J. P. VAN VELSEN Verzekeringen Simplex rijwielen, lichter trappen, 46 DE KRONING VAN WILLEM III TOT IKONING VAN ENGELANDI 21 April - 1939. 1689 MAKELAARSKANTOOR Centrale Verwarming Uatslet tel. 15597 i>akmort. VAN DEN BELT Co. Litteraire Kantteekeningen. »v!.. ZATERDAG 22 APR IE 1939 HA ARE EM'S DAGBEAD IN het huwelijksleven van Prins Willem III en Mary Stuart, dochter van den Engelschen troonsopvolger Jacobus II, beteeken t het jaar 1685 een keerpunt. Willem had zich zijn vrouw gekozen met staatkundige bedoelingen en van eenige lief de kan nauwelijks sprake geweest zijn. Trou wens, de bruid was 15 jaar en de bruidegom had zijn hart te zeer aan Mars verpand, dan dat er voor Amor veel kon overschieten. De bruiloft was dan ook allesbehalve vroolijk. Mary huilde en Willem was zoo ongenaak baar en norsch, dat het Engelsche hof van hun huwelijk het ergste vreesde. Toen de Ko ningin het jonge vrouwtje poogde te troosten en zei: „Maar kindlief, toen ik in Engeland kwam, had ik den Koning zelfs nooit gezien", antwoordde Mary snikkend: „Ja, maar u ging naar Engeland toe en ik ga er vandaan". Koning "Willem UI. En wel moet er een groote tegenstelling zijn geweest tusschen het vroolijke, luxueuse En gelsche hofleven in den Restauratietijd en de Calvinistische eenvoud die de nieuwe prinses van Oranje hier te lande wachtte. En een gemakkelijke echtgenoot was Willem zeker niet. Beider hoop op de geboorte van een zoon of dochter werd bovendien teleurgesteld en zoo ontstond een kloof die dieper en dieper werd. Dan, in 1685, komt de ommekeer. Enge- land's Koning, Karei II, werd aan de speel tafel door een beroerte overvallen. Hij stierf en zijn broer, Mary's vader, volgde hem op. Van dat oogenblik was Mary de naaste tot den troon; na den dood haars vaders zou zij Koningin worden en Willemprins-ge maal, een positie die hem, een'der leiders der Europeesche politiek, wel ondraaglijk moest voorkomen. Over deze delicate aangelegen heid spreken kon de gesloten en ontoeganke lijke Willem blijkbaar niet en pas later bleek dat zijn vrouw zweeguit volkomen onwe tendheid. „A little Scotch priest", bisschop Bumet, had, toen de nieuwe Koning onmiddellijk na zijn troonsbestijging de Katholieken begon te protegeeren, Engeland vrijwillig verlaten en was naar de Nederlanden gereisd. In een on derhoud met Mary had hij de naieve onbe scheidenheid haar te vragen, wat zij dacht over de positie van den Prins, wanneer het Engelsche volk haar op den troon zou roepen. Op de verwonderde vraag wat hij bedoelde, legde Bumet haar uit, dat de Kroon wel haar, maar niet haar man zou ten deel vallen. Dat bleek een openbaring voor de prinses die meende „dat alles wat haar ten goede kwam, als vanzelf ook haren gemaal ten goede zou komen door het recht van huwelijk." Op haar vraag wat daaraan te doen was, verklaarde de Bisschop, dat alleen zij kon zorgen dat de Prins het wezenlijke gezag kreeg. Zoo spoedig mogelijk stelde Mary Willem in kennis van dit gesprek. „Zij had niet ge dacht", zeide zij, „dat de wetten der men- schen zoo tegenstrijdig waren met die van God; zij meende dat de man nooit gehoor zaamheid verschuldigd was aan de vrouw, be loofde den prins, dat hij altijd regeeren zou en vroeg hem alleen 't gebod te gehoorzamen man, heb uw vrouw lief, zooals zij dat an dere zou indachtig zijn: vrouw, wees uw man gehoorzaam." Blijkbaar hebben deze woorden het hart van den Prins getroffen. Blijkbaar zag hij nu in, tot welke opoffering de liefde der vrouw in staat was, naast wie hij zooveel jaren had ge leefd. En tevens gaven haar denkbeelden hem de overtuiging dat zij in het dreigende conflict met haar vader aan zijn zijde stond. Van dit oogenblik af koesterde Willem voor zijn vrouw gevoelens van teedere genegenheid die hem vroeger vreemd waren. Dan volgen de