,K: Hatstet TEL. 15597 PER AUTO EN BOOT DOOR ZUID-AFRIKA. H.D. Moderne Talen Litteraire Kantteekeningen. Centrale Verwarming 2 X T E R D A' G S NOVEMBER '1938 Tï X X R E E M'S D X O BEAD 13 In het wildreservaat van Mr. Robins. Eland-antilopen in het Wankie- wildreservaat in Rhodesia. Door Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN Een van mijn jeugdige vrienden, die met een schrik wakker geworden was in het lo- geergebouw van onzen gastheer, meenende, dat hij door bandieten geroofd en in den ker ker geworpen was, mopperde den heelen dag zoo'n beetje en kwam tot de volgende conclu sie: „Daar hebben wij nu honderd mijl per Ford door de wildernis gegaloppeerd om een olifantskeutel te zien!" Ja, je kunt de zaken altijd op verschillende manieren opvatten en eigenlijk had hij gelijk; iets werkelijk nieuws vonden we dien dag niet, maar ik had hem toch niet graag willen missen. De „wegen", waarlangs de gids ons leidde, waren werkelijk niet veel méér dan richtingen in de wildernis, en galoppeeren is nog te weinig gezegd voor de prestaties van onze Ford. Hinderniswedloop drukt het ook niet heelemaal uit. Het hield het midden tusschen beide. Maar dat is leuk werk en het is interessant te zien wat een auto, door vaardige hand bestuurd, in vrijwel geheel ongebaand terrein kan presteeren. Zoo reden we dus welgemoed de wildernis in. Tus schen ons in op het smalle voorbankje zat een kaffer, een aardige jongen, die op mijn vra gen in Hollandsch, Engelsch of Spaansch steeds in het kaffersch antwoordde. Het eeni- ge duidelijke aan hem was de geur, die aan dit volkje eigen is! Hij gaf af en toe met een handbeweging de richting aan en wees ons het wild, dat hij met zijn geoefende oogen vaak eerder ontdekte dan wij. Hij keek heel verbaasd, toen ik vrij plotseling stopte, omdat een paar maraboe's, mansgroote, reigerachti ge vogels, voortwandelden over een vrij kaal stukje grasland. Maar hij zag, lang voor ons, de groote antilope van het Noorden, de tses- sebe, die wij tot nu toe niet hadden gezien. Even later wees hij ons een kleine kudde struisvogels, waarvan één, een prachtig man netje, kenbaar aan de mooie zwart en witte veeren, nieuwsgierig op ons afkwam, om er later in gestrekten draf vandoor te gaan. Dat deden de warthogs. de borstelzwijnen niet! Die gingen dadelijk met een vaart en onder groot kabaal aan den haal. Dat zijn zoo'n beetje de wachters van de wildernis hier, en mr. Robins vertelde ons daarvan een aardig staaltje. De giraffe drinkt moeilijk. Zijn lange nek, die evenals de onze maar ze ven halswervels telt, is vrijwel niet te buigen. Als hij drinken wil aan een waterplas, moet hij de pooten zeer ver uiteen zetten en komt dan moeizaam weer overeind. Daarbij komt, dat hij, wanneer hij drinkt, vrijwel niet kan uitwijken en dus bijna weerloos is. Nu komt het vaak voor, dat giraffen als het ware rond- lummelen bij de drinkplaats, tot een troep warthogs komt. Dan gaat ook de giraffe drin ken, met de wratzwijn-familie tusschen de beide voorpooten in. De varkens waarschuwen bij het eerste onraad en in hun gezelschap voelt de giraffe zich veilig. Zoo steunen de dieren der wildernis op elkaar en gaat het verhaal van den blinde en den lamme daar ook heel vaak op. Maar onze warthogs waren alleen en dus ging het weer voort door grasvlakten en laag kreupelhout. Tot daar midden op het pad drie kanonskogels lagen, keutels van een voet mid dellijn. Dat kon alleen een olifant op zijn ge weten hebben, en even verder stonden de ko lossale voetsporen in den drassigen grond. Dergelijke sporen van