gespeeld, maar de diamant is
zoo hard. dat hij vrijwel onverwoestbaar is en
dat is de reden, dat cp enkele plaatsen van
Namakwaland. vooral ten Zuiden van de mon
ding der Oranjerivier, bijna elke brandings-
golf diamanten op het strand werpt. Er zijn
plekken, waar je in een kwartier tijd voor een
slordige tienduizend gulden aan diamanten
zoudt kunnen oprapen als daar niet de politie
van de Unie patrouilleerde en een kustlijn
van ruim 520 km. lengte zco streng bewaakte,
dat niemand een kans krijgt er ook maar zijn
vestjeszak te vullen. Zelfs het loopen met een
spade of een emmer is er strafbaar. Kinderen
mogen er aan het strand niet graven. Tiental
len politiemannen leiden er een bestaan, bijna
zoo eenzaam als de vuurtorenwachter op Java's
eerste punt. Weken gaan voorbij zonder dat
ze een vreemdeling te zien krijgen, want de
kust is onherbergzaam woestijnzand, afwisse
lend koud en heet. met hevige stormen en
mist en al dergelijke narigheden meer. Maar
ze bewaksn een enormen schat, die nooit ge
licht mag worden, wil ze haar waarde behou
den en willen de Unie van Zuid-Afrika en de
aandeelhouders van De Beers Consolidated
zeker zijn van him voornaamste inkomsten!
Overigens is Kimberley een echt Engelsch
stadje. Zondags geen bioscoop bijvoorbeeld.
Een ontzettend dooie boel! Wij bekijken nog
even de vangst van de laatste maand, waar
een groot aantal natuurlijke kristallen, prach
tige achtkanters bij zijn. maar als ik van dien
voorraad niet eens een paar mag uitzoeken
voor mijn verzameling, loop ik kwaad weg.
Naar Johannesburg, de goudstad!
(Nadruk verboden).
OLIESTOOKINRICHTING. NATUURLIJK VAN
Hotslet
ADR. STOOPPLEIN 24
(Adv. Ingez. Med.)
O mee Barend,
ADELBERT VAN MANNEKUS.
E weg strekte zich in alle eenzaam
heid voor hem uit, doch hij wist het
wel zekex-, nu moest hij spoedig zijn
geliefd geboortehuis kunnen zien.
De man, die daar voortliep, was gebogen
door de jaren en het leed, waarvan hij ruim
schoots zijn deel had gekregen had diepe groe
ven op zijn gezicht achtergelaten.
Doch nu hij in de buurt van zijn geboorte
huis kwam, leek het, alsof de gestalte zich
rekte en alsof de gebogen rug opeens weer
recht werd. Recht als veertig jaar geleden,
toen hij nog een gezonde, jonge man was.
Een jonge man met wilskracht, met een vast
doel voor oogen. Een jonge man met harde
werklust en bijna iedereen in het dorp was er
dan ook van overtuigd, dafc hij nog wel iets be
reiken zou in de wereld. Kon hij niet het
beste van allemaal schrijven? Kon hij niet het
beste rekenen? Kon hijkortom, wat kon
Barend in zijn jonge jaren niet als de beste?
Maar de wereld was wreed, meedoogenloos
wreed voor hem geweest. Hij was half ten on
der gegaan in den dagelijkschen strijd om
het broodhet bestaan. Maar manhaftig
had hij weerstand geboden en hij had verbit
terd doorgevochten, niettegenstaande hij van
binnen niet meer dezelfde Barend was. Vroe
ger konden zijn oogen zoo schitteren van
enthousiasme, nü was het licht erin gedoofd
en dof staarden de zachtblauwe oogen naar
den zandweg, waarop hij liep.
Hij wist, hij voelde het. het moest zoo zijn
als vroeger, zijn geboortehuis. Het kón een
voudig niet veranderd zijn, ook al waren er
meer dan dertig jaren verloopen toen hij hier
voor het laatst was geweest.
Ook de Zandweg was niets veranderd, hij
zou zelfs durven beweren, dat straks zijn va
der aan kwam loopen om het te zeggen, dat
Stientje, een van hun beste koeien, gemolken
moest worden
En Barend sjokte voorwaarts, af en toe
lichtte hij het moede hoofd op en keek ver
langend voor zich uit. Neen, geen boerderij
was te zien, niets dan zand en gras strekte
zich voor hem uR. Maar waar was zijn boer
derij dan? Waar was Stientje. waar was Jopie
de meid, waar waren ze allemaal?
Barend besefte niet dat in dertig jaar zoo
veel kon veranderen. Met een kinderlijke
vreugde had hij gehoopt op dezen dag, op de
zen dag, dat hij ze allemaal weer terug zou
zien
Barends rug kromde zich weer. Zeker, hij
wist wel, dat zijn ouders niet meer leefden,
dat ook Stientje gestorven was. Maar hij ver
langde zoo naar de boerderij, de plaats, waar
hij voor het eerst het levenslicht had aan
schouwd.
En toen kwam Barend op de plek waar eens
de boerderij gestaan had. Niets dan een dorre
zandvlakte was er van overgebleven, hier en
daar stak een dor grassprietje uit het zand
omhoog. Gedurende eenige minuten bleef
Barend dgodstil staande herinneringen
overweldigden hem. Het werd ouwe Barend te
machtig en hij barstte in schreien uit. Zijn
geheele lichaam schokte, erger dan ooit was
zijn rug gekromd nu
„Zoo is het goed!" bulderde een stem. „Kom
hier en drink wat!"
En oude Barend veegde zijn tranen af en
binnen tien tellen stond hij lachend voor den
regisseur. „Ik heb pijn in mijn rug gekregen
van dat kromstaan!" bromde hij, terwijl hij
snel een glas bier door zijn keelgat liet glij
den. v
Er is veel schijn in deze wereld