JtexswijAeid Kamer staat op haar begrootingsrecht. nauwex Aegxwsd Kunst in Haarlem en daarbuiten. WOENSDAG 3 MEI 1939 HAARDE M'S DAGBLAD 3 TEGEN MISBRUIK VAN HET RECHT VAN DE VRIJE MEENINCSUITINC (Vervolg van pag. 1.) Blijkbaar is het dezen „critici" in het geheel niet om de waarheid te doen en achten zij alle wegen geoorloofd, welke kunnen leiden tot het door hen gestelde doel. Hun partijorganen wemelen van lichtvaardige beschuldigingen en van aantijgingen, waarvan de onwaarheid hun maar al te zeer bekend moet zijn. Wat den vorm der voorgestelde voorzieningen betreft, uitgangspunt was de groote beteekenis, welke het recht van vrije meeningsuiting in onze staatsorde bezit, en de principieele grens tus- schen gebruik en misbruik van dit recht. Ge poogd is het beginsel zelf volledig te handhaven. Vrije critiek op het openbaar gezag, op openbare lichamen en instellingen en op alles wat de openbare sfeer betreft, dus ook op bepaalde groepen van <le bevolking en haar rol binnen het staatsbestel, blïjve onverkort mogelijk. kan de verschijning en de verspreiding van dit geschrift, en van ieder vervangend ge schrift, in de rechterlijke uitspraak voor een termijn van ten hoogste zes maanden worden ver boden. Een gelijk verbod is mogelijk in geval van herhaling binnen een jaar na afloop van een verbods termijn. Onder misdrijven tegen de veiligheid van den staat, de openbare orde of het openbaar gezag worden in dit artikel verstaan de mis drijven omschreven in de artikelen 92—98. 100. 102—104, 108—112, 115—118. 121—126, 131. 133, 137a, 137a bis, 137c, 137c bis, 143, 145, 147, 177179 en 204 en. voor zoover aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening zijner bediening, in de artikelen 261, 262, 266 en 268. Het artikel is ook van toepassing, indien het oorspronkelijk geschrift na het eerste misdrijf met een ander geschrift is samengesmolten of door een ander geschrift is vervangen". TWEEDE KAMER Gelden voor administratiegebouw der Artillerie-inrichtingen geweigerd. Preventieve werking verwacht. Gehoopt mag worden, dat de voor gestelde artikelen 137a bis en 137c bis vóór al les preventief zullen werken. Ook het voorstel, elders in het ontwerp opgenomen, bij herhaalde overtredingen van dezen aard een verschijnings verbod van de persorganen mogelijk te maken, is te dezen van belang. „Artikel 420a. Hij die aan de verschijning of de versprei ding van eenig geschrift medewerkt, wetende, dat deze verschijning of verspreiding bij rech terlijke uitspraak is verboden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden. De artikelen 53 en 54 zijn bij dit misdrijf niet van toepassing". enkel uur, ja van een oogenblik. Hoe grootscher en monumentaler een landschap, hoe hoogei zijn grondtoon, hoe zeldzamer het zichzelf overtreft in iets buitengewoons. Hoe eenvoudiger en stiller een landschap daarentegen, hoe opwindender en heviger zijn hoogtij. De Alpen bijvoorbeeld bie den telkens weer zoo'n overvloed van de indruk wekkendste vergezichten, dat de bovenaardsche glans van het Alpengloeien, de titanische macht van een onweer in dit hooggebergte vereischt worden om den gewonen indruk nog te over treffen. De zee, in haar onvergelijkelijke eindeloosheid en beweging, kan immers ook pas door het wondere spel van licht en luchten het hoogste geven, wat mogelijk is. Bij het stille landschap daarentegen, bij het eenvoudige heuvelland of zelfs bij de vlakte, door de massa monotoon en vervelend gevonden, zijn een zich hoog opstapelende wolk, het edele silhouet van een zijn takken ver uitbreidenden boom, de verre grijze strepen van een neerstroo- menden bui of de matglanzende bundels zon licht voldoende, om zijn schoonheid te doen uit komen. En dan gebeurt het, dat zoo'n „onbedui dend" landschap, zooals men de vlakte boos hoort belasteren, plotseling het