Hi Ociüek op Tïh. LOTISICO --"ZS&S*- krevmbobg 2)e JConittg spjieekt OSS. en veroordeeling van de houding van den Procureur generaal TREKT MAANDAG 3 JULI ROMIJN'S GELUKSKANTOOR HAARLEM 1789 - 23 Juni - 1939 VRIJDAG 23 JUNI 1939 HAARLEM'S DAGBLAD 3 TWEEDE KAMER Zakelijke afkeuring te wachten DEN HAAG Donderdag.1 De regie in de Kamer is soms merkwaardig en het belangstellende publiek rekent daar niet altijd op. Vandaar, dat reeds om 1 uur de tribunes uitpuilden van Oss-liefhebbers ter wijl we in de loges eenige Eerste Kamerleden ontdekten. Maar er zouden eerst nog ruim iy2 uur heengaan met de bespreking van an dere punten, in hoofdzaak van een tweetal wetsonwerpen tot wijziging der Indische be grooting voor 1939. De Kamer nam deze ontwerpen alsmede een reeks andere voorstellen z.hst. aan. Dan komt Minister Goseiing, de hoofdpersoon van het Ossche debat binnen. En de eerste, die hem met een hartelijken handdruk begroet is.... de heer Schouten, voorzitter van de commissie, welke met 41 tot een kritische conclusie was gekomen De eerste spreker over Oss, de heer W ij n- koop (commun.), merkte vóór alles op, dat onverwijld optreden, gelijk de Minister van Justitie inzake Oss gedaan had, goed is mits de motieven daarvoor juist zijn. Aanvan kelijk kwam het 96% van de Kamer voor, dat men in deze zaak inderdaad met een gegrond onverwijld ingrijpen van Minister Goseiing te doen had gehad: er was dus bij zulk een staan achter dezen bewindsman geen greintje van anti-papisme aanwezig. Inmiddels is gebleken, dat de feiten, waarvan een jaar geleden de Minister, en met hem de Kamer, was uitge gaan niet zoo lagen als ze waren voorgesteld. Na even te hebben op gemerkt dat uit heel den verderen gang van zaken, en met name uit de wijze van han- ielen der Kamercom missie, weer eens ge bleken was hoezeer de democratie in staat is in volle openbaarheid te onderzoeken of er iets mis is en zulks dan ook openlijk te laken Een fout noemt spr. het intusschen van de R.K. fractie, dat deze blijkbaar gezien de houding door Mr. Sweens in de commissie ingenomen niet wil toegeven, dat er ern stige fouten door den Minister van Justitie zijn gemaakt, welke de commissie overigens nog in den zachtst mogelijken vorm heeft ge laakt. Spr. noemt het 't recht en de plicht van de Kamer om den Minister van Justitie, ook in zijn hoedanigheid als hoofd van het Openbaar Ministerie, ter verantwoording te roepen. Bedenkelijk is wat aan den dag trad omtrent het gebrek aan elke samenwerking tusschen justitie, politie en maréchaussee en hoogst verkeerd achtte de heer Wijnkoop het, dat de Procureur-Generaal Baron Speyert v. Woer den den Minister had geleid in plaats van het omgekeerde. Teekenend voor dezen P.-G., die zich aan volkomen onjuiste mededeelingen heeft schuldig gemaakt, was o.m. diens be groeting van den nieuwen commandant der Maréchaussee, wien hij toevoegde: „Met uw voorganger heb ik het nooit kunnen vinden, datzelfde zal met u zeker eveneens het geval wezen." Maar 't optreden van den P. G. is niet het eenige bewijs van volkomen onderlinge tegenwerking der verschillende autoriteiten in Noord-Brabant. Ook anderen hebben hiervan staaltjes geleverd, zoo bijv. de burge meester van Oss. Laakbaar is voorts o.m. dat de gemachtigde van den Minister den substi tuut-officier in den Bosch als het ware ge poogd had dezen te instrueeren vóórdat hij als getuige voor het ambtenarengerecht moest verschijnen. Minister Goseiing heeft bij het onderzoek door de Kamercommissie, net als