hun aanwezigheid heb ben we nog vele malen gevonden, maar nooit ook maar iets van de dikhuiden zelf te zien kunnen krijgen. Dan stapt een groote vogel naar den rand van een plasje. Een geweldige, roode snavel bungelt voor aan een langen, dunnen nek en als hij opvliegt herken ik aan de fel half wit en half zwarte vleugels den nimmerzat. Er staat een prachtige kleurenschets van hem in dat nooit volprezen boek van Kühners: „lm lande meiner Modelle". Daaruit herken ik den dubbelen ooievaar, zooals ge hem om zijn grootte zoudt kunnen noemen. En aan den overkant van den plas, in een hoogen boom. zat nog een oude kennis, de vischarend met zijn prachtig witten kop en borst en nog wel met vrouw en kinderen op het nest! Weer een buitenkansje! En zoo zwerven we verder, nu op het rivierdal aan, waar het wild vaak komt drinken. Een mooie koedoe springt voor ons dwars over den weg. Zijn kurketrekker- achtig geworden horens, van meer dan een meter lang, steken even scherp af tegen de heldere lucht, voordat hij achter een heuvel tje verdwijnt. Even verder staan weer twee groote dieren. Door hun zware beharing lij ken ze wel wat op lama's, maar de hals is kor ter. Het zijn kringgatjes, zooals de Transvaler den waterbak noemt, die een typisch witte haarkrans om zijn achterste heeft. Even latei- zien we het mannetje met de merkwaardige vooroverbuigende horens. Maar vóór de ca mera's kunnen werken, is hij er al in groote sprongen vandoor. Geruischloos bijna en zon der waarschuwenden kreet gelukkig. Want even verder staan een paar van de mooiste tropheeën voor den camera-jager, twee man- netjes-sabelantilopen met de haast meter- lange. achterovergebogen horens. Ze zijn bij na zwart, behalve een paar witte vlekken aan den kop. Maar het zijn vooral de houding en de horens, die deze dieren maken tot een der mooiste wildsoorten van Afrika. En dan wordt het weer tijd om te keeren en we gaan nog een babbeltje maken met onzen gastheer. We passeeren met goed gevolg de bloedhonden en hebben al spoedig den indruk, dat deze man zich hier niet hoeft te vervelen. Het eerste wat mijn oog treft, is een forsche astronomische kijker. Onze vriend is eerdaags 25 jaar lid van de Astronomical Society en doet in de prachtige heldere lucht van het zuidelijk halfrond veel lengte- en breedte-be^ palingen. Hij had juist een versterking in den voet aangebracht en een en ander aan de fijnregulatie verbeterd. Even verder staat een reuzencamera voor microfotografie en hij toont ons twee microscopen een voor gewoon, de andere voor gesteente-onderzoek. Een ma chine voor het maken van gesteente-slijp plaatjes is er ook en allerlei cartografische instrumenten, want Robins is topograaf ge weest, heeft in het donkerste Afrika gereisd, kort na Stanley en Livingstone, en tot in den Congo toe zijn taak verricht. Maar nu moest hij eigenlijk een assistent hebben voor al dien wetenschappelijken arbeid. Ik zou hem best eens een 25 jaar willen helpen daar! Wij nemen afscheid en vinden na een zwa- ren rit, maar nu tenminste door bekend ter rein, onzen sleepwa, zooals de Afrikaners zeg gen, terug. Onderweg, vlak bij Robins, ont moeten we nog een familie in een zware V8. die, niettegenstaande ze ons spoor konden volgen, het traject niet voldoende snel hadden kunnen afleggen en dus midden in het veld met zijn allen in den wagen hadden moeten overnachten. En niemand had er uit gedurfd voor het heelemaal licht was natuurlijk. Wij rijden naar Bulawayo terug. Dat we dien weg slecht vonden toen we heen gingen! Nu ja, er waren wel eens moeilijke stukjes. Maar