gebeurtenissen elkaar snel op. Jacobus II vervreemdde zijn volk steeds meer van zich door zijn Katholicisme. Zoo lang zijn tweede huwelijk kinderloos was, droeg het Protestantsche Engeland dien druk, maar toen er een troonsopvolger werd geboren, moest de bom wel barsten. Na am pele besprekingen besloot de Prins de groote stap te wagen en naar Engeland over te ste ken. Niet uit eerzucht, niet omdat de glans der Kroon hem verblindde, heeft hij de „An schluss" bewerkt tusschen zijn vaderland en dat van zijn vrouw. Het was „voor de vrij heid en het Protestantsche geloof", zooals de banier op 's Prinsen schip verklaarde en zoo drukte Willem het ook uit bij zijn afscheid aan de Staten: „Aan God Almachtig, den kenner der harten, was het bekend dat hij den tocht 'niet ondernam uit glorie, ambitie of eenig particulier voordeel, maar alleen tot be houd van het protestantisme, thans zoo zwaar bedreigd en tevens tot behoud van de vrijheid en gerechtigheid eener natie, die de Neder landen in hun eerste ongelegenheid zoo krachtig had bijgestaan Treffend en teeke nend voor hun veranderde gevoelens is het afscheid van Willem en Mary geweest. In haar dagboek schreef zijHij zeide, dat als het God zou behagen dat ik hem niet weder zagwoorden die mij het hart doorboorden en mij zulk een rilling aanjoegen dat ik die thans, nu ik schrijf, nog voel als dat ge beurt. zeide hij, dan moet ge hertrouwen. Hadden zijn eerste woorden mij bitter be droefd, deze verrasten en troffen mij zoo dat het mij te moede was, als werd mijn hart uit een gescheurd. Hij kon evenmin zijn tranen bedwingen en toonde een teederheid die ik niet inniger kon wenschen en die ik mijn leven lang niet zal vergeten. Ik verzekerde hem dat ik nooit iemand bemind had dan hem en nooit een ander zou beminnen. Bovendien, nu ik zoolang gehuwd was, zonder dat het God be haagd had mij met een kind te zegenen, geloofde ik dat dit reeds voldoende was om mij te verhinderen ooit zelfs te dénken over wat hij zeide. Ik antwoordde dat ik hoopte hem niet te zullen overleven, maar dat ik, nu het God niet behaagde mij een kind van hem te schenken, er in 't geheel geen wenschte, zelfs niet van een engel". Zoo voer Willem af, van de Brielsche toren nageoogd door zijn gade. Haastig herriep Ja cobus II alle maatregelen die hij in het be lang der Katholieken had genomen, maar het was te laat. Niemand vertrouwde hem meer. Het grootste deel van het leger liep met be velhebber en al naar Willem over. Jacobus vluchtte met medeweten en goedvinden van Willem naar Frankrijk. Een op eigen gezag bijeengekomen vergadering benoemde den Prins tot regent, maar de kwestie wie nu de Kroon zou krijgen, bleef nog onopgelost. Meer dan een maand werd daarover geharre ward, tot Mary en Willem samen de knoop doorhakten. Mary kreeg nog in Holland een brief van Lord Danby met het aanbod haar alleen, als zij dat begeerde, de kroon te be zorgen. Zonder omwegen antwoordde zij, „dat zij 's Prinsen vrouw Was en nimmer iets an ders wilde zijn dan wat zij in gemeenschap met hem en onder hem zijn zou. Zij zou het hoogst kwalijk nemen als iemand, onder voor wendsel van voor haar te zorgen, een belan- genverschil tusschen haar en den Prins op wierp". Dat was duidelijk, maar nog duidelij ker was wat Willem eenige dagen later tot eenige aanzienlijken, onder wie Lord Danby, zeide: Hij wilde op hun beslissing geen in vloed uitoefenen, zij hadden het recht hun eigen souverein aan te wijzen. De positie van regent wenschte hij evenwel niet te aanvaar den. En met de grootste nadruk moest hij zich verzetten tegen het plan Mary tot Ko ningin te kronen en hem tot prins-gemaal te benoemen. „Niemand kan een vrouw hooger schatten dan ik de Prinses, maar het is mijn natuur niet achter de rokken van mijn vrouw aan te loopen. Als u