WiHiwtya&iett FRANKEN's Ca. RANDOE TRETORN C.M. B. Crünfeld WEGENS VERBOUWING DE STORM DRIJFT HEN NAAR DE KUST K1 aan onze stranden van de aften zee VANSCHIJNDEL SCHOENEN SCHOENENMAGAZIJN ANEGANG 5 Dames Modehuis Najaars- en Wintermodellen Mantels japonnen en deux pièces EXTRA AANBIEDINGEN EN SPECIALE PRIJZEN Wollen dekens - l'lnid* Voetznkken Perziselie Kleeden en Kussens ZATERDAG 22 OCTOBER 1938 H A" A" R E E M'S D A G B E A D 21' LAGELIJK huilt de storm in de poort naast ons huis. Een slecht gesloten deur kleppert en de balken steunen onder de wervelende vlagen. Woedend stormt de wind aan op het huis, als wilde hij het van de aarde wegvagen. Een oogen- blik later klettert de hagel tegen de ruiten, zoodat we vreezen, dat het broze glas zal bezwijken. Maar het huis is veilig en hecht en de storm kan ons niet deren. Doch op zee voeren de vogels een zwaren strijd tegen de kracht van den storm, die hen her en derwaarts drijft en geen oogenblik rust gunt. Niet zelden vinden wij hen na den storm zieltogend op het strand waar zij sterven van uitputting. Doch dat zijn slechts de zwaksten, want van de duizenden, die in den herfst de broedplaatsen op de klippen van Engeland, Schotland, de Shetlands en IJsland verlieten, komen er slechts enkele om. De rest weet den zwaarsten storm te overwinnen, en als het al te erg wordt, zoeken zij de beschutting van de kust op. Dat zijn dan meestal de meeuwen, waarvan we vaak troepen van enkele honderden op het strand aantreffen, loom en traag, zoodat ze ons dicht laten naderen, voor ze klagelijk krij- schend op de wieken gaan. Meest zilvermeeu wen zijn het, met enkele kopmeeuwtjes, storm- meeuwen en mantelmeeuwen er tusschen. Voor al de kopmeeuwtjes echter trekken al spoedig het binnenland in. waar zij den ganschen win ter in de steden blijven. Ook de zilvermeeuwen zijn eigenlijk geen echte zeevogels, doch kust bewoners, die zich zeiden ver van het strand wagen. Daarom vinden we hen ook zelden als stookolieslachtoffer, in tegenstelling tot de drie- teenmeeuwtjes, koeten en alken. Ook de mantelmeeuwen, hoe machtige vlie gers het ook zijn, zwerven meestal slechts langs de kusten en een enkele keer komen zij ook wel in de steden, waar ze zich echter steeds een weinig afzijdig houden van de overige meeuwen, van wie ze gemakkelijk te onder scheiden zijn door de zwarte bovenzijde der yleugels Als we zoo'n meeuwenbende op het strand aantreffen, is het zaak goed op de .mantelmeeu wen te letten. Want behalve de groote mantel meeuw, kunnen we in den herfst ook de vrij zeldzame kleine mantelmeeuw aantreffen, die een vrijwel getrouwe copie is van haai- groote naamgenoote. Toch kunnen we haar daar ge makkelijk van onderscheiden, doordat de pooten helder-citroengeel zijn, terwijl de groote man telmeeuw meer vleeschkleurig-rose pooten heeft. Vooral na den storm, als de meeuwen lui en traag zijn, kunnen we dit verschil ook zonder kijker gemakkelijk constateeren. En als we er wat op letten, dan zal vaak blijken, dat de kleine mantelmeeuw aan onze kust, vooral in 'den herfst, veel minder zeldzaam is, dan men Vroeger wel meende. De drieteenmeeuwtjes TH) E drieteenmeeuwtjes, hoewel kleiner en tengerder gebouwd dan de zilver- en man telmeeuwen, zijn veel meer vogels van de open zee. Doch een flinke storm drijft ook hen naai de kust, waar we hen dan geregeld bij de ha vens kunnen aantreffen. Vooral IJmuiden wordt herhaaldelijk met een bezoek van deze sierlijke meeuwtjes vereerd, die dan rustig tusschen de kopmeeuwtjes en zilvermeeuwen