justitie en politie, de methode toegepast om zooveel mogelijk dat onderzoek tegen te werken. Mr. Goseiing heeft, noodeloos, een reeks dossiers geweigerd aan de commissie te doen toekomen doch er wel zelf, in zijn nota, uit geciteerd. datgene wat hem in zijn kraam te pas kwam, en voorts heeft hij de commissie te klein be handeld, terwijl eveneens mis was het verbod aan de ambtenaren en voor de commissie te verschijnen. Het eindoordeel der commissie is echter zoo duidelijk veroordeelend, dat spr, op zichzelf geen behoefte meer heeft aan een enquête. Nadat spr. nog zijn afkeuring had kenbaar gemaakt over het feit, dat een onder zoek naar al of niet strafbare handelingen van de twee pastoors, die in de Ossche zaak mede een rol hadden gespeeld, belet was en na verder even te hebben opgemerkt dat z.i. de rol der N.S.B. in deze kwestie ook niet zuiver was geweest, kwam hij tot zijn con clusies. Het rapport der commissie is z.i. voor den Minister volkomen vernietigend: deze bewindsman heeft het onmigelijk gemaakt te oordeelen over de vraag of voor R.K. geeste lijken in Nederland hetzelfde recht geldt als voor andere burgers. Kortom deze bewinds man zal zoo spoedig mogelijk moeten aftre- treden. Na de felle aanvallen in 'n deel der bladen aan het rapport gewijd, wenschte Jhr. Mr de Geer (c.h.) die in den loep van zijn betoog eenige malen den staf brak, niet slechts over de bladen welke in hun kritiek, maar ook die welke in hun bijval aan het doorslaan waren geweest hulde te brengen aan den uitstekenden vorm en inhoud van dit „model-rapport", dat geen twijfel meer open laat. Spr. zal dan ook, behoudens de gewone reserve voor 't geval de Minister, wat hij niet vermoedt, nog een gansch nieuw licht op een en ander zou wei-pen, vóór de con clusie der meerderheid van de commissie ongemotiveerd was, dat hij zich had kunnen voorstellen, dat de Minister achteraf erkend zou hebben't toch verkeerd te hebben gedaan. Zeker, gemakkelijk is het den Minis ter niet gemaakt, ook niet door een deel der pers. Wanneer de Kamer zich over de meer derheidsconclusie uitspreekt beteekent dit al lerminst een consilium abeundi, een verzoek (raad) om af te treden. Het is herhaaldelijk gebeurd, dat conclusies zijn aangenomen tegen den zin der Regeering en zulks dan allerminst tot aftreding van den betreffenden bewindsman hoeft te leiden of geleid heeft. En meer dan eens ging het bij zulke debat ten heftig toe, raakte het oordeel tevens het bereid van den Minister in kwestie. Toege geven moet worden, dat in de door spreker bedoelde gevallen de conclussies meteen een middel tot herstel van in de oogen der Kamer begane misslagen inhielden. Dat is nu niet het geval. Maar in het wezen van de zaak maakt dit geen verschil uit: nooit toch was de Regeering ook verplicht uitvoering te geven aan het door de Kamer gewenscht geachte middel tot redres. Spr. noemt het de grootst mogelijke staats rechtelijke ketterij en veel meer een ont aarding van het parlementaire stelsel, te meenen dat het eisch van de regels van dit stelsel zou zijn, dat de minister na aanneming der meerderheidsconclusie zou moeten heen gaan. Hij heeft zelf het recht in die aan neming reden te vinden om af te treden, doch dat is dan zijn zaak. Want door accoord te gaan met het oordeel van de meerderheid der commissie spreekt de Kamer geenszins een consilium abeundi uit. Ieder die werkt, begaat fouten en ook fou ten, die men niet terstond daarna als zoo danig inziet, kunnen toch een les voor het leven zijn. Ik ben