,K:
Hatstet TEL. 15597
PER AUTO EN BOOT DOOR ZUID-AFRIKA.
H.D.
Moderne Talen
Litteraire
Kantteekeningen.
Centrale Verwarming
2 X T E R D A' G S NOVEMBER '1938
Tï X X R E E M'S D X O BEAD
13
In het wildreservaat van Mr. Robins.
Eland-antilopen in het Wankie- wildreservaat in Rhodesia.
Door
Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN
Een van mijn jeugdige vrienden, die met
een schrik wakker geworden was in het lo-
geergebouw van onzen gastheer, meenende,
dat hij door bandieten geroofd en in den ker
ker geworpen was, mopperde den heelen dag
zoo'n beetje en kwam tot de volgende conclu
sie: „Daar hebben wij nu honderd mijl per
Ford door de wildernis gegaloppeerd om een
olifantskeutel te zien!" Ja, je kunt de zaken
altijd op verschillende manieren opvatten en
eigenlijk had hij gelijk; iets werkelijk nieuws
vonden we dien dag niet, maar ik had hem
toch niet graag willen missen. De „wegen",
waarlangs de gids ons leidde, waren werkelijk
niet veel méér dan richtingen in de wildernis,
en galoppeeren is nog te weinig gezegd voor
de prestaties van onze Ford. Hinderniswedloop
drukt het ook niet heelemaal uit. Het hield
het midden tusschen beide. Maar dat is leuk
werk en het is interessant te zien wat een
auto, door vaardige hand bestuurd, in vrijwel
geheel ongebaand terrein kan presteeren. Zoo
reden we dus welgemoed de wildernis in. Tus
schen ons in op het smalle voorbankje zat een
kaffer, een aardige jongen, die op mijn vra
gen in Hollandsch, Engelsch of Spaansch
steeds in het kaffersch antwoordde. Het eeni-
ge duidelijke aan hem was de geur, die aan
dit volkje eigen is! Hij gaf af en toe met een
handbeweging de richting aan en wees ons
het wild, dat hij met zijn geoefende oogen
vaak eerder ontdekte dan wij. Hij keek heel
verbaasd, toen ik vrij plotseling stopte, omdat
een paar maraboe's, mansgroote, reigerachti
ge vogels, voortwandelden over een vrij kaal
stukje grasland. Maar hij zag, lang voor ons,
de groote antilope van het Noorden, de tses-
sebe, die wij tot nu toe niet hadden gezien.
Even later wees hij ons een kleine kudde
struisvogels, waarvan één, een prachtig man
netje, kenbaar aan de mooie zwart en witte
veeren, nieuwsgierig op ons afkwam, om er
later in gestrekten draf vandoor te gaan.
Dat deden de warthogs. de borstelzwijnen
niet! Die gingen dadelijk met een vaart en
onder groot kabaal aan den haal. Dat zijn
zoo'n beetje de wachters van de wildernis
hier, en mr. Robins vertelde ons daarvan een
aardig staaltje. De giraffe drinkt moeilijk.
Zijn lange nek, die evenals de onze maar ze
ven halswervels telt, is vrijwel niet te buigen.
Als hij drinken wil aan een waterplas, moet
hij de pooten zeer ver uiteen zetten en komt
dan moeizaam weer overeind. Daarbij komt,
dat hij, wanneer hij drinkt, vrijwel niet kan
uitwijken en dus bijna weerloos is. Nu komt
het vaak voor, dat giraffen als het ware rond-
lummelen bij de drinkplaats, tot een troep
warthogs komt. Dan gaat ook de giraffe drin
ken, met de wratzwijn-familie tusschen de
beide voorpooten in. De varkens waarschuwen
bij het eerste onraad en in hun gezelschap
voelt de giraffe zich veilig. Zoo steunen de
dieren der wildernis op elkaar en gaat het
verhaal van den blinde en den lamme daar
ook heel vaak op.
Maar onze warthogs waren alleen en dus
ging het weer voort door grasvlakten en laag
kreupelhout. Tot daar midden op het pad drie
kanonskogels lagen, keutels van een voet mid
dellijn. Dat kon alleen een olifant op zijn ge
weten hebben, en even verder stonden de ko
lossale voetsporen in den drassigen grond.
