JtexswijAeid
Kamer staat op haar begrootingsrecht.
nauwex
Aegxwsd
Kunst in Haarlem en
daarbuiten.
WOENSDAG 3 MEI 1939
HAARDE M'S DAGBLAD
3
TEGEN MISBRUIK VAN
HET RECHT VAN DE
VRIJE MEENINCSUITINC
(Vervolg van pag. 1.)
Blijkbaar is het dezen „critici" in het
geheel niet om de waarheid te doen en
achten zij alle wegen geoorloofd, welke
kunnen leiden tot het door hen gestelde
doel. Hun partijorganen wemelen van
lichtvaardige beschuldigingen en van
aantijgingen, waarvan de onwaarheid
hun maar al te zeer bekend moet zijn.
Wat den vorm der voorgestelde voorzieningen
betreft, uitgangspunt was de groote beteekenis,
welke het recht van vrije meeningsuiting in onze
staatsorde bezit, en de principieele grens tus-
schen gebruik en misbruik van dit recht. Ge
poogd is het beginsel zelf volledig te handhaven.
Vrije critiek op het openbaar gezag, op openbare
lichamen en instellingen en op alles wat de
openbare sfeer betreft, dus ook op bepaalde
groepen van <le bevolking en haar rol binnen
het staatsbestel, blïjve onverkort mogelijk.
kan de verschijning en de verspreiding van
dit geschrift, en van ieder vervangend ge
schrift,
in de rechterlijke uitspraak voor een termijn
van ten hoogste zes maanden worden ver
boden.
Een gelijk verbod is mogelijk in geval van
herhaling binnen een jaar na afloop van een
verbods termijn.
Onder misdrijven tegen de veiligheid van
den staat, de openbare orde of het openbaar
gezag worden in dit artikel verstaan de mis
drijven omschreven in de artikelen 92—98. 100.
102—104, 108—112, 115—118. 121—126, 131. 133,
137a, 137a bis, 137c, 137c bis, 143, 145, 147,
177179 en 204 en. voor zoover aangedaan
aan een ambtenaar gedurende of ter zake van
de rechtmatige uitoefening zijner bediening,
in de artikelen 261, 262, 266 en 268.
Het artikel is ook van toepassing, indien het
oorspronkelijk geschrift na het eerste misdrijf
met een ander geschrift is samengesmolten of
door een ander geschrift is vervangen".
TWEEDE KAMER
Gelden voor administratiegebouw
der Artillerie-inrichtingen geweigerd.
Preventieve werking verwacht.
Gehoopt mag worden, dat de voor
gestelde artikelen 137a bis en 137c bis vóór al
les preventief zullen werken. Ook het voorstel,
elders in het ontwerp opgenomen, bij herhaalde
overtredingen van dezen aard een verschijnings
verbod van de persorganen mogelijk te maken,
is te dezen van belang.
„Artikel 420a.
Hij die aan de verschijning of de versprei
ding van eenig geschrift medewerkt, wetende,
dat deze verschijning of verspreiding bij rech
terlijke uitspraak is verboden, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste zes
maanden of geldboete van ten hoogste zes
honderd gulden.
De artikelen 53 en 54 zijn bij dit misdrijf
niet van toepassing".
enkel uur, ja van een oogenblik. Hoe grootscher
en monumentaler een landschap, hoe hoogei zijn
grondtoon, hoe zeldzamer het zichzelf overtreft
in iets buitengewoons. Hoe eenvoudiger en stiller
een landschap daarentegen, hoe opwindender en
heviger zijn hoogtij. De Alpen bijvoorbeeld bie
den telkens weer zoo'n overvloed van de indruk
wekkendste vergezichten, dat de bovenaardsche
glans van het Alpengloeien, de titanische macht
van een onweer in dit hooggebergte vereischt
worden om den gewonen indruk nog te over
treffen.
