Instantine
ALLER-HARTELIJKSTE
ONTVANGST ALLERWEGE
of
Kunst in Haarlem en
daarbuiten.
TOESPRAAK
Twee mannen in brand.
WOENSDAG 24 MEI 1939
HAAREEM'S DAGBCAD
3
ü^eigië &eju&eêt
de 3
quv-
De treinreis van Den Haag naar de Neder-
landsch-Belgische grens werd meegemaakt
door de directie der Ned. Spoorwegen, waar
voor bet diiectierijtuig aan den trein was
gekoppeld.
Op het station van Esschen werd Hare
Majesteit namens Koning Leopold door Prins
Karei begroet, waarna H.M. de eere-wacht in
specteerde.
Na de inspectie stelde Prins Karei de aan
wezige Belgische autoriteiten aan de Ko
ningin voor, in de eerste plaats mevrouw Mas-
kens en de overige personen van den Belgi
schen eeredienst.
Nadat aan de Koningin bloemen waren
aangeboden door twee jongedames onderhield
H.M. de Koningin zich eenige oogenblikken
met den burgemeester van Esschen.
De Koningin zeide tot hem, dat zij zeer
verrast was door de hartelijke ontvangst,
haar te Esschen bereid en zij verzocht den
burgemeester aan de ingezettenen haar dank
over te brengen.
Tenslotte stelde de Nederlandsche gezant
te Brussel aan de Koningin voor jhr. Snouck
Hurgronje, legatieraad, en luitenant Van
Voorst Evekink, onzen militairen attaché,
beiden uit Brussel en den heer Ruys, den
Nederlandschen consul-generaal te Antwer
pen.
Daarna steeg H.M. in het salonrijtuig van
den nieuwen Belgischen koninklijken trein,
die getrokken wordt door een locomotief van
24 meter lang, van het zwaarste type in ge
bruik bij de Belgische spoorwegen
Nadat de leden van het gevolg van de Ko
ningin en van Prins Karei waren ingestegen
zette de trein zich in beweging, toegejuicht
door het talrijke publiek, dat de klanken van
het Wilhelmus bijna overstemde.
Aankomst te Brussel.
Precies half vijf kwam de enorme locomo
tief langzaam het station Brussel binnen; het
duurde lang, te lang naar de meening van de
menschen en zij hieven nu reeds een gejuich
aan, dat onder de ovei'kapping tot ver weg-
kaatst en in echo weer terugkwam als een
dubbele hulde.
Dan klonk het Wilhelmus.
Hare Majesteit betrad den Brusselschen
grond. Onmiddellijk trad Koning Leopold op
haar toe en de begroeting tusschen beide
vorsten was allerhartelijkst
De kinderen der Nederlanders, op het sta
tion aanwezig, konden zich niet langer be
dwingen en zij hieven tegen de maat van de
muziek in opnieuw het Wilhelmus aan: fris-
sche stemmen, welker zonnigheid verraste en
ontroerde.
De Koning der Belgen stelde daarna de
commissie van ontvangst aan de Koningin
voor.
De davei'ende saluutschoten, gelost uit
75 m.M.-vuurmonden, welke stonden opgesteld
in het park Cinquantenaire, drongen door tot
het station, maar het gedreun ging geheel op
in het enthousiasme, dat uit de menigte op
steeg, toen de Koningin en de Koning tezamen
de eerewacht inspecteerden.
Op het einde van het perron werden de Ko
ningin bloemen aangeboden.
Eenige oogenblikken vertoefden de vorsten
in de wachtkamer, waar Koning Leopold zijn
Koninklijke Gaste eenige woorden van wel
kom toesprak.
Inmiddels zwollen de toejuichingen van het
publiek buiten het station aan.
Om twaalf minuten over half vijf stonden
Koning Leopold en Neerland's Landsvrouwe
in de zon, buiten op het enorme plein, dat in
deining was van menschen, die wuifden en
zwaaiden, van vlaggen, die groetten
Wederom klonk het oude Wilhelmus en
stram salueerden alle officieren, de soldaten
presenteerden het geweer.
Toen de vorsten waren ingestegen, zette de
stoet zich onmiddellijk in beweging.
Dan begon de zegetocht, waarbij de toejui
chingen toenamen en toenamen alsof er ten
slotte geen fortissimo bestaat
Een zegetocht? Ach, het is maar een woord.