Dergelijke sporen van hun aanwezigheid heb
ben we nog vele malen gevonden, maar nooit
ook maar iets van de dikhuiden zelf te zien
kunnen krijgen.
Dan stapt een groote vogel naar den rand
van een plasje. Een geweldige, roode snavel
bungelt voor aan een langen, dunnen nek en
als hij opvliegt herken ik aan de fel half wit
en half zwarte vleugels den nimmerzat. Er
staat een prachtige kleurenschets van hem in
dat nooit volprezen boek van Kühners: „lm
lande meiner Modelle". Daaruit herken ik den
dubbelen ooievaar, zooals ge hem om zijn
grootte zoudt kunnen noemen. En aan den
overkant van den plas, in een hoogen boom.
zat nog een oude kennis, de vischarend met
zijn prachtig witten kop en borst en nog wel
met vrouw en kinderen op het nest! Weer
een buitenkansje! En zoo zwerven we verder,
nu op het rivierdal aan, waar het wild vaak
komt drinken. Een mooie koedoe springt voor
ons dwars over den weg. Zijn kurketrekker-
achtig geworden horens, van meer dan een
meter lang, steken even scherp af tegen de
heldere lucht, voordat hij achter een heuvel
tje verdwijnt. Even verder staan weer twee
groote dieren. Door hun zware beharing lij
ken ze wel wat op lama's, maar de hals is kor
ter. Het zijn kringgatjes, zooals de Transvaler
den waterbak noemt, die een typisch witte
haarkrans om zijn achterste heeft. Even latei-
zien we het mannetje met de merkwaardige
vooroverbuigende horens. Maar vóór de ca
mera's kunnen werken, is hij er al in groote
sprongen vandoor. Geruischloos bijna en zon
der waarschuwenden kreet gelukkig. Want
even verder staan een paar van de mooiste
tropheeën voor den camera-jager, twee man-
netjes-sabelantilopen met de haast meter-
lange. achterovergebogen horens. Ze zijn bij
na zwart, behalve een paar witte vlekken aan
den kop. Maar het zijn vooral de houding en
de horens, die deze dieren maken tot een der
mooiste wildsoorten van Afrika.
En dan wordt het weer tijd om te keeren en
we gaan nog een babbeltje maken met onzen
gastheer. We passeeren met goed gevolg de
bloedhonden en hebben al spoedig den indruk,
dat deze man zich hier niet hoeft te vervelen.
Het eerste wat mijn oog treft, is een forsche
astronomische kijker. Onze vriend is eerdaags
25 jaar lid van de Astronomical Society en
doet in de prachtige heldere lucht van het
zuidelijk halfrond veel lengte- en breedte-be^
palingen. Hij had juist een versterking in den
voet aangebracht en een en ander aan de
fijnregulatie verbeterd. Even verder staat een
reuzencamera voor microfotografie en hij
toont ons twee microscopen een voor gewoon,
de andere voor gesteente-onderzoek. Een ma
chine voor het maken van gesteente-slijp
plaatjes is er ook en allerlei cartografische
instrumenten, want Robins is topograaf ge
weest, heeft in het donkerste Afrika gereisd,
kort na Stanley en Livingstone, en tot in den
Congo toe zijn taak verricht. Maar nu moest
hij eigenlijk een assistent hebben voor al dien
wetenschappelijken arbeid. Ik zou hem best
eens een 25 jaar willen helpen daar!
Wij nemen afscheid en vinden na een zwa-
ren rit, maar nu tenminste door bekend ter
rein, onzen sleepwa, zooals de Afrikaners zeg
gen, terug. Onderweg, vlak bij Robins, ont
moeten we nog een familie in een zware V8.
die, niettegenstaande ze ons spoor konden
volgen, het traject niet voldoende snel hadden
kunnen afleggen en dus midden in het veld
met zijn allen in den wagen hadden moeten
overnachten. En niemand had er uit gedurfd
voor het heelemaal licht was natuurlijk.
Wij rijden naar Bulawayo terug. Dat we
dien weg slecht vonden toen we heen gingen!
Nu ja, er waren wel eens moeilijke stukjes.