De zee, in haar onvergelijkelijke eindeloosheid
en beweging, kan immers ook pas door het
wondere spel van licht en luchten het hoogste
geven, wat mogelijk is.
Bij het stille landschap daarentegen, bij het
eenvoudige heuvelland of zelfs bij de vlakte,
door de massa monotoon en vervelend gevonden,
zijn een zich hoog opstapelende wolk, het edele
silhouet van een zijn takken ver uitbreidenden
boom, de verre grijze strepen van een neerstroo-
menden bui of de matglanzende bundels zon
licht voldoende, om zijn schoonheid te doen uit
komen. En dan gebeurt het, dat zoo'n „onbedui
dend" landschap, zooals men de vlakte boos
hoort belasteren, plotseling het nooit-gedachte
laat zien, ons grenzenloos verrast, zichzelf tel
kens nog overtreft. Dat is, als de donkere aarde
schijnt open te breken en een wonder baart, als
uit den dorren zandgrond een bloesemdroom op
rijst. Neen, het is niet te veel gezegd, woorden
als wonder en bloesemdroom, zijn hier geen
beeldspraak en barokke overdrijving.
Wie dit land, dit Hollandsche polderland met
zijn overheerschend horizontale lijnen alleen in
den zomer zag, in den herfst en in den winter,
wie zich met liefde verdiepte in zijn wijde ver
ten, zijn onmetelijken hemel, in de plastische
luchten in hun wondere belichting, in dit land
schap, waarin het water de stille slootjes, de
scherp getrokken streep van een kanaal, het
slingerend lint van een rivier leven en teeke-
ning brengt, die staat opgewonden en ongeloo-
vig voor het gebeuren van het hoogtij dezer aar
de, van de lente: de bollenvelden.
Dit landschap van bloeiende akkers heeft al
dat zweemt naar een bloemenperk, heeft al het
gekunstelde afgeworpen en doet in geen enkel
opzicht meer aan een tuin denken. Zoover het
oog reikt: alom dat wonderlijk kubistische mo-
zaiek. Deze matte kleuren en pasteltinten der
hyacinten, deze vlammende kleuren der tulpen,
die lichte blijheid der narcissen! Wat beduiden
hier namen, wat specialiteiten!.... Het aangrij
pende is, dat hier een cultuur van het land, al
is die dan ook een horticultuur, een stuk tuin
manskunst, wordt tot een elementaire gebeurte
nis, tot een onvergetelijke ervaring. Dat men-
schenwerk stijgt tot een natuurwonderWant
men voelt bewonderend, welke krachten dit een
voudige land in zich bergt. Men voelt de be
dwelmende pracht als vrucht van dezen zandi-
gen bodem en dezen onbestendigen hemel, van
dit gure klimaat en deze kundige handen.
Wie het geluk had, temidden van deze „bloe
menweelde" te staan terwijl in het Westen bo
ven de blanke duinen een bui losbarstte, de wol
ken uiteengereten werden en de neerstroomende
watermassa's als sluiers over het land hingen,
terwijl in het Oosten de hemel diep blauw was,
wie zag, hoe slechts even later de avondzon, da
lend over de bloemenvelden, alles in vlammen
zette en met een onwerkelijk licht overstraalde,
die weet, dat hij, oir, dit verschijnsel te prijzen,
het woord „wonder" niet lichtzinnig gebruikte.
Het zijn niet alleen de tot aan den horizon rei
kende bollenvelden, die ons ontroeren. Tot in de
dorpen, tot in de steden dringen de crocus en de
narcis, de tulp en de hyacint door. Voor de
brandschoone arbeidershuisjes staan ze in bed
den, hun glans straalt uit de tuinen der groote
landhuizen, waar ze als in het wild groeien als
vlammetjes tusschen het donkergroene gras.
Hier en daar in de voorsleden hebben kleinere
kweekerijen nog restjes van bollenvelden: een
groet uit het wijde land. Maar reeds hangt een
bordje aan het hek met: Bouwgrond te koop.
