ftaeêijksche Ómumw AMSTERDAM'S RAAD stelt commissie van onderzoek in Erfpachtskwestie aan de orde. N.V. Wed. OOSTEN &Z00N's Het prettige geluid. DONDERDAG 12 JANUARI 1939 HAARDE M'S D A G B E A D 3 (Vervolg van pag. 1.) Interpellatie Kits/.. De heer Kitsz sprak zijn vreugde er over uit, dat beschuldigingen zooals deze thans zijn geuit tegen leden van den raad en van het college in alle vrijheid en openbaarheid kunnen worden behandeld. Zij die uit deze beschuldigingen het meest trachten te slaan, zouden, indien zij de baas waren, een dergelijke behandeling in het openbaar niet toestaan. Het is spr. bekend, dat het juist de handelaren in erfpacht zijn, de knoeiers in het bouwbedrijf, die bijna allen lid van de N. S. B. zijn. Spr. herinnert aan de opmerkingen, die bij de behandeling van de begrooting door mr. De Groot zijn gemaakt over den handel in erfpacht te Amsterdam. De wethouder zegde éen onder zoek toe. Maar veertien dagen tevoren had hij al een brief naar de sociaal-democratische raads fractie gezonden met ernstige beschuldigingen tegen zijn partijgenoot Gulden. De raad had hieromtrent door het college, niet door de pers ingelicht moeten worden. Hier schuilt de fout van den wethouder, de oorzaak van alle publi caties. Er is in den laatsten tijd iets gebeurd in de Amsterdamsche bouwwereld. Een aantal bouwers heeft zich onttrokken aan het gezag van Amstels Bouwvereeniging. Daarna zijn de praatjes gekomen. Er ligt nu een brief met ernstige beschuldigingen van een wethouder tegen een raadslid. Of deze beschuldigingen zijn juist, en dan hoort het raadslid hier niet thuis, of zij zijn niet juist, en dan heeft deze wethou der noodeloos een raadslid in opspraak ge bracht. In ieder geval is het nu duidelijk, waar om in Amsterdam geen goedkoope volkswo ningbouw mogelijk is. Maar wat zullen B. en W. doen om aan de misstanden, die niemand ontkent, een einde te maken? Het onderzoek betreft een raadskwestie en dient in handen van den raad te blijven. Daar om heeft spr. het amendement Jansma niet ge steund. Hij dringt er op aan, dat deze commis sie niet uitsluitend uit vertegenwoordigers der groote partijen zal bestaan. Hij eindigt tenslotte met het herhalen van zijn vraag, waarom de wethouder bij de behandeling van de begrooting niet de hem toen reeds bekende feiten heeft medegedeeld. Verklaring van wethouder De Miranda. Hierna was het woord aan den wethouder van Publieke Werken, den heer S. R. de Miranda. De raad, waarvan ik van 1911 af deel uit maak, aldus de wethouder, terwijl ik sinds 1919, met enkele onderbrekingen de stad als wethou der dien, zal, evenals de burgerij, onder den indruk zijn gekomen van publicaties, waarin de eer en goede naam van den oudsten wethouder van de hoofdstad wordt aangetast. Ten overstaan van u allen en ten aanhoore van de geheele burgerij, verklaar ik mij vol komen vrij te voelen van welke handelwijze ook, die den toets eener eerlijke critiek niet kan doorstaan. Nimmer is mijn beleid door een ander element beïnvloed dan dat, ontleend aan het algemeen belang, aan den wensch, mijn stad met hart en ziel zonder eenige nevenbedoeling, te dienen. Het nastreven van persoonlijke belangen van mijzelf of van wie dan ook, is mij immer vreemd geweest en zal mij altijd vreemd blijven, Na dit persoonlijk woord ging spr. over tot de beantwoording van den interpellant. Nu het wel vaststond, dat er een commissie van onderzoek zal worden benoemd, zou spr. groote soberheid in acht nemen. Vraag 1 is eenvoudig te beantwoorden. Bur