Maar we weten nu wat hindernisrijden per
auto in ruw terrein is! Alleen, de wildernis
was schoon en deze weg is zoo ontzaglijk stof
fig dat, toen ik in Bulawayo het volksbadhuis
met een bezoek vereerd had, ik er hard over
gedacht heb, mijn vulpen te vullen uit het
bad. Maar ik had juist nog inkt genoeg!
Intussehen was het weer omgeslagen. Na
zes weken zonneschijn eindelijk weer eens
wolken en bovendien een zeer koude wind. We
zijn dat niet meer gewend en vooral die mot
regen is vreeselijk vervelend. Een dag in de
stad is al erg, maar met motregen en kouden
wind is het verschrikkelijk. Maar de wagen
moest doorgesmeerd en nagezien worden na
die polka of Schotsche drie of wat het was.
Maar Bulawayo is groote stad genoeg om er
een paar uur te kunnen zoek brengen. Niet
met flaneeren door de winkelstraten, want die
zijn er maar twee en daar verkoopen ze tus
schen Kaapstad en Livingstone overal precies
hetzelfde.
Maar er is een museum en dat bevat o.a. de
resultaten van opgravingen in Zimbabwe. Ik
heb het indertijd al vermeld, dat Chineesch
aardewerk het mogelijk maakte, den bloeitijd
van Zimbabwe te bepalen op ongeveer het
jaar duizend van onze jaartelling. Die scher
ven liggen in dit museum, maar ik kan ei-
natuurlijk niets moois aan zien. Er liggen een
paar gouden kralen en andere sieraden van
goud. De glazen kralen zijn al interessanter,
die wijzen beslist naar het Oosten, naar Ara-
en Egypte. Er liggen ook ijzeren speerpunten
en de beroemde vogels en andere emblemen
uit soapstone, iets dergelijks als wat wij
Speksteen noemen. Tusschen twee haakjes,
daar maken de inboorlingen in het noorden
van Kruger-park ook nu nog aardige dierfigu
ren van! Heel belangrijk zijn echter ook de
andere potscherven van Zimbabwe, die niet
Chineesch, maar inheemsch zijn, dus wat we
nu zouden noemen: Bantoe-werk. Maar die
term Bantoe is gevaarlijk. De eigenlijke Ban
toes zij waarschijnlijk pas in de laatste eeuwen
zuidwaarts gekomen en dit aardewerk met
een bijna klokbekervorm en versiering met
rijen van stippen, die met een «stokje schijnen
te zijn aangebracht, werd door de Bosjesman
nen, de oerinwoners van Midden-Zuid-Afrika,
vervaardigd. En dit is een buitengewoon be
langrijke bijzonderheid, zegt mij professor
Neville Jones, die mij rondleidde. Want in een
der mooiste grotten van dit land, die de zui
verst bewaarde gekleurde Bosjesmanteeke-
ningen bevat, komt ditzelfde aardewerk voor
in eentamelijk diepliggende laag, vergezeld
van een aantal steenen gebruiksvoorwerpen,
meest uit glasheldere kwarts vervaardigd,
zooals die nu sinds eeuwen al niet meer wor
den gebruikt en gemaakt. „En dat bewijst, dat
de teekeningen, waar u hier foto's van ziet,
reeds ongeveer duizend jaar geleden gemaakt
zijn".
Mijn eerste antwoord hierop was: „Wat een
geluk toch, dat die Chinees in Zimbabwe zijn
bordje heeft laten vallen!" En dat het tweede
geluid, dat ik liet hooren, een vraag was, be
grijpt de lezer ook. Waar is die grot? Waar
zijn die teekeningen? Kan ik die zien? En ik
verliet het museum met een publicatie over
de vondst, met een schetsteekeningetje van
den weg en een introductiebriefje aan den
gids, die ons er zal moeten brengen, want het
is een dik uur loopen van den weg, door wild
bergterrein. De gids woont een vijftig kilome
ter hiervandaan aan een weg, waar wel eens
meer een auto komt. Onze wagen bromt weer
vroolijk met nieuwe olie, dus vol moed er op
uit. Naar de Bosmansteekeningen van Nswa-
tugi. Ze liggen in de Matopo hills, een prach
tig bergterrein Zuidwest van Bulawayo, waar
ook Rhodes, de schepper van Rhodesia, begra
ven moet liggen op een uitzichtpunt, zoo over
weldigend, dat deze geweldige het The world's
view ofwel Het uitzicht der wereld noemde.
