Vertrouwen.
Th uis bij Emil Ludwig.
„VEPZtUCINGEH
71
Moderne Talen
Een bezoek, aan Moscia
voor al Uw
.ww. ai uw
Hlorentzplein19 Tel:i2r"NV'
Litteraire
Kantteekeningen.
De levensbeschrijver
van onzen tijd aan
het woord.
ZATERDAG 24 DECEMBER 1938
HAAREEM'S DAGBEAD
Het is, in meer dan één beteekenis, een
„koninklijk" woord dat wij boven deze Kerst
boodschap schrijven. Een woord, dat wij aan
den eenen kant in deze verbijsterende tijden
nauwelijks meer op de lippen durven nemen,
maar waaraan wij ons aan den anderen kant
toch steeds weer vastklampen, zij het dan ook
vaak als aan een stroo-halm! Moge het toch
juist dit jaar voor menigeen de samenvatting
zijn van een goede kerst-boodschap van De
Kerstboodschap.
Een koninklijk woord is dit, zoo zeide ik.
Daarbij dacht ik allereerst aan de radio-toe
spraak, door H.M. de Koningin ter gelegen
heid van haar regeerings-j ubileum op 31
Augustus tot haar volk gehouden. Aan het
slot toen zij zich meer in het bijzonder tot de
jeugd wendde, wees zij er op hoe de grond
slagen waarop ons staatsbestel rust, de hoog
ste en heiligste goederen die door de eeuwen
heen het onvervreemdbaar eigendom van
ons volk zijn geweest, een hechten bodem vor
men om een nieuwe toekomst op te doen ver
rijzen. Deze zijn het erfdeel der jongeren; en
al wat van hen wordt gevraagd is die eeuwen
oude beginselen in een nieuwen tijd, die nieu
we behoeften heeft en nieuwe vormen vraagt,
toe te passen „met vertrouwen en oordeel'
Zoo vraagt de Koningin hier op haar jubi
leumfeest van de jongeren in de eerste plaats
vertrouwen; vertrouwen, in wat over de
eeuwen heen tot ons komt .Het is goed dit
laatste er meteen maar bij te nemen. Want in
het Heden vinden wij waarlijk niet veel, waar
op wij zouden kunnen en willen vertrouwen.
Wij denken terug aan de maanden, de weken,
die achter ons liggen. Is het niet als een
nachtmerrie, die wij maar niet kwijt kunnen
raken? Wij blijven er midden in zitten, omdat
elke dag met nieuwe verschrikkingen tot ons
komt. En nu Kerstfeest te gaan vieren, nu te
gaan zingen van „Vrede op Aarde" het lijkt
ons een hoon en bespotting van onze heiligste
gevoelens.
Maar het Kerstfeest is immers Gode zij
dank! ook gegn feest van het Heden. Het
plaatst ons midden in den kringloop der
eeuwen. Het komt tot ons met een roepstem
uit een ver verleden; en het wijst ons naar een
verre toekomst. Het spreekt tot ons van wat
gekomen is en komen zal! Staande voor dat
feest is inderdaad het eerste en voornaamste
wat van ons gevraagd wordt: vertrouwen!
Maar dan moeten wij ook ernst maken met
dit woord!
Vertrouwen is meer dan een gemoedsge
steldheid, een sentiment. Daar komen wij niet
ver mee in deze wereld. Dat hebben wij allen
wel ervaren.
Zulk een gevoelsstemming is tenslotte
slechts een défaitisme, dat wij beluisteren in
gezegden als: „ach, wij kunnen aan dit alles
toch niets veranderen; wij kunnen alleen nog
maar vertrouwen dat alles zich uiteindelijk
nog weü ten goede zal keeren". Dat is geen
uiting van hoop, van vertrouwen, maar veel
eer van volslagen wanhoop. Wie zoo spreekt
ziet geen enkelen uitweg meer uit den chaos,
ziet geen enkele mogelijkheid van aanpak, van
opbouw; er is niets waarop hij nog wacht.