De beteekenis ervan hebben wij Dinsdag
middag in Brussel, langs den weg van den
Koninklijken stoet naar waarheid leeren ken
nen.
Er ging een jubel over Brussel, welke lang
zal heugen, welke een grootsche inleiding is
geweest op de komende dagen.
Bij het Koninklijk paleis nieuwe uitbarstin
gen van jubel en gejuich; ..Leve de Koningin,
Vive la Reine". Lachend wuifde zij het pu
bliek toe. dat geestdriftig juichen bleef.
Uitgestapt schreden de beide vorsten langs
de eerewacht der cadetten. Statig schreed de
vorstin langs de wacht, buigend toen zij het
vaandel passeei'de.
Aan den ingang van het paleis was intus-
schen de figuur van den Grootmaarschalk van
den Koning, graaf Cornet de Ways Ruart,
verschenen, die de Koningin, nadat zij zich
een oogenblik met den commandant der eere
wacht had onderhouden, in het paleis geleidde.
Het duurde nu even.
Er bleven telkens kreten opstijgen uit het
publiek, telkens als iemand meende gordijnen
te hebben zien bewegen in de zaa: achter de
loggia, waar de kronen brandden en waar
straks de beide vorsten zouden verschijnen.
Na een kwartier werd het wachten beloond:
de Koningin, door haar gastheer gevolgd, ver
scheen op het balcon.
Het publiek is buiten zich zelve
Leve de Koningin!
Men wuifde alsof ieder een speciale persoon
lijke groet over te brengen had aan de vorstin.
Zij, rechtop, wuifde terug. De Koning stond
stram terzijde.
De wuivende hand der Koningin bracht een
persoonlijken groet, maar ook een groet na
mens het Nederlandsche volk, aan deze menig
te op het plein. Het was de begroeting van twee
volken. Het Wilhelmus klonk
Dan was het- uit. De chaos eener wegstroo-
mende menigte was het einde.
Kranslegging bv het graf van den
onbekenden soldaat.
Onmiddellijk na de aankomst van de Ko
ningin ten paleize heeft de Nederlandsche ge
zant te Brussel, baron B. Ph. van Harinxma
thoe Slooten, zich naar het graf van den on
bekenden soldaat op het Congresplein bege
ven, waar hij namens H.M. de Koningin een
krans heeft neergelegd.
Gala-banket ten paleize.
Nadat de Koningin te half acht in het ko
ninklijk paleis het corps diplomatique, bij het
Belgische hof geaccrediteerd, had ontvangen,
is te half negen een galadiner gehouden, dat
Koning Leopold aan onze Koningin aanbood.
Nadat de genoodigden aan de beide souve-
reinen waren voorgesteld, geleidde de Koning
Koningin Wilheimina naar de balzaal, waar
het diner plaats had. De aanblik van de spie
gelzalen, verlicht door de duizenden lichten
der lusters, was feeëriek. De tafel was geschikt
in den vorcn van een hoefijzer.
Aan de rechterhand des Konings zaten aan
H.M. de Koningin, kardinaal Van Roey, die
echtgenoote van den Engelschen ambassadeur,
lady Clive, minister Patijn, de heer Van Cau-
welaert.
Links van den Koning zaten de echtgenoote
van den Japanschen ambassadeur mevrouw
Kurusu. de apostolische nuntius, mgr. Micara
en de Japansche ambassadeur.
Achter in de zaal op een verhooging bevond
zich het orkest, bestaande uit de stafmuziek
van het regiment Guides, welk corps als het
beste militaire muziekcorps bekend staat.
De tafels waren versierd met zilveren kan
delaars en vazen met bloemen.
Rede van Koning Leopold.
Tijdens dit gala-banket heeft Koning Leo
pold in de Nederlandsche taal de volgende
rede uitgesproken.
Mevrouw,
Het Belgische volk, evenals ik zelf, begroet
de Koningin der Nederlanden met diepe en
eerbiedige genegenheid.
Ik ben er Uwe Majesteit in het bijzonder
dankbaar voor, dat zij mijn onvergetelijk be
zoek aan Holland zoo spoedig met een tegen
bezoek heeft willen beantwoorden.
Wij zien er een nieuw en kostbaar blijk in
van hare hartelijke gevoelens jegens ons. en
van de levendige vriendschap die Noord en
Zuid vereenigt.
