Dr. H. COLIJN Wuktifye, te> Amsterdam GROOTE REDE VAN PRACHTIG VERSIERDE NIEUWE KERK SCHITTERING VAN UNIFORMEN EN ORDETEEKENEN DINSDAG 6 SEPTEMBER 1938 HXAREEM'S DAGBI3AD 3 HEDENMORGEN is in de voor deze gelegenheid geheel ingerichte Niéuwe Kerk te Amsterdam, de plechtige herdenkingsdienst gehouden ter gelegenheid van het veertigjarig regeeringsjubileum van Hare Majesteit de Koningin, een dienst, welke door tal van hooge autoriteiten en diplomaten werd bijgewoond. De herdenkingsrede werd uitgesproken door den minister-president dr. H. Colijn. De Koninklijke Familie op het balcon van het paleis op den Dam tijdens de grootsche hulde, welke aan H. M. de Koningin bij Haar komst in Amsterdam werd bereid Reeds vóór tien uur reden voor de nieuwe kerk de auto's af en aan met genoodigden, die tijdig hun plaatsen wilden innemen, om dat het publiek was verzocht, vóór half elf in de kerk aanwezig te willen zijn. Het interieur van het kerkgebouw had een grondige verandering ondergaan. Alle banken en gewone zetels waren verwijderd en in plaats daarvan waren stoelen in de kerk gebracht, welke ook in andere opstellingen stonden dan gewoonlijk de banken. Voor het nieuw vergulde koorhek, dat was afgesloten met een gordijn van donker blauw fluweel, was, rechts van den doorgang, die naar den ingang aan de Damzijde voert, een verhooging van circa dertig centimeter opge slagen, welke bedekt was met tapijten en waarop drie zetels geplaatst waren voor de koninklijke familie, terwijl achter deze zetels twee rijen stoelen voor de leden der hofhou ding stonden. Dit podium was omzoomd met een paarsen rand van Bougainvilla's, welke rand onderbroken werd door toeven, terra cotta-kleurige Queen Mary-rozen. Op de klankborden boven de ronde banken, welke thans waren weggenomen, was rondom elke zuil een versiering aangebracht van palmen en varens, waarvan het groen eveneens onder broken werd door Queen Mary-rozen. Terwijl het kerkgebouw zich vulde, werd het groote orgel van tien uur af bespeeld door den organist der Nieuwe Kerk, Henk Loohuis, o.a. Toccata en Fuga van Bach ten gehoore bracht, tot ongeveer kwart voor elf, toen hij werd afgelost door den organist, Piet van Egmond, die op het orgel door hem zelf ge componeerde variaties van het Wilhelmus liet hooren. Reeds voordat tegen elf uur de Koninklijke Familie het paleis verliet, hadden alle ge noodigden hun zetels ingenomen. Op den eersten stoel, van het vak, rechts van de plaats der Koningin, zat de minister-presi dent, dr. H. Colijn en rechts van hem, allen op de voorste rij, de overige leden der regee ring in ambtskleedij. Op de tweede rij, ach ter den minister-president had plaats geno men de president van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, baron de Vos van Steenwijk, terwijl naast hem op de tweede rij, sommigen in landdracht, de hier te lande aanwezige Indische vorsten en hun vertegenwoordigers hadden plaats genomen. De eerste stoel van de derde rij weid ingenomen door den voor zitter der Tweede Kamer, mr. van Schaik, naast wien de ministers van Staat gezeten waren, terwijl dit vak verder werd ingeno men, behalve door de leden van den Raad van State, door hooge regeeringsambtenaren en andere hoogwaardigheidsbekleeders. Het eerste vak ter linkerzijde van den door gang van het koninklijk podium af gezien, werd ingenomen door de leden van het diplo matieke corps, die bijna allen in uniform waren, zoodat dit vak een schitterend beeld opleverde van fonkelende gouden en zilveren tressen, ordeteekenen en kleurige ordelinten. De eerste stoel van het volgende vak bleef voorloopig nog leeg. Daar zou de burgemees ter van