er van overtuigd, aldus jhr. mr. De Geer, dat zulks in dit geval zoo zal wezen. Na de hoop te hebben uitgesproken, dat de minister van Justitie, wien nog zoo veel belangrijk werk wacht, niet zijn porte feuille zal neerleggen bij aanneming van de meerderheidsconclusie, besloot de C.H. woord voerder met de verklaring dat zulk een be slissing z.i. louter zou zijn een zakelijke uit spraak en geen politiek doodvonnis. Met deze korte en hoogst belangwekkende rede, onder gespannen stilte aangehoord, had mr. De Geer, die nog de houding een deel der pers wraakte, de brug gebouwd, die de minister, als hij wil, kan betreden. Of hij 't zal willen?! Mi-, v. d. Goes v. Naters (s.d.), die 't rapport der commissie roemde, en gewag maakte van het gekrenkte rechtsgevoel van het Neder- landsche volk, gispte 's ministers houding tegenover de Kamercommissie, speciaal wat betreft de weigering om ambtenaren door haar te laten hooren, hetgeen wèl gebeurd was in de Spoorhout-zaak. Een ernstige beleidsfout van den minister was, dat hij zoo onverantwoordelijk heeft ge zeild op het kompas van den wonderbaarlijk voor v. d. H. een der Ossche gevallen geporteerden Procureur-Generaal: dit naar aanleiding van allerlei nog door spr. vermelde punten in verband met de geschiedenis v. d. H., voor wien bijzon der machtige invloeden meermalen gewerkt schijnen te hebben. En nu de zaak der pastoors. Het maakt geen prettigen indruk, dat de minister de rapporten over deze aangelegenheden niet wil overleggen. Het in quisitoriale verhoor van de Gier, geduren de 71/2 uur, door den P.-G. vormde voorts een punt van critiek in spreker's rede, waar hij er o.m. op wees hoe er een bepaald oogenblik tusschen den Officier van Justitie en De Gier een be denkelijk uitziend contact heeft plaats gehad, Mr. v. d. Goes van Naters meent, dat De Geer zelf niet wenschelijkheid of noodzaak had ingezien van het stoppen van een onder zoek in de pastoorskwestie. Alles tezamen genomen sprak deze afgevaardigde, onder schetsing van wel een twaalftal bedenkelijke handelingen van dien functionaris, met zijn systeem van het vervolgen in het wilde weg, een voor den op hol geslagen P.-G. in Den Bosch volkomen afkeurend oordeel uit. Het systeem-Speyart, waarvan de minister in be langrijke mate het slachtoffer is geworden, noemt spr. één van de kwade kanten van de geheele zaak: het is z.i. verderfelijk en Neder land onwaardig. Mr. v. d. Goes, die de meerderheidsconclu sie volkomen aanvaardbaar acht, meent dat de Brigade-Oss eerherstel en rechtsherstel moet krijgen. Voorts was nog last te geven tot een nader onderzoek in de zaak v. d. H. door een Rijks-rechercheur. De procureur- generaal zal z.i. overgeplaatst of ontslagen moeten worden Wat den minister zelf betreft, die kan als goed jurist en politicus en als respectabel mensch zelf het best zijn conclusie trekken t.a.v. wat hem nu verder nai aanneming der meerderheidsconclusie te doen staat. Spr. be sluit met de aandacht te vestigen op een paar gevallen uit onze parlementaire geschiedenis, waarin aanneming eener conclusie die de be treffende minister niet kon onderschrijven den bewindsman deswege tot ontslag-aanvrage deed overgaan. Mr. v .Maarsseveen (R.K.) haalde eenige feiten aan ten bewijze der stelling, dat de marechaussee belust bleek op het aangrij pen van futiele ?