in de Vis- schershaven rondzweven, zwierend en zwen kend als volleerde zweefvliegers, ons vergas tend op verbluffende staaltjes van vliegkunst, waarbij menschenwerk maar kinderspel is. Evenals de kleine mantelmeeuwen zijn het echte herfstgasten, die echter ook in den win ter ons land nog wel bezoeken. Broeden doen ze hier echter nooit, terwijl de kleine mantel meeuw dat, zij het bij uitzondering, nog wel doet. Als we de drieteenmeeuwtjes broedend willen aantreffen, zullen we naar de rots- en klipkusten van Engeland of Schotland moeten, waar ze op smalle rotsi;ichels, die nauwelijks breed genoeg zijn voor het nest, hun jongen groot brengen. Ze broeden daar naast de koeten en alken, papegaaiduikers, stormvogels en Jan van Gen ten, die, evenals zij, ons land slechts in den winter bezoeken. De aantallen vogels, die daar op de barre rotsen hun jongen groot brengen, De groote mantelmeeuwen vertoornen zich veel minder vaak in de stad, dan de zilver en kapmeemven. zijn verbijsterend groot. Geen plaatsje is on bezet, op elke richeltje en uitstekend rots puntje ligt een ei, want van een nest is bij de meeste vogels geen sprake. Daar schijnen ze zich nauwelijks tijd voor te gunnen, alsof het al erg genoeg is, dat ze nog aan land moeten ko men. Echte zeevogels "KryANT al deze vogels zijn echte bewoners van de open zee, die slechts aan land ko men, omdat de verzorging van de jongen dat eischt. Doch het liefst zouden ze, geloof ik, hun jongen groot brengen in een nest, drijvend op de golven, zooals de legendarische ijsvogel dat doet in de wapenspreuk van Willem de Zwij ger: „Seavis tranquillus in undis". We kennen allen die voorstelling van een ijsvogel, zwe vend boven zijn nest dat op de golven dobbert. De koeten, alken, papegaaiduikers, stormvogels en Genten hebben het zoo ver nog niet gebracht, hoewel ze toch het grootste deel van hun leven op zee doorbrengen. In het voorjaar keeren zij pas terug naar de rotsen, die zij in den herfst verlaten hadden, en den ganschen winter hebben zij boven de zeeën rondgezworven. Soms leggen zij formidabele afstanden af, zooals de drieteenmeeuwtjes, die niet alleen ons land in de wintermaanden geregeld be zoeken, doch ook voor oceaanvluchten niet bang zijn. Verschillende „kittiwa kes", zooals de Engelschen deze aar dige meeuwtjes noemen, die in Enge land geringd werden, worden nl. in den winter aan de oostkust van Noord- Amerika aangetroffen. Jan van Gen ten, die in Wales geringd waren, zijn te rug gemeld uit Mauretania in "VVest- Afrika en de Britsche kleine mantel meeuwen bezoeken geregeld in den winter de westkust van Portugal. Van de Jan van Genten, drieteenmeeuwtjes en stormvogels hoeft deze voorkeur voor de open zeeën ons niet zoo te verwonderen, doch de koeten, alken en papegaaiduikers lijken toch wel allerminst gebouwd op verre vliegtochten. De vleugeltjes van deze soorten zijn klein en smal en als we hen zien vliegen, krijgen we den indruk, alsof dit met groote moeite ge paard gaat. De vleugeltjes worden dan bewo gen in een tempo, dat ze onmogelijk lang kun nen volhouden. Het is dan ook waarschijnlijk, dat deze soorten groote afstanden zwemmend afleggen, wat bevestigd wordt door de waar neming van een zeekoet met een donsjong voor onze kust, en enkele vondsten van doode jongen, wier vleugels nog zoo weinig ontwikkeld waren, dat ze ons land onmogelijk vliegend bereikt konden hebben. Doch als we bedenken, dat de naastbijgelegen broedplaatsen de rotskusten van Engeland en Helgoland zijn, krijgen we ook