J. P. VAN VELSEN
Verzekeringen
Simplex rijwielen, lichter trappen, 46
DE KRONING VAN WILLEM III TOT
IKONING VAN ENGELANDI
21 April - 1939.
1689
MAKELAARSKANTOOR
Centrale Verwarming
Uatslet tel. 15597
i>akmort.
VAN DEN BELT Co.
Litteraire
Kantteekeningen.
»v!..
ZATERDAG 22 APR IE 1939
HA ARE EM'S DAGBEAD
IN het huwelijksleven van Prins Willem
III en Mary Stuart, dochter van den
Engelschen troonsopvolger Jacobus II,
beteeken t het jaar 1685 een keerpunt.
Willem had zich zijn vrouw gekozen met
staatkundige bedoelingen en van eenige lief
de kan nauwelijks sprake geweest zijn. Trou
wens, de bruid was 15 jaar en de bruidegom
had zijn hart te zeer aan Mars verpand, dan
dat er voor Amor veel kon overschieten. De
bruiloft was dan ook allesbehalve vroolijk.
Mary huilde en Willem was zoo ongenaak
baar en norsch, dat het Engelsche hof van
hun huwelijk het ergste vreesde. Toen de Ko
ningin het jonge vrouwtje poogde te troosten
en zei: „Maar kindlief, toen ik in Engeland
kwam, had ik den Koning zelfs nooit gezien",
antwoordde Mary snikkend: „Ja, maar u ging
naar Engeland toe en ik ga er vandaan".
Koning "Willem UI.
En wel moet er een groote tegenstelling zijn
geweest tusschen het vroolijke, luxueuse En
gelsche hofleven in den Restauratietijd en de
Calvinistische eenvoud die de nieuwe prinses
van Oranje hier te lande wachtte. En een
gemakkelijke echtgenoot was Willem zeker
niet. Beider hoop op de geboorte van een zoon
of dochter werd bovendien teleurgesteld en
zoo ontstond een kloof die dieper en dieper
werd.
Dan, in 1685, komt de ommekeer. Enge-
land's Koning, Karei II, werd aan de speel
tafel door een beroerte overvallen. Hij stierf
en zijn broer, Mary's vader, volgde hem op.
Van dat oogenblik was Mary de naaste tot
den troon; na den dood haars vaders zou zij
Koningin worden en Willemprins-ge
maal, een positie die hem, een'der leiders der
Europeesche politiek, wel ondraaglijk moest
voorkomen. Over deze delicate aangelegen
heid spreken kon de gesloten en ontoeganke
lijke Willem blijkbaar niet en pas later bleek
dat zijn vrouw zweeguit volkomen onwe
tendheid.
„A little Scotch priest", bisschop Bumet,
had, toen de nieuwe Koning onmiddellijk na
zijn troonsbestijging de Katholieken begon te
protegeeren, Engeland vrijwillig verlaten en
was naar de Nederlanden gereisd. In een on
derhoud met Mary had hij de naieve onbe
scheidenheid haar te vragen, wat zij dacht
over de positie van den Prins, wanneer het
Engelsche volk haar op den troon zou roepen.
Op de verwonderde vraag wat hij bedoelde,
legde Bumet haar uit, dat de Kroon wel haar,
maar niet haar man zou ten deel vallen. Dat
bleek een openbaring voor de prinses die
meende „dat alles wat haar ten goede kwam,
als vanzelf ook haren gemaal ten goede zou
komen door het recht van huwelijk." Op haar
vraag wat daaraan te doen was, verklaarde de
Bisschop, dat alleen zij kon zorgen dat de
Prins het wezenlijke gezag kreeg.