(Nadruk verboden).
Je bent van mij'.
un je vanavond cnet me mee
naar Janine Weill's Debussy-
<1(1 recital?" vroeg Bert Farnell ta-
melijk uitdagend.
„Vanavond?" herhaalde Marijke met een
stem als een Siberische winter. „Jaof
neeDaarna richtte ze haar groote, kris
talheldere oogen op Bert's gladgeschoren kin
en besloot met een allerliefst: „Eh, mis
schien
Wie was Bert Farnell?
Farnell Sen. was bij leven en welzijn assi-
stent-afdeelingschef van een Londensch wa
renhuis geweest, en zou, indien een der mil-
lioenen granaten, die tusschen '14 en '18 een
geheel nieuwe (ietwat schril-gillende) sferen-
harmonie creëerden, niet toevallig naast zijn
bemodderde soldatenschoenen ontploft was,
zeker tot afdeelingschef zijn opgeklommen,
want hij was een gentleman. Sindsdien, 28
Oct. 1917, leefden zijn weduwe (Hollandsche
van geboorte) en Bert, hun eenig kind, in eer
volle armoede verder; veld-van-eer-en-zoo. De
armoede bleek echter bestendiger dan het be
geleidend aureool, zoodat Bert spoedig de
school moest verlaten om als jongste bedien
de op een scheepvaartskantoor zijn maat
schappelijke loopbaan te beginnen.
De pianolessen, de geliefde pianolessen wer
den te duur, hoe wanhopig zijn moeder ook
rekende en tegen stijgende levensmiddelen-
prijzen vocht. Er was toen een vreemde blik
in Bert's oogen gekomen, een blik van bijna
cynische berusting in de wondere wegen van
het Algoede Leven en de minder goede, doch
ook minder duistere der granaten. „Never
mind, moeder." Hij had haar even aangekeken
en op haar schouder geklapt. Hij was toen
zeventien jaren oud.
In de avonduren echter bleef hij met ver
beten ernst doorstudeeren.
„Misschien?" Hij trok zijn regenjas met een
ruk aan. „Ja of nee, Marijke. Anders
„Ja dan, goede, lieve Bert. Dat wil zeg
gen
Ze lachte.
Wat er verder met Bert Farnell gebeurde?
Zeven jaar later werd hij overgeplaatst naar
een Hollandsch bijkantoor der maatschappij,
„MERCATOR".
ZAANENLAAN 114 TELEF. 23907
(Adv. Ingez. Med.)
alwaar hij een verantwoordelijker positie ging
bekleeden, hetgeen wederom zeer eervol was,
hoewel zijn salaris vrijwel stationnair bleef,
hetgeen, volgens den procuratiehouder, in di
rect verband stond met groote scheepvaart-
belangen en dus geen reden tot ontevreden
heid kon geven.
Toen gebeurde „het", onverwacht, sprookjes
achtig.
Bert had een middag vacantie genomen om
een kleine, zorgvuldig samengestelde schilde
rijen-tentoonstelling te bezoeken. Het was er
rustig. Een juffrouw van tegen de dertig kwam
even deze rust verstoren door met wilde ha
ren en een notitie-hoek in ijltempo langs de
serene stilte der doeken te loopen, daarbij
aanteekeningen makend met een dik potlood.
Ze kwam en verdween als een meteoorsteen.
Bert werd moe van het staan en ging op een
bank zitten. Hij stak zijn handen in de zak
ken en floot zacht voor zich uit. Het was een
gewoonte van hem geworden; soms was hij
er zich niet van bewust te fluiten.
Hij hoorde naderende voetstappen. Even
later was het weer stil. Hij floot door. Plotse
ling vroeg een stem achter hem:
„Weet je wat je daar fluit?"
Hij keek om en bloosde. Een meisje; blauw
grijze oogen.
„Ja", zei hij en keek een anderen kant uit.
„Wat is het dan?"
Hij stond op. Havel's Ondine". Slanke bee-
nen, fijne handen. Maar waarom lachte ze
hem stilletjes uit? Of leek dat maar zoo?
„Hm. Goed. Speel je zelf piano?"
„Ja", antwoordde hij en sloeg zijn armen
over elkaar.
„Zou je 't uit je hoofd kunnen spelen?"