Amsterdam, dr. W. de Vlugt, nadat hij het Koninklijk Gezin binnen had geleid, plaats nemen. Hier zaten ook de commissa rissen der Koningin in de elf provincies, en verder zag man hier de leden van Eerste- en Tweede Kamer der Staten-Generaal. leden van de rechterlijke macht, rectoren en hoog leeraren der universiteiten, de leden van den Amsterdamschen gemeenteraad, vertegen woordigers der verschillende kerkgenootschap pen, vertegenwoordigers van tal van organi saties op verschillend gebied, leden der ver schillende comité's, burgemeesters van ver scheidene andere gemeenten, tezamen onge veer achttienhonderd personen, die alle plaat sen in het kerkgebouw hadden bezet. Op het muziekpodium hadden vijftig leden van het Concertgebouw orkest en 150 dames en heeren van het Amsterdamsche Toon kunstkoor plaats genomen voor het kleine orgel, dat bij deze gelegenheid zou worden bespeeld tijdens de plechtigheid, aangezien de organist van de speeltafel van het groote orgel niet de leiding zou kunnen volgen van den dirigent, professor dr. Willem*Mengelberg, die eveneens van te voren het dirigeergestoelte had ingenomen, vanwaar hij alle medewer kenden. ook den organist aan de speeltafel van het klein orgel, kon overzien. Het is bijna elf uur als gejuich buiten aan kondigt. dat de Koningin het paleis heeft ver laten en even later betreedt de Koninklijke Familie het kerkgebouw. De plechtige herdenkingsdienst. Het Wilhelmus, in een der variaties, welke Piet van Egmond op het groote orgel speelt, ruischt door de ruimte als de Koningin, ge volgd door de Prinses en den Prins door de leden der commisie voor de nationale ge dachtenisviering naar het podium wordt ge leid, terwijl allen zich van hun zetels hebben verheven. Op den middelsten stoel neemt de Koningin plaats, rechts van haar Prinses Ju liana en ter Imkerzijde Prins Bernhard, ter wijl de leden der hofhouding op de rijen stoelen daarachter plaats nemen en burge meester De Vlugt en de leden der commissie zich naar hun eigen plaatsen begeven. Dan zwijgt het orgel en zingt 't Toonkunst koor a-capella twee coupletten van het Wil helmus, het eerste en het veertiende: „Oorlof mijn arme schapen". Van den kansel, die tegen de tweede zuil ter rechterzijde van den langen doorgang is aangebracht, spreekt ds. P. J. de Jong een ge bed uit, beginnende met: U alleen, U loven wij; Ja wij loven u, o Heer, Want Uw gunst, zoo rijk van eer Is tot onze vreugd nabij, Die vertelt men in ons land Al de wond'ren Uwer hand. Dit gebed eindigde met de volgende woor den: Heer, zie in liefd' op Neerland neer en blijf het trouw beveil'gen. Maar wil vooral, Uw naam ter eer Ons vol'k In Christus heil'gen. Amen. Als het gebed verklonken is, klinkt door de kerk het choraal uit Cantate 192 van Johan Sebastian Bach, op woorden van Nicolaas Beets: „O, onvergeetbre stond". Plechtig en gedragen klinkt de muziek van den meester, die onder leiding van prof. Willem Mengelberg wordt uitgevoerd. Adressen van dank, hulde en gelukwensch. Vervolgens kregen de Voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal en de oud ste Commissaris der Koningin gelegenheid adressen van dank, hulde en gelukwenschen ter gelegenheid van Harer Majesteits 40-jarig regeex-ingsjubileum tot H. M. de Koningin te richten. De Voorzitter der Eerste Kamer, Mr. W. L. baronDe VosvanSteenwijk, sprak als volgt „Mevrouw, bij de heuglijke herdenking van den dag, waarop Uwe Majesteit 40 jaren geleden, de regeering heeft aanvaard, is het voor de Eerste Kamer der Staten-Generaal een on schatbaar voorrecht den troon van Neerlands verheven Vorstin te mogen naderen, en Haar, onder aanbieding van