Zoo spoedig mogelijk stelde Mary Willem
in kennis van dit gesprek. „Zij had niet ge
dacht", zeide zij, „dat de wetten der men-
schen zoo tegenstrijdig waren met die van
God; zij meende dat de man nooit gehoor
zaamheid verschuldigd was aan de vrouw, be
loofde den prins, dat hij altijd regeeren zou
en vroeg hem alleen 't gebod te gehoorzamen
man, heb uw vrouw lief, zooals zij dat an
dere zou indachtig zijn: vrouw, wees uw man
gehoorzaam."
Blijkbaar hebben deze woorden het hart
van den Prins getroffen. Blijkbaar zag hij nu
in, tot welke opoffering de liefde der vrouw in
staat was, naast wie hij zooveel jaren had ge
leefd. En tevens gaven haar denkbeelden
hem de overtuiging dat zij in het dreigende
conflict met haar vader aan zijn zijde stond.
Van dit oogenblik af koesterde Willem voor
zijn vrouw gevoelens van teedere genegenheid
die hem vroeger vreemd waren.
Dan volgen de gebeurtenissen elkaar snel
op. Jacobus II vervreemdde zijn volk steeds
meer van zich door zijn Katholicisme. Zoo
lang zijn tweede huwelijk kinderloos was,
droeg het Protestantsche Engeland dien
druk, maar toen er een troonsopvolger werd
geboren, moest de bom wel barsten. Na am
pele besprekingen besloot de Prins de groote
stap te wagen en naar Engeland over te ste
ken. Niet uit eerzucht, niet omdat de glans
der Kroon hem verblindde, heeft hij de „An
schluss" bewerkt tusschen zijn vaderland en
dat van zijn vrouw. Het was „voor de vrij
heid en het Protestantsche geloof", zooals de
banier op 's Prinsen schip verklaarde en zoo
drukte Willem het ook uit bij zijn afscheid
aan de Staten: „Aan God Almachtig, den
kenner der harten, was het bekend dat hij
den tocht 'niet ondernam uit glorie, ambitie of
eenig particulier voordeel, maar alleen tot be
houd van het protestantisme, thans zoo zwaar
bedreigd en tevens tot behoud van de vrijheid
en gerechtigheid eener natie, die de Neder
landen in hun eerste ongelegenheid zoo
krachtig had bijgestaan Treffend en teeke
nend voor hun veranderde gevoelens is het
afscheid van Willem en Mary geweest. In
haar dagboek schreef zijHij zeide, dat als
het God zou behagen dat ik hem niet weder
zagwoorden die mij het hart doorboorden
en mij zulk een rilling aanjoegen dat ik die
thans, nu ik schrijf, nog voel als dat ge
beurt. zeide hij, dan moet ge hertrouwen.
Hadden zijn eerste woorden mij bitter be
droefd, deze verrasten en troffen mij zoo dat
het mij te moede was, als werd mijn hart uit
een gescheurd. Hij kon evenmin zijn tranen
bedwingen en toonde een teederheid die ik niet
inniger kon wenschen en die ik mijn leven
lang niet zal vergeten. Ik verzekerde hem dat
ik nooit iemand bemind had dan hem en nooit
een ander zou beminnen. Bovendien, nu ik
zoolang gehuwd was, zonder dat het God be
haagd had mij met een kind te zegenen,
geloofde ik dat dit reeds voldoende was om
mij te verhinderen ooit zelfs te dénken over
wat hij zeide. Ik antwoordde dat ik hoopte
hem niet te zullen overleven, maar dat ik, nu
het God niet behaagde mij een kind van hem
te schenken, er in 't geheel geen wenschte,
zelfs niet van een engel".
Zoo voer Willem af, van de Brielsche toren
nageoogd door zijn gade. Haastig herriep Ja
cobus II alle maatregelen die hij in het be
lang der Katholieken had genomen, maar het
was te laat. Niemand vertrouwde hem meer.
Het grootste deel van het leger liep met be
velhebber en al naar Willem over. Jacobus
vluchtte met medeweten en goedvinden van
Willem naar Frankrijk. Een op eigen gezag
bijeengekomen vergadering benoemde den
Prins tot regent, maar de kwestie wie nu de
Kroon zou krijgen, bleef nog onopgelost.