Wie waarlijk vertrouwt wacht welHij staat
klaar ten volle bereid voor wat eenmaal zeker
zal komen, moet komen. Het „Wachter, wat is
er van den nacht?", moge soms ook uit zijn
mond angstig klinken; toch kan niets er
niemand hem de rotsvaste zekerheid ontne
men, dat eens de dag zal aanlichten en het
duister zal verdrijven. Zoo is „vertrouwen" te
vens een daad, actie; hij moet klaar zijn, uit
gerust en wel toegerust, als die dag aanbreekt.
De dichter Nico van Suchtelen zong eens
(gij kunt het vinden in den feestbundel, on
langs uitgegeven ter gelegenheid van zijn
60-sten verjaardag):
De wereld wacht den hoogen held
Die 't al herstelt
Wat ligt verneêrd,
Ontwijd, onteerd,
Door waan, die recht noch liefde telt;
Den duider, die in nacht van nood
Van druk en dood
Vertrouwend richt
Het stil gezicht
Naar blij der toekomst dagend rood;
Den sterke, die in hel van haat
De Wraak weerstaat;
In 't onverward
Standvastig hart.
De liefde hoedt die nooit vergaat.
Deze Held, waar 't al op wacht, symboliseert
het waarachtige vertrouwen. En dat doet hij,
omdat hij allereerst naar het verleden ziet:
hij hoedt de liefde, die nooit vergaat! Ziehier
een woord om vast te houden, dat ons den
weg wijst dien wij hier in moeten silaan.
Iets hoeden wat nooit vergaat! Het is goed
dat wij daaraan worden herinnerd! Op het
eerste gezicht lijkt dit een tegenstrijdigheid
wat nooit vergaat, behoeven wij immers niet
te hoeden? Of wordt hier wellicht een vah die
ondoorgrondelijke heilsgeheimenissen ont
sluierd, waarvan de Bijbel spreekt en waar wij
menschen al te lichtvaardig en achteloos aan
voorbij gaan?
Er zijn inderdaad dingen en dat is het
eerste waaraan de Kerstboodschap ons her
innert die nimmermeer vergaan; en dat
zijn juist de dingen waarop onze samenleving
rust. De mensch bouwt altijd weer „torens
van Babel", om tot in den hemel te stijgen
en zichzelf veilig te stellen voor alle rampen.
In onzen tijd bereikt de techniek het onge-
loofelijke, wij hebben het gevoel alles te kun
nen. Maar telkens ervaren wij weer (en weten
wij het diep in ons hart ook niet zeer wel?)
dat al dit geweldige, waar de wereld vol van
is, vergankelijk is en ook vergaat. Wat blij
vend is, dat zijn de dingen „die men niet kan
zien". En wij slaan het bekende hoofdstuk uit
den Bijbel weer op, 1 Corinthe 13, en herlezen
nog eens die woorden over „de Liefde, die
nimmermeer vergaat". Liefde, geloof en hoop,
trouw en eerbied, verdraagzaamheid en naas
tenliefde (altemaal dingen die in deze we
reld door gebrek aan navraag „uit de étalage"
zijn weggenomen!) deze vormen het funda
ment waarop ons geheele leven rust. Wie ko
men wil tot echt vertrouwen mag zich die ze-
kerheid door niets ter wereld laten ontnemen.