diep eerbiedige wen- schen, te huldigen. Te huldigen voor alles wat Zij, den tradi- tiën van Hare roemruchte voorzaten getrouw, zich één betoonende met Haar volk, gedurende dat aan zegeningen rijke, maar dikwerf ook zoo zorgvolle tijdperk, in hooge plichts opvatting dat volk onafgebroken ten bate van het vaderland en de overzeesche gewesten heeft gewrocht; bovenal met groote nauwge zetheid rechtsstaat, volksvrijheden handha vende. en mede deswege Neerlands naam. onder de natiën hooghoudende. Gedenkt de Kamer met dankbare aandoe ning hoezeer Uwe Majesteit daardoor de ban den, die het doorluchtige stamhuis van Oranje met het Nederlandsche volk sedert eeuwen vereenigen, kon het zijn, nog nauwer heeft saamgetrokken, op dit plechtig oogen- blik bevestigt de Kamer den eed, door haar afgelegd bij Uwer Majesteits inhuldiging „Uwe onschendbaarheid en de rechten Uwer kroon (te) zullen handhaven". Van ganscher harte bidt de Eerste Kamer der Staten-Generaal Uwer Majesteit een lang durige en voorspoedige regeering toe. waarbij Godes mildste zegen op Haar en Haar huis moge rusten." De praeses der Tweede Kamer, Mr. J. R. H. van Schaik, zeide „Mevrouw De Tweede Kamer der Staten-Generaal acht het een voorrecht, aan Uwe Majesteit haar eerbiedigen gelukwensch te mogen bie den ter gelegenheid van het feit, dat veertig jaren zijn voorbijgegaan sinds Zij de regeering over het koninkrijk der Nederlanden heeft aanvaard. Hecht waren in die veertig jaren de banden tusschen kroon en volk. In voorspoed en in tegenslag leefde Uwe Majesteit mede met het Nederlandsche volk, en het volk met Haar in dagen van geluk en niet minder in de donkere ure, waarin rouw viel over het Koninklijk Huis. Die banden zijn door Liefde gelegd Liefde van Oranje voor Nederland, Liefde van Ne derland voor Oranje. Verstevigd werden zij door de wijze, waarop Uwe Majesteit, gesteund door Haar raadslie den, in samenwerking met de vertegenwoor diging des volks, zich aan de belangen des lands heeft gewijd, verlicht door de wijsheid Haar door God geschonken. Bij Hare plechtige inhuldiging, op 6 Septem ber 1898, heeft Uwe Majesteit willen verkla ren, dat Zij gelukkig en dankbaar was, het volk van Nederland te mogen regeeren. In deze dagen van herdenking is dat volk van Nederland zich meer dan ooit bewust, hoe gelukkig en dankbaar het is, dat de regeering in de handen van Uwe Majesteit rust. Het gedenkt dankbaar het vele goede, dat in de afgeloopen veertig jaren totstand is ge bracht onder de leiding van Oranje. Het is ge lukkig omdat het mag blijven hopen op de handhaving van zijn aloude vrijheden, onmis bare voorwaarde voor rust en orde, vrede en welvaart. God zegene Uwe Majesteit en zegene Neder land in Haar en Haar doorluchtig Huis." De Commissaris der Koningin in de provin cie Friesland, mr. P. A. V. baron van Harinxma Thoe Slooten sprak als oudste namens alle commissarissen van de koningin en zeide o.m.. Majesteit, Uwe com missarissen in de elf provinciën des lands, achten het een voorrecht, op dezen luister rijken dag der viering van uwer Majesteits veertigjarig regeeringsjubileum uiting te mogen geven aan gevoelens, die ons bezielen. Wij verzoeken Uwe Majesteit, wel te willen aanvaarden onze betuigingen van dankbaar heid, de betooning onzer hulde en onze eer biedige en oprechte gelukwenschen. Wie dank betuigt, staat met den blik naar het verleden gericht. Veertig jaren lang heeft Uwe Majesteit de hooge taak, die God Haar heeft opgelegd, in den vasten gang eener nimmer weifelende plichtsbetrachting vervuld, ook gedurende de voor land en volk zorgelijke en gevaarvolle jaren, welke niet gering in aantal zijn