Meer dan een maand werd daarover geharre
ward, tot Mary en Willem samen de knoop
doorhakten. Mary kreeg nog in Holland een
brief van Lord Danby met het aanbod haar
alleen, als zij dat begeerde, de kroon te be
zorgen. Zonder omwegen antwoordde zij, „dat
zij 's Prinsen vrouw Was en nimmer iets an
ders wilde zijn dan wat zij in gemeenschap
met hem en onder hem zijn zou. Zij zou het
hoogst kwalijk nemen als iemand, onder voor
wendsel van voor haar te zorgen, een belan-
genverschil tusschen haar en den Prins op
wierp". Dat was duidelijk, maar nog duidelij
ker was wat Willem eenige dagen later tot
eenige aanzienlijken, onder wie Lord Danby,
zeide: Hij wilde op hun beslissing geen in
vloed uitoefenen, zij hadden het recht hun
eigen souverein aan te wijzen. De positie van
regent wenschte hij evenwel niet te aanvaar
den. En met de grootste nadruk moest hij
zich verzetten tegen het plan Mary tot Ko
ningin te kronen en hem tot prins-gemaal te
benoemen. „Niemand kan een vrouw hooger
schatten dan ik de Prinses, maar het is mijn
natuur niet achter de rokken van mijn vrouw
aan te loopen. Als u de zaak anders wilt rege
len, dan zal ik mij daartegen niet verzetten,
maar naar Holland terugkeeren en mij verder
met uw aangelegenheden niet bemoeien".
Door dit optreden dwongen zij hen die voor
de keuze stonden tot het alternatief: Willem
of Jacobus. En de terugkeer van den balling
wenschte vrijwel niemand. In de volgende
conferentie van het Parlement werd dan ook
besloten den Prins en de Prinses tot Koning
en Koningin te benoemen en den eersten de
uitvoerende macht op te dragen.
Mary Stuart, de echtgenoote van
Prins Willem III.
KLEVERLAAN 174 - HAARLEM - TEL. 12840
(Adv. ingez. Medj
OLIESTOOKINRICHTING - NATUURLIJK van
Êi a ADR. STOOPLAAN 35
(Adv. Ingez. Med.)
Precies een week later voer Mary, die door
storm en vorst was tegengehouden, op het
Koninklijk jacht onder het daveren van het
geschut de Theems op en landde te Londen.
„Het zou mij moeilijk vallen", schreef zij la
ter. „de verschillende aandoeningen uit te
drukken die ik gevoelde, toen ik mijn ge
boorteland terugzag." En inderdaad: ofschoon
Holland haar lief geworden was. had zij dik
wijls naar .Engeland verlangd. Nu was zij
daar, maar voor haar komst had haar vader
moeten vluchten. Haar, zijn eigen dochter,
moest hij wel als zijn grootste vijand be
schouwen.
Het viel haar zwaar zich goed te houden
en toch was dat noodig. Tevreden en gelukkig
moest zij zich toonenzou men anders niet
dadelijk de verdenking koesteren, dat de op
dracht van het landbestuur aan den Prins niet
haar goedkeuring had?
Mary speelde dus een rol maar ze speelde
die te goed en daardoor slecht. Zij speelde de
gelukkige vorstin, was een en al glimlach, een
en al opgeruimdheid, een en al opgetogenheid.
Dientengevolge waren er velen die spraken
van „gemis aan fijngevoeligheid, boosheid van
inborst, trots, welbehagen in haar nieuwe
waardigheid". Alleen tegenover Burnet die
weer onbescheiden genoeg was haar om een
verklaring te vragen, zeide zij: „dat zij ge
noodzaakt was een mom van vroolijkheid aan
te nemen en misschien te ver gegaan was, om
dat zij een rol speelde, die haar niet natuur
lijk was".
