PmscliSktake
In Engeland.
HOOC SPEL
ZATERDAG 8 APRIU 1939
HA" A'RE EM'S DAGBEAD
3
r IJ haten elkaar als Velt en Brecht"
heette het destijds in de streek.
j Het was een oeroude, een onuit-
roeibare haat. welks laatste oor
zaken men niet meer kende; een haat, die zoo
diepgeworteld was, als onder vreemden nooit
voorkomt, een haat, die ook juist zijn oor
zaak vond in de verwantschap, waardoor men
zichzelf in het wezen van den ander terug
vindt. Want Veit Hofstetter en Brecht Hof-
stetter waren neven.
Ergens stond nog de voorvaderlijke hofstede
van beiden, reeds lang in vreemde handen. Zij
heetten ook steeds weer Veit en Brecht, de
oudste zoons der vijanden, zoodat de haat tot
in de namen bewaard bleef. De vader van
den jongen Veit had den vader van den jon
gen Brecht door geldzaken, waarvoor hij een
strooman gebruikt had, in het ongeluk ge
stort, in het cachot laten werpen en had het
toen klaargespeeld, zijn verbanning uit de
gemeente door te zetten, zoodat de Brechts
nu in Alberode woonden. Maar deze bleven
vastberaden met alle tegenstanders van de
Veits, daarginds in Buchwende, in contact,
zoodat deze haat reeds bijna het geheele dal
in twee kampen verdeelde. Toen in den laat-
sten herfst op een van de korenzolders der
Hofstetters in Buchwende brand uitbrak,
wist men. dat de Brechts daar op een of andere
wijze de hand in gehad hadden, al kon men
het ook niet bewijzen. Zoo was er geen ver
trouwelijk uur, ja geen gebed bij de Hof
stetters. in Alberode niet en in Buchwende
niet, dat niet door den haat op een of an
dere wijze vergald of vergiftigd werd.
Het was in den tijd, als de bergen en de
hooge deelen van de dalen nog onder de
sneeuw liggen, maar uit de diepte ons al het
jonge groen en het warme bruin tegenglan-
zen. De nachten -zijn nog bitter koud, maar
tegen het middaguur gloeit de prille zon op
de sneeuwhellingen, die als émaille schitte
ren. Het donderend geraas der lawines klinkt
tot in het dal. De lichte zilverblauwe hemel
gaat over in een donkerblauw, ln een zwart
achtig blauw, de bosschen wegen in hun
paars zwaar op de bergen, en de sterren
groeien en flikkeren, alsof ook zij ontdooiden:
dat is de föhn, die over den bergkam slaat, de
warme wind, die de wolken als door magische
krachten doorglanst en de zinnen dronken
maakt als zware wijn.
Om dezen tijd schreef de jonge Brecht aan
den jongen Veit, zonder dat iemand er van
wist:
„Het is tijd. Op den dag voor Paschen. als
de zon boven den Horn staat, op het Bödele
achter de Gamsweid".
Veit begreep en schreef Brecht niet minder
heimelijk terug:
„Het is tijd".
Zij hadden het niet geschreven, maar zij
gingen beiden zonder wapenen, zonder mes,
zonder boksbeugel en zonder lasso; want er is
een haat, die alleen met de handen, met de
armen, met het lichaam kan worden uitge
vochten. Ieder van hen ging nog éénmaal
alles langs, wat hem lief was, om zijn kracht
te stalen, zijn haat te voeden; want ook de
overwinnaar zou nooit meer terugkeeren;
bloedschuld maakt vogelvrij.
En elk van de twee zweeg. Want het scheen
hun tijd, er een eind aan te maken.
Hun wegen waren ongeveer even lang.De
weg van Veit uit Buchwende was weliswaar
langer, maar niet zoo steil als de klim van
Brecht van Alberode uit. Het Bödele, waar
zij elkaar zouden ontmoeten, lag als een kan
sel in de Noordelijke steenhellingen van de
Gamsweid. dus reeds aan den anderen kant
van de graat. Van deze kleine bergweide ver
heffen zich machtige steile wanden naar den
rotsigen top en van haar rand gaan de rots-
kammen steil omlaag in de Kahlgraven. Als
een oase ligt dit Bödele in de rotswoestijn,
's zomers als een klein meer hel groen uit het
grijs van de rotskloven oplichtend, 's winters
een blinkend wit schild, zwaar met sneeuw
beladen.