voor dergelijke zwemtochten, die de pres taties van een Jenny Kattegat vele malen over treffen, respect. Wonderlijke samenleving A AN land zijn deze vogels echter onbeholpen schepsels, die zich op de ver naar achteren geplaatste pooten moeilijk en stuntelig voort bewegen. De broedplaatsen leveren dan ook een zonderling schouwspel op, dat echter on gemeen boeiend is Duizenden vogels verdrin gen zich op de richels en plateau's en voortdu rend komen nieuwe vogels aansuizen, die zich tusschen de menigte laten neerploffen, zoodat de toeschouwer elk oogenblik vreest, dat de bui tensten omlaag zullen tuimelen. Het is dan ook zeer de vraag, of elke vogel zijn eigen ei of jong herkent. Vooral, omdat er meestal geen spoor van een nest is te bespeu ren. En het is lang niet onmogelijk, dat ze zich over het eerste het beste ei ontfermen, dat toe vallig onbebroed is. Toch zijn ze vol zorgen voor de jongen, die ze, zoodra ze kunnen zwem men, voorzichtig naar zee leiden. Herhaalde lijk heeft men, zelfs in December en Januari, nog koeten en alken waargenomen, die met om voedsel bedelende jongen rondzwierven. De papegaaiduikers, die holenbroeders zijn, maken een uitzondering. Hoewel zij, als holen- broeders, gemakkelijker hun jongen zullen kunnen herkennen, springen zij er toch veel nonchalanter mee om. Zoodra de jongen nl. zoo groot- zijn, dat ze weldra zullen kunnen vliegen, worden ze door de ouden aan hun lot overge laten. De jongen zijn dan zoo dik en vet, dat ze zich nauwelijks kunnen bewegen en zeker niet in staat zouden zijn, te vliegen, zelfs al zouden ze het kunnen. Ze blijven dan nog on geveer een week in het hol en aangezien ze dan geen voedsel meer krijgen, vermageren ze sterk. Daardoor kunnen ze echter, als ze ein delijk, door honger en dorst gedreven, de zee opzoeken, zich veel beter bewegen en zoodra ze op de golven dobberen, keeren ze het land den rug toe, om, evenals de ouders, den winter op zee door te brengen. Zoolang ze nog niet kunnen vliegen, redden ze zich bij aanvallen van meeuwen en jagers door snel te duiken, waarbij ze groote afstanden onder water kun nen afleggen, roeiend met pooten en vleugels. In de wintermaanden kunnen we koeten, al ken en papegaaiduikers vrij geregeld op onze stranden aantreffen, doch meestal dood of stervend, slachtoffers van de beruchte stook- oiievelden, die jaarlijks duizenden offers eischen. Vooral de koeten en alken zijn dan algemeen, doch er gaat geen winter voorbij, of we vin den ook de grappige, clowneske papegaaidui kers, die we onmiddellijk kunnen herkennen aan hun bontgekleurde, onwezenlijk hooge sna vels. Roofmeeuwen E! Hoewel lang op de forsche zilvermeeuwen perfecte zeilvlicgers zijn, die zich uren- den wind laten drijven, w»agen zij zich zelden ver van de kust. DE jagers of roofmeeuwen zijn veel zeld zamer en het is steeds een buitenkansje, als we hen in den herfst aantreffen. Meestal vestigen de meeuwen of vischdieven zelf onze aandacht op deze roovers, door hun angstig ge- krijsch. Want hoewel de jagers zelf tot de meeuwachtigen behooren, zien ze er volstrekt geen been in, hun familieleden, de meeuwen en sterns, lastig te vallen. Ze achtervolgen hen zoolang, tot ze hun prooi, een vischje of een andere zeebewoner, laten glippen, waarna de jager er als de kippen bij is, om zich van die prooi meester te maken. Niettemin is het een kostelijk gezicht, de groote donkere vogels be zig te zien tijdens zoo'n achtervolging. Achter volger zoowel als achtervolgde zijn aan elkaar gewaagd, wat snelheid en