„Ik geloof van wel
„Ga mee", zei ze, keek hem even aan en
stapte naar den uitgang van de zaal. Hij ging
•mee. Maar waarom, eigenlijk? Om te begin
nen was hij nijdig, omdat ze zoo bazig deed,
alsof ze er volkomen zeker van was dat hij
met haar mee zou gaan. En dan was hij nijdig
omdat hij werkelijk mee ging en voortdurend
moest denken aan haar groote blauwgrijze
oogen.
Ze liep vlug het bordes af, stapte naar een
grappig, glanzend auto-tje, deed het rechter
portier open, ging zitten, klapte het portier
dicht en zwaaide het andere open. Bert liep
achter den wagen om, vouwde zich dubbel.
gleed woedend naast haar neeren het
auto-tje reed weg. Uit wraak sprak hij geen
woord tijdens hun korten rit. Ze stopten voor
een groot huis. De schrik sloeg hem om het
hart. Hij had een gewoon kantoorpakje aan.
Never mind, stelde hij zichzelf gerust en her
innerde zich, dat hij de zoon was van een
gentleman.
Samen wandelden ze den tuin door, zwij
gend. Nog voor de huisdeur geopend werd
draaide ze zich naar hemi toe. stak haar hand
uit en zei. terwijl kleine lichtjes in haar oogen
ronddansten:
„Ik heet Marijke. En jij?"
Wie was Marijke?
Marijke was een wonder. Soms was ze een
Niels Hald. Een trilogie van den Dcen-
schen schrijver Thomas Olesen Lok
ken. Vertaald door G. J. Risselada
Garrer. Baarn. Bosch en Keuning.
In drie keurige bandjes heeft de uitgeefster
deze Hollandsche vertaling eener Deensche
boeren-geschiedenis in het licht gezonden. De
drie ondertitels: „Niels Hald", „Kirstine" en
„Twee bouwen hun huis", omschrijven reeds
de hoofdmomenten van dit boeiend verhaal,
waarin voor- en tegenspoed van den hevigen
Niels verteld worden, van den fantastischen
Niels en zijn trouwe vrouw Kirstine, die hem
niet altijd volgen kan, noch wil en om zijn
zorgeloosheid eerst en waaghalzerij later meer
verdriet dan vreugde beleeft. Het is een boek
van zaken-doen, verlieslijden en winst maken,
in een zenuwachtige afwisseling en spanning,
tot in het slot de vreugde aan de winst en het
verdriet om verlies zich oplossen in het be
sef, dat boven al het roezig bedrijf de liefde
staat van man en vrouw, die tezamen voor
hun gezin willen leven. Dat door het leven
zelf dat principe vaak in het gedrang komt.
en gevaarlijke aanvallen door de omstandig
heden te verduren krijgt, wordt in deze trilo
gie op onderhoudende, vaak zelfs boeiende
wijs uitgebeeld. Als schildering van Deensch
boeren- en zakenleven houdt het de belang
stelling van den lezer voortdurend gaande.
Franqois Pauwels. Het Duel. Am
sterdam Querido.
De Amsterdamsche advocaat vertelt ditmaal
niet van cliënten, misdadigers of praktijk pro
blemen in Het Duel is een massa auto-
biographisch materiaal verwerkt; herinne
ringen aan de gymnasiumjaren, die aan het
student-zijn voorafgingen. Die jaren zijn
door de omstandigheden voor den schrijver wel
eenigszins bijzonder geweest. Als de jonge
Pauwels, uit een beroemd artistenpaar ouders
geboren en van huis uit zeker niet voor een
orthodox-christelijke opvoeding in de wieg ge
legd, op het Gereformeerd Gymnasium op de
Keizersgracht te land komt, nadat hij van het
Stedelijk (thans Barlaeus) op de Wete
ringschans verwijderd is wegens een vecht
partij met zijn gymnastiekleeraar, moet de
nieuwe sfeer hem aanvankelijk daar wel een
beetje vreemd zijn voorgekomen.
Dat hij er na meer dan dertig jaar nog met
weemoedige dankbaarheid aan terug kan den
ken pleit voor die instelling en haar leiding
die breed genoeg was, om ook voor anderen
dan de specifiek gereformeerde burgers open
te staan, en in den loop der jaren een aantal
pleitbezorgers in strafzaken mocht voorberei
den, wier namen bij de verdoolden van den
rechten weg, in hoog aanzien stonden.