nooit-gedachte laat zien, ons grenzenloos verrast, zichzelf tel kens nog overtreft. Dat is, als de donkere aarde schijnt open te breken en een wonder baart, als uit den dorren zandgrond een bloesemdroom op rijst. Neen, het is niet te veel gezegd, woorden als wonder en bloesemdroom, zijn hier geen beeldspraak en barokke overdrijving. Wie dit land, dit Hollandsche polderland met zijn overheerschend horizontale lijnen alleen in den zomer zag, in den herfst en in den winter, wie zich met liefde verdiepte in zijn wijde ver ten, zijn onmetelijken hemel, in de plastische luchten in hun wondere belichting, in dit land schap, waarin het water de stille slootjes, de scherp getrokken streep van een kanaal, het slingerend lint van een rivier leven en teeke- ning brengt, die staat opgewonden en ongeloo- vig voor het gebeuren van het hoogtij dezer aar de, van de lente: de bollenvelden. Dit landschap van bloeiende akkers heeft al dat zweemt naar een bloemenperk, heeft al het gekunstelde afgeworpen en doet in geen enkel opzicht meer aan een tuin denken. Zoover het oog reikt: alom dat wonderlijk kubistische mo- zaiek. Deze matte kleuren en pasteltinten der hyacinten, deze vlammende kleuren der tulpen, die lichte blijheid der narcissen! Wat beduiden hier namen, wat specialiteiten!.... Het aangrij pende is, dat hier een cultuur van het land, al is die dan ook een horticultuur, een stuk tuin manskunst, wordt tot een elementaire gebeurte nis, tot een onvergetelijke ervaring. Dat men- schenwerk stijgt tot een natuurwonderWant men voelt bewonderend, welke krachten dit een voudige land in zich bergt. Men voelt de be dwelmende pracht als vrucht van dezen zandi- gen bodem en dezen onbestendigen hemel, van dit gure klimaat en deze kundige handen. Wie het geluk had, temidden van deze „bloe menweelde" te staan terwijl in het Westen bo ven de blanke duinen een bui losbarstte, de wol ken uiteengereten werden en de neerstroomende watermassa's als sluiers over het land hingen, terwijl in het Oosten de hemel diep blauw was, wie zag, hoe slechts even later de avondzon, da lend over de bloemenvelden, alles in vlammen zette en met een onwerkelijk licht overstraalde, die weet, dat hij, oir, dit verschijnsel te prijzen, het woord „wonder" niet lichtzinnig gebruikte. Het zijn niet alleen de tot aan den horizon rei kende bollenvelden, die ons ontroeren. Tot in de dorpen, tot in de steden dringen de crocus en de narcis, de tulp en de hyacint door. Voor de brandschoone arbeidershuisjes staan ze in bed den, hun glans straalt uit de tuinen der groote landhuizen, waar ze als in het wild groeien als vlammetjes tusschen het donkergroene gras. Hier en daar in de voorsleden hebben kleinere kweekerijen nog restjes van bollenvelden: een groet uit het wijde land. Maar reeds hangt een bordje aan het hek met: Bouwgrond te koop. Hoe lang nog, en ook hier zal het bloeien ge daan zijn. Als een wonder in den nacht breken de bol len, de bloemenakkers open. Eerst de crocussen, dan de narcissen, de vroege tulpen, de hyacin ten. Spoedig is het heele land vol geur en kleur. De fietsers, de auto's komen, getooid met bloe menslingers terug. Uit heel de wereld stroomt men toe om het wonder te aanschouwen. De uit het Mesdagmuseum herkend en bij het achter de haag opdoemend torensilhouet aan Thijs' stadsgezichten-als achtergrond uit Freiburg en Lausanne gedacht. En misschien zelfs, nu het meisje uit de Day-ccJlectie in ons land niet te bewonderen valt het plan opgevat de Koekebakster bij Mesdag dezen zomer nog eens te gaan be kijken. Dat zou nog zoo'n kwaad resultaat van ons stukje niet zijn, want het Mesdag museum kent zelfs de jonge schilder van thans, te weinig. Het is geen museum, waar reclame voor gemaakt wordt of dat tot de zoo genaamde „levende" musea gerekend kan worden, doch het zit boordevol mooie dingen