Maar dan sluit het tweede daar terstond bij
aan. Juist omdat zij onvergankelijk zijn moe
ten wij ze hoeden, met zorg bewaren, er staag
voor op de bres staan. Wellicht is dit ons aller
grootste schuld geweest, dat wij meenden dat
al deze dingen zich wel vanzelf zouden hand
haven, dat wij ze „aan hun lot hebben overge
laten" en ons druk hebben gemaakt om
tal van andere dingen, die toch nimmer be
vrediging en zielerust kunnen schenken. Daar
door is onze geheele cultuur, is onze maat
schappij hollend naar den afgrond toege
gaan. Maar het Kerstfeest brengt ons tot be
zinning. Het eerste wat een boreling, wat een
Kindeke in de Kribbe, vraagt is menschelijke
zorg. Het is volkomen hulpeloos. Zoo zendt
God het heerlijkste, het heiligste wat Hij
heeft in deze wereld, om daar door menschen
te worden verzorgd. Dat is ons aller heilige
taak en roeping, eiken dag opnieuw. Wij moe
ten dat alles „hoeden", er voor klaar staan, er
voor strijden tot bloedens toe als het moet.
Kerstvreugde.
er steeds weer offers voor brengen; d.w.z. wij
moeten weer leeren dienen.
Hadden wij dit wellicht in het verleden al
te zeer vergeten, dat wij eiken dag „den goe
den strijd" moeten strijden, dat het van ieder
onzer afhangt of het goede ongerept wordt
gehandhaafd? Dat ieder onzer dus ook mee
schuldig staat wanneer de hoogste en heilig
ste goederen, waar onze Koningin van sprak,
niet meer het onwankelbaar fundament vor
men waarop wij een nieuwe toekomst kunnen
gaan bouwen? Dan wordt die oproep tot ver
trouwen met recht een mobilisatie-bevel! Wij
staan allen in Koninklijken Dienst! Wie
dient doet zijn plicht, is bereid alles te offeren,
omdat hij weet dat de Koning dit offer vraagt
om daarmede het groote doel te bereiken. Dat
vertrouwen vormt de basis van zijn gehoor
zaamheid.
Zoo blijkt in nog veel dieperen zin „ver
trouwen" inderdaad een koninklijk woord te
zijn; en wij gaan het oude Profetenwoord be
ter begrijpen dat zegt: „In Stilheid en Ver
trouwen zal Uwe ki'acht zijn". Dat geeft
perspectief aan ons leven; het leert ons „ach
ter den horizon" te zien.
Bekend is het verhaal van de steenhouwers,
die bij den weg aan hun moeizaam werk be
zig waren. Een wandelaar vroeg hun, wat zij
eigenlijk deden. De eerste antwoordde: „ik
klop steenen". Hij zag niet verder dan de
grauwe alledaagschheid van zijn werk. Het
antwoord van den tweeden luidde: „ik ver-
„MERCATOR".
ZAANENLAAN 114 TEIEF. 23907
(Adv. Ingez. Med.)
RESTAURANT LION D'O R
tel. 10281—14585
Voor Uwe
KERSTen NIEUWJAARDINERS
de versierde zalen met kaarsverlichting
Salonstrijkje Intieme sfeer Surprices
(Adv. Ingez. Med.)
dien mijn centen". Hij zag althans een doel
in zijn arbeid, een resultaat waarvoor hij
werkte, al bleef hij daarbij ook bevangen in
eigen materialistische sfeer. De derde reide:
„wij bouwen een kathedraal!" Het grootsche,
gemeenschappelijke ideaal stuwde ook hem.
Wat eenmaal komen zou was voor hem reeds
werkelijkheid. Hij verrichtte zijn nederigen
arbeid niet in aanschouwen, maar in geloof,
in vertrouwen. Zoo was hij inderdaad gelijk
aan architect en bouwheer.