Hoe lang nog, en ook hier zal het bloeien ge
daan zijn.
Als een wonder in den nacht breken de bol
len, de bloemenakkers open. Eerst de crocussen,
dan de narcissen, de vroege tulpen, de hyacin
ten. Spoedig is het heele land vol geur en kleur.
De fietsers, de auto's komen, getooid met bloe
menslingers terug. Uit heel de wereld stroomt
men toe om het wonder te aanschouwen. De
uit het Mesdagmuseum herkend en bij het
achter de haag opdoemend torensilhouet aan
Thijs' stadsgezichten-als achtergrond uit
Freiburg en Lausanne gedacht.
En misschien zelfs, nu het meisje uit de
Day-ccJlectie in ons land niet te bewonderen
valt het plan opgevat de Koekebakster bij
Mesdag dezen zomer nog eens te gaan be
kijken. Dat zou nog zoo'n kwaad resultaat
van ons stukje niet zijn, want het Mesdag
museum kent zelfs de jonge schilder van
thans, te weinig. Het is geen museum, waar
reclame voor gemaakt wordt of dat tot de zoo
genaamde „levende" musea gerekend kan
worden, doch het zit boordevol mooie dingen
uit een tijd, die daar rijk aan was.
In de andere musea der drie groote steden
kan men voorbeelden van Matthijs' latere
productie, uit de Londensche jaren, leeren
kennen. Werken als het ..Bruidje". ..Extase"
uit dien tijd werden in het begin dezer eeuw
in Holland met een enthousiasme ontvangen
waaraan eenige overdrijving niet vreemd
was, een overdrijving die als steeds
in hoofdzaak uitging van die
lieden die een schilderij of schilderkunstig
werk. niet als schilderkunst doch als littera
tuur ondergaan en dan vaak tot verwarrende
waardeering komen. Die zich dan in hoog
dravende redenatie pleegt te openbaren en
van de feitelijke verdiensten als peinture
slechts een geringe notie noodzakelijk acht.
Minimum-maaswiidte
ondervindt ook veel
tegenstand.
DEN HAAG Dinsdag.
De Tweede Kamer heeft zich, terecht, doen
gelden, nu op noodelooze wijze haar begroo-
tings-recht geschonden was. Noodeloos. want het
is niet duidelijk gemaakt, dat het stichten van
een administratie-gebouw van de artillerie-in
richtingen in Den Haag zóó dringend noodzake
lijk was, dat er zelfs al met het bouwen daarvan
begonnen moest worden, voordat de Kamer de
gelden hiervoor en, niet te vergeten, voor aan
koop van den grond waarop het gebouw zou
verrijzen, had toegestaan.
Dit alles vereischte
een uitgave van f375000
terwijl voorts nog
f 360.000 met het oog
op overbrenging naar
Rijswijk van de labo-
reerwerkplaatsen van
de Hembrug noodig
omdat uit een militair
oogpunt dislocatie aan
beveling verdient als
mede voor voorzienin
gen ter bescherming
van het fabrieksperso-
neel tegen luchtaanval
len en verder f 700.000
voor nieuwe werktui
gen en installaties voor
aanmaak van geschut en munitie werden aan
gevraagd. Het totaal van de suppletoire begroo
ting, die thans in behandeling kwam, bedroeg
dus f 1.435.000. Het waren de f 375.000 voor het
in Den Haag te vestigen administratie-gebouw,
die sterk verzet ontmoetten.
De heer Til an us (c.h.) meende, dat de
hoofdadministratie hoort te zitten waar de
hoofdgebouwen zijn, dus bij de Hembrug. Het
scheppen van administratieve doublures vond
hij verkeerd. Met groote verbazing had hij ge
zien, dat men nota bene reeds aan het Lyceum
plein in Den Haag op z.i. veel te duren grond
ff 50 per M2) aan het bouwen was, terwijl de
Staten-Generaal nog heelemaal niet hun toe
stemming voor deze uitgave hadden gegeven.