Brecht kwam van het Oosten en moest na
dat hij het Zungenjoch overgestoken was,
dalen. Veit kwam van het Westen: het Och-
sentor, dat hem over de kam bracht, lag zoo
diep, dat hij daarna nog flink moest klim
men. Beiden kenden iederen steen, en zoo
was voor hen ook de melkwitte nevel, die
iedere diepte verborg en iedere hoogte aan het
gezicht onttrok, geen hinderpaal.
's Nachts had het gevroren, nu hield de nevel
de zon verborgen, zoodat beiden zonder bij
zondere moeilijkheden vooruit kwamen.
Brecht klom haastig, hetzij omdat dat nu een
maal zijn temperament was, hetzij omdat hij
zich als uitdager verplicht voelde het eerst op
de afgesproken plaats te zijn. De zon ver
moedde men achter dien nevelkring, die wat
lichter en doorzichtiger was.
Brecht wierp zich plotseling tegen de berg
helling.
De aarde voor hem gaapte. De helling, die
hij overgestoken was, brak af. Geen sneeuw,
alleen maar versch opengescheurde aarde,
hier en daar okergeel, met vuilachtig witte
vlekken en lichtgrijze stippen van pas afge
broken rotsblokken. De blik kon niet verder
der door den nevel dringen om den omvang
van de storting te bepalen. Maar ongetwijfeld
was de kansel, het Bödele, gebarsten, onder
mijnd door het smeltwater, en lawines had
den het in de diepte gesleurd.
Eerst werd Brecht rood van woede, toen
bleek in het gevoel van machteloosheid: geen
strijd en geen wraak en geen einde. Dan be
denkt hij, dat de bergstorting Veit meege
sleurd kan hebben, begraven voor zijn tijd
vernietigd. Of hij leeft nog ergens in deze
diepte.
Brecht wacht.
Van de graat strijkt een wind over hem
heen. Maar deze wind drijft den nevel niet
uiteen, voert slechts nog meer aan, zoodat het
spoedig grijs en bijna bruin kolkt. Het is een
warme wind. die van het Zuiden over de
Gamsweid strijkt. De zon moet al boven den
Horn staan. Zij moet al ondergegaan zijn.
Dan roept Brecht in den nevel:
„Hé
De wind neemt den kreet van zijn mond over
en brengt het geluid omlaag. Nu ziet het drij
ven van den nevel eruit als een geweldigen
waterval. De storm loeit.
Weer roept Brecht. schreeuwt woedend: Hé
en Hoi en Hier. Het blijft stil. Het is alsof
iemand een nachtlicht in de glanzende klok
van den waterval geworpen heeft.
Dat de ander niet gekomen zou zijn, daar
aan denkt Brecht niet. Dat bestaat niet, zoo
waar als de oude haat leeft en werkt. Dus
wachten. Misschien is alleen de Oostzijde van
het Bödele ingestort, en de vijand staat
daarginds en wacht en hoont. Als hij terug
komt in het dal zal hij het vertellen, zal hij
het briefje laten zien en dan ook zeggen, dat
Brecht er niet was och kom. bergstorting,
nevel en storm dat hij eenvoudig niet ge
komen is. hij de uitdager, die mooie jongen.
Met deze gedachten, erdoor voortgedreven.
erdoor gesteund, daalt Brecht af in de steen
storting.
Alleen wie in deze bergen opgroeide, er mee
vergroeide, kan het wagen op den tast door
deze vreeselijke wildernis te dringen. Han
gend aan wortels, afglijdend met rotspuin.
springend, dan weer langzaam kruipend, te
gen de steile helling aangedrukt, komt Brecht
vooruit. Maar hij kan niet op dezelfde hoogte
blijven, hij komt steeds dieper en de nevel
maakt dat hij iederen stap en iederen greep
in het volkomen onzekere moet doen. Dat
gaat nu al uren zoo. Door de inspanning slaat
de damp van den man af. hij steekt stukken
sneeuw in zijn mond en wrijft zijn gezicht en
hals met sneeuw in. Eindelijk vindt hij een
houvast: de afgebroken massa's hebben zich
hier. ergens in de Noordhelling van de Gams
weid opgestapeld. Tot aan zijn knieën in den
modderigen bodem blijft Brecht staan.
De storm verplaatste zich naar boven in de
lucht, de nevel zonk weg in het dal, de nacht
staat nu groot en stralend boven de bergen.
Witte voorjaarswolken brengen een onwaar
schijnlijk licht tot stand. Dan ziet Brecht, dat,
in de hoogte, nog slechts een laatste steunsel
van het Bödele staat, Maar op deze rest staat
Veit. Rechtop en rondspiedend.