gemeester en wethouders hebben kennis geno men van het artikel in het ochtendblad van de Telegraaf van 6 Januari j.l. Zij hebben zich afgevraagd hoe het mogelijk is, dat een dergelijk artikel, zonder dat hun te voren iets gebleken is van het voornemen tot publicatie, zonder dat eenigerlei inlichting bij het col lege is ingewonnen, kon verschijnen. Op vraag 2 of B. en W. het dan niet ge- wenscht achten, dat de raadsleden door B. en W. volkomen worden ingelicht instede door middel van de pers, antwoordt spr., dat B. en W. zich bij alle te behandelen zaken beijve ren. den raad in te lichten. Maar zij achten het ondoenlijk en ook ongewenscht op pu blicaties van den aard als in „De Tele graaf" van 6 Januari j.l. zijn verschenen, eige ner beweging in te gaan, niet „De Telegraaf" maar de raad staat aan het hoofd der ge meente. De raadsleden, hebben hun eigen rechten. Van een daarvan, het interpellatie- recht, heeft de heer Kitsz gebruik gemaakt en B. en W. juichen dit toe. De wethouder herinnert aan de korte ver klaring door hem aan de pers verstrekt, welke is opgenomen in de avondbladen van Vrijdag 6 Januari j.l. Burgemeester en wethouders ontkennen de juistheid van de genoemde berichten. Zij voegen daaraan het volgende toe Zij ontkennen met groote beslistheid dat het stelsel van erfpacht aanleiding behoeft te geven tot minder oirbare praktijken, Ook bij verkoop van gronden kunnen zich onbehoor lijke handelingen voordoen. Booze geruchten. Wel erkennen zij, dat de uitgifte in erf pacht herhaaldelijk tot booze geruchten aan leiding heeft gegeven. Bij vorige gelegenheden concentreerden de booze geruchten, welke in de bouwwereld re gelmatig de ronde doen, zich op de af deeling grondbedrijf, Toen, door het besluit van de hypotheekbanken om geen hypotheek op erf- pachtsgronden te geven, waardoor de bouw nijverheid ernstig getroffen werd, de wethou der, mede ter bestrijding van de werkloos heid. zich verplicht gevoelde, zich meer direct met enkele gevallen van uitgifte van grond in erfpacht bezig te houden en daarbij zijn bij zondere aandacht besteedde aan de bou wers, die beweerden de deuren van het grond bedrijf gesloten te vinden, toen verplaatste zich het booze gerucht van den dienst naar het beleid van den wethouder. Of er practijken zijn, waarvan voortwoeke ren onmogelijk kan worden gemaakt, zal de te benoemen commissie hebben na te gaan. B, en W. herinneren den raad er aan, dat op 3 December 1925 de raadsleden Woudenberg, Gulden. Spier, en Klaas de Vries den raad voorstelden Burgemeester en Wethouders uit te noodigen een onderzoek te doen instellen naar de mogelijkheid van maatregelen, die beoogen een einde te maken aan het uitge ven van gemeentegronden in erfpacht aan personen of rechtspersoonlijkheid bezittende instellingen, die het erfpachtsrecht met spe culatieve doeleinden in handen nemen. Dit voorstel is in de raadszitting van 7 De cember 1925 door B. en W. overgenomen. Verschillende voorstellen inzake de erf pachtsuitgifte zijn sedert dien door den raad behandeld. Naar aanleiding van bij de behandeling van de begrooting 1930 gevoerde debatten is een commissie van onderzoek ingesteld naar de klachten over erfpachtsuitgifte van grond door het grondbedrijf en rapport dier com missie. Deze commissie, bestond na eenige mutatie uit de heeren Spier, lid-voorzitter en Ossen- dorp, Romme, Rutgers en Thijssen, leden. Blijkens het door de commissie op 8 Juni 1931 uitgebrachte verslag heeft zij, in over eenstemming met de haar in algemeene