uit een tijd, die daar rijk aan was. In de andere musea der drie groote steden kan men voorbeelden van Matthijs' latere productie, uit de Londensche jaren, leeren kennen. Werken als het ..Bruidje". ..Extase" uit dien tijd werden in het begin dezer eeuw in Holland met een enthousiasme ontvangen waaraan eenige overdrijving niet vreemd was, een overdrijving die als steeds in hoofdzaak uitging van die lieden die een schilderij of schilderkunstig werk. niet als schilderkunst doch als littera tuur ondergaan en dan vaak tot verwarrende waardeering komen. Die zich dan in hoog dravende redenatie pleegt te openbaren en van de feitelijke verdiensten als peinture slechts een geringe notie noodzakelijk acht. Minimum-maaswiidte ondervindt ook veel tegenstand. DEN HAAG Dinsdag. De Tweede Kamer heeft zich, terecht, doen gelden, nu op noodelooze wijze haar begroo- tings-recht geschonden was. Noodeloos. want het is niet duidelijk gemaakt, dat het stichten van een administratie-gebouw van de artillerie-in richtingen in Den Haag zóó dringend noodzake lijk was, dat er zelfs al met het bouwen daarvan begonnen moest worden, voordat de Kamer de gelden hiervoor en, niet te vergeten, voor aan koop van den grond waarop het gebouw zou verrijzen, had toegestaan. Dit alles vereischte een uitgave van f375000 terwijl voorts nog f 360.000 met het oog op overbrenging naar Rijswijk van de labo- reerwerkplaatsen van de Hembrug noodig omdat uit een militair oogpunt dislocatie aan beveling verdient als mede voor voorzienin gen ter bescherming van het fabrieksperso- neel tegen luchtaanval len en verder f 700.000 voor nieuwe werktui gen en installaties voor aanmaak van geschut en munitie werden aan gevraagd. Het totaal van de suppletoire begroo ting, die thans in behandeling kwam, bedroeg dus f 1.435.000. Het waren de f 375.000 voor het in Den Haag te vestigen administratie-gebouw, die sterk verzet ontmoetten. De heer Til an us (c.h.) meende, dat de hoofdadministratie hoort te zitten waar de hoofdgebouwen zijn, dus bij de Hembrug. Het scheppen van administratieve doublures vond hij verkeerd. Met groote verbazing had hij ge zien, dat men nota bene reeds aan het Lyceum plein in Den Haag op z.i. veel te duren grond ff 50 per M2) aan het bouwen was, terwijl de Staten-Generaal nog heelemaal niet hun toe stemming voor deze uitgave hadden gegeven. Dat ging hem nu toch te ver. Nadat de heer Duymaer v. Twist (a.-r.) kenbaar had gemaakt het met den vorigen spre. ker eens te zijn, dat grootere zuinigheid wel kleurenvakken wisselen in den loop der bloem- weken. Kleuren dooven uit, kleuren gloeien weer op. Hoe lang nog? Want, even plotseling als de betoovering komt, even plotseling ver dwijnt zij. Als een wonder in den nacht. De bloemen worden geplukt, zij stapelen zich op tot heuvels langs de velden, in scheepsladingen wor den ze als afval weggevoerd. Want de bloembol is het waardevolle: de zaak. Zij mag haar krach ten niet aan de bloem verspillen, zij moet ze be waren en dus wachten. Zoo worden er heele vel den in den nacht geoogst, onthoofd, van bloe men beroofd. En het land herkrijgt zijn stil en ernstig gezicht. De betoovering verwaait Nog is het niet zoo ver. Nog hangt de zware geur over de bollenvelden en dikwijls, midden in de stad, midden in den nacht, waait er voor enkele oogenblikken iets liefelijks tot ons over, als een verre melodie. Dan glimlachen we: Ja, de velden bloeien, ergens in de verte leeft het wonder. H. S. De luidruchtigste bewonderaars van Thijs werk der laatste jaren hebben naar mijn in zicht, wel eens overzien dat dit werk van zóó ver doorgevoerde verfijning, van zóó strakke spanning werd, dat de afstand naar ziekelijk heid ter eener zijde, naar een circusachtigen parforcetoer aan den anderen kant, angst wekkend klein werd. Dien afstand heeft Thijs Maris gelukkig