Dan schreeuwt Brecht naar boven:
„Hé
Nu voelt hij hoe de ander hem in het oog
krijgt.
„Hé komt het van verre terug. Dan ziet
hij Veit afdalen in de door de bergstorting
ontstane breuk. Nu verdwijnt hij in de scha
duw daarvan.
Brecht wacht en tuurt en luistert. De nacht
wordt warmer en bijna zwoel. Aan den ande
ren kant, uit de rotskloven van den Horn,
hoort men nu en dan den doffen val van een
lawine. Ook hier tusschen de wanden mur
melt het; dat is zeker Veit, die langzaam naar
beneden komt. Dichter en dichter bij.
De tijd schijnt stil te staan. Alles schijnt
verlamd. De wolken daar boven en de lucht
en de adem. Er drukt een dreiging op alles. En
het is zoo stil. Te stil.
Brecht rukt zijn hemd open:
„Geen lucht
Dan is het alsof de vleugel van een geweldi
gen vogel over hem heengaat.
Brecht gooit zich tegen de berghel
ling, het hoofd omhoog, zijn armen
beschermend erboven, en maakt bewegingen
alsof hij ging zwemmen. Het bruischt,
bruischt, het dondert. Duisternis.
Maar de grond onder zijn voeten wijkt niet.
Hij wordt slechts overgoten met een laag stof
en modder
Het is stiller nog dan te voren, de druk is
geweken. De aardstorting ging vlak langs
Brecht omlaag.
Weer roept hij, naar boven en naar bene
den. Het blijft stil.
Woede komt over hem. wanhoop, machte
loosheid.
Hij daalt dieper, de lawine achterna, onzeg
baar langzaam, onzegbaar voorzichtig. Door
de geul schiet met een fluitend en zingend
geluid steenslag omlaag. Brecht moet zich
aan den buitenkant houden.
Tegen den morgen wordt het koud. als ver
plaatst staan de sterren aan den hemel. Ja.
als hij de sneeuw niet had tegen den dorst....
Hij gelooft niet meer, dat hij Veit zal vin
den. Zij zullen gelooven, dat hij hem gedood
heeft. Misschien neemt een late lawine ook
hemzelf nog weg.
Reeds komt hij in het gebied van de losse
steenen. Hier vindt Brecht Veit. Die is be
wusteloos, met bloed overstroomd.
Brecht vloekt niet en Brecht slingert hem
ook geen steen in het gezicht. Hij voelt nog
leven in het lichaam. Hij wrijft hem met
sneeuw in. Het bewustzijn keert niet terug.
Dan laadt hij hem op zijn rug als een ge
schoten ree hij voelt het akelig slingeren
van de gebroken ledematen en sjouwt hem
naar beneden. En hij zakt niet in elkaar on
der dezen last.
Dan beneden aan de beek legt hij het
lichaam neer.
Dan spreekt Veit zonder zijn oogen op te
slaan:
„Wie is
„Brecht."
„Waarom maak je er dan geen eind aan
Nu zinkt Veit weer weg in bewusteloos
heid en Brecht neemt hem opnieuw op zijn
schouders en draagt hem den berg af en het
dal in.
Zij staan voor de kerk, de mannen en de
vrouwen van Buchwende. bereid voor het
feest van de Paaschhoogmis.
Daar komt Brecht den weg van den .berg af,
woest als een oermensch, doodelijk uitgeput
en toch door hoogere krachten gesteund: op
zijn schouders draagt hij Veit.
Zij wijken terug, Maar de oogen van Brecht
zeggen hun, dat hij geen Kaïn geworden is.
Als zij den gewonde voorzichtig neerleg
gen, en als zij dan den vijand aan zijn leger
stede zien, bijna tot een Samaritaan ver
hoogd, dan beginnen de klokken te luiden
en zij luiden als nooit te voren, dan begin
nen de koren te zingen," lovend en prijzend het
eeuwige Wonder.
H. S.
Londen, April.
Er is misschien geen stad ter wereld, zelfs
Parijs niet. waar zoo'n overdaad van voedsel
in de winkels ligt opgestapeld ais in Londen.
Turken. Negers. Franschen, Chineezen en
Amerikanen moeten er wel even goed als in
het vaderland him eigen gerechten kunnen
bereiden. Ook al zullen zij grootendeels de
ingrediënten in Soho moeten zoeken en niet
in de groote Engelsche warenhuizen.
Vluchten uit alle deelen der wereld liggen
het heele jaar door in overvloed en kleur in de
duizenden fruitwinkels: druiven uit Spanje.