de zaak anders wilt rege len, dan zal ik mij daartegen niet verzetten, maar naar Holland terugkeeren en mij verder met uw aangelegenheden niet bemoeien". Door dit optreden dwongen zij hen die voor de keuze stonden tot het alternatief: Willem of Jacobus. En de terugkeer van den balling wenschte vrijwel niemand. In de volgende conferentie van het Parlement werd dan ook besloten den Prins en de Prinses tot Koning en Koningin te benoemen en den eersten de uitvoerende macht op te dragen. Mary Stuart, de echtgenoote van Prins Willem III. KLEVERLAAN 174 - HAARLEM - TEL. 12840 (Adv. ingez. Medj OLIESTOOKINRICHTING - NATUURLIJK van Êi a ADR. STOOPLAAN 35 (Adv. Ingez. Med.) Precies een week later voer Mary, die door storm en vorst was tegengehouden, op het Koninklijk jacht onder het daveren van het geschut de Theems op en landde te Londen. „Het zou mij moeilijk vallen", schreef zij la ter. „de verschillende aandoeningen uit te drukken die ik gevoelde, toen ik mijn ge boorteland terugzag." En inderdaad: ofschoon Holland haar lief geworden was. had zij dik wijls naar .Engeland verlangd. Nu was zij daar, maar voor haar komst had haar vader moeten vluchten. Haar, zijn eigen dochter, moest hij wel als zijn grootste vijand be schouwen. Het viel haar zwaar zich goed te houden en toch was dat noodig. Tevreden en gelukkig moest zij zich toonenzou men anders niet dadelijk de verdenking koesteren, dat de op dracht van het landbestuur aan den Prins niet haar goedkeuring had? Mary speelde dus een rol maar ze speelde die te goed en daardoor slecht. Zij speelde de gelukkige vorstin, was een en al glimlach, een en al opgeruimdheid, een en al opgetogenheid. Dientengevolge waren er velen die spraken van „gemis aan fijngevoeligheid, boosheid van inborst, trots, welbehagen in haar nieuwe waardigheid". Alleen tegenover Burnet die weer onbescheiden genoeg was haar om een verklaring te vragen, zeide zij: „dat zij ge noodzaakt was een mom van vroolijkheid aan te nemen en misschien te ver gegaan was, om dat zij een rol speelde, die haar niet natuur lijk was". Nog twee maanden zou het duren voor de kroning plaats had, maar eindelijk, den 21en April 1689, was het zoover. Na de onder- teekening van de Declaration of Rights, waar in de rechten van het Engelsche volk waren vastgelegd, stond niets de groote gebeurte nis meer in den weg. Kort na de plechtigheid verscheen hier te lande een geschriftje van vijf bladzijden, getiteld: De Kroninge van haare Majesteyten, Willem de III en Maria, Tot Koning en Koninginne van Groot Brit- tanje op den 21sten April 1689, dat bijzon der uitvoerig en vervelend alle ceremoniën in Westminster Abbey verhaalt, maar de tref fende rede weglaat die Burnet bij die gele genheid uitsprak. In zijn slotwoord bad hij den Hemel het Koninklijke paar te zegenen met een- lang leven en wederzijdsche liefde, met gehoorzame onderdanen; wijze raadge vers en trouwe bondgenooten, met dappere le gers en vloten, met overwinning en met vrede en tenslotte met kronen, schitterender en duurzamer dan die welke fonkelden en straal den op het altaar. Die woorden hebben waarschijnlijk op den Prins grooter indruk gemaakt, dan de ingewikkelde Anglicaan- sche ritus; althans hij liet zich eenige dagen later spottend uit over de „comedie van de kroning" en „die zotte, oude Paepsche cere moniën." Het is bekend dat het Koninklijk purper zoowel Willem als Mary zwaar te dragen viel en dat zij vaak terug verlangden naai de eenvoud en de rust, waarvan zij in Holland hadden genoten en vooral naar de vrijheid „die wij achter ons hebben gelaten". Nooit heeft Zijne Majesteit duidelijker zijn gevoe lens uitgesproken dan tegen zijn secretaris Huygens: „O. dat men soo gelijck een vogel door de lucht, eens konde overvliegen! Ik gaf er wel hondert duysent gulden om ja, wel twee hondert duysent". P. H. SCHRÖDER. records. 