Nog twee maanden zou het duren voor de
kroning plaats had, maar eindelijk, den 21en
April 1689, was het zoover. Na de onder-
teekening van de Declaration of Rights, waar
in de rechten van het Engelsche volk waren
vastgelegd, stond niets de groote gebeurte
nis meer in den weg. Kort na de plechtigheid
verscheen hier te lande een geschriftje van
vijf bladzijden, getiteld: De Kroninge van
haare Majesteyten, Willem de III en Maria,
Tot Koning en Koninginne van Groot Brit-
tanje op den 21sten April 1689, dat bijzon
der uitvoerig en vervelend alle ceremoniën in
Westminster Abbey verhaalt, maar de tref
fende rede weglaat die Burnet bij die gele
genheid uitsprak. In zijn slotwoord bad hij
den Hemel het Koninklijke paar te zegenen
met een- lang leven en wederzijdsche liefde,
met gehoorzame onderdanen; wijze raadge
vers en trouwe bondgenooten, met dappere le
gers en vloten, met overwinning en met vrede
en tenslotte met kronen, schitterender en
duurzamer dan die welke fonkelden en straal
den op het altaar. Die woorden hebben
waarschijnlijk op den Prins grooter indruk
gemaakt, dan de ingewikkelde Anglicaan-
sche ritus; althans hij liet zich eenige dagen
later spottend uit over de „comedie van de
kroning" en „die zotte, oude Paepsche cere
moniën."
Het is bekend dat het Koninklijk purper
zoowel Willem als Mary zwaar te dragen
viel en dat zij vaak terug verlangden naai
de eenvoud en de rust, waarvan zij in Holland
hadden genoten en vooral naar de vrijheid
„die wij achter ons hebben gelaten". Nooit
heeft Zijne Majesteit duidelijker zijn gevoe
lens uitgesproken dan tegen zijn secretaris
Huygens: „O. dat men soo gelijck een vogel
door de lucht, eens konde overvliegen! Ik gaf
er wel hondert duysent gulden om ja, wel
twee hondert duysent".
P. H. SCHRÖDER.
records.
1938 was een zeer goed jaar.
Op 19 en 20 Mei a.s. wordt te Enschedé
de 33e jaarvergadering gehouden van de Ne-
derlandsche Reisvereeniging.
In het 33e jaarverslag van deze Vereeni-
ging, loopende over het tijdvak Januari
December 1938, uitgebracht door den alge-
meenen secretaris, den heer J. G. Beurs,
wordt geconstateerd, dat ook het afgeloopen
jaar 1938 gunstig voor de N.R.V. is geweest.
Ledental en reizen.
Het ledental der Vereeniging steeg tot 52171
op 31 December 1938.
In 1938 werden 1134 reizen uitgeschreven,
waarvan er 711 zijn doox-gegaan; in 1937 waren
1084 reizen georganiseerd, waarvan er 64-1
doorgingen. Het totale aantal deelnemex-s aan
de gezelschapsreizen bedroeg in het afgeloopen
jaar 20865. tegen 19967 in 1937.
Dit cijfer van 20865 is het hoogste aantal
deelnemers dat in eenig jaar in de geschie
denis van de Ned. Reisvereeniging aan reizen
heeft deelgenomen. Tot 1938 stond het „re
cord" op het jaar 1935 met 20.300 deelnemex-s
aan de gezelschapsreizen.
Het totale bedrag der nettc-reissomimen
der gezelschapsreizen bedroeg in 1938
f 1.494.486, tegen f 1.459.898 in 1937.
Jeugdreizen.
Het succes van de Jeugdreizen overtreft de
stoutste verwachtingen, zoo zegt het vei-slag.
De snelle stijging van het aantal jeugd
leden 486 in 1936, 673 in 1937 en 1070 in 1938,
alsook voer het aantal deelnemers aan jeugd
reizen: 192 in 1936, 584 in 1937 en 829 in 1938.
veroorlooft de Commissie voor de Jeugdreizen
om met de allergrootste voldoening op haar
werk terug te zien.