Afrika. België en Holland, sinaasappelen uit
Palestina, uit Spanje en Afrika, appelen uit
Californië, pruimen uit Zuid-Afrika. soms
ook appelen en druiven uit Engeland.
Visch uit de zeeën en rivieren, van haring,
schelvisch en schol tot tong en forel en daar
tusschen in zijn er minstens twintig andere
soorten ligt versch en glinsterend tusschen
blokken ijs uitgestald, het rood van kreeften
schalen tegen het blauw van glanzende ma-
kreelen en het rotsgrijze van oesterschalen. Er
zijn Fransche krulandijvie. korte jonge wor
teltjes. blozende radijsjes. Hollandsche krop
sla en vroege smeltend-zachte Meiknolletjes.
Er is Engelsche prei en gebleekte selderie.
Weliswaar zijn al deze heerlijkheden groo
tendeels uit het buitenland afkomstig en heeft
Engeland dus de geestelijke rijkdom, die de
productie ervan brengt, moeten ontberen
Maar dat is, zij het ook een ernstige, toch een
andere zaak. Hoofdzaak is voor het oogenblik.
dat al deze dingen er zijn. Dat op de groen-
tenmarkt te Londen de verrukkelijkste produc.
ten der wereld samenstroomen, ook van het
Engelsche platteland. Zoodat het zelfs ge
woonte is in de Engelsche provinciesteden,
in Londen te gaan inkoopen wat plaatselijk
is verbouwd en naar Londen opgezonden.
Vleesch is misschien het eenige wat in dit
loflied achter blijft. Het komt grootendeels
uit Nieuw Zeeland en Argentinië, terwijl de
veestapel in die landen afstamt van uit En
geland geïmporteerd stamboekvee. Dat is een
van die mijl-op-zevens van onze overgeorga-
niseerde samenleving. Wat er aan goed
vleesch is wordt dan bovendien nog in zulke
onplezierige brokken verstrekt dat het niet
ongewoon is met een voor- of achterpoot van
een varken thuis te komen of met het achter
deel van een schaap. Slagers zijn niet meer
dan vleeschhouwers en het hakmes is hun
voornaamste gereedschap. Dat dit zoo kan
NEDERLANDSCHE
ANOEL-MAATSCHAPPIJ, N.v.
AGENTSCHAP HAARLEM
Gr Houisir /Gr Markt
Tel. 13990 (3 lijnen)
Wij leveren reischèques voor Honga
rije, Italië, Jocgo-Siavië en Tsjecho-
Slowakije. Vraagt ons alle gewenschtc
inlichtingen.
(Adv. Ingez. Med.)
blijven bestaan ligt voor een groot deel aan
het feit, dat vrijwel elk Engelsch huishouden
over een fornuis met oven beschikt, waarin
zulke brokken kunnen worden behuisd. In
een pan zou zooiets niet gaan Maar in den
oven. omringd door aardappelen en uien,
braadt het zichzelf gaar en vader moet dan
tijdens het snijden zelf maar zien. hoe hij het
met de botten klaarspeelt. Den volgenden dag
verschijnt hetzelfde brok dan koud op tafel,
opgeluisterd door een pit met ..pickles" om de
verveelde tong toch nog een prikkel te bezor
gen. En aan het eind van de week keert het
nogmaals als een .atew" of als soep terug.
Die ovens zijn ondanks al hun goede eigen
schappen misschien wel grootendeels schuldig
aan het feit, dat van al die uitgestalde goede
dingen tenslotte op de eettafel zoo weinig
terecht komt. Alles wordt er maar in ge
schoven: vleesch, visch en gevogelte, en in
eigen veit gaar gekootkt. De oven wordt op
een bepaalde temperatuur gezet en dan hoeft
er verder niet meer naar omgekeken te wor
den voor het klaar is. Daar komt dan nog bij
dat we ons graag verbeelden, dat vlugheid en
tijdbesparing deugden zijn en dus de voor
keur geven aan maaltijden, die in een mi
nimum van tijd kunnen worden bereid. Koken
evenwel is een proces, dat te dicht bij de
natuur staat om zich te laten haasten. Het is
een langzaam groeiproces, vooral als het met
kruiden gebeurt. De diverse ingrediënten moe
ten zich geleidelijk aan elkander mededeelen
om tot een harmonieus geheel te geraken.
De oven aangevuld door het ha astbegrip
maakt dit alles onmogelijk en u zult dan ook
een Engelschman zijn maaltijd steevast zien
beginnen door een dosis zout op den rand
van zijn bord te leggen, plus een lik mosterd
en een plas saus uit één van de flesschen met
kant-en-klare saus. die aan de markt worden
gebracht en die dag en nacht de wacht hou
den op de tafels in een Engelsch restaurant.