1938 was een zeer goed jaar. Op 19 en 20 Mei a.s. wordt te Enschedé de 33e jaarvergadering gehouden van de Ne- derlandsche Reisvereeniging. In het 33e jaarverslag van deze Vereeni- ging, loopende over het tijdvak Januari December 1938, uitgebracht door den alge- meenen secretaris, den heer J. G. Beurs, wordt geconstateerd, dat ook het afgeloopen jaar 1938 gunstig voor de N.R.V. is geweest. Ledental en reizen. Het ledental der Vereeniging steeg tot 52171 op 31 December 1938. In 1938 werden 1134 reizen uitgeschreven, waarvan er 711 zijn doox-gegaan; in 1937 waren 1084 reizen georganiseerd, waarvan er 64-1 doorgingen. Het totale aantal deelnemex-s aan de gezelschapsreizen bedroeg in het afgeloopen jaar 20865. tegen 19967 in 1937. Dit cijfer van 20865 is het hoogste aantal deelnemers dat in eenig jaar in de geschie denis van de Ned. Reisvereeniging aan reizen heeft deelgenomen. Tot 1938 stond het „re cord" op het jaar 1935 met 20.300 deelnemex-s aan de gezelschapsreizen. Het totale bedrag der nettc-reissomimen der gezelschapsreizen bedroeg in 1938 f 1.494.486, tegen f 1.459.898 in 1937. Jeugdreizen. Het succes van de Jeugdreizen overtreft de stoutste verwachtingen, zoo zegt het vei-slag. De snelle stijging van het aantal jeugd leden 486 in 1936, 673 in 1937 en 1070 in 1938, alsook voer het aantal deelnemers aan jeugd reizen: 192 in 1936, 584 in 1937 en 829 in 1938. veroorlooft de Commissie voor de Jeugdreizen om met de allergrootste voldoening op haar werk terug te zien. Hiet financieel verslag over 1938, uitge bracht door den algemeenen penningmeester den heer A. C. Dijkman, constateert dat de ontwikkeling der financiën gunstig is geweest De balans per 31 December 1933 sluit in debet en credit met een bedrag van f 297.957. De meeste reizen waren naar Zwitserland, op de tweede en derde püaats komen resp. Duitsehland en Frankrijk. TROLLIUS, vpaaqf leclwisehe qeqeaens. monsters en ptK/sopqaue KL. HEILIGLAND 88 - TELEF. 16035 (Adv. ingez. Med.) Adv. ingez. Med.) Aldous Huxley: Ideaal en werkelijkheid. Uitgeverij Contact, Amsterdam. Vermoedelijk is men er sedert Adam's val van overtuigd geweest dat aan de wereld, zoo als die daar lag, wel iets te verbeteren valt en dat de werkelijkheid niet geheel en al aan een gesteld ideaal beantwoordde. De grootste denkers aller tijden hebben getracht de ver beteringen, die zij noodig achtten, te formu- leeren en de wegen aan te wijzen, die zij meenden dat bewandeld moesten worden om ertoe te geraken. Dat desondanks de wereld nog niet erg opgeschoten is, kan dien wijs- geeren en stelselbouwers niet ten kwade ge duid worden: zij meenden het zonder onder scheid allen goed en alleen door de oneindige verschillen tusschen individuen en massa's kon de heilstaat waarin voor ieder, zonder uitsluiting, het geluk voor het grijpen lag, niet bereikt worden. Men kan van meening zijn dat zulk berei ken volkomen buitengesloten geacht moet worden en toch een diepe en ernstige belang stelling koesteren voor de inzichten en ideeën van die voorname geesten, welke zich de eeuwen door hebben bezig gehouden met het zinnen op middelen, die de wereld althans iets van het begeerde geluk zouden kunnen ver schaffen. Al staan we dan ook dadelijk weer voor de moeilijkheid, dat zoo vaak wat de een begeert voor een ander een ongeluk beduidt. Er is juist in dezen tijd een behoefte zich met deze dingen bezig te houden en de IIol- landsche vertaling van een denker als Aldous Huxley lijkt mij een opbouwende en inzicht gevende lectuur. Niet om het met alle inzich ten, die van hém zijn, eens te wezen of om in zijn boek een „leiddraad naar een betere we reld" te zien, doch om door zijn groote en samenvattende kennis een breeder kijk op de moeilijkheden, waarin