Hiet financieel verslag over 1938, uitge
bracht door den algemeenen penningmeester
den heer A. C. Dijkman, constateert dat de
ontwikkeling der financiën gunstig is geweest
De balans per 31 December 1933 sluit in debet
en credit met een bedrag van f 297.957.
De meeste reizen waren naar Zwitserland,
op de tweede en derde püaats komen resp.
Duitsehland en Frankrijk.
TROLLIUS,
vpaaqf leclwisehe
qeqeaens. monsters
en ptK/sopqaue
KL. HEILIGLAND 88 - TELEF. 16035
(Adv. ingez. Med.)
Adv. ingez. Med.)
Aldous Huxley:
Ideaal en werkelijkheid.
Uitgeverij Contact, Amsterdam.
Vermoedelijk is men er sedert Adam's val
van overtuigd geweest dat aan de wereld, zoo
als die daar lag, wel iets te verbeteren valt
en dat de werkelijkheid niet geheel en al aan
een gesteld ideaal beantwoordde. De grootste
denkers aller tijden hebben getracht de ver
beteringen, die zij noodig achtten, te formu-
leeren en de wegen aan te wijzen, die zij
meenden dat bewandeld moesten worden om
ertoe te geraken. Dat desondanks de wereld
nog niet erg opgeschoten is, kan dien wijs-
geeren en stelselbouwers niet ten kwade ge
duid worden: zij meenden het zonder onder
scheid allen goed en alleen door de oneindige
verschillen tusschen individuen en massa's
kon de heilstaat waarin voor ieder, zonder
uitsluiting, het geluk voor het grijpen lag,
niet bereikt worden.
Men kan van meening zijn dat zulk berei
ken volkomen buitengesloten geacht moet
worden en toch een diepe en ernstige belang
stelling koesteren voor de inzichten en ideeën
van die voorname geesten, welke zich de
eeuwen door hebben bezig gehouden met het
zinnen op middelen, die de wereld althans iets
van het begeerde geluk zouden kunnen ver
schaffen. Al staan we dan ook dadelijk weer
voor de moeilijkheid, dat zoo vaak wat de een
begeert voor een ander een ongeluk beduidt.
Er is juist in dezen tijd een behoefte zich
met deze dingen bezig te houden en de IIol-
landsche vertaling van een denker als Aldous
Huxley lijkt mij een opbouwende en inzicht
gevende lectuur. Niet om het met alle inzich
ten, die van hém zijn, eens te wezen of om in
zijn boek een „leiddraad naar een betere we
reld" te zien, doch om door zijn groote en
samenvattende kennis een breeder kijk op de
moeilijkheden, waarin onze eigen tijd geraakt
is, te verkrijgen of, zoo aanwezig, dien te ver
diepen.
Zelf noemt hij zijn boek een „onderzoek
naar het wezen van onze idealen en naar de
middelen tot hun verwerkelijking" en geeft
daarmee uitmuntend het waardevolle weer dat
voor den individueelen mensch waardevols in
zijn werk aanwezig is. In die beperkende om
schrijving van het „begin bij Uzelf" herkent
men een strooming van den laatsten tijd, die
waarschijnlijk Huxley's sympathie heeft.