gebleven. De leiding, door Uwe Majesteit aan 's lands zaken gege ven, heeft er, onder Gods voorzienig bestel, in zeer hooge mate toe mogen bijdragen, dat ons land behoed is gebleven voor ramp en ongeval van destructieven omvang en dat ons volk nog verkeert in omstandighden, die, ver gelijkenderwijze, in menig opzicht gunstig mogen worden genoemd. Aan het slot van zijn toespraak zeide spr. nog: Uwe commissarissen in de onderscheidene provinciën hebben gemeend, datgene wat hun op dezen dag op het hart ligt niet alleen bij monde van mij, Uwen oudsten commissaris in dienstjaren, aan uwe Majesteit kenbaar te moeten maken, maar dit ook te moeten neer leggen in een gezamenlijk adres, dat ik mij veroorloof hierbij hoogst eerbiedig aan Uwe Majesteit ter hand te stellen. Gedachtenisrede van Dr. H. Colijn Onder eerbiedige stilte, doch met zeer ge spannen aandacht, luisterden de aanwezigen hierna naar de gedachtenisrede, welke door dr. H. Colijn, den minister-president, werd uitgesproken. „Het woord van den psalmist aldus dr. Colijn waarin wordt gewaagd van gedach ten, die zich binnen in ons vermenigvuldigen, geeft wellicht beter dan iets anders uitdruk king aan de gevoelens, die ons in deze dagen vervullen. Veertig jaar is het geleden, dat ditzelfde kerkgebouw een 18-jarige vorstin, onder in roeping van de hulpe van den almachtigen God, het verbond tusschen Oranje en Neder land plechtiglijk kwam vernieuwen. Een band, die in den loop der eeuwen af en toe ver broken scheen, maar die juist daarna in hechtheid bleek te zijn toegenomen. Als we in deze ure de regeeringsjaren sinds 1898 trachten te overzien, dan worden we wel het meest getroffen door de tegenstellingen tuschen het begin en het eind dezer 40-jarige periode. Tegenstellingen op bijna elk terrein van het leven, maar wellicht het meest op zienbarend op internationaal gebied. Ongetwijfeld, ook tegen het einde der 19de eeuw waren er allerlei moeilijkheden in de wereld, maar als we in een vergelijking tre den tusschen den algemeenen wereldtoestand in 1898 en dien van het jaar 1938, dan kan men de kleuren op zijn palet voor 1898 bijna niet licht genoeg en op dat voor 1938 nauwe lijks donker genoeg nemen om den tegenstel lingen naar waarde te doen uitkomen. Al had ook de 19e eeuw haar kleinere en grootere botsingen gekend, toen zij ten einde neigde was er een opmerkelijk streven naar bevordering van internationale samenwer king merkbaar; waar tegenover in onze da gen, ondanks eene met groot vertrouwen be groete opzettelijke organisatie dier samen werking, van nagenoeg niets dan mislukking valt te gewagen. Is 1898 een jaar waarin de vredesklanken overheerschend waren, 1938 geeft ons een wereld te zien, die vervuld is van oorlogsru moer en oorlogsvrees. In 1893 over het algemeen nog een vrij be vredigende vrijheid van goederenverkeer, welke zooveel heeft bijgedragen tot bevorde ring van de welvaart der volken; in 1938 al sinds jaren een ononderbroken strijd op economisch terrein met daaraan gepaarde bemoeilijking van het goederenverkeer en daaruit voortvloeiende welvaartsvermindering der volken. Niet minder trekken de staatkundige ver anderingen, met name in Europa, de aan dacht. Staten, die hun bestaan met eeuwen berekenden, werden uiteengescheurd; nieuwe staatkundige eenheden ontstonden. Vorsten huizen, welker naam ons de eeuwen door tegenklonk, werden terzijde gesteld. De mo narchale regeeringsvorm, in 1898 in Europa nog vrij algemeen, maakte sindsdien in een aantal landen plaats voor den republi- keinschen. Het parlementaire stelsel, dat vooral sinds het midden der 19e eeuw opgeld deed, was in 1898, hoewel hier en