Driemannen en hun Noodlot
De huldiging van H. M. de Koningin. - Een overzicht van het eivolle stadion te Amsterdam, terwijl de groote optocht rondtrekt
H. M. de Koningin en Z. K. H. Prins Het vertrek van het Stedelijk Museum te Amsterdam, waar Zondag door H. M. de Koningin
Bernhard op de eeretribune en Z. K. H. Prins Bernhard een bezoek werd gebracht
Bij de aankomst in het stadion werden aan H. M.
de Koningin en aan Z. K. H. Prins Bernhard door
Indische Prinsessen bloemen aangeboden
FEUILLETON
Naar het Engesch
door
A. J. HUISMAN.
.(Nadruk verboden).
3)
Dus ging hij de kamer weer in en vergezelde
de anderen op hun onderzoekingstocht door
de benedenverdieping. Daarna werd Bates met
een revolver gewapend in de bibliotheek gezet
en nadat hij zijn nachtwake begonnen was,
wisselden de drie heeren nog enkele opmer
kingen over het voorgevallene, waarna ze hun
kamers weer opzochten.
Doch O'Malley kon nu eerst recht geen
oog dicht doen, in de eerste plaats door de
opwinding, maar bovenal omdat er iets was
waarover hij zich het hoofd brak. Hij had
niets gezien of gehoord van Schenk, van het
oogenbllk af, dat hij zijn slaapkamer ver
liet tot aan dat waarop hij de bibliotheek was
binnengedrongen. Dat beteekende dat de
beursman in de bibliotheek geweest moest
zijn even voor hij, O Malley, beneden kwam of
misschien al langer. Hij was er al toen O'
Malley het gefluister vernam, de lichtstraal
zag en den slag en den val hoorde.
Hoe lang zou hij daar al geweest zijn en
wat had hij .daar uitgevoerd? En waarom
was zijn wel zeer laat begonnen activiteit ter
behartiging van Cheaters belangen een aan
val op O'Malley geweest?
Het was onmogelijk om deze vragen te be
antwoorden, meende de jonge Ier, zonder
meer kennis van zaken, dan hij op het oogen-
blik bezat. Maar hij was blij dat hij niets
had losgelaten over het gezicht in den tuin.
Er stak heel wat meer achter deze inbraak
dan zoo oogenschijnlijk leek dit stond als
een paal boven water!
HOOFDSTUK H.
Raadselachtige ontmoetingen.
O'Malley en zijn vriend Bob Freeman had
den juist hun diner geëindigd in een van de
kleinere hotels aan Fifth Avenue en zaten
aan hun koffie.
Het was nu Dinsdag. Zondagnacht had de
inbraak in de villa van mr. Chester op Long-
Island plaats gehad. Maandagsochtends had
de plaatselijke politie diens geheele huis
houding ondervraagd en ook O'Malley had
precies verteld wat hij gezien en gehoord had,
zonder den nadruk te leggen op eenig detail.
Verder had hij er niets van vernomen en
verwachte dit ook niet, voor zoover liet de
politie betrof, omdat er niets gestolen was.
OMalley had behoefte gevoeld om zijn
vriend Bob in vertrouwen te nemen en zoo
zaten ze nu nog over het geval te praten.
Op Schenks aandeel in de zaak had hij geen
speciaal licht laten vallen en ook zijn met
gezel scheen geen bijzondere aandacht eraan
te schenken
De Ier leunde op zijn gemak achterover in
zijn stoel, zijn goedgevormd donker hoofd
opzij houdend en een glimlach om zijn grooten
sensitieven mond, want zijn vriend Freeman
was direct van het gesprek over het nachte
lijk avontuur weer op zijn oude stokpaardje
overgestapt: namelijk om te beproeven zijn
vriend te bekeeren van wat hij diens idiote
manier van doen noemde. Hij zelf, de oudste
van de twee, had het al tot een belangrijke
poistie bij een groote maatschappij gebracht
en hij zou O'Malley zoo graag den zelfden
weg naar het succes zien bewandelen. Dat
deze telkens weer de eene bezigheid voor de
andere liet schieten, was een nuchter- man
als hem een doorn in het oog en hij meende
hem er nog eens te moeten over onderhou
den.
„Zoo is het toch maar", besloot hij, toen hij
den lach in OMalley's oogen bespeurde. „Er
zit geen. ernst in je. Je bent intelligent ge
noeg, Terry. Je hebt een goed voorkomen en
je kunt altijd een baantje krijgen. Maar zoo
gauw als je het hebt is er weer het een of
ander dat je niet aanstaat; er komt een
scène en je Ügt er uit. Je jaagt luchtkasteelen
na, je wilt romantische idecn verwezenlijken
Je lijkt wel een Don Quichotte, maar we
leven nu in de twintigste eeuw en niet in de
middeleeuwen. Dat is he tverschil!"
„Nu, Don Quichotte had een fijn leventje",
lachte OMalley.