we weten nu wat hindernisrijden per auto in ruw terrein is! Alleen, de wildernis was schoon en deze weg is zoo ontzaglijk stof fig dat, toen ik in Bulawayo het volksbadhuis met een bezoek vereerd had, ik er hard over gedacht heb, mijn vulpen te vullen uit het bad. Maar ik had juist nog inkt genoeg! Intussehen was het weer omgeslagen. Na zes weken zonneschijn eindelijk weer eens wolken en bovendien een zeer koude wind. We zijn dat niet meer gewend en vooral die mot regen is vreeselijk vervelend. Een dag in de stad is al erg, maar met motregen en kouden wind is het verschrikkelijk. Maar de wagen moest doorgesmeerd en nagezien worden na die polka of Schotsche drie of wat het was. Maar Bulawayo is groote stad genoeg om er een paar uur te kunnen zoek brengen. Niet met flaneeren door de winkelstraten, want die zijn er maar twee en daar verkoopen ze tus schen Kaapstad en Livingstone overal precies hetzelfde. Maar er is een museum en dat bevat o.a. de resultaten van opgravingen in Zimbabwe. Ik heb het indertijd al vermeld, dat Chineesch aardewerk het mogelijk maakte, den bloeitijd van Zimbabwe te bepalen op ongeveer het jaar duizend van onze jaartelling. Die scher ven liggen in dit museum, maar ik kan ei- natuurlijk niets moois aan zien. Er liggen een paar gouden kralen en andere sieraden van goud. De glazen kralen zijn al interessanter, die wijzen beslist naar het Oosten, naar Ara- en Egypte. Er liggen ook ijzeren speerpunten en de beroemde vogels en andere emblemen uit soapstone, iets dergelijks als wat wij Speksteen noemen. Tusschen twee haakjes, daar maken de inboorlingen in het noorden van Kruger-park ook nu nog aardige dierfigu ren van! Heel belangrijk zijn echter ook de andere potscherven van Zimbabwe, die niet Chineesch, maar inheemsch zijn, dus wat we nu zouden noemen: Bantoe-werk. Maar die term Bantoe is gevaarlijk. De eigenlijke Ban toes zij waarschijnlijk pas in de laatste eeuwen zuidwaarts gekomen en dit aardewerk met een bijna klokbekervorm en versiering met rijen van stippen, die met een «stokje schijnen te zijn aangebracht, werd door de Bosjesman nen, de oerinwoners van Midden-Zuid-Afrika, vervaardigd. En dit is een buitengewoon be langrijke bijzonderheid, zegt mij professor Neville Jones, die mij rondleidde. Want in een der mooiste grotten van dit land, die de zui verst bewaarde gekleurde Bosjesmanteeke- ningen bevat, komt ditzelfde aardewerk voor in eentamelijk diepliggende laag, vergezeld van een aantal steenen gebruiksvoorwerpen, meest uit glasheldere kwarts vervaardigd, zooals die nu sinds eeuwen al niet meer wor den gebruikt en gemaakt. „En dat bewijst, dat de teekeningen, waar u hier foto's van ziet, reeds ongeveer duizend jaar geleden gemaakt zijn". Mijn eerste antwoord hierop was: „Wat een geluk toch, dat die Chinees in Zimbabwe zijn bordje heeft laten vallen!" En dat het tweede geluid, dat ik liet hooren, een vraag was, be grijpt de lezer ook. Waar is die grot? Waar zijn die teekeningen? Kan ik die zien? En ik verliet het museum met een publicatie over de vondst, met een schetsteekeningetje van den weg en een introductiebriefje aan den gids, die ons er zal moeten brengen, want het is een dik uur loopen van den weg, door wild bergterrein. De gids woont een vijftig kilome ter hiervandaan aan een weg, waar wel eens meer een auto komt. Onze wagen bromt weer vroolijk met nieuwe olie, dus vol moed er op uit. Naar de Bosmansteekeningen van Nswa- tugi. Ze liggen in de Matopo hills, een prach tig bergterrein Zuidwest van Bulawayo, waar ook Rhodes, de schepper van