daar reeds zwakke plekken toonend, nog onaangevochten; in 1938 heeft het in onderscheiden landen zijn plaats moeten ruimen voor een meer auto- ritairen regeeringsvorm. Alleen de werkelijke constitutioneele monarchie heeft den storm loop op het parlementaire systeem ten volle kunnen weerstaan. Ook in de algemeene geestelijke gesteldheid der menschheid steekt het einde dezer 40- jarige periode niet gunstig af tegen het jaar 1898. Al was ook destijds afwijking van de in een christelijke levensbeschouwing gefun deerde begrippen niet zeldzaam, de traditie hield toen ten minste nog veel staande, dat thans zonder bedenken ter zijde wordt ge steld. De geweldige vierjarige volkerenworsteling, die de scheiding bracht tusschen het betrek kelijk rustig verleden van" voor 1914, met zijn vrij goed geordende internationale verhoudin gen. en de na-oorlogsche verwarring op bijna elk terrein van het leven, werk nog dagelijks na in de daling van het peil der internationale moraal. Door den samenhang der volken is ook Nederland niet vrij gebleven van den invloed dezer schokkende gebeurtenissen en het is een schrale troost, dat niet wij de krachten ontketend hebben, die verantwoor delijk gesteld moeten worden voor de ontwik keling der toestanden zooals die in den loop der laatste kwart eeuw zijn geworden. Indien men zich op een dag als deze uit sluitend zou moeten beperken tot een verge lijkende schets van den algemeenen toestand in de wereld van heden met dien aan het einde der 19e eeuw. dan zou metterdaad ge tuigd moeten worden, dat het slot van de 40- iarige regeeringsperiode van Uwe Majesteit met wolken en donkerheid omgeven was: al thans indien we dat slot zien in den betrek kelijk nog lichtenden glans van het jaar 1898. Maar gelukkig is er plaats voor een andere visie. We willen heden onze feestelijke stem ming niet laten beïnvloeden door alleen maar te letten op wat de wereld om ons heen te zien geeft: we willen ook acht slaan op de plaats die Nederland temidden der volkeren inneemt. En dan herinneren wij ons allereerst het woord uit Uwer Majesteits proclamatie bij de troonsbestijging geuit, dat zij de eerbied voor den Nederlandschen naam en de Nederland sche vlag begeerde te bevestigen, om er dan onmiddellijk met innige verheuging op oe wij zen, dat dit koninklijk woord ten volle in ver vulling is gegaan. Nog is de wereld de kloeke daad niet ver geten om den bejaarden president Kruger, toen een langer verblijf in zijn strijdend va derland voor hem niet meer mogelijk was, door een Nederlandsch oorlogsschip naar Europa te doen overbrengen. Evenmin behoe ven we er het oog voor te sluiten, dat het de Nederlandsche regeering was, die in die da gen tenslotte het initiatief genomen heeft, om, langs den weg van bemiddeling, aan het stamverwante volk den vrede te brengen, toen elk uitzicht op handhaving der onafhanke lijkheid moest worden prijsgegeven. Ook de correcte houding van Nederland tijdens den wereldoorlog heeft, na de bekoe ling van de hartstochten, de waardeering ge vonden. die zij verdiende. De Nederlandsche naam en de eer van het land werden, in die zoo bijzonder moeilijke tijden, ongerept ge handhaafd Het valt wat moeilijker te spreken over onze eigen dagen, maar dit mag toch gezegd, dat bevoegde beoordeelaars in het buitenland, kennende de moeilijkheden waarmede wij te worstelen hebben, steeds met lof gewagen van de taaie vasthoudendheid van ons volk in dagen van tegenspoed en zijn gezond inzicht in de middelen om aan dien tegenspoed het hoofd te bieden, prijzen. Er is dan ook geen twijfel mogelijk over het antwoord op de vraag of de eerbied voor den Nederlandschen