nooit overschreden, maar het bleef voor velen een dubbeltje op zijn kant. Men ziet, na dertig jaren, ook die kunstuitin gen weer anders en door den afstand misschien zuiverder en juister. Aan den eer bied voor den uitzonderlijksten der drie Ma- rissen kan dat geen schade doen. In een hïs- torisch-critisch overzicht der Hollandsche kunst zal Thijs Maris' kunst een pauze in den tijd karakteriseeren. zoo goed als die van Van Gogh dat weer later zal doen. Het zijn telkens weer die gecompliceerde naturen, die ook in de kunsthistorie opduiken, om ook aan die historie een wending te geven die ais douches werken op sleur en sufheid der routine-kunst. Hun kunst kent miskenning zoo wel als overschatting maar hun juiste be teekenis wordt pas door den tijd bepaald, die met veilingprijzen noch met levensmisère rekening houdt. Zoo zal het ook met den Lon- denschen zonderling zijn. wiens naam Matthijs Maris was. J. H DE BOIS. gewenscht was, voegde hij er aan toe, eerst nog eens den Minister te willen hooren. Nu, Excellentie v. Dijk zat met het geval wel wat in zijn maag. Daarom stolde hij op den voorgrond, dat men de stichting van het admi nistratiegebouw moet zien in nauw verband met onze industrieele verdedigingsvoorbereiding. Ge zien het veelvuldig contact met allerlei Regee- ringsautoriteiten en het Commissariaat, dat met bedoelde voorbereiding belast is. was z.i. thans wel proefondervindelijk bewezen, dat de hoofd administratie in Den Haag. in een ruim gebouw moet zetelen. Men was er niet in geslaagd goed- koopere terreinen in de Residentie te vinden. Toen de heer Tilanus een amendement had verdedigd ter vermin dering van de aange vraagde suppletoire be grooting met f 375.000, erkende de heer van Poll (r.-k.) niet te kunnen inzien, dat het zoo noodig is om zon der verwijl een derge lijk hoofdadministratie gebouw in 't Haagje te doen verrijzen. Het was nu al de tweede keer. dat de Staten-Generaal niet tevoren in defensie uitgaven zijn gekend. Ten opzichte van werkelijk, van zuiver militaire uitgaven, pleegt het Parlement heusch wel, in dien er inderdaad haast in het spel is, conside ratie te willen gebruiken, doch men mag van den huidigen noodtoestand geen misbruik ma ken. Spr. voelde voor het even aanhouden van het heele ontwerp. De heer Duymaer v. Twist (ar be treurde den gang van zaken, maar de Minister, die z.i. zonder dat iemand er over zou hebben gekikt, uit het bedrag van 100 millioen voor de mobilisatiekosten had kunnen putten, had den koninklijken weg bewandeld en dus zou hij nu maar tegen het amendement-Tilanus stemmen, wat de heer d'Ansembourg (nat. soc.) met zijn partijgenooten insgelijks zou doen. juist omdat zij het toejuichten dat het Parlement was uitgeschakeld! Deze houding achtte Mr. W e n- delaar (lib.), die er op wees dat bij dit admi nistratie-gebouw de defensie niet direkt betrok ken is (juist daarom had de Minister hiervoor eerst bij de Kamer moeten aankloppen) zeer be denkelijk. Met kracht waarschuwde Mr. Jo ekes (v.d.) tegen de verkeerde methode om reeds met bouwen te beginnen voor de gel den gevoteerd zijn. Na re- en dupliek, waarbij de heer v. Poll (R.K.) verklaarde voor dezen eenen keer nog ge nade voor recht te willen doen gelden en de Minister er op wees, dat de grondaankoop was geschied door de burger-instanties en niet door militairen, kreeg Minister Van Dijk, nu het ken nelijk niet ging om een werkelijk militair belang, de kous op den kop. Met 4235 nam de Kamer het amendement-Tilanus aan, dat alleen de stemmen van de anti-revolutionairen, de nat. socialisten en van de meeste Katholieken ver kreeg. Het wetsontwerp tot goedkeuring van het Londensche verdrag inzake het vaststellen van een maaswijdte voor vischnetten en voor mini- mum-maten op sommige vischsoorten, waarvan de bedoeling is de jonge visch te beschermen en