Zou ons geheele leven niet anders gekleurd
worden, wanneer wij aldus al ons doen en
laten konden zien „sub specie aeternitatis"
onder het Licht van de Eeuwigheid? De bood
schap, die ieder jaar op het Kerstfeest weder
tot ons komt, roept ons daartoe op. Hierboven
haalden wij het woord van den dichter aan,
dat de wereld wacht op den hoogen held! Is
dat een ijdel wachten? Neen, zoo betuigt
Kerstmis: deze hooge held
die 't al herstelt,
wat ligt verneêrd,
ontwijd, onteerd,
door waan, die recht noch liefde telt
deze Held is eenmaal in deze wereld gekomen,
in de Kribbe te Bethlehem. En de wereld kan
Hem elk jaar, neen, eiken dag, ieder uur
vinden, wanneer zij slechts het voorbeeld volgt
van de herders, die tot elkander zeiden: Laat
ons dan heengaan naar Bethlehem. Want wie
bereid is daar te knielen, te buigen, te die
nen, zichzelf te offeren, zal er de wonder
kracht van het echte vertrouwen leeren ken
nen; vertrouwen niet in menschen en men-
schelyke kracht en wijsheid, maar in God, die
ons riep. Dan kan en zal ieder onzer, hij moge
nog zulk een nederige taak hier op aarde ver
vullen, meebouwen aan de kathedraal, en
worden zulk een held waarop de wereld wacht;
een Held die vertrouwend het stil gezicht naar
blyder toekomst richt omdat hij
in 't onverward
standvastig hart
de Liefde hoedt, die nooit vergaat!
C. P. GUNNING
Rector aan het Amsterdamsche
Lyceum.
(Nadruk verboden).
„L'Etranger c'est la postérité contemporaine"
Door het buitenland gelezen te worden is de
roem na den dood te smaken, heeft een gees
tig Franschman eens getuigd.
Ik moest aan diens „mot" denken, toen Emil
Ludwig, bekendste der levende biografen, mij
de enorme eikenhouten kast met zijn „kinde
ren", zooals hij ze hartelijk noemt, toonde.
Daar staan ze, plank na plank, gebonden vol
gens een kleurenplan en elke kleur duidt een
andere taal aan. De bruine zijn Engelsche en
Amerikaansche edities, verreweg het grootste
aantal; de gele Duitsch; paars zijn de Hol
landers; grijs de Turken een heele regen
boog-combinatie moest uitgedacht worden om
toereikend te zijn voor al de talen, waarin
Ludwig over heel de wereld is vertaald: van
Tsjechisch tot Portugeesch, van Chineesch
tot IJslandsch.
Want hij is de biograaf onzer tijden: van
Goethe, Napoleon en Bismarck, tot den ex-
keizer, Hindenburg, en Roosevelt welk laatste
boek, onlangs bij Querido in Amsterdam in
„Urauffiihrung" verschenen, in de komende
maanden in zeven en twintig vertalmgen het
licht zal zien! Doch u schrijft alleen Duitsch?
had ik mijn gastheer, om wiens gastvrije tafel
de conversatie in Fransch, Engelsch en Ita-
liaansch babbelt, gevraagd. „Ja, en in al de
dertig jaren, dat ik het nu schrijf, ben ik er
nog niet in uitgestudeerd."
Eere-doctoraat en eer
verbranding:.
der
Emil Ludwig is zeven-en-vyftig, doch hij
ziet er tien jaar jonger uit. Zijn haar is ietwat
dunner geworden en grijze draden beginnen
hier en daar tusschen zijn lange, resoluut
naar achteren gekamde manen, te verschij
nen. Zij krullen van achteren wat naar boven
en geven zijn sterken kop een zekere gratie.
Hij heeft een nobel hoofd, waaruit een karak
ter van energie en toch ook geduld, van gees
tigheid en wijsheid, van strengheid en toch
ook weer van mildheid spreekt. Zijn donkere
oogen gaan schuil onder diepe oogleden, wel
ke zijn gladgeschoren gezicht domineeren.