Dat ging hem nu toch te ver.
Nadat de heer Duymaer v. Twist (a.-r.)
kenbaar had gemaakt het met den vorigen spre.
ker eens te zijn, dat grootere zuinigheid wel
kleurenvakken wisselen in den loop der bloem-
weken. Kleuren dooven uit, kleuren gloeien
weer op. Hoe lang nog? Want, even plotseling
als de betoovering komt, even plotseling ver
dwijnt zij. Als een wonder in den nacht. De
bloemen worden geplukt, zij stapelen zich op tot
heuvels langs de velden, in scheepsladingen wor
den ze als afval weggevoerd. Want de bloembol
is het waardevolle: de zaak. Zij mag haar krach
ten niet aan de bloem verspillen, zij moet ze be
waren en dus wachten. Zoo worden er heele vel
den in den nacht geoogst, onthoofd, van bloe
men beroofd. En het land herkrijgt zijn stil en
ernstig gezicht. De betoovering verwaait
Nog is het niet zoo ver. Nog hangt de zware
geur over de bollenvelden en dikwijls, midden
in de stad, midden in den nacht, waait er voor
enkele oogenblikken iets liefelijks tot ons over,
als een verre melodie. Dan glimlachen we: Ja,
de velden bloeien, ergens in de verte leeft het
wonder.
H. S.
De luidruchtigste bewonderaars van Thijs
werk der laatste jaren hebben naar mijn in
zicht, wel eens overzien dat dit werk van zóó
ver doorgevoerde verfijning, van zóó strakke
spanning werd, dat de afstand naar ziekelijk
heid ter eener zijde, naar een circusachtigen
parforcetoer aan den anderen kant, angst
wekkend klein werd. Dien afstand heeft Thijs
Maris gelukkig nooit overschreden, maar het
bleef voor velen een dubbeltje op zijn kant.
Men ziet, na dertig jaren, ook die kunstuitin
gen weer anders en door den afstand
misschien zuiverder en juister. Aan den eer
bied voor den uitzonderlijksten der drie Ma-
rissen kan dat geen schade doen. In een hïs-
torisch-critisch overzicht der Hollandsche
kunst zal Thijs Maris' kunst een pauze in den
tijd karakteriseeren. zoo goed als die van
Van Gogh dat weer later zal doen. Het zijn
telkens weer die gecompliceerde naturen, die
ook in de kunsthistorie opduiken, om ook aan
die historie een wending te geven die ais
douches werken op sleur en sufheid der
routine-kunst. Hun kunst kent miskenning
zoo wel als overschatting maar hun juiste be
teekenis wordt pas door den tijd bepaald, die
met veilingprijzen noch met levensmisère
rekening houdt. Zoo zal het ook met den Lon-
denschen zonderling zijn. wiens naam Matthijs
Maris was.
J. H DE BOIS.
gewenscht was, voegde hij er aan toe, eerst nog
eens den Minister te willen hooren.
Nu, Excellentie v. Dijk zat met het geval wel
wat in zijn maag. Daarom stolde hij op den
voorgrond, dat men de stichting van het admi
nistratiegebouw moet zien in nauw verband met
onze industrieele verdedigingsvoorbereiding. Ge
zien het veelvuldig contact met allerlei Regee-
ringsautoriteiten en het Commissariaat, dat met
bedoelde voorbereiding belast is. was z.i. thans
wel proefondervindelijk bewezen, dat de hoofd
administratie in Den Haag. in een ruim gebouw
moet zetelen. Men was er niet in geslaagd goed-
koopere terreinen in de Residentie te vinden.
Toen de heer Tilanus
een amendement had
verdedigd ter vermin
dering van de aange
vraagde suppletoire be
grooting met f 375.000,
erkende de heer van
Poll (r.-k.) niet te
kunnen inzien, dat het
zoo noodig is om zon
der verwijl een derge
lijk hoofdadministratie
gebouw in 't Haagje te
doen verrijzen. Het was
nu al de tweede keer.
dat de Staten-Generaal
niet tevoren in defensie
uitgaven zijn gekend.