een einde te maken aan de „overbevissching" op de Noordzee, had veel visschers verlokt een plaatsje op de tribunes te komen innemen. Ze hoorden toen Mr. Rutgers v. Rozen burg (c.h.) uiting geven aan zijn ongerustheid wat betreft de belangen van de kleine visschers, die zij door aanneming van dit wetsontwerp be dreigd zag. Voor den vischstand zou deze rege ling weinig effect opleveren, terwijl de eenden houders, die hun eenden met puf voeden, achter het net zouden visschen, aangezien bij een puf aanvoerverbod het eendenvoer en daardoor de productie-kosten voor deze categorie aan merkelijk hooger zullen worden. Spr. wilde eerst nog eens het onderzoek naar een en ander (dat in IJmuiden gaande is) afwachten en zoolang het wetsontwerp aan houden, denkbeeld waarvoor tenslotte ook de heer Kievit (s.d.) scheen te voelen. On derzoek naar nieuw goedkoop eendenvoer en naar de levensvat baarheid van jonge, uit het water gehaalde en er daarna weer ingegoo. de vischjes, stond insgelijks op het ver langlijstje van den heer Ruyter (R.K.). De heer Duymaer v. Twist (a.r.die het eigenlijke kwaad zag in de opzettelijke puf-visscherij jaarlijks wordt er in de Noordzee voor 3 ton aan Ruf geviseht, wat over eenigen tijd gelijk staat met 3 millioen aan volwaardige visch had het in 't bijzonder nog over de maaswijdte van de netten. Het be lang van tienduizenden visschers en venters en bovendien van de consumenten mag niet worden opgeofferd aan dat van een kleine groep, de eendenhouders en vischmeelfabrikanten. Daarom is spr. voor aanneming van het wets ontwerp, doch mevr. Mr Macka y—K a t z bleek weer de fractie van de „aanhouders" aan te hangen, wat eveneens met de heeren S t u m- pel (R.K.) en Posthuma (chr dem.) het geval was. terwijl hierna de heer S c h i 11 h u i s (v.d.) verklaarde het met de strekking van de voorgestelde regeling wel eens te zijn, doch er om praktische redenen bezwaren tegen te koesteren. De heer Mes (R.K.) kan met het voorstel meegaan, als de Minister uitdrukkelijk kan verklaren, dat de voordeelen der regeling grooter zijn dan de nadeelen, anders zou spr. ook voor uitstel zijn, om eerst de zaak nog eens te laten onderzoeken. Volgens den heer W ij n- koop (comm.) heeft men zich door Engelsche kapitalistische belangen in een hoek laten drij ven en doen verleiden het te Londen gesloten verdrag te teekenen, dat juist voor Nederland- 1 sche belangen zulke nadeelige gevolgen zal ver oorzaken. Ook deze afgevaardigde was tegen aanneming van dit wetsontwerp op dit oogen blik, want nut heeft het niet en wel zal het veel schade veroorzaken. Van harte hoopte spr. dat er nog een voorstel uit de Kamer zou komen tot afvoering van dit punt van de agenda. Na dezen spreker kan Minister Steenberghe even gaan uitpuffen van het voor hem niet zeer gunstige puf-debat en zich aan het vieren van zijn veer tigsten verjaardag wijden! e. v. R, Den Haap koopt luchtafweer- geschut. Dc Hüagschc gemeenteraad heeft besloten drie batterijen luchtafweergeschut aan tc schaf fen. Bij dc besprekingen werd er van verschil lende zijden op gewezen, dat men zich hiermede echter eigenlijk op regeeringsterrein bewoog. Verschijningsverbod. Practisch wellicht nog belangrijker dan de aanvullingen, welke hierboven zijn beschreven, is het voorstel een ver schijningsverbod in het leven te roepen. De toestand, welke op het oogenblik bestaat met betrekking tot persdelicten, gepleegd op het terrein van de publieke zaak, is in hooge mate onbevredigend. Wordt een persdelict van dit karakter begaan, zoo pleegt aan den persoon, die hetzij voor het misdrijf werkelijk verant woordelijk is, hetzij zich daarvoor verantwoor delijk stelt, een niet te zware geldboete te wor den opgelegd dan wel een naar verhouding lich te vrijheidsstraf, en het blad, waarvan de ver oordeelde niet meer dan een pion