Hij toont me zijn boek over Goethe. zijn
breede sterke hand liefkoost het bijna. „Hon
derdvijftigduizend exemplaren van dit boek
zijn in Duitschland verkocht. Ik heb Goethe
en later Bismarck dichter tot de groote
massa in Duitschland gebracht dan eenig an
dere schrijver. Doch toen de Nazis aan de
macht kwamen, verbrandden ze mijn werken
Unter den Linden. Ik had een eereplaats
tusschen Spinoza en Heine.." Aan de deur
post van zijn werkkamer hangt een kleine
ingelijste foto van het Goebbbels vuurfestijn
en daarboven hangt een woord van Thomas
Edison, den genialen uitvinder, in groote, mo
numentale letters, als Gothische architec
tuur: „Ludwig, de wereld is rijker om de ge
dachten welke gij haar gegeven hebt." „De Na
zis beweren", merkt de schrijver rustig op,
„dat ik Duitschland's waardigheid omlaag ge
haald heb door mijn werk. Maar van al mijn
boeken zijn er slechts twee uitgesproken cri-
tisch: Wilhelm II. wiens fouten den wereld
oorlog onvermijdbaar hielpen maken, en
Hindenburg, die het Derde Rijk aan de macht
hielp. Tegen geen van mijn andere werken
kunnen zelfs zij objectief iets inbrengen."
Haat u Duitschland? vroeg ik boudweg.
Energiek draait Ludwig zich om. Hij wijst
naar het portret van zijn vader, den beroem
den oogspecialist, beroemd ook als menschen-
vriend. „Hij was een Jood", zegt zijn zoon.
„en toch tezelfdertijd het type van den Duit-
schen geneesheer en van den Duitschen ge
leerde. Hij heeft me niet met Mozes opge
voed, doch met Goethe en Beethoven, zij
zijn mijn vaderüjk erfdeel. Ik woon reeds der
tig jaar in Zwitserland, ik had mijn recht op
Zwitsersche naturalisatie kunnen doen gel
den, toen de wereldoox-log uitbrak, doch ik
ging direct naar Berlijn en meldde me vrij-
T125I4
(Adv. Ingez. Med.)
Mr. Frans Erens. Vendogen jaren.
Den Haag. Ten Hagen's Uitgevers
maatschappij.
De levensherinneringen van den voor drie
jaar overleden schrijver Frans Erens werden
nu gebundeld en met een voorwoord van An-
toon van Duinkerken uitgegeven. Daar onze
litteratuur betrekkelijk schaars van kunste-
naars-mémoires voorzien is. verdient dit boek
in velerlei opzicht de belangstelling van wie
zich voor de schrijvers en schilders interes
seert, welke tusschen ongeveer 1880 en 1914
aan litteratuur en plastiek ten onzent een
vaak pax-allel-loopenden opbloei hebben be
zorgd. Nu is het bij die schaarschheid weer
opmex-kelijk dat kort na elkaar juist twee mé-
moix-es moesten verschijnen die een gelijke pe
riode bestrijken: die van Aegidius Timmer
man, als „Herinneringen van Tim" uitgege
ven, kreeg ik niet te zien, maar ze zullen ge
deeltelijk zeker over dezelfde personen moe
ten loopen. Bepalen wij ons dus ditmaal tot
die van Erens, die vermoedelijk ook belang
rijker zijn. En als we dat woord neerschrij
ven komt ons dadelijk Erens' eigen meditatie
voor den geest, die hij zoo tegen het eind van
zijn terugblik ten beste» geeft: „Belangrijk1
„Belangrijk! een ijdel woord misschien
„Is er een vaste maat van belangrijkheid?".
Zoo mediteert wie veel gezien en veel ge
dacht heeft en voor wien de toekomst weinig
verrassends meer brengen kan. Het zou treurig
en waanwijs klinken in den mond van de
jeugd, die dan ook niet over mémoires be
schikken kan.
Wat in Erens' boek belangrijk is, zal voor
iederen lezer weer anders genuanceerd kun
nen zijn, doch voor ieder kan het de reeks
schetsportretten wezen, die hij van zijn be
roemd geworden confraters op het papier
werpt, al causeerexxd en verhalend daai'by van
zichzelf een beeld teekenend. dat in al zijn
aarzelingen uiterst sympathiek is.