be woordingen gegeven ruime opdracht en be voegdheid als haar taak geformuleerd: te on derzoeken: 1. Of, en zoo ja, in welke mate bij het uit geven van erfpachtsgronden door het gemeen telijk grondbedrijf onregelmatigheden, even tueel corruptive handelingen, plaats hadden; 2. Of er ook nu nog handel wordt gedreven in erfpachtsrechten. De commissie kwam tot de conclusie dat zij na grondig onderzoek van alle te harer ken nis gekomen klachten, in zake uitgifte van erfpachtsgronden, eenparig tot de slotsom is gekomen niet alleen, dat haar niet is ge bleken van onbehoorlijke bevoordeeling of van andere handelingen van corruptieven aard, maar tevens, dat naar haar overtuiging derge lijke handelingen niet aanwezig zijn en dat van alle beschuldigingen van „krasse bevoor rechting, fraude, omkooperij", en dergelijke geen schijn of schaduw is overgebleven. Handel in erfpachtsgronden. Het tweede aan de commissie ter onderzoek opgedragen onderwerp, n.l. de vraag of er nog handel wordt gedreven in erfpachtsgron den, vergt vrij wat minder omvangrijke be spreking; het antwoord op deze vraag moet toestemmend luiden, alhoewel vermoedelijk de omvang van den handel minder groot is ge worden. Op 8 Maart 1934 richtte de directeur dei- Publieke Werken een schrijven aan den wet houder voor de publieke werken, waarin hij uiting gaf aan de gevoelens bij hem gewekt, door de telkens geuite aantijgingen ten op zichte van de gestie van den dienst der pu blieke werken met betrekking tot de uitgifte in erfpacht van gemeenteterreinen en waarin hij 't alternatief stelt: of instelling eener per manente commissie van onderzoek naar klach ten op dit punt, of persoonlijke bemoeiing van den er bij betrokken wethouder met die uit gifte. De toenmalige wethouder voor die publieke werken heeft deze aangelegenheid op 9 en 16 Maart 1934 ter tafel van B. en W. gebracht. Na ampele bespreking besloten B. en W. in hun vergadering van 16 Maart 1934 den wet houder uit te noodigen een schrijven van B. en W. aan den directeur te doen ontwerpen, waarbij dezen wordt bericht, dat zij volledig vertrouwen stellen in de integriteit van de ambtenaren, die bij den diénst der publieke werken belast zijn met de voorbereiding van de voorstellen tot uitgifte in erfpacht van ge meentegronden en dat zij de herhaaldelijk verspreide geruchten, dat bij die uitgifte de een voorgetrokken, de ander achtergesteld wordt, beschouwt als laster. Zij achtten dan ook noch voor het instellen van een commissie noch voor persoonlijke bemoeiing van den wethouder grond aan wezig; het wil hun voorkomen, dat zoowel de eene als de andere maatregel, juist voedsel zou kunnen geven aan de meening, dat de geruchten, welke zij laster noemen, eenigen grond van waarheid bevatten. Uit deze opsomming blijkt, dat en burge meester en wethouders en de raad zich her haaldelijk met deze materie hebben bezig ge houden. De kwestie-Gulden. Op de vraag, waarom de wethouder zijn be zwaren tegen den heer Gulden niet in het ONZE begint MAANDAG 16 JANUARI a.s., des morgens 10 uur. - ZIE DE ETALAGES. ZATERDAG IS DE ZAAK GESLOTEN. Compl. Woninginr. Barteljorissfraat 13-17 - Haarlem (Adv. Ingez. Med.) college van burgemeester en wethouders aan de orde heeft gesteld deelt spr. mede, dat hem van de zijde van een zijner hoofdambtenaren enkele mededeelingen zijn gedaan, niet ge staafd door bewijzen, welke hem allereerst aanleiding gaven niet tot een gesprek onder vier oogen met den heer Gulden, ook niet tot een bespreking met het bureau