Rhodesia, begra ven moet liggen op een uitzichtpunt, zoo over weldigend, dat deze geweldige het The world's view ofwel Het uitzicht der wereld noemde. (Nadruk verboden). Je bent van mij'. un je vanavond cnet me mee naar Janine Weill's Debussy- <1(1 recital?" vroeg Bert Farnell ta- melijk uitdagend. „Vanavond?" herhaalde Marijke met een stem als een Siberische winter. „Jaof neeDaarna richtte ze haar groote, kris talheldere oogen op Bert's gladgeschoren kin en besloot met een allerliefst: „Eh, mis schien Wie was Bert Farnell? Farnell Sen. was bij leven en welzijn assi- stent-afdeelingschef van een Londensch wa renhuis geweest, en zou, indien een der mil- lioenen granaten, die tusschen '14 en '18 een geheel nieuwe (ietwat schril-gillende) sferen- harmonie creëerden, niet toevallig naast zijn bemodderde soldatenschoenen ontploft was, zeker tot afdeelingschef zijn opgeklommen, want hij was een gentleman. Sindsdien, 28 Oct. 1917, leefden zijn weduwe (Hollandsche van geboorte) en Bert, hun eenig kind, in eer volle armoede verder; veld-van-eer-en-zoo. De armoede bleek echter bestendiger dan het be geleidend aureool, zoodat Bert spoedig de school moest verlaten om als jongste bedien de op een scheepvaartskantoor zijn maat schappelijke loopbaan te beginnen. De pianolessen, de geliefde pianolessen wer den te duur, hoe wanhopig zijn moeder ook rekende en tegen stijgende levensmiddelen- prijzen vocht. Er was toen een vreemde blik in Bert's oogen gekomen, een blik van bijna cynische berusting in de wondere wegen van het Algoede Leven en de minder goede, doch ook minder duistere der granaten. „Never mind, moeder." Hij had haar even aangekeken en op haar schouder geklapt. Hij was toen zeventien jaren oud. In de avonduren echter bleef hij met ver beten ernst doorstudeeren. „Misschien?" Hij trok zijn regenjas met een ruk aan. „Ja of nee, Marijke. Anders „Ja dan, goede, lieve Bert. Dat wil zeg gen Ze lachte. Wat er verder met Bert Farnell gebeurde? Zeven jaar later werd hij overgeplaatst naar een Hollandsch bijkantoor der maatschappij, „MERCATOR". ZAANENLAAN 114 TELEF. 23907 (Adv. Ingez. Med.) alwaar hij een verantwoordelijker positie ging bekleeden, hetgeen wederom zeer eervol was, hoewel zijn salaris vrijwel stationnair bleef, hetgeen, volgens den procuratiehouder, in di rect verband stond met groote scheepvaart- belangen en dus geen reden tot ontevreden heid kon geven. Toen gebeurde „het", onverwacht, sprookjes achtig. Bert had een middag vacantie genomen om een kleine, zorgvuldig samengestelde schilde rijen-tentoonstelling te bezoeken. Het was er rustig. Een juffrouw van tegen de dertig kwam even deze rust verstoren door met wilde ha ren en een notitie-hoek in ijltempo langs de serene stilte der doeken te loopen, daarbij aanteekeningen makend met een dik potlood. Ze kwam en verdween als een meteoorsteen. Bert werd moe van het staan en ging op een bank zitten. Hij stak zijn handen in de zak ken en floot zacht voor zich uit. Het was een gewoonte van hem geworden; soms was hij er zich niet van bewust te fluiten. Hij hoorde naderende voetstappen. Even later was het weer stil. Hij floot door. Plotse ling vroeg een stem achter hem: „Weet je wat je daar fluit?" Hij keek om en bloosde. Een meisje; blauw grijze oogen. „Ja", zei hij en keek een anderen kant uit. „Wat is het dan?" Hij stond op. Havel's Ondine". Slanke bee- nen, fijne handen. Maar waarom lachte ze hem stilletjes uit? Of leek dat maar zoo? „Hm. Goed. Speel je zelf piano?" „Ja", antwoordde hij en sloeg zijn armen over elkaar. „Zou je 't uit je hoofd