-> ken om te trachten vervol gingen op gang te brengen. De opmer king van een zoo vooraanstaand juri disch orgaan als het Nederlandsche Ju ristenblad, dat de minister bij zijn op treden tegen de bri- gade-Oss is opgeko men voor een zoo groot goed als de persoonlijke vrijheid der burgers en htm bescherming tegen onjuist optreden der politie, is zeer juist. Daarvoor moest het Parlement gevoelig zijn en verkeerd ware het den minister, die aldus handelde, met een afkeurende uitspraak te belasten. Fout van Mr. Goseiing is, dat deze op een kritiek oogenblik heeft nagelaten zelf de Ma rechaussee te hooren. al vallen cr wel ver zachtende omstandigheden voor die fout aan te voeren. Voor den door de Kamercommissie verrich ten arbeid heeft spr. alle respect. Intusschen acht hij het begrijpelijk, dat de minister wei gerde de gevraagde dossiers over te leggen en wat betreft het weigeren om ambtenaren te laten hooren, dat ware misschien in dit geval niet noodig geweest, doch anderzijds meent spr. dat de commissie ook zonder het hooren dier ambtenaren de door haar gewenschte gegevens had kunnen verkrijgen. Deze afgevaardigde zette voorts uiteen, waarom z.i. heel het onderzoek tegen een der pastoors in elk geval achterwege had kunnen en moeten blijven. De rechtszeker heid van den individu is door het optreden der Marechaussee niet voldoende geëerbiedigd en daarom was ingrijpen volgens spr. wel dege lijk gegrond, ja geboden. Spr. geeft verder o.m. aan, waarom het volkomen oorbaar was geweest, dat 's Ministers gemachtigde vóór de behandeling voor het Centraal Ambtena rengerecht, nog eens met,den substituut-offi cier van justitie gesproken had. Ambtenaren gerecht, Centrale Raad en de Kamercommis sie zijn tot uitspraken gekomen, die de goe de tróuw en onkreukbaarheid niet in 't ge ringste in twijfel te trekken. Alleen de Kamer commissie laakt het beleid van Mr. Goseiing. Het is echter aldus spr. niet de taak van de Kamer in een rechtsstaat een minister te veroordeelen omdat hij gewaakt heeft voor de rechten en de vrijheden van de burgers; een bewindsman, die zoo handelt, oefent niet een recht uit, maar vervult een dure plicht Een zwak uitvoerend bewind is een gevaar. Men moet het daarom juist in de uitvoerende macht prijzen, dat zij opkomt tegen mis bruik van haar machtsorganen, zulks ten be hoeve van de burgers. E. v. R. Mr. J. H. VAN MAARSEVEEN R.K. Elke Pool drage maandelijks bij aan de landsverdediging. WARSCHAU. 22 Juni. Paderewski. de bekende pianist en oud-president van Polen, heeft vandaag tot het Poolsche volk een oproe ping gericht, waarin hij voorstelt dat iedere burger zich verplicht, iedere maand een ze ker bedrag, al naar gelang van zijn finan- cieele draagkracht, beschikbaar te stellen voor de versterking der defensie. Hij heeft zelf het voorbeeld gegeven door 1000 zloty over te maken en zich te verplichten tot maandelijksche storting van een bedrag van 250 zloty. (Havas). KOOPT TIJDIG UW KANS BIJ DE BEKENDE LOTISICO-AGENTSCHAPPEN (Adv. Ingez. Med.) SCHOTERWEG 90 Naast het Postkantoor TELEFOON 11600 GIRO No. 214871 (Adv. Ingez. Med.) Wethouder en schoolhoofd pleegden fraude. Beiden in arrest gesteld. Donderdag zijn te Krabbendijke aangehou den en ter beschikking van den officier van justitie te Middelburg gesteld wethouder De stemmen. Maar spre- j K.. die tevens penningmeester is van de school ker's stem zal louter der Gereformeerde gemeente en de heer Van een zakelijk karakter hebben. De gcede trouw van den Mi nister staat boven rilen twijfel. Hij is al- een in dezen te voort- iw>r. Miit unie» varend geweest, of schoon gezegd zij aldus deze afgevaar digde, dat, objectief bezien, dit ingrijpen zoo H., hoofd dezer school, verdacht van fraude in de schooladministratie. Door middel van vervalschte bescheiden hebben zij getracht de uitgaven van deze school op te voeren, zoodat haar krachtens art. 101 der Lager Onderwijs-wet meer over heidssubsidie werd verleend dan haar-rech tens toekwam. Het staat nog niet vast. of het geld ten eigen bate is gebruikt Ook de grootte van het onrechtmatig ontvangen bedrag is nog niet bekend. N.S.B.