Ten opzichte van werkelijk, van zuiver militaire
uitgaven, pleegt het Parlement heusch wel, in
dien er inderdaad haast in het spel is, conside
ratie te willen gebruiken, doch men mag van
den huidigen noodtoestand geen misbruik ma
ken. Spr. voelde voor het even aanhouden van
het heele ontwerp.
De heer Duymaer v. Twist (ar be
treurde den gang van zaken, maar de Minister,
die z.i. zonder dat iemand er over zou hebben
gekikt, uit het bedrag van 100 millioen voor de
mobilisatiekosten had kunnen putten, had den
koninklijken weg bewandeld en dus zou hij nu
maar tegen het amendement-Tilanus stemmen,
wat de heer d'Ansembourg (nat. soc.) met
zijn partijgenooten insgelijks zou doen. juist
omdat zij het toejuichten dat het Parlement was
uitgeschakeld! Deze houding achtte Mr. W e n-
delaar (lib.), die er op wees dat bij dit admi
nistratie-gebouw de defensie niet direkt betrok
ken is (juist daarom had de Minister hiervoor
eerst bij de Kamer moeten aankloppen) zeer be
denkelijk. Met kracht waarschuwde Mr.
Jo ekes (v.d.) tegen de verkeerde methode
om reeds met bouwen te beginnen voor de gel
den gevoteerd zijn.
Na re- en dupliek, waarbij de heer v. Poll
(R.K.) verklaarde voor dezen eenen keer nog ge
nade voor recht te willen doen gelden en de
Minister er op wees, dat de grondaankoop was
geschied door de burger-instanties en niet door
militairen, kreeg Minister Van Dijk, nu het ken
nelijk niet ging om een werkelijk militair belang,
de kous op den kop. Met 4235 nam de Kamer
het amendement-Tilanus aan, dat alleen de
stemmen van de anti-revolutionairen, de nat.
socialisten en van de meeste Katholieken ver
kreeg.
Het wetsontwerp tot goedkeuring van het
Londensche verdrag inzake het vaststellen van
een maaswijdte voor vischnetten en voor mini-
mum-maten op sommige vischsoorten, waarvan
de bedoeling is de jonge visch te beschermen
en een einde te maken aan de „overbevissching"
op de Noordzee, had veel visschers verlokt een
plaatsje op de tribunes te komen innemen.
Ze hoorden toen Mr. Rutgers v. Rozen
burg (c.h.) uiting geven aan zijn ongerustheid
wat betreft de belangen van de kleine visschers,
die zij door aanneming van dit wetsontwerp be
dreigd zag. Voor den vischstand zou deze rege
ling weinig effect opleveren, terwijl de eenden
houders, die hun eenden met puf voeden, achter
het net zouden visschen, aangezien bij een
puf aanvoerverbod het eendenvoer en daardoor
de productie-kosten voor deze categorie aan
merkelijk hooger zullen worden. Spr. wilde eerst
nog eens het onderzoek
naar een en ander (dat
in IJmuiden gaande is)
afwachten en zoolang
het wetsontwerp aan
houden, denkbeeld
waarvoor tenslotte ook
de heer Kievit (s.d.)
scheen te voelen. On
derzoek naar nieuw
goedkoop eendenvoer
en naar de levensvat
baarheid van jonge, uit
het water gehaalde en
er daarna weer ingegoo.
de vischjes, stond
insgelijks op het ver
langlijstje van den heer
Ruyter (R.K.). De heer Duymaer v.
Twist (a.r.die het eigenlijke kwaad zag in
de opzettelijke puf-visscherij jaarlijks wordt
er in de Noordzee voor 3 ton aan Ruf geviseht,
wat over eenigen tijd gelijk staat met 3 millioen
aan volwaardige visch had het in 't bijzonder
nog over de maaswijdte van de netten. Het be
lang van tienduizenden visschers en venters
en bovendien van de consumenten mag niet
worden opgeofferd aan dat van een kleine groep,
de eendenhouders en vischmeelfabrikanten.