kunnen spelen?" „Ik geloof van wel „Ga mee", zei ze, keek hem even aan en stapte naar den uitgang van de zaal. Hij ging •mee. Maar waarom, eigenlijk? Om te begin nen was hij nijdig, omdat ze zoo bazig deed, alsof ze er volkomen zeker van was dat hij met haar mee zou gaan. En dan was hij nijdig omdat hij werkelijk mee ging en voortdurend moest denken aan haar groote blauwgrijze oogen. Ze liep vlug het bordes af, stapte naar een grappig, glanzend auto-tje, deed het rechter portier open, ging zitten, klapte het portier dicht en zwaaide het andere open. Bert liep achter den wagen om, vouwde zich dubbel. gleed woedend naast haar neeren het auto-tje reed weg. Uit wraak sprak hij geen woord tijdens hun korten rit. Ze stopten voor een groot huis. De schrik sloeg hem om het hart. Hij had een gewoon kantoorpakje aan. Never mind, stelde hij zichzelf gerust en her innerde zich, dat hij de zoon was van een gentleman. Samen wandelden ze den tuin door, zwij gend. Nog voor de huisdeur geopend werd draaide ze zich naar hemi toe. stak haar hand uit en zei. terwijl kleine lichtjes in haar oogen ronddansten: „Ik heet Marijke. En jij?" Wie was Marijke? Marijke was een wonder. Soms was ze een Niels Hald. Een trilogie van den Dcen- schen schrijver Thomas Olesen Lok ken. Vertaald door G. J. Risselada Garrer. Baarn. Bosch en Keuning. In drie keurige bandjes heeft de uitgeefster deze Hollandsche vertaling eener Deensche boeren-geschiedenis in het licht gezonden. De drie ondertitels: „Niels Hald", „Kirstine" en „Twee bouwen hun huis", omschrijven reeds de hoofdmomenten van dit boeiend verhaal, waarin voor- en tegenspoed van den hevigen Niels verteld worden, van den fantastischen Niels en zijn trouwe vrouw Kirstine, die hem niet altijd volgen kan, noch wil en om zijn zorgeloosheid eerst en waaghalzerij later meer verdriet dan vreugde beleeft. Het is een boek van zaken-doen, verlieslijden en winst maken, in een zenuwachtige afwisseling en spanning, tot in het slot de vreugde aan de winst en het verdriet om verlies zich oplossen in het be sef, dat boven al het roezig bedrijf de liefde staat van man en vrouw, die tezamen voor hun gezin willen leven. Dat door het leven zelf dat principe vaak in het gedrang komt. en gevaarlijke aanvallen door de omstandig heden te verduren krijgt, wordt in deze trilo gie op onderhoudende, vaak zelfs boeiende wijs uitgebeeld. Als schildering van Deensch boeren- en zakenleven houdt het de belang stelling van den lezer voortdurend gaande. Franqois Pauwels. Het Duel. Am sterdam Querido. De Amsterdamsche advocaat vertelt ditmaal niet van cliënten, misdadigers of praktijk pro blemen in Het Duel is een massa auto- biographisch materiaal verwerkt; herinne ringen aan de gymnasiumjaren, die aan het student-zijn voorafgingen. Die jaren zijn door de omstandigheden voor den schrijver wel eenigszins bijzonder geweest. Als de jonge Pauwels, uit een beroemd artistenpaar ouders geboren en van huis uit zeker niet voor een orthodox-christelijke opvoeding in de wieg ge legd, op het Gereformeerd Gymnasium op de Keizersgracht te land komt, nadat hij van het Stedelijk (thans Barlaeus) op de Wete ringschans verwijderd is wegens een vecht partij met zijn gymnastiekleeraar, moet de nieuwe sfeer hem aanvankelijk daar wel een beetje vreemd zijn voorgekomen. Dat hij er na meer dan dertig jaar nog met weemoedige dankbaarheid aan terug kan den ken pleit voor die instelling en haar leiding die breed genoeg was, om ook voor anderen dan de specifiek gereformeerde burgers open te staan, en in den loop der jaren