Het is geen ongewoon verschijnsel dat een
van nature rijk begaaf man, tegen den onver-
mijdelijken levensavond 't voorbije overziend,
het feit betreurt zijn gaven niet meer te heb
ben uitgebuit, ze niet meer efficiënt te hebben
gemaakt, zooals dat in de moderne bedrijfs
economie heet. Hij heeft er niet voldoende uit
gehaald wat er in zat, en zorgeloos veel in den
wind gestrooid, dat door anderen is opge
vangen, die er hun voordeel mee gedaan heb
ben. Zulk één schijnt mij Frans Erens geweest
te zijn. Hier en daar komt daarover in het
boek een kleine spijtigheid aan den dag, maar
zijn geest is dan weer te wijsgeerig en te nobel
om zich daarover verder op te winden. Meer
wijsgeerig criticus dan schepper van kunst
werken, moest hij bovendien nog allerhand
innerlijke aarzelingen overwinnen, die een
mogelijkheid tot groote ontplooiing in de eene
of andere richting in den weg stonden. Lite
rator te zijn had zijn groote voorkeur en hij
is dan ook een der zeldzame Hollandsche lit-
trés geworden, met een klein, maar bijzonder
eigen oeuvre als joyeuse bagage. Doch de wil,
de rechtsstudie af te maken, hield den drang
naar de kunst tegen, zooals later weer een
hypercritische voorzichtigheid een beraam
den roman tot fragmenten zou doen slinken.
Alles aarzelingen, waar minder in zich zelf
gekeerde geesten geen last van hebben, maar
die de lichtelijk trieste verlegenheid, waar
mee zulk een mensch de vervlogen jaren over
ziet, verklaren.
Erens heeft rechten gestudeerd in Bonn
(waarover hij hier niet veel vertelt) in Parijs
en in Leiden en vestigde zich na zijn promotie
tijdelijk in Amsterdam, waar hij van wat de
beweging der tachtigers genoemd is een op
merkzaam getuige werd, die door zijn eruditie
Als u toch iets moet verliezen
..fc? En u hebt 't voor 't kiezen
'$^0; liever dan een uur
Dan uw verd'ren levensduur!
in dien kring werd gewaardeerd en in de
vriendschap der bonzen werd opgenomen.
Dat hij tevoren in Parijs op eenzelfde wijze
met een litteraire generatie had omgegaan,
die onze beweging van '80 goeddeels be
vruchtte, deed hem in den Amsterdamschen
kring een plaats innemen, waarop hij infor
meerend kon werken zonder zelf op den voor
grond te treden of daarvoor zelfs erkenning te
oogsten Hij kon royaal zijn met zijn kennis
van zaken zonder er profijt van te trekken
Zijn uitzonderlijke positie in dat milieu, als
Limburgsch Katholiek tusschen een op reli
gieus gebied vrijwel onafhankelijk stel gees
ten. heeft met het eigen karakter die daden
loosheid misschien in de hand gewerkt. Hij
bleef de beschouwer, de bepeinzer van wat er
om hem heen voorviel, en juist daaraan dan
ken wij thans die aardige, vaak hartelijke ka
rakteristieken en herinneringen van en over
bijna ieder, die in de beweging een plaats
heeft ingenomen. Het Amsterdamsche kunst
leven uit dien tijd vond daardoor in Erens een
te boek-steller van de histoire anecdotique,
die op de beweging zelve zoowel als op de los
staande figuren het licht uit z ij n lantaarn
werpt. Een visie die de persoonlijke visie van
Erens blijft, doch onschatbaar is als docu
ment, buitengewoon onderhoudend is als
voornaam gehouden causei'ie, die een aan
leven rijke periode van geestelijk en maat
schappelijk bestaan op wijsgeerig-welwillende
wijze omvat
Alle namen te noemen van wie in Erens'
werk ten tooneele worden gevoerd lijkt een
onbegonnen werk. Eer zou men geneigd zijn
te zeggen, dat er niemand ontbreekt. Van de
bonzen natuurlijk geen enkele, maar ook de
bijlotmers worden herdacht, zelfs de kostjuf-
frouwen bij wie de goden logeerden krijgen
een vriendelijk woord.