Onze natiën gaan beide trotsch op een
roemrijk verleden. Beide vertrouwen in de vrije
instellingen die zij voor zichzelf hebben uit
gebouwd. Beide ijveren bovenal met geestdrift
voor den vrede. Maar beide eischen dat hun
lotsbestemming in eigen handen behouden
blijft.
Het was te Luik dat de Koning der Neder
landen voor het eerst den Koning der Belgen
ontmoette.
Op mijn beurt zal ik morgen het voorrecht
hebben uwe majesteit te begeleiden in de
hoofdstad van het oude Prins-Bisdom. Luik
heeft eeuwenlang haar onafhankelijkheid ge
handhaafd. Hare burgers zullen fier zijn Uwe
Majesteit te mogen onthalen, en juichen om
de eer van uw vorstelijk bezoek.
Onlangs heeft Uwe Majesteit tot haar volk
een krachtigen oproep gericht in verband met
de moreeele en geestelijke herbewapening.
Ook bij ons hebben de koninklijke woorden
weerklank gevonden.
Ware het niet wenschelijk, dat het edel ini
tiatief van Uwe Majesteit, uit een zoo helder
inzicht van onze menschelijke plichteix gebo-
ren, ook op het internationaal plan zou worden
beproefd?
De kleine staten tellen in Europa meer dan
honderd millioen inwoners. Waarom zouden
zij niet op zedelijk en economisch gebied tot
een duurzame eensgezindheid besluiten? Waar
om zouden zij niet, naar de wijze woorden van
Uwe Majesteit, „deze eensgezindheid in toe
passing brengen bij de bestrijding van den
hooggestegen nood, en de hinderpalen weg
nemen, die den wereldopbouw tegenhouden?"
Een dusdanige medwerking zou doelmatig
het verheven vredesideaal dienen, dat uw
volk evenals het mijne bezielt; zij zou een ge
meenschappelijk en sereen onderzoek moge
lijk maken van de talrijke vraagstukken, die,
thans onopgelost, ons aller levensbelangen be
dreigen.
Mevrouw,
God behoede het Koninkrijk der Nederlan
den en zijne heerlijke koloniale gewesten!
Ik hef mijn beker op de steeds welvarende
gezondheid van Uwe Majesteit en van de
Koninklijke Familie!
Antwoord van de Koningin.
Op deze rede van den Koning der Belgen
heeft Hare Majesteit de Koningin als volgt
geantwoord
Sire,
Diep getroffen door de woorden van Uwe
Majesteit breng ik haar daarvoor mijn hart-
grondigen dank.
Het Nederlandsche volk heeft zich gelukkig
geacht den Koning tegen wiens persoon het
zoo hoog opziet te begroeten en een uit het
hart komend welkom toe te roepen en daarbij
tevens uiting te geven aan zijn gevoelens van
diepgemeende vriendschap voor het broeder
volk.
Te meer prijs ik mij gelukkig dat bezoek
thans te kunnen beantwoorden en de geest
driftvolle wijze waarop het Belgische volk mij
heeft verwelkomd heeft een onvergetelijken
indruk op mij gemaakt.
Wij Nederlanders weten hoezeer uw volk u
op de handen draagt en terecht in alles op u
vertrouwt ook voor de handhaving dier eigen
vrijheden welke in den loop der eeuwen niet
zonder moeite en strijd werden verkregen;
vrijheden waarop ons beider volken gelijkelijk
naijverig blijven, wier streven naar buiten is
waar mogelijk bij te dragen tot bevordering
van hetgeen ons allen gelijkelijk en bovenal
ter harte gaat: de vrede.
Gedenkend dat Luik het begin heeft gezien
van een steeds hechter wordende vriendschap
tusschen onze huizen en onze volken verheugt
het mij oprecht met Uwe Majesteit naar die
roemruchte stad aan de Maas te gaan. bij ons
wel bekend en geëerd om de groote werk
kracht en nimmer falende energie harer bur
gers, die hen tot groote dingm in staat stel
len, waarvan de door Uwe Majesteit zoo juist
geopende tentoonstelling een treffend be
wijs is.
De sympathieke woorden door Uwe Majes
teit gewijd aan de gedachte der moreele en
geestelijke herbewapening zullen warmen
weei'klank vinden in het hart van mijn volk.