behendigheid be treft, al gebeurt het maar zelden, dat de jager geen succes heeft. Als we onze zwerftochten in den winter uit strekken naar de pieren bij IJmuiden, kunnen we daar nog verschillende vogelsoorten aan treffen, die we in den zomer zelden of nooit in ons land aantreffen. Vooral bij vorst oefent de haven een groote aantrekkingskracht op de vo gels uit en dan kunnen we er de fraaie eider- eenden en sierlijke rotganzen bij tientallen be wonderen. Die eïdereenden broeden slechts op één plaats in ons land, nl. in de duinen van Vlieland, waar de laatste jaren geregeld ver over de vierhonderd broedparen geteld worden. De rotganzen zijn broedvogels uit noordelijker streken, die den winter op de schorren en slik ken van onze waddenzee doorbrengen en zich hier slechts bij vorst vertoonen. Onze kleinste meeuwen EN enkele maal kunnen we bij de pieren ook de bevallige kleine dwergmeeuwtjes be wonderen, broedvogeltjes van Noordoost-Euro pa en Azië, die een eeuw geleden in ons land gebroed hebben, doch bij het graven van den Nieuwen Waterweg verdreven werden en sinds dien slechts op den trek ons land bezoeken. De storm drijft hen dan naar onze kusten, doch steeds in kleine aantallen. Daarom waren we dan ook verrast, toen we in het begin van deze maand een troep van ongeveer veertig van deze sierlijke vogeltjes in het Hoogovenkanaal bij IJmuiden ontdekten. Meest oude vogels, maar toch ook enkele jongen, kenbaar aan de bruine veeren aan den kop en de donkere dwarsbanden over de vleugels, die elkaar bij deze soort op den rug raken. Rustig dwarrelden zij boven de grau we golven, soms teruggedreven door den wind, zoodat het leek, alsof ze achteruit vlogen. Als het scherpe oog iets eetbaars in het water ontdekte, werd de vaart onmiddellijk geremd, door het uitspreiden van staart en vleu gels. Dan kreeg je prachtig de don kere, bijna zwarte onderzijde der vleu gels te zien, waardoor we deze soort onmiddellijk van de andere meeuwen kunnen onderscheiden. Laag vlogen de sierlijke meeuwtjes dan over de golven, met de pootjes het water rakend. Voor zichtig pikten zij de prooi uit het water, in tegenstelling tot de vischdie ven en kopmeeuwen, die zich pardoes omlaag lieten vallen, zoodra ze iets van hun gading ontdekten en soms half onder water verdwenen. Als sierlijke witte vlinders fladderden de dwergmeeuwtjes daar boven het grauwe water van het Hoogovenkanaal in de snel vallende avondschemering. Lang hebben we van hun vliegkunst zitten genieten tot het zoo donker werd, dat we hen zelfs met den kijker nauwe lijks meer konden onderscheiden. Slechts hun hooge, ijle stemmetjes drongen nog tot ons door, toen we huiswaarts keerden. Rustig zwaaide de vuurtoren zijn lichtarmen over de haven plaats. Het rumoer van de Hoogovens over stemde het geluid van den storm, doch de kleine zwervers stoorden zich daar niet aan, en vischten rustig tusschen de schepen, wier namen op den boeg verrieden, dat ze een even verre reis achter den rug hadden als de kleine, zeldzame dwergmeeuwtjes. KO ZWEERES. October 1938. SNEEUWSCHOENEN OPGERICHT 1836 BANKIERS HAARLEM ALLE ^BANKZAKEN Telef. 13870 (2 lijnen) - Posfgiro 41460 Plein 5 Heeft de nieuwste Lage prijzen. Ruime sorteering. GIERSTRAAT 16—22—24 TEL. 10542 HAARLEM DIE NU NIET KOOPT, KOOPT NOOIT SALONS - EETKAMERS - HEEREN- en SLAAPKAMERS - LOGEERKAMERS LOSSE MEUBELEN - BUREAUX - BOEKENKASTEN - CLUBFAUTEUILS TAPIJTEN - KARPETTEN - GORDIJNEN - TAFEL- en DIVANKLEEDEN, enz.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 27