Pauwels' herinneringen aan het leeraren-
corps op de Schans, in zijn verhalen gemak
kelijk te herkennen, zijn minder hartelijk dan
die welke hij voor dat op de gracht reserveer
de en het is aan een van hen uit het laatste
gezelschap, den eigenaardig-menschelijken
Dr. Merkes, dat hij dit boek heeft opgedragen
als aan een onvergetelijk vriend. Pauwels
heeft kennelijk de Amsterdamsche gymnasia
bezocht in een periode waarin een vergelij
king tusschen beider rectoren in het voordeel
van den gereformeerden professor moest uit
vallen, doch het soortelijk gewicht der leer
lingen van beide instellingen voor het oudste
voorportaal ter Universiteit misschien ietwat
gunstiger genoteerd stond.
Van een duel hooren wij pas iets als wij
over de eerste helft van het boek heen zijn,
tenzij we de theologisch getinte conversatie
van den schrijver met zijn schoolvriend, den
dominee-zoon, als zoodanig willen beschou
wen. Het heusche duel tusschen Pauwels en
den met R. H. S. aangeduiden kameraad is
een georganiseerde knokpartij, op den ach
tergrond waarvan als bij de groote men-
schen een vrouw staat en als resultaat
waarvan Pauwels met een beschadigd aange-
Het wijst niet op wijs
beleid als de richtingaan
wijzer nog wijst hoewel er
na de bocht niets meer
te wijzen is. Wijst uw ver
geetachtige medeauto
mobilisten daar eens opl
'n Richtingaanwijzer
is een nuttige helper.
GEEFT HEM RUST NA DE BOCHT
zicht huiswaarts keert. Daaraan knoopt de
schrijver nog wel het een en ander vast: on
deugendheden bij de gereformeerde jeugd,
gelijk en gelijkwaardig aan die der niet-gere-
formeerdemaar het aardigst in dit boek
zijn voor mij toch de karakteristieken die hij
van levende figuren uit zijn herinnering weet
te geven. Zoo bijvoorbeeld als hij na de knok
partij bij R. H. S., die van adel is, op de thee
gevraagd is en een huisknecht hem de deur
van het deftige grachtenhuis heeft geopend:
„Een huisknecht met een gestreept jasje gaat
me vóór. Het is een klein mannetje en door
z'n gebrek aan gewicht lljkt-ie voortdurend
om te vallen. Z'n haar is mooier wit dan dat
van andere lieden uit het volk. Hij behoort op
een eigenaardige manier tot de familie: naar
buiten is-ie huisknecht, naar binnen echter
een zelfbewegend en intelligent meubel".
Van zulke aardige fragmenten zouden we
een bloemlezing kunnen samenstellen, maar
willen de lezing van het geheele boek liever
aanbevelen omdat behalve het verhaal zelf,
juist het vinden van die fragmenten de lec
tuur tot een genoegen maakt.
Alice Berend. Ria's Amerikaansche
Tournee. Door mevr. EndtGoed
koop uit het Duitsch (Das Gastspiel)
vertaald. Amsterdam - Wereldbiblio
theek..
Een vroolijk verhaal, met een leerzamen
inslag en zonder litteraire pretentie, van een
getrouwde dame die vóór haar huwelijk met
een goedmoedigen nuchteren zakenman een
korte poos operazangeres is geweest en na ja
ren van kalm leven, en als de kindertjes al
groot zijn, zich bewust wordt dat zij roem, eer
en vermogen heeft opgeofferd voor een dood
gewoon. zij het behoorlijk bestaan.
Zij wenscht weer op te treden en de schade
in te halen en de man is zoo verstandig en
beschikt blijkbaar over de daartoe benoodig-
de gelden haar niet tegen te werken. Inte
gendeel, zonder dat zij van zijn actieve me
dewerking iets kan bevroeden, wordt voor Ria
een Amerikaansche tournée met impresario,
reclamechef en alles wat erbij hoort in elkaar
gezet en de zaak loopt op rolletjes naar Ria's
zevenden hemel, 's Spreekt vanzelf dat het
echter niet heelemaal loopt zooals Ria het
zich gedroomd heeft maar dat moet u zelf
maar lezen, anders is de aardigheid er af. En
aardig is dit verhaal zeker van de naar het
prospectus meedeelt onlangs in balling
schap overleden schrijfster, wier werken in
het vroegere Duitschland „OBlagen van hon
derdduizenden bereikten".