een aantal pleitbezorgers in strafzaken mocht voorberei den, wier namen bij de verdoolden van den rechten weg, in hoog aanzien stonden. Pauwels' herinneringen aan het leeraren- corps op de Schans, in zijn verhalen gemak kelijk te herkennen, zijn minder hartelijk dan die welke hij voor dat op de gracht reserveer de en het is aan een van hen uit het laatste gezelschap, den eigenaardig-menschelijken Dr. Merkes, dat hij dit boek heeft opgedragen als aan een onvergetelijk vriend. Pauwels heeft kennelijk de Amsterdamsche gymnasia bezocht in een periode waarin een vergelij king tusschen beider rectoren in het voordeel van den gereformeerden professor moest uit vallen, doch het soortelijk gewicht der leer lingen van beide instellingen voor het oudste voorportaal ter Universiteit misschien ietwat gunstiger genoteerd stond. Van een duel hooren wij pas iets als wij over de eerste helft van het boek heen zijn, tenzij we de theologisch getinte conversatie van den schrijver met zijn schoolvriend, den dominee-zoon, als zoodanig willen beschou wen. Het heusche duel tusschen Pauwels en den met R. H. S. aangeduiden kameraad is een georganiseerde knokpartij, op den ach tergrond waarvan als bij de groote men- schen een vrouw staat en als resultaat waarvan Pauwels met een beschadigd aange- Het wijst niet op wijs beleid als de richtingaan wijzer nog wijst hoewel er na de bocht niets meer te wijzen is. Wijst uw ver geetachtige medeauto mobilisten daar eens opl 'n Richtingaanwijzer is een nuttige helper. GEEFT HEM RUST NA DE BOCHT zicht huiswaarts keert. Daaraan knoopt de schrijver nog wel het een en ander vast: on deugendheden bij de gereformeerde jeugd, gelijk en gelijkwaardig aan die der niet-gere- formeerdemaar het aardigst in dit boek zijn voor mij toch de karakteristieken die hij van levende figuren uit zijn herinnering weet te geven. Zoo bijvoorbeeld als hij na de knok partij bij R. H. S., die van adel is, op de thee gevraagd is en een huisknecht hem de deur van het deftige grachtenhuis heeft geopend: „Een huisknecht met een gestreept jasje gaat me vóór. Het is een klein mannetje en door z'n gebrek aan gewicht lljkt-ie voortdurend om te vallen. Z'n haar is mooier wit dan dat van andere lieden uit het volk. Hij behoort op een eigenaardige manier tot de familie: naar buiten is-ie huisknecht, naar binnen echter een zelfbewegend en intelligent meubel". Van zulke aardige fragmenten zouden we een bloemlezing kunnen samenstellen, maar willen de lezing van het geheele boek liever aanbevelen omdat behalve het verhaal zelf, juist het vinden van die fragmenten de lec tuur tot een genoegen maakt. Alice Berend. Ria's Amerikaansche Tournee. Door mevr. EndtGoed koop uit het Duitsch (Das Gastspiel) vertaald. Amsterdam - Wereldbiblio theek.. Een vroolijk verhaal, met een leerzamen inslag en zonder litteraire pretentie, van een getrouwde dame die vóór haar huwelijk met een goedmoedigen nuchteren zakenman een korte poos operazangeres is geweest en na ja ren van kalm leven, en als de kindertjes al groot zijn, zich bewust wordt dat zij roem, eer en vermogen heeft opgeofferd voor een dood gewoon. zij het behoorlijk bestaan. Zij wenscht weer op te treden en de schade in te halen en de man is zoo verstandig en beschikt blijkbaar over de daartoe benoodig- de gelden haar niet tegen te werken. Inte gendeel, zonder dat zij van zijn actieve me dewerking iets kan bevroeden, wordt voor Ria een Amerikaansche tournée met impresario, reclamechef en alles wat erbij hoort in elkaar gezet en de zaak loopt op rolletjes naar Ria's zevenden