De gedachte neergelegd in dat persoonlijke,
tot mijn landgenooten gerichte woord behoeft
niet aan staatkundige grenzen gebonden te
zijn en ik zal er mij oprecht over verheugen,
wanneer het mogelijk zou blijken haar in rui
meren kring een concreten vorm te geven.
Evenals Uwe Majesteit acht ik dit geenszins
uitgesloten. In het huidig ernstig tijdsgewricht
mag tusschen natiën als waar onze beide vol
ken toe behooren niets worden verzuimd, wat
langs den weg van wederzijds elkander begrij
pen, zou kunnen leiden tot een duurzame
eensgezindheid, op zedelijk en op economisch
gebied. Een ernstige poging om tot dien op
bouw te geraken kan bij voorbaat van Neder-
land's medewerking verzekerd zijn. Ik vraag
mij af, of hier niet zooveel voor Nederland als
voor België een belangrijke taak gelegen kan
zijn in verband met den sociaal-economischen
nood waarin de wereld steeds dieper dreigt
te verzinken.
Ik besluit dit woord van innigen dank voor
het grootsch onthaal dat Uwe Majesteit mij
heeft bereid met te drinken op de gezondheid
en het welzijn van Uwe Majesteit, van uw huis
en van gansch het Belgische land en volk hier
en overzee voor wier duurzaam geluk ik mijn
beste en hartelijkste wenschen uitspreek.
Het stelt nooit teleur.
't is van »0a^eï«
(Adv. ingez. Med.)
Marinus van Kaalte, een zeldzaam
figuur in de Hollandsche kunst.
Op de tentoonstelling van Sint Lucas, die Za
terdag geopend is, zal men, als naar gewoonte,
weer een werk van dezen Amsterdamschen schil
der tegenkomen.
Daar en op de tentoonstellingen in Arti, pleegt
hij als regel een zijner laatste werken als bewijs
zijner voortdurende activiteit in te zenden en er
even geregeld van collega's een waardeerend
woord, en vaak in de persverslagen een loven
de aanteekening over te incasseeren. Zoo werd
ook het vorige jaar de schilderij, waarvan hierbij
een prentje gegeven wordt, ontvangen. Daar
blijft het dan verder bij en als ik den schilder,
dien ik de vorige week in Amsterdam tegen het
lijf liep, gelooven mag, heeft hij nog nooit van
zijn leven een schilderij verkocht en werd er nog
nooit over hem een artikel met plaatjes in een
tijdschrift geschreven of aan zijn werk een spe
ciaal daarover handelend krantenartikel gewijd.
Dat is nu op zich zelf in dezen tijd al vrij sterk
voor een schilder over wiens waarde als artist in
de kringen die mee mogen praten, geen twijfel
bestaat en die, zoo ongemerkt voortlevend en
schilderend het midden der zestiger jaren reeds
gepasseerd is.
Van Raalte kenden wij reeds in onze Amster-
damsche jaren en noch aan hem noch aan zijn
positie in de kunstwereld is in die kwarteeuw
veel veranderd. Wij zagen zijn werk zoo nu en
dan op de exposities en ontmoetten hemzelf bij
toevallige gelegenheden: een openingsplechtig
heid of een begrafenis.... maar waren dan in
onze gedachten slechts in 't voorbijgaan even
bezig met het curieuse feit dat iemand van zijn
begaafdheid en kunde zoo buiten iedere publieke
belangstelling kon blijven staan. Het is waar
dat hem op Arti het vorig jaar de gouden me
daille van Hare Majesteit de Koningin ten deel
gevallen is, maar dat is nu juist niet de onder
scheiding die de waardeering van het groote pu
bliek, buiten de kunstenaarskringen, weerspie
gelt en deze laatste zou ik wenschen dat voor
het werk van Van Raalte werd opgewekt.