Daarom is spr. voor aanneming van het wets
ontwerp, doch mevr. Mr Macka y—K a t z
bleek weer de fractie van de „aanhouders" aan
te hangen, wat eveneens met de heeren S t u m-
pel (R.K.) en Posthuma (chr dem.) het
geval was. terwijl hierna de heer S c h i 11 h u i s
(v.d.) verklaarde het met de strekking van de
voorgestelde regeling wel eens te zijn, doch er
om praktische redenen bezwaren tegen te
koesteren. De heer Mes (R.K.) kan met het
voorstel meegaan, als de Minister uitdrukkelijk
kan verklaren, dat de voordeelen der regeling
grooter zijn dan de nadeelen, anders zou spr.
ook voor uitstel zijn, om eerst de zaak nog eens
te laten onderzoeken. Volgens den heer W ij n-
koop (comm.) heeft men zich door Engelsche
kapitalistische belangen in een hoek laten drij
ven en doen verleiden het te Londen gesloten
verdrag te teekenen, dat juist voor Nederland-
1 sche belangen zulke nadeelige gevolgen zal ver
oorzaken. Ook deze afgevaardigde was tegen
aanneming van dit wetsontwerp op dit oogen
blik, want nut heeft het niet en wel zal het veel
schade veroorzaken. Van harte hoopte spr. dat er
nog een voorstel uit de Kamer zou komen tot
afvoering van dit punt van de agenda. Na dezen
spreker kan Minister Steenberghe even gaan
uitpuffen van het voor hem niet zeer gunstige
puf-debat en zich aan het vieren van zijn veer
tigsten verjaardag wijden! e. v. R,
Den Haap koopt luchtafweer-
geschut.
Dc Hüagschc gemeenteraad heeft besloten
drie batterijen luchtafweergeschut aan tc schaf
fen. Bij dc besprekingen werd er van verschil
lende zijden op gewezen, dat men zich hiermede
echter eigenlijk op regeeringsterrein bewoog.
Verschijningsverbod.
Practisch wellicht nog belangrijker
dan de aanvullingen, welke hierboven
zijn beschreven, is het voorstel een ver
schijningsverbod in het leven te roepen.
De toestand, welke op het oogenblik bestaat
met betrekking tot persdelicten, gepleegd op het
terrein van de publieke zaak, is in hooge mate
onbevredigend. Wordt een persdelict van dit
karakter begaan, zoo pleegt aan den persoon,
die hetzij voor het misdrijf werkelijk verant
woordelijk is, hetzij zich daarvoor verantwoor
delijk stelt, een niet te zware geldboete te wor
den opgelegd dan wel een naar verhouding lich
te vrijheidsstraf, en het blad, waarvan de ver
oordeelde niet meer dan een pion was, kan rus
tig doorgaan met de gewraakte uitlatingen.
Het wetsontwerp beoogt in deze belangrijke
lacune te voorzien.
Niet in strijd met de Grondwet.
Men kan tegen dit voorstel niet aanvoeren, dat
het ongrondwettig zoude zijn. De Grondwet
geeft echter geen enkel recht organen tot stand
te brengen en in stand te houden, welke gericht
zijn op of bij voortduring leiden tot het plegen
van, ernstige misdrijven.
Aangeteekend zij, dat in het voorgestelde ar
tikel 423a W. van S. de eisch van tweede of vol
gende herhaling binnen het met opzet kort ge
nomen tijdvak van twee jaar na het onherroe
pelijk worden van een eerste veroordeeling,
ieder gevaar voor bonafide-persorganen, afsnijdt,
In artikel 423 a is een regeling
opgenomen voor „vervangende" ge
schriften, in dien zin, dat ook hun ver
schijning in de rechterlijke uitspraak
kan worden verboden. Of in een bepaald
geval een vervangend geschrift aanwezig
is, zal de rechter tijdens een vervolging
op grond van het vooi gestelde artikel
420a (artikel 6 van het wetsontwerp)
naar omstandigheden kunnen beslissen.