„Er zijn er die gelooven en in den hui-
digen tijd is dit geloof zeer in trek dat de
weg naar een betere wereld die der economi
sche hervormingen is. Voor sommigen is de
kortste weg naar den heilstaat militaire over
winning en de opperheerschappij van één be
paald volk; voor anderen is het de gewapende
revolutie en de dictatuur van één bepaalde
klasse. Zij allen denken voornamelijk in cate
gorieën van maatschappelijke structuur en
organisatie. Er zijn echter anderen die het
vraagstuk van den tegenovergestelden kant
benaderen, en gelooven dat de gewenschte
sociale veranderingen de meeste kans van
slagen hebben als men de menschen, die de
maatschappij vormen, verandert. Van hen die
zoo denken zweren sommigen bij opvoeding,
enkelen bij psycho-analyse, anderen bij „prak-
S V*
4®
Uakei pijl r
tisch idealisme". Daarentegen zijn er ook weer,
die gelooven dat zoo'n „bekeering des harten"
niet zonder bovennatuurlijke hulp kan plaats
vinden. Terug naar de religie, zeggen zij. On
gelukkiger wijze kunnen zij het er niet over
eens worden naar welke religie."
Voor Huxley en voor hoeveel anderen
niet onder onze tijdgenooten bevindt de
menschheid zich op den terugweg. De techniek
is snel vooruitgegaan maar heeft ons slechts
de middelen verschaft om des te sneller ach
teruit te gaan in menschelijkheid. „Hoe kan
die teruggang, die wij meemaken en waarvoor
wij allen min of meer aansprakelijk zijn, wor
den gestuit en gekeerd? Hoe kan de bestaande
maatschappij worden omgebouwd tot de
ideale samenleving, waarvan de profeten ge
tuigden? Hoe kan de massa der menschen
eenerzijds en de kleine groep der eerzuchtigen
onderzijds gebracht worden tot die geestelijke
onafhankelijkheid, zonder welke wij er nooit
in zullen slagen een betere samenleving op te
bouwen?" Dit zijn, zegt Huxley, de vragen die
ik in dit boek zal trachten te beantwoorden.
In den loop der eeuwen zijn er meer ge
weest die op die vragen een antwoord gegeven
hebben, zonder dat hun antwoord het dui
zendjarig rijk deed ontstaan. Doch nimmer is
de kracht van een welgezind woord van een
denker op een haar na juist berekend kunnen
worden. Wel heeft het wijsgeerig en onbaat
zuchtig woord van een enkeling vaak het den
ken en doen van een massa, een stam, een volk
beïnvloed. Het is niet denkbaar dat in een
strijd om zuiver-materieele belangen het
woord van den wijsgeer van acuut belang is of
in staat dien strijd te beslechten. Maar in den
strijd, die, nu nog sleepend en achterbaks,
straks misschien fel uitbarstend en openbaar,
in de wereld gestreden wordt, zijn op duivel-
sche wijze tusschen de materieele belangen
ook ideologische motieven verstrengeld ge
raakt. Motieven en begeerten, die meer op het
terrein van den wijsgeer dan op dat van den
commercieelen econoom liggen. In het boek
van Huxley zal men van beiden vinden en de
wijze waarop hij de idealen en begeerten der
menschen van heden beschouwt maakt zijn
boek tot hoogst interessante lectuur, die in
ieder geval het inzicht kan verhelderen, waar
mee men de problemen, het doen en denken
van vandaag en in onze onmiddellijke omgeving
tracht te benaderen. Een goed boek.
J. H. DE BOIS.
Kogelbloem of Clobebloem.
Wie, die het voorrecht heeft gehad een paar
weken in Zwitserland te kunnen doorbrengen
en er zijn er tegenwoordig gelukkig velen, die
dat kunnen herinnert zich niet de zeldzame
bekoring, die er uitgaat van een veld met
Trollius?
Een der vroegste snijbloemen.
Trollius.
U had zich voorgenomen om alpenroosjes te
gaan plukken, boven bij het meertje, waarin,
zooals men U gezegd heeft, een honderd meter
hooge waterval stijl naar beneden valt van de
hooge rots met eeuwige sneeuw.
Maar de bergrug aan uw rechterhand ver
hindert U om het doel van uw tocht te zien,
zoodat u den afstand niet kunt schatten, die u
nog af moet leggen. De zon wordt al zoo bran
dend heet en u was zoo graag voor het heetst
van den dag op de plaats van bestemming ge
weest. Ook van het uitzicht naar links in het dal
is op het oogenblik niets te bespeuren, want de
grasvlakte is hier breed en het koeienpaadje
loopt er midden doorheen.