onze eigen tijd geraakt is, te verkrijgen of, zoo aanwezig, dien te ver diepen. Zelf noemt hij zijn boek een „onderzoek naar het wezen van onze idealen en naar de middelen tot hun verwerkelijking" en geeft daarmee uitmuntend het waardevolle weer dat voor den individueelen mensch waardevols in zijn werk aanwezig is. In die beperkende om schrijving van het „begin bij Uzelf" herkent men een strooming van den laatsten tijd, die waarschijnlijk Huxley's sympathie heeft. „Er zijn er die gelooven en in den hui- digen tijd is dit geloof zeer in trek dat de weg naar een betere wereld die der economi sche hervormingen is. Voor sommigen is de kortste weg naar den heilstaat militaire over winning en de opperheerschappij van één be paald volk; voor anderen is het de gewapende revolutie en de dictatuur van één bepaalde klasse. Zij allen denken voornamelijk in cate gorieën van maatschappelijke structuur en organisatie. Er zijn echter anderen die het vraagstuk van den tegenovergestelden kant benaderen, en gelooven dat de gewenschte sociale veranderingen de meeste kans van slagen hebben als men de menschen, die de maatschappij vormen, verandert. Van hen die zoo denken zweren sommigen bij opvoeding, enkelen bij psycho-analyse, anderen bij „prak- S V* 4® Uakei pijl r tisch idealisme". Daarentegen zijn er ook weer, die gelooven dat zoo'n „bekeering des harten" niet zonder bovennatuurlijke hulp kan plaats vinden. Terug naar de religie, zeggen zij. On gelukkiger wijze kunnen zij het er niet over eens worden naar welke religie." Voor Huxley en voor hoeveel anderen niet onder onze tijdgenooten bevindt de menschheid zich op den terugweg. De techniek is snel vooruitgegaan maar heeft ons slechts de middelen verschaft om des te sneller ach teruit te gaan in menschelijkheid. „Hoe kan die teruggang, die wij meemaken en waarvoor wij allen min of meer aansprakelijk zijn, wor den gestuit en gekeerd? Hoe kan de bestaande maatschappij worden omgebouwd tot de ideale samenleving, waarvan de profeten ge tuigden? Hoe kan de massa der menschen eenerzijds en de kleine groep der eerzuchtigen onderzijds gebracht worden tot die geestelijke onafhankelijkheid, zonder welke wij er nooit in zullen slagen een betere samenleving op te bouwen?" Dit zijn, zegt Huxley, de vragen die ik in dit boek zal trachten te beantwoorden. In den loop der eeuwen zijn er meer ge weest die op die vragen een antwoord gegeven hebben, zonder dat hun antwoord het dui zendjarig rijk deed ontstaan. Doch nimmer is de kracht van een welgezind woord van een denker op een haar na juist berekend kunnen worden. Wel heeft het wijsgeerig en onbaat zuchtig woord van een enkeling vaak het den ken en doen van een massa, een stam, een volk beïnvloed. Het is niet denkbaar dat in een strijd om zuiver-materieele belangen het woord van den wijsgeer van acuut belang is of in staat dien strijd te beslechten. Maar in den strijd, die, nu nog sleepend en achterbaks, straks misschien fel uitbarstend en openbaar, in de wereld gestreden wordt, zijn op duivel- sche wijze tusschen de materieele belangen ook ideologische motieven verstrengeld ge raakt. Motieven en begeerten, die meer op het terrein van den wijsgeer dan op dat van den commercieelen econoom liggen. In het boek van Huxley zal men van beiden vinden en de wijze waarop hij de idealen en begeerten der menschen van heden beschouwt maakt zijn boek tot hoogst interessante lectuur, die in ieder geval het inzicht kan verhelderen, waar mee men de problemen, het doen en denken van vandaag en in onze onmiddellijke omgeving tracht te benaderen. Een goed boek. J. H. DE BOIS. Kogelbloem of Clobebloem. Wie, die het voorrecht heeft gehad een paar weken in Zwitserland te kunnen doorbrengen en er zijn er tegenwoordig gelukkig velen, die dat kunnen herinnert