Het schijnt niet wenschelijk en ook niet
wel mogelijk de rechterlijke vrijheid van
bcoordeeling te dezen te binden.
Ten slotte volgt hier eon opsomming van de
voorgestelde artikelen:
„Artikel 137a bis.
Hij die in het openbaar, mondeling of bij
geschrift of afbeelding, beschuldigingen van
feitelijken aard uit met betrekking tot het
openbaar gezag, een openbaar lichaam of een
openbare instelling, wordt, indien hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden, dat de be
schuldigingen onwaar zijn, gestraft met ge
vangenisstraf van ten hoogste vier jaren".
Het eerste lid van artikel 137b wordt gelezen:
„Met gevangenisstraf van ten hoogste een
jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd
gulden wordt gestraft hij die, indien hij weet
of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat
in een geschrift of afbeelding een uitlating in
beleedigenden vorm of een onware beschuldi
ging van feitelijken aard voorkomt met be
trekking tot het openbaar gezag, een openbaar
lichaam of een openbare instelling, het ge
schrift of de afbeelding verspreidt, openlijk
ten toon stelt of aanslaat of. om verspreid,
openlijk tentoongesteld of aangeslagen te wor
den, in voorraad heeft".
„Artikel 137c bis.
Hij die in het openbaar, mondeling of bij ge
schrift of afbeelding, beschuldigingen van
feitelijken aard uit met betrekking tot een
groep van de bevolking of een ten deele tot
de bevolking behoorende groep van personen,
wordt, indien hij weet of redelijkerwijs moet
vermoeden, dat de beschuldigingen onwaar
zijn, gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twee jaren".
Het eerste lid van artikel I37d wordt gelezen
„Met gevangenisstraf van ten hoogste zes
maanden of geldboete van ten hoogste drie
honderd gulden wordt gestraft hij die. indien
hij weet of ernstige reden heeft om te vermoe
den. dat in een geschrift of afbeelding een
uitlating in beleedigenden vorm of een onware
beschuldiging van feitelijken aard voorkomt
met betrekking tot een groep van de bevolking
of een ten deele tot de bevolking behoorende
groep van personen, het geschrift of de af
beelding verspreidt, openlijk ten toon stelt of
aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoonge
steld of aangeslagen te worden, in voorraad
heeft".
„Artikel 423a.
Indien voor de tweede of volgende maal
binnen twee jaren na het onherroepelijk wor
den van een veroordeeling wegens een mis
drijf tegen de veiligheid van den staat, de
openbare orde of het openbaar gezag, gepleegd
door middel van een dagblad of ander perio
diek geschrift.
zoodanig misdrijf
door middel van hetzelfde dagblad of ander
periodiek geschrift wordt gepleegd,
EEN BERGBEWONER OVER
DE BOLLENVELDEN.
Onze medewerker H. S., die een
zoon van het oude Oostenrijk is en
in wiens schriftuur de charme van
het oude Weenen tintelt, vertelt
zijn indrukken van onze bollen
velden.
Ieder organisme, ieder levend wezen, heel de
Kosmos heeft zijn eigen getijden* zijn op en zijn
neer, zijn eigen levensrhythme. Niets is koste
lijker dan dit stijgen en dalen in zijn oneindige
verscheidenheid van vorm en karakter vol liefde
te volgen. Niet alleen uit biologisch of eenig
ander wetenschappelijk oogpunt, maar ook zui
ver aesthetisch, ook zuiver in het gevoel.
Daar is eenig landschap, dat wij telkens weer
gezien hebben. Het is ons eindig vertrouwd tot
in de kleinste trekjes, tot in de fijnste nuances.
