De gas naav kei eiland Gemeenschap en Maatschappij. Lodewijk van Deyssel DONDERDAG 17 AUGUSTUS 1939 HAARLEM'S DAGBLAD '4 Een belangwekkend boek van mr. J. Bierens de Haan. Het boek van onzen stadgenoot mr. J. Bie rens de Haan, dat korten tijd geleden bij de Haarlemsehe Uitgeversmaatschappij H. D. Tjeenk Willink Zn. is verschenen en dat tot titel draagt „Gemeenschap en Maatschappij" bevat geen lectuur, welke men voor een vacan- tiereisje kan aanbevelen. Integendeel. Maar dit pleit te eerder voor het werk. Want het is meer waard dan de aandacht van eenige uren, in welke men niet goed weet wat te doen. Wie het trouwens met die gedachte ter hand zou ne men, zou het spoedig berouwen. Mr. Bierens de Haan heeft dit onderwerp niet zóó behandeld, dat men aan 75 pet. aandacht voldoende heeft. Neen, de volle 100 pet. is noodig. Is het ook waard, want het is een belangrijk stuk werk, dat hier tot stand is gebracht. Wie het onderwerp Gemeenschap en Maat schappij in dezen tijd durft aanvatten voor het schrijven van een uitvoerige sociologische stu die, in dezen tijd, in welken zooals de schrij_ ver terecht ergens zegt alles tot probleem is geworden, moet meer in de mars hebben dan eenige uren studeeren. Een analyse van sociale verhoudingen nü geven vereischt maandenlange zware studie èn wijsgeerig inzicht. Zonder dit laatste kan het eerste geen vruchten dragen, ja. moet dor en doodsch blijven. Het leven wordt pas aan de analyse gegeven door het eigen wijs geerig standpunt ten aanzien van en tegenover allerlei vragen, welke bij dezen arbeid naar voren kunnen komen. En mr. Bierens de Haan laat in dit vrij lijvige boekwerk het telt ruim driehonderd bladzijden herhaaldelijk den lezer kennis maken met zijn wijsgeerige bezin ning. De schrijver is begonnen met het geven van een algemeene inleiding in de sociologie, waar bij hij als de taak der sociologie aangeeft het opsporen van het verband, van de algepieene veelzijdige verbondenheid, welke het maat schappelijk leven tot een samenhangend geheel maakt, en behandelt dan mensch en maatschappij. Daarin schetst hij de individu, zijn vrijheid en verantwoordelijkheid, de historische werke lijkheid der maatschappij, de vorming der in dividuen door de maatschappij (waarbij er op wordt gewezen, dat omgeving met een absolute, gegeven grootheid is, maar een persoonlijke relatie; dezelfde omgeving is, voor twee ver- schillende individuen, niet dezelfde) en enkele individualistische en collectieve theorieën. In de drie volgende hoofdstukken gaat mr. Bierens de Haan nader in op de sociale werke lijkheid, daarbij onderscheid makend tusschen de persoonlijke sociale werkelijkheid (g e- meenschap), boven-persoonlijke sociale werkelijkheid (groep) en onpersoonlijke so ciale werkelijkheid (maatschappij). Daarbij zijn, begrijpelijk, het grootste aantal pagina's gewijd aan de maatschappij. „Maat schappij is", zoo zegt de schrijver, „het geheele sociale leven; „het is het algemeene begrip, dat alle sociale verhoudingen omvat. Maatschappij is: al die sociale verhoudingen, die geen ge meenschap, geen persoonlijke verhoudingen zijn: het complex van alle onpersoonlijke so ciale verhoudingen". Deze tegenstelling tus schen gemeenschap en maatschappij persoon lijk, en onpersoonlijk door Tönnies in zijn boek „Gémeinschaft und Gesellschaftf' ontwik keld, is in de sociologische litteratuur gemeen goed geworden. Mr. Bierens de Haan heeft haar, terecht, gehandhaafd. Als de schrijver de dynamische factoren in de maatschappij (mechaniseering en groei der bevolking) analyseert, vestigt hij er de aan dacht op, dat door de mechanische ontwikkeling de bewegingsvrijheid in het bedrijfsleven van binnenuit beperkt werd: het mechanische mid del dwingt tot beheersching en regeling van zijn werking en deze regeling kan alleen een collectieve zyn. Na het hoofdstuk over de maatschappij is het volgende hoofdstuk gewijd aan Volk en Staat en daarin ontbreekt natuurlijk niet kon trouwens in dezen tijd niet ontbreken een behandeling van den democratischen en den anti-democratischen staat. Naar het oordeel en de waarnemingen van den