zijner fractie, doch wel tot het ronduit stellen van enkele vragen in de vergadering van zijn fractie. De voorzitter verzocht spr. toen de kern punten van zijn bezwaren te willen formulee ren, waaraan hij heeft voldaan. Het door den heer Gulden gegeven antwoord was in de fractie nog niet behandeld, toen sprekers brief in de Telegraaf werd gepubli ceerd. Eerst wanneer zou zijn gebleken, dat het antwoord onbevredigend was, zou er aan leiding zijn geweest de zaak in het college van B. en W. aan de orde te stellen. Ten aanzien van de handhaving van de re putatie van den Amsterdamschen raad, ken ik vriend, noch partijgenoot, zegt spr. Op de vraag van den interpellant, of B. en W. het niet noodzakelijk achten het reglement van orde zoodanig te wijzigen, dat hierdoor de opgelegde geheimhouding voor de leden van de commissie van bijstand wordt opgeheven, zoodat ook raadsleden, die geen deel uit maken van de commissie van bijstand, meer aan de weet kunnen komen dan thans het ge val is, antwoordt de wethouder, dat voortijdige publicaties van aangelegenheden, die in voor bereiding zijn, onteigeningszaken, uitbreidings plannen, aankoop van gronden enz., waarom trent de wethouder advies inwint van de com missie van bijstand zeker in strijd kunnen ko men met het gemeentebelang. Dergelijke be sprekingen dienen een vertrouwelijk karakter te blijven houden. In geen geval mag uit het slot van de vraag van den heer Kitsz de conclusie worden ge trokken. dat de commissie van bijstand zich er toe zou leenen zaken, die het daglicht niet zouden mogen zien in besloten kring te be handelen. B. en W. hebben dus ernstig bezwaar de vertrouwelijkheid van de gedachtenwisseling in de commissie van bijstand op te heffen. Hiermede heeft spr. de vragen van den interpellant beantwoord. Laat nu de straks te benoemen commissie zich alle stukken en besluiten doen voorleg gen, het gevoerde beleid voor de stad minu tieus onderzoeken en dan haar oordeel uitspre ken. Spr. wacht dat oordeel in volle gerust heid af. Toelichting van den voorzitter. De voorzitter, mr. Kropman, wil na den wet houder van P. W. nog een enkel woord spreken. Met den meesten nadruk en zonder reserve verklaart spr., dat B. en W. van het recherche onderzoek kennis hebben gekregen Vrijdagmor gen uit de bladen, terwijl de voorzitter van den raad officieel pas Dinsdag kennis hiervan heeft gekregen. Zonder reserve verklaart spr. verder, dat de verhouding tusschen den wethouder van Publie ke Werken en zijn dienst, in het bijzonder den directeur van dezen dienst, altijd normaal is ge weest. In de derde plaats verklaart spr. plechtig, dat geen enkele brief van den directeur van P. W. het college heeft bereikt buiten den wethouder om. Alle brieven van den directeur van P. W. zijn via den wethouder van Publieke Werken ge- De vereeniging van beeldende kunstenaars .De Brug zal Zaterdag a.s. in het Stedelijk Museum te Amsterdam haar jaarlijksche tentoonstelling openen. Het inrichten der expositie gaan, die van eiken brief kennis kon neinen al vorens deze bij het college kwam. Van het dos sier hebben alle leden van het college van B en W. kennis genomen. Naar aanleiding daarvan hebben de burge meester, de wethouder van P. W. en de direc teur van P. W. de zaak gezamenlijk besproken. Naar aanleiding van deze bespreking heeft het college een brief gezonden, d.d. 30 Dec. aan den directeur van P. W., waarin het college conclu deert, dat er geen aanleiding bestaat tot het in stellen van een onderzoek. Spr. heeft den directeur