was, kan rus tig doorgaan met de gewraakte uitlatingen. Het wetsontwerp beoogt in deze belangrijke lacune te voorzien. Niet in strijd met de Grondwet. Men kan tegen dit voorstel niet aanvoeren, dat het ongrondwettig zoude zijn. De Grondwet geeft echter geen enkel recht organen tot stand te brengen en in stand te houden, welke gericht zijn op of bij voortduring leiden tot het plegen van, ernstige misdrijven. Aangeteekend zij, dat in het voorgestelde ar tikel 423a W. van S. de eisch van tweede of vol gende herhaling binnen het met opzet kort ge nomen tijdvak van twee jaar na het onherroe pelijk worden van een eerste veroordeeling, ieder gevaar voor bonafide-persorganen, afsnijdt, In artikel 423 a is een regeling opgenomen voor „vervangende" ge schriften, in dien zin, dat ook hun ver schijning in de rechterlijke uitspraak kan worden verboden. Of in een bepaald geval een vervangend geschrift aanwezig is, zal de rechter tijdens een vervolging op grond van het vooi gestelde artikel 420a (artikel 6 van het wetsontwerp) naar omstandigheden kunnen beslissen. Het schijnt niet wenschelijk en ook niet wel mogelijk de rechterlijke vrijheid van bcoordeeling te dezen te binden. Ten slotte volgt hier eon opsomming van de voorgestelde artikelen: „Artikel 137a bis. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, beschuldigingen van feitelijken aard uit met betrekking tot het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling, wordt, indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat de be schuldigingen onwaar zijn, gestraft met ge vangenisstraf van ten hoogste vier jaren". Het eerste lid van artikel 137b wordt gelezen: „Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft hij die, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat in een geschrift of afbeelding een uitlating in beleedigenden vorm of een onware beschuldi ging van feitelijken aard voorkomt met be trekking tot het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling, het ge schrift of de afbeelding verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat of. om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te wor den, in voorraad heeft". „Artikel 137c bis. Hij die in het openbaar, mondeling of bij ge schrift of afbeelding, beschuldigingen van feitelijken aard uit met betrekking tot een groep van de bevolking of een ten deele tot de bevolking behoorende groep van personen, wordt, indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat de beschuldigingen onwaar zijn, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren". Het eerste lid van artikel I37d wordt gelezen „Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft hij die. indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoe den. dat in een geschrift of afbeelding een uitlating in beleedigenden vorm of een onware beschuldiging van feitelijken aard voorkomt met betrekking tot een groep van de bevolking of een ten deele tot de bevolking behoorende groep van personen, het geschrift of de af beelding verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoonge steld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft". „Artikel 423a. Indien voor de tweede of volgende maal binnen twee jaren na het onherroepelijk wor den van een veroordeeling wegens een mis drijf tegen de veiligheid van den staat, de openbare orde of het openbaar gezag, gepleegd door middel van een dagblad of ander perio diek geschrift. zoodanig misdrijf door middel van hetzelfde dagblad of ander periodiek geschrift wordt gepleegd, EEN BERGBEWONER OVER DE BOLLENVELDEN. Onze medewerker H. S., die een zoon van het oude Oostenrijk is en in wiens schriftuur de charme van het oude Weenen tintelt, vertelt zijn indrukken van onze bollen velden. Ieder organisme, ieder levend wezen, heel de Kosmos heeft zijn eigen getijden* zijn op en