J. H. DE BOIS
OLIESTOOKINRICHTING. - NATUURLIJK VAN
II i ADR. STOOPPLEIN 24
(Adv. Ingez. Med.)
engel, soms ook was ze iets anders, iets heel
anders. Ze deed altijd precies wat ze wilde,
dat wil zeggen bijna altijd. Dat „bijna" sloeg
op Bert's pianolessen. Haar vader had op het
goede moment met effecten gegoocheld, zoo
dat ze per se in een nog grooter huis moesten
gaan wonen dan vóór de effecten. Nadat ze
het Gym had afgeloopen reisde ze overal heen,
kreeg dozijnen vrienden en een enkele vrien
din, danste veel, tenniste veel, ging laat naar
bed in één woord, ze was op een bepaalde
manier „modern". Gelukkig hield ze van mu
ziek, hetgeen eigenlijk slecht paste bij de
cocktail-parties. Het was namelijk rommelig
geworden daar binnenin Marijke. Ze begreep
best,dat het niet heelemaal in orde was. dat
chaotische, doch aangezien ze modern moest
zijn (iedereen was het toch!) en aangezien
Paps het veel te druk had met zijn effecten
om zich met haar te bemoeien en Mams van
het eene rustoord naar het andere trok, bleef
Marijke rommelig doorleven. Totdat Bert-
van-de-tentoonsteiling in haar wereldje ver
scheen. Bert speelde uitmuntend piano, was
arm, trotsch, flink, en veel te goedig voor
haar. Hij stemde erin toe haar les te geven,
nadat ze al zijn bezwaren (geen diploma's en
zoo) had weggepraat met behulp van een in
nig vrouwelijke logica. Hij was streng tijdens
de lessen en accepteerde geen verontschuldi
gingen als „dolgezellige" fuifjes en „grap
pige" bridge-drives. Je kunt beter, zei hij
met een rimpel tusschen zijn oogen, en het
moet beter. Buiten de lessen echter was hij
veel te goedig en dan kwam een klein dui
veltje in Marijke gevaren dat haar nare din
gen deed doen; echt gemeene dingen, vond
ze en verlangde naar een rammeling
„Luister 'ns", zei Bert, daarbij zijn hoed
tuschen zijn vingers heen en weer zwaaiend.
„Ik kom om half-acht langs. Je gaat mee!
Is 't dan zoo verschrikkelijk moeilijk voor je
om een avond vrij te maken voor een prachtig
recital? Kost 't je dan zoo'n inspanning?"
Hij trok de deur achter zich dicht voor ze
hem kon antwoorden.
Half-acht dus.
Het was sprookjesachtig. Van Marijke's les
geld kon hij-zelf weer lessen gaan nemen,
en goede lessen. Haar vader betaalde als een
vorst. (Dat het meisje daarbij een belang
rijke rol speelde ze had een ruim kleed
geld kwam de jongen nooit te weten).
Het scheen ook alsof ze in goede relatie stond
met zijn schikgodinnen. Sinds de tentoonstel
ling nu drie jaren geleden was veel in
Bert's leven veranderd. De scheepvaart bloei
de op, zijn salaris steeg met sprongen, zoo
dat hij zich vele zaken kon veroorloven die
vroeger ver buiten zijn bereik lagen. En dan
was Marijke-zelf er nog! Ze is lief, zei Bert
vaak tegen zichzelf en schudde het hoofd
in diepe verbazing. Ze is lief; tenminste, ik
vind haar lief. Om eerlijk te zijn: ik geef
meer om haar dan goed voor me is. Soms
maakte ze hem razend, wanhopig en het
sprookje leek dan veel op een nachtmerrie.
Waarom al die flauwe kerels om haar heen,
waarom al dat leege, waardelooze „gefladder",
dat tijd-verknoeien, dat bijna opzettelijk in
consequent zijn? Waarom keek ze hem zoo
vreemd aan (alsof ze iets van hem verlang
de) als ze een afspraak vergeten was en hem
een eindeloos uur had laten wachten? Na
tuurlijk kon hij niet tegen het meisje op
treden. Ten eerste deed je zooiets niet, en
ten tweede had ze niets met hem te maken;
hij was haar pianoleeraar, en daarmee uit.