En zoo de lezer zich aan deze Amsterdam
sche herinneringen voldoende verheugd heeft,
raad ik hem aan ook Erens' Parysche Souve
nirs in den aanvang van het boek nog eens
door te nemen. Er zijn er ten onzent slechts
enkelen die persoonlijke herinneringen aan
Maurice Barrès, Mallarmé. Verlaine en zoo
vele anderen mochten schrijven.
J. H. DE BOIS.
willig. Na den oorlog wilden mijn vrienden
en ik een beter Duitschland helpen bouwen,
een Duitschland dat een geëerd lid der Ver-
eenigde Staten van Europa zou worden. Het
is ons niet gelukt, doch we gaven onze beste
krachten aan de poging. Hoe zou ik daarom
Duitschland kunnen haten? Ik haat alleen
als socialist een regime. En het regime haat
mij, omdat ik een der uitgestootenen ben, die
het oor der gansche wereld hebben!"
Roosevelt's sociale kruistocht.
Ludwig spreekt langzaam, gemeten. Zijn
stem verheft zich niet. Hij ontleedt weten
schappelijk. zonder hartstocht, daardoor over
tuigt hij zoo.
Ik kijk zijn werkkamer rond, hoog van zol
dering, breed van ramen, spaarzaam gemeubi
leerd. Doch alles hierin is schoon. Op den
breeden schoonsteenmantel ligt een brok mar
mer van het Parthenon, één kant ver-goud
door tweeduizend jaar Atheenschen zonne
schijn, een geschenk van Venizelos. Tegen
een kleine vaas met bloemen staat een por
tretje van Simon Bolivar, den Bevrijder van
Zuid-Amerika, een edel Spaansch gelaat. „Op
deze wijze worden we vertrouwd met elkaar",
merkt Ludwig op. „Ik ben zijn leven aan 't
beschrijven, voornamelijk naar Spaansche
bronnen. Het is een opdracht van de regeering
van Venezuela. Wellicht het eerste contract
ooit door een i-egeering aan een auteur en
een buitenlandsch auteur bovendien ge
geven om een woord-poi-tret van een nationa-
len held te schilderen!"
Ludwig's „onderwerpen" trekken aan mijn
geest voox-bij. Zijn gesprekken met Mussolini
in het Palazzo Venezia,, met Masarijk in het
kasteel van Lani. En vandaar weer een ander
contrast: met Roosevelt in het Witte Huis. Ik
vroeg hem. welk van zijn onderwerpen hem
het naast aan het hart lag. Zonder aarzeling
antwoordt hij: „Masarijk".
„Doch ik ben een groot bewonderaar ge
worden van President Roosevelt", voegt hij
er onmiddellijk aan toe. „Liberty, het Ame
rikaansche weekblad, had me opdracht gege
ven zijn leven te beschrijven, ofschoon een
groot deel hunner lezers niets van den presi
dent moesten hebben". Een lach: ..De brieven
die we gekregen hebbenIk bestudeerde
niet alleen den President, doch ook zijn om
geving, zijn vrienden en zijn vijanden. En
waar ik het Amerikaansche karakter door
verschillende lezingen-tournée's had leeren
kennen, gaf mij dit uitzondex-lijke mogelijk
heden. Hij is een sociaal baanbreker van zulk
een statuur, dat wij in Europa het eenvoudig
niet beseffen kunnen!" Plotseling: „Doch als
je erover gaat peinzen, hoe weinigen zullen
hun roem overleven! Ik vond eens in een een
zaam dox-pje op de Argentijnsche Pampas een
plaat van Dante aan den wand hangen. Wie
herinnert zich nog de machtige staatslieden
en vorsten van zijn tijd? Goethe, op zijn
Olymp. moeten de troebelen van onzen tyd
wel gering voorkomenM
Oorlogsschaduwen.