hemel, 's Spreekt vanzelf dat het echter niet heelemaal loopt zooals Ria het zich gedroomd heeft maar dat moet u zelf maar lezen, anders is de aardigheid er af. En aardig is dit verhaal zeker van de naar het prospectus meedeelt onlangs in balling schap overleden schrijfster, wier werken in het vroegere Duitschland „OBlagen van hon derdduizenden bereikten". J. H. DE BOIS OLIESTOOKINRICHTING. - NATUURLIJK VAN II i ADR. STOOPPLEIN 24 (Adv. Ingez. Med.) engel, soms ook was ze iets anders, iets heel anders. Ze deed altijd precies wat ze wilde, dat wil zeggen bijna altijd. Dat „bijna" sloeg op Bert's pianolessen. Haar vader had op het goede moment met effecten gegoocheld, zoo dat ze per se in een nog grooter huis moesten gaan wonen dan vóór de effecten. Nadat ze het Gym had afgeloopen reisde ze overal heen, kreeg dozijnen vrienden en een enkele vrien din, danste veel, tenniste veel, ging laat naar bed in één woord, ze was op een bepaalde manier „modern". Gelukkig hield ze van mu ziek, hetgeen eigenlijk slecht paste bij de cocktail-parties. Het was namelijk rommelig geworden daar binnenin Marijke. Ze begreep best,dat het niet heelemaal in orde was. dat chaotische, doch aangezien ze modern moest zijn (iedereen was het toch!) en aangezien Paps het veel te druk had met zijn effecten om zich met haar te bemoeien en Mams van het eene rustoord naar het andere trok, bleef Marijke rommelig doorleven. Totdat Bert- van-de-tentoonsteiling in haar wereldje ver scheen. Bert speelde uitmuntend piano, was arm, trotsch, flink, en veel te goedig voor haar. Hij stemde erin toe haar les te geven, nadat ze al zijn bezwaren (geen diploma's en zoo) had weggepraat met behulp van een in nig vrouwelijke logica. Hij was streng tijdens de lessen en accepteerde geen verontschuldi gingen als „dolgezellige" fuifjes en „grap pige" bridge-drives. Je kunt beter, zei hij met een rimpel tusschen zijn oogen, en het moet beter. Buiten de lessen echter was hij veel te goedig en dan kwam een klein dui veltje in Marijke gevaren dat haar nare din gen deed doen; echt gemeene dingen, vond ze en verlangde naar een rammeling „Luister 'ns", zei Bert, daarbij zijn hoed tuschen zijn vingers heen en weer zwaaiend. „Ik kom om half-acht langs. Je gaat mee! Is 't dan zoo verschrikkelijk moeilijk voor je om een avond vrij te maken voor een prachtig recital? Kost 't je dan zoo'n inspanning?" Hij trok de deur achter zich dicht voor ze hem kon antwoorden. Half-acht dus. Het was sprookjesachtig. Van Marijke's les geld kon hij-zelf weer lessen gaan nemen, en goede lessen. Haar vader betaalde als een vorst. (Dat het meisje daarbij een belang rijke rol speelde ze had een ruim kleed geld kwam de jongen nooit te weten). Het scheen ook alsof ze in goede relatie stond met zijn schikgodinnen. Sinds de tentoonstel ling nu drie jaren geleden was veel in Bert's leven veranderd. De scheepvaart bloei de op, zijn salaris steeg met sprongen, zoo dat hij zich vele zaken kon veroorloven die vroeger ver buiten zijn bereik lagen. En dan was Marijke-zelf er nog! Ze is lief, zei Bert vaak tegen zichzelf en schudde het hoofd in diepe verbazing. Ze is lief; tenminste, ik vind haar lief. Om eerlijk te zijn: ik geef meer om haar dan goed voor me is. Soms maakte ze hem razend, wanhopig en het sprookje leek dan veel op een nachtmerrie. Waarom al die flauwe kerels om haar heen, waarom al dat leege, waardelooze „gefladder", dat tijd-verknoeien, dat bijna opzettelijk in consequent zijn? Waarom keek ze hem zoo vreemd aan (alsof ze iets van hem verlang de) als ze een afspraak