Dit was in Bert's oogen een uiterst logische
conclusie, doch in dit opzicht was Bert's
mannelijke logica als die van een blinde, die
het bestaan van zondoorlichte zomerdagen
halsstarrig ontkent, omdat hij ze niet zien
kan.
Een keer was het zoover gekomen, dat
Bert besloten had naar Marijke toe te gaan
en te zeggen: „Kijk 'ns, ik houd van je. In
dien jy er kans toe ziet ook maar zóóveel
(vingerknip) van mij te gaan houden, laten
we dan bij elkaar blijven en er iets goeds van
probeeren te maken." Dat „er" was het het
Leven, de Toekomst, en andere groote vaag
heden. Hij was bij haar gekomen, gewapend
met een bos prachtige bloemen, had de
eerste twee woorden van zijn voordracht uit
gesproken en toen gezwegen. Gesteld dat ze
hem zou uitlachen? Bert was nog te jong om
te weten, dat de angst zich belachelijk te
maken meer ellende veroorzaakt heeft dan
alle Napoleontische veldslagen tezamen.
Een keer was het zoover gekomen, dat
Bert vastbesloten was naar Marijke toe te
gaan en te zeggen: „Kijk 'ns; ik houd van je
en daarom neem ik afscheid van je, voor
goed." Het zou hem zwaar vallen, maar het
zou beter zijn. veel beter. De onrust zou uit
zijn leven verdwijnen, de martelende onzeker
heid. Een moedig besluit. Hij was gekomen,
had zijn hand op haar schouder gelegd, had
de eerste twee woorden van zijn zorgvuldig
voorbereide voordracht uitgesproken en toen
gezwegen. Bert was niet jong genoeg meer
om zijn hart naar believen te kunnen in- en
uitschakelen. Het gevoel voor Marijke was
reeds te diep in hem vastgegroeid. Bovendien
had ze hem op dit belangrijke moment weer
zoo vreemd aangekeken; alsof ze iets van hem
verlangde.
Toch kon het zoo niet blijven. Er moest iets
gebeuren.
Er gebeurde iets.
Toen hij de zware buitendeur van Marijke's
paleis achter zich dichtgetrokken had, kreeg
hij het gevoel alsof hij een duizelingwekkend
hoogen toren ging beklimmen, steeds sneller,
steeds radeloozer. Hij at weinig, sprak wei
nig, trok haastig een ander pak aan, rookte
twee cigaretten half-op. ijsbeerde doelloos
door zijn kamer, keek twintig maal op de
klok en ging veel te vroeg op weg naar het
paleis.
De toren werd hooger en hooger.
Hij belde aan, werd opengedaan en stapte
regelrecht naar Marijke's kamer, terwijl zijn
kaken grillige capriolen maakten, als heersch-
te er tien graden vorst. Hij klopte, zwaaide
de deur open en versteende. „Vanavond?"
zei Marijke tegen iemand aan het andere
einde van den telefoondraad. „Vanavond? Ik
weet 't nietZe keek om en zag Bert.
„Misschien. Wordt het leuk? Wie komen en
allemaal?"
Toen sprong Bert van den duizelingwek-
ken hoogen toren omlaag. Met twee stappen
was hij bij haar, nam rustig den hoorn uit
haar hand, haakte hem rustig aan den haak,
vatte haar rustig bij de schouders (hij suisde
nog steeds omlaag) en schudde haar rustig,
doch zeer krachtig, dooreen.
„Bert, lieve Bert!" Huilde ze of lachte ze?
„Ik ben zóó gemeen!"
„Neen," zei hij grimmig, keek haar met
schitterende oogen aan en sloeg zijn armen
om haar heen. „Je bent niet gemeen. Je bent
van mij!" Daarmede stond hij plotseling op
den beganen grond. Het klonk uitermate lo
gisch vond hij en had ditmaal gelijk.
„Eindelijk", zei Marijke met een zucht en
drukte zich vast tegen hem aan. „Eindelijk".
En zoo bleef het.
H. J. BALFOORT