Emil Ludwig gelooft, dat oorlog bijna on
vermijdelijk is. Het eenige dat een catastrofe
verhinderen kan. is haar zijn meening, een
verbond der groote democratische staten. Hij
is overtuigd, dat de dictaturen het op den
duur zonder een krijg niet zullen kunnen
houden.
„Heel hun systeem is gebaseerd op overwin
ning na ovex-winning. De opkomende Duitsche
generatie is vol van een heilig enthousiasme,
een brandende vlam, doch jammer genoeg
naar een verkeerd doel gericht. Het eenige
aspect, dat mij optimistisch maakt, is de ir
realiteit van de as-Berlijn-Rome. niettegen
staande al de humbug. De Anschluss heeft
Italië meer te denken gegeven, dan het fas
cisme openlijk kan toegeven. Die druk van
Groot-Duitschland, niet alleen op de Italiaan-
sche grens doch ook op Italiaansche levens
belangen elders, moet nog groeien. En in
dien het tot een kritiek punt mocht komen,
acht ik nog heel wat mogelijk. Want Musso
lini, hoezeer ik het ook met zijn ideologie on
eens ben, is verreweg de gewiektste en de be
gaafdste diplomaat de Duitschex-s, die
slechts éénmaal een diplomaat hadden, Bis
marck, halen niet daarbij."
„Nog niet zoo lang geleden", vertelt Ludwig,
„kwam een der rijkste menschen in Europa
me opzoeken. Vroeger, als een schrijver een
paar stuivers opzij gelegd had, was hij het,
die naar den bankier ging om te informeeren,
hoe zijn spaardulten te beleggen. Doch de tij
den schijnen te veranderen: ditmaal kwam de
financier den auteur consulteeren. Hij pre
tendeerde niet mijn boeken te kennen. Hij
vroeg me op den man af, wat ik van de inter
nationale situatie dacht. Doch we praatten
langs elkaar heen. Ik sprak met mijn hart, ik
zag ideologieën botsen; hij zag slechts millioe-
nen en manoeuvreerde die van land tot land,
naarmate ik mijn theorieën ontwikkelde....
Doch het was een allemachtig flatteus com
pliment", meesmuilt Ludwig.
Gevleugelde overwinning.
In het wondex-schoone kanton Tessin, Ita-
liaansch-sprekend Zwitsexiand, heeft Ludwig
zijn huis gebouwd. Met de jaren en met het
komen van het succes weid het vergroot en
verfraaid, totdat het heden een idyllisch
schoone residentie is, genesteld tegen den flu-
weelen bergnxg, uitziende over den intens-
blauwen spiegel van het Lago Maggiore. De
tuin-terrassen geuren van de heerlijkste bloe
men, pauwen sleepen er trotsch hun zijige
staarten onder palmen en tusschen rhodo
dendrons. Op een hoek der balustrade staat
een prachtige bronzen kopie van de Gevleu
gelde Overwinning van Samotrace..
Emil Ludwig schiep zich zijn eigen over
winning. Zijn visie en zijn talent droegen
zijn faam naar alle landen. In zijn gasten
boek staan de namen van Louis Ferdinand
von Hohenzollern, van Chamberlain en Stre-
semann; Brüning en Braun, Toscanini en
George Bernard Shaw zaten aan zijn tafel.
„Geschenken des levens", lacht Ludwig.
Doch het bewijst een succes, waarop een man
trotsch mag gaan. En het verklaart het een
voudige en hartelijke onthaal, dat men in
Moscia vindt.
KEES VAN HOOK.