van Publieke Werken, den heer de Graaf, diens oor deel over dezen brief gevraagd. Deze antwoordde: „Ik ben volkomen content. Ik voel me gedechargeerd, ik kan weer werken." Spr. vond deze mededeeling noodig om elke legendevorming tegen te gaan. Repliek van den heer Kitsz. De heer Kitsz, repliceerend, blijft van mee ning, dat de wethouder, zelfs al had hij slechts onbewezen vermoedens, zich tot den raad en niet tot zijn fractie had moeten wenden. De voorzitter der soc. dem. raads fractie aan het woord. De voorzitter der soc. dem. raadsfractie, de heer J. W. Matthijsen, zegt dat de publica ties van Vrijdag j.l. vooral bij zijn fractie groote verbazing hebben gewekt. Hoe is het mogelijk, zoo vraagt spr., dat de regeering den rijks rechercheurs opdracht geeft tot een onderzoek naar een zoo ernstige gemeentezaak en daarbij haar vertrouwensman in de hoofdstad, burge meester De Vlugt, wien zij vermoedelijk bin nenkort een ongewoon blijk van vertrouwen zal geven door hem te verzoeken, als burgemeester van de hoofdstad aan te blijven, passeert. Men heeft zich erover verbaasd, dat de soc. dem. fractie den heer Gulden niet heeft losge laten. Maar zoo iets doet men niet onder kame raden op grond van twijfelachtige beschuldi gingen, die tendeele al tevoren onjuist zijn gebleken. Vrijdagsmiddags heeft spr. gevraagd het oor deel van den voorzitter over wethouder De Miranda. Dit luidde: absoluut integer, dit oordeel uit deze bron heeft voor spr. eenige be- teekenis gehad. Men speelt nu zelfs tegen een zoon van een wethouder uit, dat deze een ho norarium voor een afgewezen bemoeiing heeft teruggezonden. Spr. begrijpt nu de verzuchting van een wethouder, dat men, alvorens dit ambt te aanvaarden, eigenlijk zijn huishouden moet opbreken en zijn kinderen afmaken. Men verwijt den wethouder, dat hij zich niet tot het college heeft gewend met zijn bezwaren tegen Gulden. Maar het gaat toch niet aan, als men van iemand iets hoort, deze voor een ge recht te sleepen zonder eerst hem zelf over deze beschuldigingen te hebben gesproken. Men verwijt de soc. dem. fractie, dat zij, in dien het onderzoek naar Gulden's houding on gunstig zou zijn uitgevallen, de zaak onder zich zou hebben gehouden. Dit is niet waar en spr. kan dat toevallig bewijzen. Hij heeft zich n.l tot den burgemeester gewend met de vraag, of deze, bij het onderzoek naar de erfpachts kwestie, dat deze pas beëindigd had, iets had ontdekt, waardoor Gulden gecompromitteerd kon worden. Het antwoord luidde beslist ontkennend en spr. heeft dat aan de fractie overgebracht. Spr. herinnert aan alle vorige onderzoeken naar de erfpachtsuitgifte. Er is nu eenmaal een tekort aan bouwgrond in Amsterdam. Als sommigen grond krijgen en anderen niet, ontstaat de vraag: Waarom hij wel en ik niet? Hier ligt de oorzaak van het geroddel en de praatjes. Het verdere debat. Aan het verdere de-bat werd deelgenomen door den heer Roobol (chr.-dem.), mej. Mi- Te n d e 1 o o (v.d.) den heer Seegers (com- mun.), mr. van Wijk (r.k.)Boissevain (lib.), mr. Jansma (lib.), ter Haar (c.h.), Wo 11 j e r (a.r.) Mr. Van Wyck verklaarde te willen weten hoe de wethouder staat tegenover zijn brief met de beschuldigingen aan het adres van den heer Gulden. Handhaaft de wethouder deze beschuldigingen of, indien niet, op welke gronden is de wethouder dan van deze be schuldigingen teruggekomen? Voorts stelde spr. de vraag of het wel in orde is. dat in de commissie voor publieke werken leden zit ten, die zooveel belang-hebben bij zaken, die daar behandeld worden? Spr. stelde voor, 't voorstel van den her Matthijsen uit te breiden tot een onderzoek niet alleen naai de wijze van de uitgifte van erfpachtgronden, maar ook naar den verkoop van gemeente eigendommen. In deze commissie zou naar zijn oordeel geen s. d.