„Nonsens!", viel Freeman uit. „Weet je wat
goed voor je zou zijn? Dat je geen cent meer
van je zelf bezat. Ik wed, dat er dan nog wat
van je te recht zou komen. Deze onafhanke
lijkheid deugt niet voor jou, Terry!"
,Och kom", spotte OMalley, die zich als
steeds bij deze conversaties, weer kostelijk
amuseerde; „je schijnt me wel voor een groote
verkwister en nietsnut aan te zien!"
Freeman merkte dat al zijn vermaningen
boter aan de galg gesmeerd waren en na een
laatste, opnieuw tot mislukken gedoemde po
ging, hield hij er eindelijk mee op
OMalley liet de rust van het stille restau
rant met welbehagen op zich inwerken. Het
was een goede, dure gelegenheid, maar men
werd er niet gedurende het diner door de
eeuwige jazzbands gestoord en daardoor was
het meestal matig bezocht. Ook nu waren er
slechts drie van de keurige tafels bezet. Be
halve de hunne, was er een waaraan een
echtpaar met twee kinderen zaten en aan de
andere hadden een jonge man en een jong
meisje plaats genomen. En O'Malley zat zóó,
dat hij recht op deze tafel keek en daar de
afstand van de kunne niet groot was, kon
hij, in de vrijwel leege eetzaal, bijna alles
hooren wat er gesproken werd, als hij er on
willekeurig naar luisterde.
Het jonge meisje dat zich naar haar vis-a-
vis over gebogen had, zei ernstig:
„Maar Julian, dit was toch een mooie ge
legenheid. Je lijkt wel gek dit op te geven
voor niets of voor een hersenschim. Ik wist
niet wat ik hoorde, toen ik je opbelde van
middag en vernam dat je daar weg was. Hoe
kom je er in hemelsnaam toe?"
Een oogenblik rustte .OMalley's blik af
wezig op het slanke figuurtje. Ze droeg een
elegant bruin mantelpakje., haar gezicht was
half afgewend en liet alleen den fijnen neus
en de ovale lijn van het profiel zien. Door
een aardig stroohoedje, dat diep over de oogen
viel aan den eenen kant en aan de andere
zijde een vlugge rosetgarneering had, zag hij
niets van haar oogen, totdat ze haar hoofd
iets opzij hield en hij een buitengewoon aan
trekkelijk, fijnbesneden gezichtje ontwaar
de.
Van haar keek hij naar haar metgezel, die
van middelmatige lengte en een donker uiter
lijk was. Hij had regelmatige trekken en
moest er onder normale omstandigheden on
getwijfeld heel goed uitzien. Doch momenteel
werd zijn gezicht ontsierd door een norsch-
ongeduldige, haast onhebbelijke uitdruk
king.
De belangstelling van zijn vriend voor het
tweetal ontging Freeman niet en terwijl hij
en OMalley een blik wisselden, haalde hij
de schouders op. Het meisje sprak wat zachter
en OMalley kon haar woorden niet meer ver
staan. Doch deze werden onderbroken door
een uitbarsting van haar metgezel die woedend
uitriep:
„Luister Claudia! Ik weet wat ik doe en ik
heb geen raad van jou noodig! Dus hou je
mond alsjeblieft".
O' Malley kon zijn ooren nauwelijks ge-
looven. De jongeman maakte een welopge-
voeden indruk en nu een dergelijke uitval!
En niet alleen verwonderd was de jonge Ier,
maar ook fel-verontwaardigd. Hij schoof on
rustig op zijn stoel, mompelde iets en zou
opgesprongen zijn, als Freeman, die hem in
het oog had gehouden, hem niet bij den arm
gegrepen had en gefluisterd:
„Kijk een anderen kant uit, idioot. Wou je
soms een scène maken hier?"
Ook d,e jongeman aan de aangrenzende
tafel had OMalley's bewegingen opgemerkt
en werd afwisselend bleek en rood, terwijl hij
met een onbeschaamde uitdagende grijns de
afkeurende blikken van den Ier beantwoord
de.
Bob Freeman kon haast niet rustig in zijn
stoel blijven zitten.
Terry", snauwde hij, „haal toch in vredes
naam geen krankzinnige streken uit!"
Langzaam liet de opgewonden jongeman
zich weer naar achteren in zijn stoel zak
ken en keek naar Bob.
„Zoo'n hond", gromde hij.
Freeman haalde verlicht adem; het gevaai
was nu afgewend, maar hij kon niet nalaten
te vragen:
„Had je je daar nu heusch mee willen
bemoeien?"
„Wel, waarom niet", was het antwoord. „Die
aap was er onbehoorlijk genoeg voor, vind
ik".
„Maar je kent ze niet eens! Welk verstan
dig mensch bemoeit zich met een andermans
zaken?"
O'Malley boog zich naar hem over en ant
woordde ernstig:
„Wat doet dat er toe dat ik ze niet ken?
Hij was schandelijk onbeschoft tegen dat
meisje. Iemand moet zoo'n vent manieren
leeren, dat hij het niet meer in zijn hersens
haalt op zoo'n manier tegen een vrouw op te
treden".
'(Wordt vervolgd},