naam en de Nederlandsche vlag door Uwe Majesteit metterdaad bevestigd is geworden. Zoo ooit, dan is hier het „Je maintiendrai" in vervulling gegaan. Hiermede houdt ook verband de bijzondere belangstelling door Uwe Majesteit steeds aan den dag gelegd voor de weermacht van den Staat. De grondwettelijke eed bij de inhuldi ging afgelegd, gewaagt van de bewaring en verdediging: van de onafhankelijkheid en het grondgebied van het rijk. Met name in onze dagen vordert zulks de instandhouding van een weermacht, die van de persoonlijke en geldelijke kracht der natie het uiterste ver langt wat zij geven kan. Ook daarmee is de eerbied voor den Nederlandschen naam en de Nederlandsche vlag op het nauwst verbon den. Dat we eerlang in staat zullen zijn aan onze verplichtingen te dien aanzien te vol doen, danken we mede aan Uwer Majesteits onverflauwde belangstelling in alles wat de plicht en de eer van het land vordert. Zoo is er dan, ondanks alle verwarring en moeilijkheid in de wereld, zelfs internationaal reden tot bijzondere voldoening indien we de plaats van Nederland te midden der volken in dit tijdsgewricht in beschouwing nemen. Wat ook op internationaal gebied veranderd moge zijn. de eerbied voor den Nederland schen naam en voor de Nederlandsche vlag zijn in deze 40 jaren bevestigd geworden en het is. voor zooveel de buitenlandsche waar deering betreft, zelfs geoorloofd aan 1938 in vergelijking met 1898, den eerepalm toe te kennen. Nadat de minister had gewezen op den groei der bevolking, op den vooruitgang op industrieel terrein, den bloei van den" handel, de zorg voor het verkeerswezen, de radio, het vliegwezen, kunst en wetenschap, de be slechting van den schoolstrijd, de bevordering van betere arbeidstoestanden, de koloniën, zeide hij: De uitkomsten van het regeeringsbeleid dezer 40 jaren mogen elders wellicht ge ëvenaard worden, wanneer men het geheele veld en het geheele tijdvak overziet, worden ze nergens overtroffen. Dit te kunnen zeggen, ter plaatse waar Uwe Majesteit zich nu voor 40 jaren met een plechtigen eed aan haar volk verbond, is voor heel Nederland Nederland hier en Neder land overzee oorzaak, dat ons hart over vloeit van eerbiedigen dank. Dank aan Uwe Majesteit, dat Zij al Haar krachten in dienst van het vaderland heeft gesteld, maar bo venal dank aan den almachtigen God. die U begenadigde met alles, wat noodig was om Uwe hooge roeping te vervullen op de wijze, als zij vervuld werd. Onder de zegeningen dezer 40 jaren, die in een rede als deze niet eens alle zelfs maar voor bloote vermelding in aanmerking kun nen komen, is er nochtans één, waarover men kan, noch mag zwijgen. Groeiende gehechtheid. Het is het heugelijk verschijnsel van de groeiende gehechtheid van ons volk aan het Oranjehuis. Terwijl in verscheidene landen de volken den band met hun eeuwenoude vorstenhuizen verbraken, werden het Nederlandsche volk en Oranje in deze 40 jaren steeds nauwer saamgesnoerd. De roerselen, die het hart van een volk bewegen, zijn niet altijd gemakkelijk te analyseeren, maar in dit geval behoeft men niet zoekend rond te tasten. Dat ook de per soon van den vorst hierbij niet zonder be- teekenis is. behoeft niet nadrukkelijk te wor den gezegd maar kan thans blijven rusten om ons te bepalen tot de algemeene oorzaak eener verdiepte waardeering. Ons regeerend vorstenhuis is in zijn oor sprong zuiver nationaal. Het wortelt in denzelfden bodem waaruit ook onze nationale zelfstandigheid opkwam. (Vervolg van deze rede op pao. 4). Het défilé voor H. M. de Koningin tijdens de massale huldebetooging op den Dam

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 5