Juist wanneer u er hoe langer hoe meer van
wordt doordrongen hoe warm het is en hoe ver
en hoe „aussichtslos" in dubbele beteekenis uw
omstandigheden zijn, staan ze daar plotseling
voor u, wijd uit elkaar, op hooge ranke stelen,
de ontelbare goudglanzende kogelbloemen. die
zachtjes heen en weer wiegelen in den nauwe
lijks merkbaren alpenwind.
Dankbaar strijkt u bij ze neer en terwijl uw
lichaam uitrust, laaft uw oog zich aan de gou
den pracht van deze bloemen.
Maar we hoeven er niet voor naar Zwitser
land te reizen, ook in Holland, in onzen eigen
tuin, kunnen we van de globebloem genieten.
Want niet alleen, dat wij dankbaar zijn voor de
schoonheid van de Trollius, ook de Trollius is
een .„dankbare" plant, die zijn zonnig Alpen-
bestaan heel goed kan vergeten en heel tevreden
is in een Hollandschen tuin.
Wanneer ze staan op goed bemesten, niet te
drogen grond, kunnen ze zelfs vrij veel schaduw
verdragen. Het is een vaste plant, die jaren lang
kan blijven staan en slechts ieder voorjaar even
moet worden gegierd.
Behalve voor voldoende vochtigheid moeten
we er ook voor zorgen, dat de planten wijd ge
noeg uiteen staan. Op een vierkanten meter mo
gen we ongeveer twaalf planten plaatsen.
De vroegste variëteit is de Trollius earliest
of all, die eind April begint te bloeien. Evenals
de later bloeiende variëteiten is liet een rijk
bloeiende plant, die zeer veel snijbloemen levert,
zoodat u er maanden lang niet alleen uw tuin
maar ook uw huis mee kunt versieren.
Ook in een border doen ze het heel mooi naast
blauw of wit bloeiende planten.
Ze zullen u niet gauw vervelen deze groote
tot een halven meter hoogte opgroeiende ranun-
kels met hun stevige handdeelige bladen en hun
vroolijke oranjegele kogelvormige bloemen.
A. J. D.
VERTOONING PLUIMVEE-FILM
TE HAARLEM
De Pluimvee- en Konijnenfokkers-Vereenigïng
voor Haarlem en Omstreken „Nut en Sport" or
ganiseert op Maandagavond 24 April in het ge
bouw „Odéon" aan de Jansstraat een filmavond
voor haar leden-genoodigden en belangstellen
den. Er zal worden vertoond de bijzonder goed
geslaagde kleurenfilm van den heer C. A. M.
Spruijt uit Gouda op het gebied van duiven en
dwerghoenders. Deze film, die een unicum op
dit gebied is, wordt uitstekend beoordeeld. Al
len, die belangstellen in het fokken van kippen,
duiven enz. zullen door het zien van deze film
een interessanten avond hebben.
GEERT HOOGEVEEN
Alléén
Mr. CORNELISSTRAAT 54 - TELEF. 16270.
(Adv. Ingez. Med.)
voor al Uw
(Adv. ingez. Med.)
„KLEINBEELD 1939".
De Nederlandsche Kleinbeeld Vereeniging
organiseert onder den naam „Kleinbeeld '39"
een tentoonstelling van foto's opgenomen op
kleinbeeidformaat.
De tentoonstelling zal gehouden worden te
Amsterdam en te den Haag en wel voor
Amsterdam in Gebouw „Arti et Amicitiae"
van 28 October t.m. 5 November 1939 en voor
den Haag op nader bekend te maken plaats
en datum.
Het secretariaat voor deze tentoonstelling
is gevestigd bij den heer J. H. Geerling.
César Francklaan 13. Heemstede.