zijn neer, zijn eigen levensrhythme. Niets is koste lijker dan dit stijgen en dalen in zijn oneindige verscheidenheid van vorm en karakter vol liefde te volgen. Niet alleen uit biologisch of eenig ander wetenschappelijk oogpunt, maar ook zui ver aesthetisch, ook zuiver in het gevoel. Daar is eenig landschap, dat wij telkens weer gezien hebben. Het is ons eindig vertrouwd tot in de kleinste trekjes, tot in de fijnste nuances. Wij leven mee, wij zijn gelukkig wanneer het er goed gaat en het deert ons, wanneer het er slecht gaat, terwijl het landschap ook soms weer tot een levenden spiegel van onze eigen gevoe lens wordt. Het maakt ons blij en het maakt ons bedroefd; ook nu nog: in een tijd, die er niet met groote woorden over spreekt. Maar wij rusten, om in de taal der romantiek te spreken, ook nu nog „aan de boezem der natuur". In haar koes teren we ons, naar haar stem luisteren wij, net als vroeger. Voor hoeveel duizenden is niet juist in dezen tijd van onrust de natuur, zelfs het da- gelijksch uitzicht uit het raam, tot. een onuitput telijke bron van het zuiverste geluk en de ver- kwikkendste ontspanning geworden. Rust te midden van de rusteloosheid, troost, in nood en eenzaamheid. Ieder landschap geeft aesthetische sensaties: voor het eene zijn die gebonden aan een jaar- ;etijde, bij het andere is het de indruk van een De vier Molens van Matthijs. Hiernaast reproduceeren wij het andere der beide Thijs Maris werkjes, waar over de vorige week het een en ander verteld werd en die met hun beidjes de groote verrassing van de John Day-veiling uitmaakten, toen die. dertig jaar geleden, te Londen gehouden werd. Zooals men ziet behoorde ook de ..Vier Molens" tot de periode in Matthijs' leven waarin het onderwerp, de voorstelling nog volledig verantwoord wordt. Beide werken ontstonden in de eerste der jaren zeventig. Eerst veel later zal in zijn schildering de voor stelling geheel opgaan in een mysterieusen schemer, waaruit zich eerst langzamerhand voor den beschouwer de idee van een vorm losmaakt. Maar in 1870—'72 is daarvan bij Matthijs nog geen sprake. Hij heeft in het oorlogsjaar en tijdens het beleg van Parijs met broer Jacob in die stad gewoond en hard gewerkt en gestudeerd. Zooals er tusschen veel vroege. Oosterbeeksche studies der beide broeders nog ai overeenkomst aan te toonen is. zoo zijn ook. tot kort na de Parijsche jaren, hun wegen niet zóó definitief uit elkaar gegaan, al* later geschieden zou. Zoo zijn de Vier Molens van Matthijs. als voorstelling, als gegeven, aan die van Jacob nauw verwant al bezit, dit werk reeds de droomerige in-zich-zelf gekeerdheid. die bij hem later in die mate zich zou ontwikkelen dat alle vorm en vormbeschrijving een. zij het zeer nobele, suggestie wordt. Jacob stond met beide beenen ie stevig op de aarde om zijn broer daarin te kunnen volgen, wel bleef be kend zijn uitspraak dat van de drie broers Thijs, Jacob en Willem, de eerste verreweg de knapste was. Meer nog dan in de landschappen komt in de vroege figuurschilderijen van Thijs en Jacob beider verschillende aard en aanleg te voorschijn. Misschien komt bij Matthijs' ro mantiek een beetje atavisme der Hongaarsche 9 f komst der familie meespreken, zeker is het dat hem het weemoedige, grüblerlsche der slavisch-germaansche gesteldheid nader aan het hart ligt dan Jacob, wien een luchtiger, gallische romantiek meer past. Matthijs ver rijkt door zijn innerlijkheid de Duitsche ro mantici. die hij bewondert, bovendien en wordt daardoor als éénling van meer belang dan knfDpe romantici als Levs en De Braekg,- leer in België of anderen bij ons. Men heeft waarschijnlijk op ons plaatje van dc vorige weck. in de klccding van het meisje dat kippen voert, de „Koekebakster" L F. Du»m»e» «»n Twlil (Anli-R«> Partij)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 5