Het is alles eigenlijk nogal primitief. Maar
een Engelschman en een Engelsche vrouw
weten van den nood een deugd te maken. Zij
hebben rondom de maaltijden een soort pu-
riteinsche atmosfeer geschapen, die inhoudt
dat het zwak en ziekelijk is van eten veel
drukte te maken en dat het eigenlijk gezonder
is het als een noodzakelijk kwaad te beschou
wen. Als je dat met zooveel woorden zegt
zouden ze natuurlijk kwaad worden, zonder
het echter te laten blijken. In werkelijkheid
is hel alles toch de verbeelding die te kort
schiet en die vele mogelijkheden ongebruikt
laat. Wintergroenten zijn vrijwel beperkt tot
kool, spruitjes, wortelen, uien en koolrapen.
Prei. alhoewel in groote hoeveeLheden aan
wezig, heeft weinig aanhangers. Andijvie,
Brusselsch lof en roode kool worden alleen
als sla en dan nog slechts door enkelen ge
geten. Al deze groenten worden in kokend
water neergelaten en daaruit heel of halfgaar
opgevischt en opgediend. Verder geen soesa
of flauwigheid. Zoo is het het gezondst en
gaan minder vitaminen verloren. De eenige
(en overbodige) moeite die zij zich geven is,
groene groenten in water met soda te koken,
zoodat het hardgroen te voorschijn komt,
wat blijkbaar verschheid suggereert. Sla
wordt zelden aangemaakt, soms met klaar-
gekochte mayonnaise gepresenteerd. Er is
daarom een speciaal soort sla die hier de
voorkeur geniet, harder en knappiger, met
langere en wat zoete bladen. Die knabbel je
dan zoo maar op, bij een sandwich, bij de
thee. Den eersten keer dat je dat overkomt,
kijk je wat verbaasd. Dan wordt je verteld,
dat het gezond is. En als je meedeelt dat je
niet ziek bent, zijn zij op hun beurt weer ver
baasd. Want je hoeft in Engeland niet ziek
te zijn om aan je gezondheid veel aandacht te
besteden.
Geen wonder dat in zoo'n land Fransche
chefs, zooals M. Boulestin, die in één der
dagbladen dag aan dag met litterair élan
recepten schrijft, weinig maar dan ook fa
natieke aanhangers hebben. Fanatiek, omdat
zij tegen den oven, den haast, het puritanis
me en .de gezondheidsphilosophie tenslotte
niet opkunnen. Want hoe anders is het te
verklaren, dat bovengenoemde heer op eeft
door hem gegeven kookdemonstratie bij zijn
binnenkomst door een Engelsche huisvrouw
werd ontvangen met den uitroep: „Daar komt
hij! God zegene hem! Hij heeft mijn leven
veranderd".
Vr. S.
Rvan
Wie komt uit?
Jachtwerf te Zaandam afgebrand.
Te Zaandam is Vrijdagavond de bekende
B. S.-jachtwerf der firma Baerveldt en Stapel,
gelegen in het Westzijderveld door brand ver
nield.
Doordat het bedrijf ver in het veld is gele
gen en slechts bereikbaar langs een smal voet
pad. kon de inmiddels aangerukte brandspuit
geen hulp verleenen. Slechts de babyspuit van
de vrijwillige brandweer kon men een eind-
weegs brengen, doch inmiddels was alles een
prooi der vlammen geworden. Toen men er ten
slotte in geslaagd was water te geven, waren
zoowel de werkplaats met machines als enkele
jachten, welke voor winterverblijf door de fir
ma voor de eigenaars waren opgeslagen in de
vlammen opgegaan. Een van de firmanten, die
dicht bij de werf woont, heeft nog kans gezien
een aantal kleinere jachten, die in een aan
grenzende loods waren geborgen, te water te
laten. Een gelukkige omstandigheid voor de fir
ma is. dat zij juist in den namiddag een 12-tal
groote jachten had afgeleverd-
De firma is tegen brandschade verzekerd,
maar juist aan het begin van het seizoen betee-
kent deze brand voor haar toch een aanzien
lijke schade.
C. VAN KRIMPEN OVERLEDEN.
Vrijdag is te Gouda op 67-jarigen leeftijd
overleden de heer C. van Krimpen, president-
kerkvoogd der Ned. Herv. gemeente te Gouda
en voorzitter van de restauratiecommissie van
de St. Janskerk en van de commissie voor de
Goudsche kerkglazen.