-REDACTEUR BIJ VERSTEK VEROORDEELD. De 32-jarige H. J. O., redacteur van het Nationale Dagblad moest Donderdag voor de Haagsche rechtbank terecht staan, omdat in het nummer van 12 April van genoemd blad onder verdachtes verantwoordelijkheid een artikel verschenen is, getiteld „Naar de hel van Oss", dat beleedigend werd geacht voor het burgerlijk armbestuur te Nistelrode. O. was niet verschenen en had den officier van justitie laten weten, dat het hem niet meer mogelijk was op de terechtzittingen te verschijnen. De officier eischte een geldboete van f 100 subs. 50 dagen hechtenis. KIND VERDRONKEN Donderdagmiddag om vijf uur is het vier jarig zoontje van de familie Stieva te Aalsmeer bij het spelen te water geraakt en verdronken. Kort na het ongeluk heeft men het lichaampje opgehaald, doch de levensgeesten waren toen reeds geweken. (Adv. ingez. Med.) ET sluiten van de zaal, waarin de Na tionale Vergadering placht bijeen te komen, noemde ik in een vorig arti kel de eerste „flinke daad" van de Hofpartij. Hoe weinig is daarmee in overeen stemming dat de Koninklijke zitting, waarop Lodewijk XVI aan zijn volk zijn onverbidde- lijken wil zou opleggen, op het laatste 'oogen blik een dag werd uitgesteld Nu gaf men im mers een groote groep lagere geestelijken de gelegenheid zich bij den derden stand aan te slluiten en dat gebeurde dan ook inderdaad. De eenvoudige pastoors kenden de nooden van het volk. waaruit zij zelf waren voortgekomen: zij waren de halve maatregelen van hun groep moe en richtten een grief aan de Kerkvorsten, waarin zij verklaarden zich te willen vereeni gen met de burgerij. Het onweer van de revo lutie kwam blijkens dit zelfbewuste optreden nader en het werd hoog tijd zich er tegen te wapenen. Wat doet een regeering die zich bedreigd voelt? Zij stelt het geheele militaire apparaat in werking. Zoo zag men dan ook op 23 Juni in den loop van den ochtend talrijke detache menten Fransche en Zwitsersche garden op rukken. De zaal des menus plaisirs was om ringd door een sterke wacht. De voornaamste wegen waren afgezet. De toegang tot de zaal waarin de Koning zou spreken tot zijn volk was verboden voor het publiek, dat nochtans in grooten getale uit de hoofdstad naar Ver sailles was gestroomd. Op 5 Mei had deze zelf de menigte de galerijen om de zaal gevuld, nu vreesde men blijkbaar haar aanwezigheid. De afgevaardigden van den derden stand moesten de zaal betreden door een achter deur. Adel en geestelijkheid kwamen door den hoofdingang binnen. Om tien uur zou de zit ting aanvangen, om half twaalf stonden de burgers nog in den regen te wachten. Bailly klopte herhaaldelijk, maar kreeg ten ant woord dat 't nog geen tijd was. Eindelijk wer den hij en de zijnen toegelaten en vonden zij adel en geestelijkheid reeds op hun zetels. Uiterlijk was deze bijeenkomst een copie van die van 5 Mei, maar de geest van verbroede ring en verwachting, die toen geheerscht had. was verdwenen. Somber zwijgen alom; onrust bij den adel, verdeeldheid onder de geestelij ken, vastberadenheid bij de burgerij. Eindelijk verscheen Zijne