vergeten was en hem een eindeloos uur had laten wachten? Na tuurlijk kon hij niet tegen het meisje op treden. Ten eerste deed je zooiets niet, en ten tweede had ze niets met hem te maken; hij was haar pianoleeraar, en daarmee uit. Dit was in Bert's oogen een uiterst logische conclusie, doch in dit opzicht was Bert's mannelijke logica als die van een blinde, die het bestaan van zondoorlichte zomerdagen halsstarrig ontkent, omdat hij ze niet zien kan. Een keer was het zoover gekomen, dat Bert besloten had naar Marijke toe te gaan en te zeggen: „Kijk 'ns, ik houd van je. In dien jy er kans toe ziet ook maar zóóveel (vingerknip) van mij te gaan houden, laten we dan bij elkaar blijven en er iets goeds van probeeren te maken." Dat „er" was het het Leven, de Toekomst, en andere groote vaag heden. Hij was bij haar gekomen, gewapend met een bos prachtige bloemen, had de eerste twee woorden van zijn voordracht uit gesproken en toen gezwegen. Gesteld dat ze hem zou uitlachen? Bert was nog te jong om te weten, dat de angst zich belachelijk te maken meer ellende veroorzaakt heeft dan alle Napoleontische veldslagen tezamen. Een keer was het zoover gekomen, dat Bert vastbesloten was naar Marijke toe te gaan en te zeggen: „Kijk 'ns; ik houd van je en daarom neem ik afscheid van je, voor goed." Het zou hem zwaar vallen, maar het zou beter zijn. veel beter. De onrust zou uit zijn leven verdwijnen, de martelende onzeker heid. Een moedig besluit. Hij was gekomen, had zijn hand op haar schouder gelegd, had de eerste twee woorden van zijn zorgvuldig voorbereide voordracht uitgesproken en toen gezwegen. Bert was niet jong genoeg meer om zijn hart naar believen te kunnen in- en uitschakelen. Het gevoel voor Marijke was reeds te diep in hem vastgegroeid. Bovendien had ze hem op dit belangrijke moment weer zoo vreemd aangekeken; alsof ze iets van hem verlangde. Toch kon het zoo niet blijven. Er moest iets gebeuren. Er gebeurde iets. Toen hij de zware buitendeur van Marijke's paleis achter zich dichtgetrokken had, kreeg hij het gevoel alsof hij een duizelingwekkend hoogen toren ging beklimmen, steeds sneller, steeds radeloozer. Hij at weinig, sprak wei nig, trok haastig een ander pak aan, rookte twee cigaretten half-op. ijsbeerde doelloos door zijn kamer, keek twintig maal op de klok en ging veel te vroeg op weg naar het paleis. De toren werd hooger en hooger. Hij belde aan, werd opengedaan en stapte regelrecht naar Marijke's kamer, terwijl zijn kaken grillige capriolen maakten, als heersch- te er tien graden vorst. Hij klopte, zwaaide de deur open en versteende. „Vanavond?" zei Marijke tegen iemand aan het andere einde van den telefoondraad. „Vanavond? Ik weet 't nietZe keek om en zag Bert. „Misschien. Wordt het leuk? Wie komen en allemaal?" Toen sprong Bert van den duizelingwek- ken hoogen toren omlaag. Met twee stappen was hij bij haar, nam rustig den hoorn uit haar hand, haakte hem rustig aan den haak, vatte haar rustig bij de schouders (hij suisde nog steeds omlaag) en schudde haar rustig, doch zeer krachtig, dooreen. „Bert, lieve Bert!" Huilde ze of lachte ze? „Ik ben zóó gemeen!" „Neen," zei hij grimmig, keek haar met schitterende oogen aan en sloeg zijn armen om haar heen. „Je bent niet gemeen. Je bent van mij!" Daarmede stond hij plotseling op den beganen grond. Het klonk uitermate lo gisch vond hij en had ditmaal gelijk. „Eindelijk", zei Marijke met een zucht en drukte zich vast tegen hem aan. „Eindelijk". En zoo bleef het. H. J. BALFOORT

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 15