Toen ik Van Raalte op Hemelvaartsdag in
de Concertgebouwbuurt ontmoette, hadden wij
blijkbaar beiden en de lezer kent die gemoeds
stemming behoefte aan een' praatje. Een ta
feltje in de zon op het terras van het bekende
hoekhuis naast de Muzentempel en een kopje
koffie waren spoedig gevonden, en natuurlijk
is daar over kunst gepraat en over de ge
ringe waarlijke belangstelling voor kunst en
den, bij vroeger vergeleken, slechten tijd voor
beeldende kunstenaars. Nu is het curieuse in
v. Raalte's positie, dat hij over die dingen betrek
kelijk belangeloos spreken kan en zijn intelli
gentie hem daarenboven vaak rake opmerkin
gen doet maken. Hij is één der zeer weinige ar-
tisten wien telkenjare de eer te beurt valt in de
vermogensbelasting van ons vaderland op voor
een schilder niet onbelangrijke wijze te mogen
bijdragen en de slechte tijd oefent daarop in
zooverre geen invloed, doordat zijn omzet in
vervaardigde kunstwerken vergelegen bij vroe
ger, niet achteruitging.hetgeen praktisch on
mogelijk was.
Zoo kan hij gelukkig den toestand van
den wijsgeerigen kant blijven bezien en hij ziet
dien met den geestigen twinkel in de oogen en
den natuurlijken humor in zijn uitdrukkingen,
die zijn vrienden in hem waardeeren. Toch ver
moffelt hij met zijn zelfspot wel eens de teleur-,
stelling misschien, dat zijn werk niet de plaats'
krijgt, die het verdient. Er is nog iets anders dan
ironie in zijn toon als hij zoo langs zijn neus
weg vertelt dat de inspecteur der belastingen er
geen genoegen mee neemt dat hij zijn jaarlijksche
uitgaven voor verf, doeken, lijsten enz. als be
drijfskosten opgeeft, omdat er nooit inkomsten
tegenover staan. De fiscus zou hem als schilder
willen schrappen. Hij doet dit verhaal, zoo bij
het kopje koffie, met het tragi-comische masker
dat als vanzelf uit zijn gelaat groeit en ik waag
het niet hem te adviseeren, dan maar eens met
die gouden medaille van de Koningin voor het
aangezicht der strenge heeren te gaan zwaaien.
Daar klinken van ons oude IJsclubterrein,
waar nu jongelieden van beide geslachten, blauw
en zwart geblousd en gezakt, geshirt en gebroekt
korfbal, voetbal en andere sport beoefenen,
schallende mededeelingen uit een loudspeaker en
op het terrein zie ik van onze verte uit, het
blauw en zwart zich ordenen en de bewegelijk
heid zich verstillen. „Dat is de ergste vijand van
de kluist" zegt de schilder, „de sport". We ont
kennen het niet, sport en de belangstelling voor
de techniek, beide gericht op een bewegelijkheid,
waarvan de zin vaak ovexdreven wordt, staan
vierkant tegenover de benoodigde rust dei-
geestelijke genietingen, die een goed schilderij
of een goed beeld kan verschaffen. Ik waag het
Van Raalte er aan te herinneren en wij gaan
direct accoord dat daarmee verband houdt de
duidelijk aantoonbare vermindering van het pu
blieke respect voor het werk van den levenden
schilder. Sinds die werken geen door net bui
tenland gestimuleerde beurswaarde meer vor
men, is van de zijde van het vaderlandsch pu
bliek die belangstelling in wezen belangrijk ge
wijzigd en van een zy het baatzuchtige
liefde voor het schoone product, tot een philan-
tropische genegenheid voor den producent om
geslagen. Waardoor, in den breede gezien, de
standing der huidige schilderijkunst niet gewon
nen heeft. Van die sluipende omwenteling de
oorzaken en de gevolgen na te speuren, zou een
studie apart opleveren: voor het oogenblik kan
men zich met het constateeren van den dus ge-
groeiden toestand tevreden stellen. Dat er daarbij
een misverstand heerscht, waardoor de zuivere
kunstwaardeering in het gedrang komt, zal.
wien daarover even doordenkt, duidelijk zijn.
Dat in dezen tijd en onder deze omstandighe
den voor een maatschappelijk welgesteld schil
der als Van Raalte juist zijn welgesteldheid een
beletsel is om, anders dan in woorden, gewaar
deerd te worden, kan zich laten denken. „Hij
heeft het immers niet noodig" is de overweging
waaronder hij bij aankoopen voor het een of an
der wordt overgeslagen. Nu zou hij, als wijlen
H. W. Mesdag, groote doeken aan musea en in
stellingen kunnen cadeau doen, maar daardoor
zou zijn artistieke eerzucht niet bevredigd wor
den. Te goed weet hij bovendien dat, wat zóó ge
makkelijk verworven werd, zelden op prijs wordt
gesteld. Men ziet hoe soms het welgesteld zijn
een impediment is of kan zijn om tot de
waardeering die men wenscht, te geraken en dat
het nog niet zoo gek was van Van Raalte als
van een zeldzame figuur in de kunst te spreken.