zich niet de zeldzame bekoring, die er uitgaat van een veld met Trollius? Een der vroegste snijbloemen. Trollius. U had zich voorgenomen om alpenroosjes te gaan plukken, boven bij het meertje, waarin, zooals men U gezegd heeft, een honderd meter hooge waterval stijl naar beneden valt van de hooge rots met eeuwige sneeuw. Maar de bergrug aan uw rechterhand ver hindert U om het doel van uw tocht te zien, zoodat u den afstand niet kunt schatten, die u nog af moet leggen. De zon wordt al zoo bran dend heet en u was zoo graag voor het heetst van den dag op de plaats van bestemming ge weest. Ook van het uitzicht naar links in het dal is op het oogenblik niets te bespeuren, want de grasvlakte is hier breed en het koeienpaadje loopt er midden doorheen. Juist wanneer u er hoe langer hoe meer van wordt doordrongen hoe warm het is en hoe ver en hoe „aussichtslos" in dubbele beteekenis uw omstandigheden zijn, staan ze daar plotseling voor u, wijd uit elkaar, op hooge ranke stelen, de ontelbare goudglanzende kogelbloemen. die zachtjes heen en weer wiegelen in den nauwe lijks merkbaren alpenwind. Dankbaar strijkt u bij ze neer en terwijl uw lichaam uitrust, laaft uw oog zich aan de gou den pracht van deze bloemen. Maar we hoeven er niet voor naar Zwitser land te reizen, ook in Holland, in onzen eigen tuin, kunnen we van de globebloem genieten. Want niet alleen, dat wij dankbaar zijn voor de schoonheid van de Trollius, ook de Trollius is een .„dankbare" plant, die zijn zonnig Alpen- bestaan heel goed kan vergeten en heel tevreden is in een Hollandschen tuin. Wanneer ze staan op goed bemesten, niet te drogen grond, kunnen ze zelfs vrij veel schaduw verdragen. Het is een vaste plant, die jaren lang kan blijven staan en slechts ieder voorjaar even moet worden gegierd. Behalve voor voldoende vochtigheid moeten we er ook voor zorgen, dat de planten wijd ge noeg uiteen staan. Op een vierkanten meter mo gen we ongeveer twaalf planten plaatsen. De vroegste variëteit is de Trollius earliest of all, die eind April begint te bloeien. Evenals de later bloeiende variëteiten is liet een rijk bloeiende plant, die zeer veel snijbloemen levert, zoodat u er maanden lang niet alleen uw tuin maar ook uw huis mee kunt versieren. Ook in een border doen ze het heel mooi naast blauw of wit bloeiende planten. Ze zullen u niet gauw vervelen deze groote tot een halven meter hoogte opgroeiende ranun- kels met hun stevige handdeelige bladen en hun vroolijke oranjegele kogelvormige bloemen. A. J. D. VERTOONING PLUIMVEE-FILM TE HAARLEM De Pluimvee- en Konijnenfokkers-Vereenigïng voor Haarlem en Omstreken „Nut en Sport" or ganiseert op Maandagavond 24 April in het ge bouw „Odéon" aan de Jansstraat een filmavond voor haar leden-genoodigden en belangstellen den. Er zal worden vertoond de bijzonder goed geslaagde kleurenfilm van den heer C. A. M. Spruijt uit Gouda op het gebied van duiven en dwerghoenders. Deze film, die een unicum op dit gebied is, wordt uitstekend beoordeeld. Al len, die belangstellen in het fokken van kippen, duiven enz. zullen door het zien van deze film een interessanten avond hebben. GEERT HOOGEVEEN Alléén Mr. CORNELISSTRAAT 54 - TELEF. 16270. (Adv. Ingez. Med.) voor al Uw (Adv. ingez. Med.) „KLEINBEELD 1939". De Nederlandsche Kleinbeeld Vereeniging organiseert onder den naam „Kleinbeeld '39" een tentoonstelling van foto's opgenomen op kleinbeeidformaat. De tentoonstelling zal gehouden worden te Amsterdam en te den Haag en wel voor Amsterdam in Gebouw „Arti et Amicitiae" van 28 October t.m. 5 November 1939 en voor den Haag op nader bekend te maken plaats en datum. Het secretariaat voor deze tentoonstelling is gevestigd bij den heer J. H. Geerling. César Francklaan 13. Heemstede.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 15