Majesteit, omringd door allen luister van het Ancien Régime. Vergezeld van de Koninklijke prinsen en eeni ge edellieden, geëscorteerd door de lijfwacht, trad hij binnen. Maar niemand juichte hem toe; zij die achter in de zaal zaten merkten zijn komst pas op, toen hij begon te spreken. „Nooit", zegt de afgevaardigde Duquesnoy in zijn Dagboek, „hoorden slaven zich zulke drei gende bevelen geven". De Koning las een wijdloopige rede voor, die in zulke krachtige termen was vervat, dat de lectuur hem niet gemakkelijk viel. De grootzegelbewaarder praatte zich heesch door de lezing van vijf endertig lange artikelen, waarvan de strek king was dat de standen afzonderlijk zouden vergaderen, dat de adel zou beslissen over het lot van den adel, de geestelijkheid over de voorrechten der Kerk. De derde stand mocht over haar belangen spreken zooveel zij wilde en verder mocht zij niets. Kwamen in schaarsche gevallen de drie standen bijeen, dan had het publiek geen toegang. Werden zij het niet eens „seul je ferai le bien de mes peuples": dan zal Ik alleen het belang van mijn volk behartigen! En de slotwoorden o'es Konings waren dat de bijeenkomst werd ge sloten en dat allen huiswaarts moesten gaan. De afzonderlijke besprekingen konden den volgenden dag beginnen. De Koning staat op en verlaat de zaal. Weer omringt hem die dreigende stilte. Een enkele edelman, een enkele bisschop roept: ..Leve de Koning!" maar hun stem klinkt ijl en wordt opgeslokt door de ruimte. De derde stand zwijgt, vele geestelijken zwijgen. Een deur valt toe. Het zwijgen duurt. De adel ver heft zich van zijn zetels, volgt 's Konings be vel en vertrekt. De hooge geestelijkheid rijst op en maakt aanstalten om te vertrekken. En het zwijgen duurt voort. Dan opeens de stem van één! De zware, schallende stem van Mirabeau „Denkt aan uw eed, afgevaardigden, die u verbiedt uiteen te gaan, voor ge Frankrijk een grondwet hebt gegeven!" Dat is het verlossende woord voor die honderden. Ja, zij hebben gezworen en zij zullen hun eed gestand doen. Heeft niet een der hunnen op den 20en Juni in de Kaats baan geroepen: „Wat kan ons erger overko men dan de dood? Als het noodig is zullen wij sterven, maar laten wij in ieder geval roem rijk sterven!" En plotseling weten allen het; zij zullen het Koninklijk bevel weerstreven. Zij zullen blijven. Zij zullen vergaderen. Zij hebben een eed gezworen. Daar treedt de opperceremoniemeester des Konings Markies de Dreux-Brézé in galacos- tuum de zaal binnen. Hij zegt iets: „Luider!" wordt er geroepen. „Mijne Heeren", herhaalt de Brézé, „gij hebt het bevel des Konings ge hoord". Dan schudt Mirabeau zijn leeuwenmanen en treedt op den hofdignitaris toe. „Ja mijn heer", roept hij uit en zijn stem klinkt door tot in de verste hoeken, „wij hebben gehoord wat men den Koning heeft ingeblazen, maar gij die hier noch zitting noch stem hebt. gij zijt niet de man om ons daaraan te herin neren. Maar om alle misverstand uit den weg te ruimen, mijnheer, ga aan uw meester zeg gen, dat wij ons hier bevinden door den wil des volks en dat niets dan het geweld der ba jonetten ons van hier zal verdrijven!" En Siéyès voegt er op kalmen toon aan toe: „Mij ne Heeren, wij zijn heden wat wij gisteren waren. Laten wij voortgaan met beraadsla gen". De Dreux-Brézé aarzelt een oogwenk; dan gaat hij. Hij is gewend achterwaarts het ver trek te verlaten, wanneer de Koning aanwe zig is; nu gaat hij op dezelfde wijze heen, wij kend voor de souvereiniteit van het volk. Hij begeeft zich naar den