Zoo maar losjes weg een beetje uit de school
klappend over dat koffiepi-aatje op Hemelvaarts
dag, loop ik wel gevaar mij den onwil van den
schilder op den hals te halen. Maar ik riskeer
zijn verwijt van onbescheidenheid omdat ik er
de onbillijkheid en het onverstand van sommig
inzicht door kan aantoonen. Hem werd eens
woedend door een collega verweten dat hij zich
wilde aanmelden voor een prijsje van het
genootschap voor het beste werk, in een bepaald
genre ter expositie ingezonden. Hij had het im
mers niet noodig! Die collega was er mijns in
ziens met zijn boosheid vlak naast.
Bij de beooi-deeling van het werk naar de
qualiteit, mag de al of niet bestaande behoefte
aan het uitgeloofde sommetje geen rol spelen.
Den schilder was het daarom in dit geval zeker
niet te doen; wel om zijn werk eventueel erkend
te zien. Bovendienhet lijkt mij onwaar
schijnlijk dat de booze opposant niet zou gewe
ten hebben wat ieder die den schilder kent. wél
weet: dat het bedoelde sommetje stel, het
ware hem ten deel gevallen bij verre na niet
opwoog tegen wat hij uit eigen beweging en in
alle stilte wenscht te doen voor wie minder be-
voorrecht is dan hij.
Marinus van Raalte is een goed mensch en
een goed schilder. En in beide hoedanigheden
een curiosum. Over den mensch heeft de lezer
zich nu misschien reeds eenig idee kunnen vor
men, over het wexk en daarover alleen
zullen we in een volgend stukje spreken en het
hierbij gereproduceerde café-interieur met een
Amsterdamsch stadsgezicht van zijn hand, ver
gelijken.
J. H. DE BOIS.
tot een nieuwen haring.
door MELIS STOKE.
Wie verre reizen doet kan veel vertellen,
zoo bij den wil daartoe ook spraakvermogen is.
Wie echter zou er aan een stomme visch
de zware eisch van redenaarsgaven stellen
Een nieuwe haring is door verre zee'en
zijn allerlaatsten weg tot niij gegaan
En daar er één moest spreken van ons
twee'gn
sprak ik hem, noodgedwongen, aldus aan:
Gij zijt verstrikt geraakt in menschen-netten,
gerukt uit 't elementu zoo vertrouwd,
opdat men mij, die zooveel van u houdt,
uw sterfelijklichaam voor kon zetten...
Maar zeg nu zelf als ge zoudt kunnen
spreken
hadt ge die reis vrijwillig ooit gedaan?
Hoe lijkt dit vasteland u, vergeleken
met 't vreedzaam leven in den oceaan
Hebt gij 't daarginder ooit zóó zout gegeten.
Valt ge niet van ontzetting van de graat
bij 't zien van den verworden, wocsten staat
waarin zich 't menschelijk wezen heeft
vergeten
Uw soort komt ons als ieder jaar verblijden.
Ge ivordt met vlag en wimpel ingehaald
en ziet hoe wij ons, consumeer end,
voorbereiden
op.wat men duurder dan de visch betaalt..
Wij zitten hier bij 't feest van dood en leven..
Gij noodgedwongen lijdend, ik actief
En bij dien maaltijd samen door het Uef
en leed van s' werelds schouwtooneel omgeven.
De paradox van deze situatie
is deze: gij verdwijnt in heerlijkheid,
gezegend en gehuldigd als tractatie
En ik blijf achter in de narigheid
Als men uw school'tje niet had opgeheven
hing u misschien een zeeslag boven 't hoofd,
ofwel een walvisch had u weggeroofd
als het natuurlijk einde van uw leven
Maar ge hadt niet de schrik'lijke ervaring
van deze ivereld, vol van haat en vrees
Want hier wordt ge uiteindelijk, van haring
via het menschdom tot kanonnenvlecsch
Nóg heb ik u riiet van de graat gekloven
Want 'k voel het werkelijk als een taak van
eer
dat ik, alvorens ik u cotisumeer,
u op mijn nuchtere maag iets moet beloven
dat ik te land met al mijn kracht moet
streven
voor het voorkomen van een wereldstrijd
opdat ge, met het offer van uw leven,
hier niet voor-niets van ver gekomen zijt....