-lid zitting moeten hebben De heer de Miranda wees er in zijn repliek op, dat de commissie ook den brief met de bezwaren tegen het raadslid Gulden te behandelen krijgt, terwijl de heer M a t- thijsen geen enkele reden zag de soc.- democraten van het werk der commissie uit te sluiten. Hierna hadden de stemmingen plaats en wer den de leden der commissie benoemd. De voorzitter verklaarde nog, dat de commis sie geen doofpotcommissie zou zijn en spoedig met haar werk zou beginnen. Volgens „Het Volk" zou dit reeds hedenochtend kwart over negen zijn. VOOR DE 36STE MAAL VEROORDEELD. De Amsterdamsche rechtbank heeft een 41- jarigen monteur, die reeds 35 maal veroor deeld is, thans wegens diefstal en oplichting 1 veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf met aftrek van de voorloopige hechtenis. De man heeft zich een groot deel van zijn leven bezig gehouden met kleine diefstalletjes, oplich- tinkjes en verduisteringen. Nu heeft hij een fiets weggenomen en elders wist hij onder een valsch voorwendsel een rijwiel uit een stalling mee te nemen, Een halve eeuw geleden Uil Haarlem's Dagblad van 1889. 12 Januari: EEN SCHOUWBURG VERBRAND De stadsschouwburg te Novgorod in Rusland is gedurende een voorstelling totaal afgebrand. De brand was ontstaan door het springen van een gasbuis. Twee personen zijn in het gedrang dood gedrukt en een groot aantal hebben brandwonden bekomen Vandaag heb ik erg laat maar met uw permissie: ik laat mij maar ééns in de maand knippen den laatsten Nieuw jaarswensch in ontvangst genomen. Het was die van den kappersbediende in een andere stad. De man had mij nog nooit gezien en dus waardeerde ik zijn goedgezindheid jegens den vreemdeling in verdubbelde mate. Ik heb hem, vóór het dub beltje, gevraagd of hij het heusch echt meen de en hij zeide: „Ja, ik gun al m'n mede- menschen een gelukkig 1939. op 'n paar na, maar die komen hier niet". En na het dub beltje zei hij: „Als alle menschen het zoo écht meenden als ik het meen, dan was de wereld anders, meneer". Dat was een prettig geluid van dien vreemden kappersbediende en Ik heb er den heelen dag over nagedacht. Ik geloof inderdaad, dat hij eerlijk was. een man in wien geen bedrog is, en ik ben daar blij mee. Want er zijn menschen genoeg, die het niet meenen, er zijn zelfs menschen die het tegendeel meenen, wanneer ze met een aller vriendelijkst gelaat de allervriendelijkste din gen zeggen. Het merkwaardigste daarvan is niet, dat die lieden huichelachtig zijn, maar wel dat zij denken dat anderen dat niet voe len. Al die menschen met die vriendelijke ge zichten, als het u goed gaat en met die mee warige gezichten, wanneer het u slecht gaat, bedoelen het precies andersom en niemand die dat niet ziet en begrijpt. Ik heb iemand gekend, die er als de kippen bij was om mij met een droevig gelaat moed in te spreken, wanneer ik een slecht rapport had en hoe be ter rapport zijn eigen zoon had, des te be droefder deed-ie tegen mij. Als knaapje, wien de jongenskiel om de schouderen gleed, be greep ik die onwaarachtigheid al en ik had dien keurigen ouden meneer wel gaarne een fikschen klap in het aangelaat gegeven, wan neer dat niet ten strengste verboden ware. Dit, deze menschenkennis, is ook de die