Wij leven mee, wij zijn gelukkig wanneer het
er goed gaat en het deert ons, wanneer het er
slecht gaat, terwijl het landschap ook soms weer
tot een levenden spiegel van onze eigen gevoe
lens wordt. Het maakt ons blij en het maakt ons
bedroefd; ook nu nog: in een tijd, die er niet met
groote woorden over spreekt. Maar wij rusten,
om in de taal der romantiek te spreken, ook nu
nog „aan de boezem der natuur". In haar koes
teren we ons, naar haar stem luisteren wij, net
als vroeger. Voor hoeveel duizenden is niet juist
in dezen tijd van onrust de natuur, zelfs het da-
gelijksch uitzicht uit het raam, tot. een onuitput
telijke bron van het zuiverste geluk en de ver-
kwikkendste ontspanning geworden. Rust te
midden van de rusteloosheid, troost, in nood en
eenzaamheid.
Ieder landschap geeft aesthetische sensaties:
voor het eene zijn die gebonden aan een jaar-
;etijde, bij het andere is het de indruk van een
De vier Molens van Matthijs.
Hiernaast reproduceeren wij het andere der
beide Thijs Maris werkjes, waar over de vorige
week het een en ander verteld werd en die
met hun beidjes de groote verrassing van de
John Day-veiling uitmaakten, toen die. dertig
jaar geleden, te Londen gehouden werd.
Zooals men ziet behoorde ook de ..Vier
Molens" tot de periode in Matthijs' leven
waarin het onderwerp, de voorstelling nog
volledig verantwoord wordt. Beide werken
ontstonden in de eerste der jaren zeventig.
Eerst veel later zal in zijn schildering de voor
stelling geheel opgaan in een mysterieusen
schemer, waaruit zich eerst langzamerhand
voor den beschouwer de idee van een vorm
losmaakt.
Maar in 1870—'72 is daarvan bij Matthijs
nog geen sprake. Hij heeft in het oorlogsjaar
en tijdens het beleg van Parijs met broer
Jacob in die stad gewoond en hard gewerkt
en gestudeerd. Zooals er tusschen veel vroege.
Oosterbeeksche studies der beide broeders
nog ai overeenkomst aan te toonen is. zoo
zijn ook. tot kort na de Parijsche jaren, hun
wegen niet zóó definitief uit elkaar gegaan,
al* later geschieden zou.
Zoo zijn de Vier Molens van Matthijs. als
voorstelling, als gegeven, aan die van Jacob
nauw verwant al bezit, dit werk reeds de
droomerige in-zich-zelf gekeerdheid. die bij
hem later in die mate zich zou ontwikkelen
dat alle vorm en vormbeschrijving een. zij het
zeer nobele, suggestie wordt. Jacob stond met
beide beenen ie stevig op de aarde om zijn
broer daarin te kunnen volgen, wel bleef be
kend zijn uitspraak dat van de drie broers
Thijs, Jacob en Willem, de eerste verreweg de
knapste was.
Meer nog dan in de landschappen komt in
de vroege figuurschilderijen van Thijs en
Jacob beider verschillende aard en aanleg te
voorschijn. Misschien komt bij Matthijs' ro
mantiek een beetje atavisme der Hongaarsche
9 f komst der familie meespreken, zeker is het
dat hem het weemoedige, grüblerlsche der
slavisch-germaansche gesteldheid nader aan
het hart ligt dan Jacob, wien een luchtiger,
gallische romantiek meer past. Matthijs ver
rijkt door zijn innerlijkheid de Duitsche ro
mantici. die hij bewondert, bovendien en
wordt daardoor als éénling van meer belang
dan knfDpe romantici als Levs en De Braekg,-
leer in België of anderen bij ons.
Men heeft waarschijnlijk op ons plaatje
van dc vorige weck. in de klccding van het
meisje dat kippen voert, de „Koekebakster"
L F. Du»m»e» «»n Twlil
(Anli-R«> Partij)