Door het ontploffen van
een petroleumtoestel en
een vat spiritus.
Dinsdag wilde de slager Voorhof te Put
ten (Gld.i een petroleumtoestel. dat hij juist
had gevuld, aansteken, toen het ontplofte en
in brand geraakte. De slager wilde het bran
dende toestel naar buiten werpen, doch ge
raakte hierbij zelf in brand. Luide om hulp
roepend, liep hij den weg op, waar toeschie
tende buren zijn kleeren met zand doofden.
De man had intusschen over driekwart van
het lichaam brandwonden opgeloopen. Per
ziekenauto werd hij naar het ziekenhuis Sa
lem ovei-gebracht, waar hij werd opgenomen.
Men vreest voor zijn leven.
Vat spiritus ontploft.
Dinsdagmiddag tegen twaalf uur heeft zich
in de emballageloods van de firma Kraan en
van Kuyk, aan de Julianastraat te Veenen-
daal. een ontploffing voorgedaan.
D? 40-jarige gehuwde Chr. Schoeman was
alleen in de groote loods die achter de gros-
sierderij gelegen is. bezig met het vullen van
flesschen met spiritus. Juist had hij een groot
vat van 500 liter inhoud aangeslagen, toen
plotseling, door tot nog toe onopgehelderde
oorzaak, met een doffen knal het vat spi
ritus uit eikaar sprong. Stukken hout en fles
schen vlogen In het rond, terwijl groote gaten
ln het dak werden geslagen. Schoeman werd
tegen den grond geworpen en zijn kleeren
vatten vlam. Hij rende naar buiten, waar
spoedig hulp aanwezig was en men de vlam
men doofde. Met ernstige bi*andwonden over
dekt werd hij naar een" der plaatselijke dok
toren overgebracht, waar spoedig meer as
sistentie aanwezig was. Hij zal vermoedelijk
naar een ziekenhuis moeten worden overge
bracht. Zijn toestand is, naar omstandighe
den betrekkelijk goed. Intusschen had het
vuur zich snel uitgebreid. De helft van de
uit hout opgetrokken loods brandde geheel
uit en veel emballage materiaal is verloren
gegaan. Verzekering dekt de schade.
„Café-interieur" van Marinus van Raalte,
C. B. P. T. T. pleit voor de
arbeidscontractanten.
Vaste aanstelling gevraagd.
Dinsdag werd het congres van den Centra-
len Bond van Nederlandsch Post-, Telegraaf-
en Telefoonpersoneel (C.B.P.T.T.) voortgezet.
Het beleid van den redacteur van het
Bondsorgaan, alsmede dat van den Bondsraad
werd met algemeene stemmen goedgekeurd
Besloten werd het volgende telegram te rich
ten aan den minister van Binnenlandsche Za
ken:
„Het congres van den C.B.P.T.T.. bespreken
de de positie der arbeidscontractanten, is diep
Jaren verlangend naar een vaste aanstelling
deze werkers bij het groote postbedrijf
heerscht en het is van meening, dat aan dezen
nood slechts een einde kan worden gemaakt
door op korten termijn de noodige voorzienin
gen te treffen ten behoeve van locale krach
ten, hulpbestellers, avondwerkers. adspirant-
bestellers en jongelingen bij P T T., die reeds
onder den indruk van den nood. welke onder
uitzien, een aanstelling waardoor gezinsvor
ming mogelijk wordt. Er zijn honderden per
sonen van bovengenoemde groepen, die eiken
dag volle of nagenoeg volledige dagtaken ver
richten, zij het dan ook niet alle dagen een te
voren in den dienstrooster vastgelegde taak.
Deze ai'beidskrachten, waarvan vaststaat, dat
het bedrijf hen lederen dag beslist noodig
heeft, behoort men toch eigenlijk in vaster
dienstverband op te nemen. Het congres, over
tuigd. dat dit dringend verzoek diep leeft on
der de betrokkenen, besluit met algemeene
stemmen dit verzoek telegrafisch over te bren
gen en een deputatie uit zijn midden aan te
wijzen om een audiëntie bij Uwe Excellentie
aan te vragen om deze materie mondeling toe
te lichten".