pere ooi-zaak van de discretie, die sommige menschen ten opzichte van hun inkomen be trachten. Ik heb dat nooit zoo belangrijk gevonden. Ik vind een verschil van honderd of twee- of driehonderd gulden niet zoo buitengewoon belangwekkend, maar er is voor die geheim zinnigheid wel reden, wanneer je weet hoe veel menschen geel-en-groen van jaloersch- heid worden, wanneer een ander het een tien tje beter heeft dan zij. Hoe ouder ge wordt, hoe sceptischer ge komt te staan tegenover den Nieuw jaarswensch van, laat ik zeggen, eenige uwer medemenschen en derhalve, ook om deze reden, Is het zooveel heerlijker terug te denken aan uw jeugd, waarin veel bedrog in de menschen u vreemd en oneigen was. Hoe prettig is het ook een kappersbediende te ontmoeten zoo aardig en zoo eerlijk, zoo idea listisch en zoo goed als dien, welken ik van morgen heb ontmoet. Laten wij, nu het nieuwe jaar niet zoo gloed nieuw meer is en nu wij zonder aarzelen de tweede 9 van 1939 boven onze brieven heb ben leeren schrijven, zulk een eenvoudigen en onopvallenden man gedenken en ons voor nemen ons aan hem ten voorbeeld te stellen. Dan zal het ons de volgende 353 dagen goed gaan in net bewustzijn dat het anderen goed gaat. Zelfs: dat er zijn wien het beter gaat aan ons zelf. Ik heb een vriend die een ton per jaar verdient en wilt u wel gelooven dat ik daar bepaald gelukkig om ben, telkens wan neer hij mij een tientje leent? Mr. E. ELIAS. De protestresolutie der rechts faculteiten. Een verklaring der Zwitscrsche faculteiten. Men herinnert zich de protestresolutie te gen de vervolgingen wegens geloof, ras of overtui iging, onder teekend door meer dan 100 rechtsfaculteiten van universiteiten uit alle werelddeelen. De rechtsfaculteiten der zeven Zwitsersche universiteiten Bazel. Bern, Zürich, Fribourg, Genève, Lausanne en Neuchatel be hoorden niet tot de anderteekenaars, maar hebben thans gemeenschappelijk de volgende resolutie aanvaard: „De Zwitsersche rechtsfaculteiten staan niet onverschillig tegenover de talrijke, ern stige inbreuken op de grondbeginselen van het recht, waarvan de wereld sedert meer dan twintig jaren getuige is. Zij hebben zich tot nu toe steeds onthouden van iedere manifes tatie van den aard, als waartoe thans het initiatief werd genomen. Zij wijzen echter iedere politieke interpretatie van het feit. dat zij deze protestresolutie niet hebben onder teekend, met nadruk van de hand. Zij betreu ren iedere rechtsschennls, door wie ook ge- plee. d. De Zwitsersche rechtsfaculteiten zul len met volle kracht de rechtsbeginselen, waarvan de verbreiding haar is opgedragen, handhaven en keuren alle daden van vervol ging, alle dwang- en strafmaatregelen zonder vorm van proces, benevens alle inbreuken op de rechten van den mensch, met nadruk af." Auto slipt en vliegt tegen boom. Bestuurder zeer zwaar gewond. Woensdagmiddag om twee uur is op den Noordbroekscheweg te Slochteren een auto, komende van Noordbroek en op weg naar Slochteren, door de gladheid van den weg geslipt en tegen een boom gereden. In de auto was alleen de gehuwde 30-jarige bestuurder J. Roseboom uit Scheemda geze ten. Hij werd uit den wagen geslingerd en bleef bewusteloos op den weg liggen. Met ern stige verwondingen en een verbrijzeld been werd de man opgenomen en op advies van twee geneesheeren uit Slochteren per Groene Kruisauto naar het Academisch Ziekenhuis te Groningen vervoerd. Zijn toestand is zeer ernstig. De auto werd totaal vernield.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 5