Koning en doet zijn boodschap. Lodewijk ziet hem peinzend, bijna droefgeestig, aan. „Willen ze niet weg?" „Neen Sire". „Welnu, laat ze dan maar blij ven". In de salie des menus komen de werklieden om den troon en de draperieën weg te nemen. De derde stand vergadert. Soldaten marchec- ren door de zaal. De vergadering gaat voort Met dreunenden tred trekken troepen voorbij. De vergadering stemt, zij verklaart al haar leden onschendbaar; eerloos, een verrader des volks en des doods schuldig is hij die een hun ner zal vervolgen of in hechtenis nemen, van wien het bevel daartoe ook komt. Zoo gewapend durft de derde stand den strijd aan. Maar het schijnt dat geen strijd mêer noodig is, dat men de overwinning reeds heeft behaald. Eenige dagen later schrijft Lodewijk XVI den halsstarrigen adel en het overschot der geestelijkheid voor, inschikkelijk te zijn en zich bij ae burgerij aan te sluiten. Natuurlijk verguldt men den pil; de vereeniging der standen zal slechts tijdelijk zijn, de troepen Hoe het was: de boer gebogen onder den last van edelman en geestelijke. Hoe het worden zal: edelman en geestelijke dragen den boer. (Spotplaten uit 1789) naderen reeds, maar men meet den Koning redden. In een bewogen zitting besloot de adel te gehoorzamen en den 27en Juni woonden de Hertog van Luxemburg en de zijnen voor het eerst de besprekingen bij, om, zooais zij zeiden, aan den Koning een bewijs van eer bied en aan de natie een bewijs van vader landsliefde te geven. „Nu is het gezin dus vol tallig", antwoordde Bailly, „en wij kunnen ons zonder dralen bezighouden met den weder opbouw van het Koninkrijk en het algemeen welzijn". De vrede scheen geteekend, de revolutie af- geloopen, het onweer overgedreven. Maar aan de horizon hangen nog dreigende koppen en voor we drie weken verder zijn flitsen de blik semstralen en rolt de donder over Parijs. De veertiende Juli nadert. P. H. SCHRÖDER Sybrigje tot anderhalf jaar veroordeeld. Haar vriend geen straf opgelegd. De Amsterdamsche rechtbank heeft vonnis gewezen in de strafzaak tegen de 32-jarige vrouw Sybrigje V., wonende te Groningen, die terecht heeft gestaan wegens diefstal subs, verduistering van f 45.000 ten nadeele van den bejaarden landbouwer P B Zij zou het geld hebben weggenomen uit een safe-loket in een groote bankinstelling te Amsterdam. Ver dachte was met B., met wien zij een verhou ding had. naar Amsterdam gekomen. De oude man had ongeveer f 100.000 aan bankpapier en effecten mee naar Amsterdam genomen. Hij had dit kapitaal in een safe gedeponeerd waartoe ook Sybrigje toegang had. Een paar dagen later verliet zij B.. nam uit de safe f 45.000 en vertrok met haar jongen vriend M. naar Groningen. Sybrigje en haar vriend M. werden gearresteerd. Het OM. eischte tegen de vrouw drie jaar en tegen M. twee jaar gevangenisstraf wegens vervoeren van gestolen geld met het oogmerk om daaruit voordeel te trekken. Vonnis wijzende veroordeelde de rechtbank Sybrigje V. wegens diefstal tot anderhalf jaar gevangenisstraf en gelastte teruggave van de bankbiljetten aan P. De vriend van Sybrigje. de koopman H. M. werd vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde, het vervoeren van de gestolen bank biljetten. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, het in bewaring geven of ver bergen van de bankbiljetten, verklaarde de rechtbank zich onbevoegd, omdat dit feit buiten het arrondissement Amsterdam, name lijk te Oude Pekela, is gebeurd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 5