schrijver groeit en ontwikkelt zich uit de massa-democratie een elite-democratie. De massa kan naar zijn meening van de vraagstukken waarover het gaat geen begrip hebben, in de oplossing daar van niet meespreken. Zij wordt, op grond van machtsverhoudingen, belangen en beginselen, op grond vooral van de eischen die de con crete situatie telkens stelt, volgens zijn inzicht geregeerd door een elite, die kleiner wordt, naarmate minder menschen in staat zijn het gecompliceerde leven van Volk en Staat te overzien en te beheerschen, en leiding te geven in moeilijke verhoudingen. Over den democratischen en anti-democratischen staat zegt de schrijver ons nog, dat de demo cratie op persoonlijke mede-verantwoordelijk heid van allen berust, op het gebruik kunnen maken van de vrijheid, dit is: op cultuur; de anti-democratie op het ontbreken hiervan, waarvoor in de plaats komt een blind vertrou wen op den „leider". De democratische staat brengt in zijn cultuurdragende functie de cul- tureele en in het bijzonder de zedelijke waar den in en de opvattingen die in een volk leven tot gelding; geeft leiding aan de verwerkelij king daarvan, bevordert en beschermt deze. Evenwel alleen voor zoover deze waarden sterk genoeg in het volk leven om de volksge meenschap te beheerschen en te blijven vor men. Waar dat niet meer het geval is, zijn hardere methoden van den Staat noodig om een maatschappelijke orde te bewaren, die tevens een betrekkelijke cultureele waarde heeft of kan hebben. Het slothoofdstuk Kuituur is zeker één der beste uit het heele boek. Als verschijningsvor men van de kuituur worden genoemd: a. de godsdienst: b. de kunst; c. de wetenschap; d. zeden, moraal, zedelijke waarden. Mr. Bierens de Haan besluit zijn belangwek kende, uitvoerige studie met de volgende zin sneden: „Het is de „crisis" die, als overgangstijdperk tusschen twee kuituurperioden, het geheele le ven en ieder levensgebied heeft aangetast, en onzeker gemaakt, die tot een periode op zich zelf, tot een schijnbaar permanenten toestand van onze huidige maatschappij is geworden. Dat zij twee mogelijkheden inhoudt, die van ondergang en die van vernieuwd leven, voort komend uit den strijd tegen dreigenden onder gang. is haar eigenlijke karakter van crisis. Begrip van de krachten die de maatschappij bewegen is in deze situatie, die alleen door ge meenschappelijk handelen beheerscht kan wor den, noodig. Maar noodiger nog is versterking van de moreele krachten der gemeenschap, die dit handelen moeten dragen en stuwen". (Adv. ingez Med.) zal 22 September 75 Jaar worden. Letterkundige van groote vermaardheid. De bekende letterkundige Lodewijk van Deyssel, pseudoniem voor dr. K. J. L. A. Alberdingk Thijm, die sinds jaren in Haarlem woont, zal 22 Sep tember a.s. 75 jaar worden. Lodewijk van Deyssel. De beteekenis van deze ongemeen begaafde schrijver is reeds meermalen en op vele plaat sen tot uiting gebracht. Nog onlangs werd op initiatief van den heer Heyme Vis een huldi gingscomité in het leven geroepen, dat den schrijver een portretbuste vervaardigd door de beelhouwster Nel Bakema heeft aangeboden. Deze buste is thans ondergebracht in het Teyler's Museum. Ook bij zijn benoeming tot doctor honoris causa van de Amsterdamsche Universiteit in 1936 zijn de vele verdiensten, die Lodewijk van Deyssel voor de Nederland- sche letterkunde heeft gehad, nog eens dui delijk in het licht gesteld. Tezamen met dien anderen tachtiger Willem Kloos, dien hij nu overleefd heeft, vond hij toen de be kroning van zijn arbeid en zijn streven. Zijn grootste bekendheid heeft Lodewijk van Deyssel ongetwijfeld te danken aan zijn cri- tieken, die tot het beste behooren wat op dat gebied in de vaderlandsche litteratuur is te vinden. Van Deyssel genoot een gymnasiale opleiding te Rolduc en Katwijk-Binnen. Reeds op zeven tienjarigen leeftijd werkte hij mede aan het letterkundige tijdschrift „Dietsche Warande". Zijn kennismaking met Willem Kloos leidde ertoe, dat hij in 1885 tot de redactie van „De Nieuwe Gids" toetrad. Hij schreef voorname lijk critieken, prozastudies en schetsen. Het fragment ,Jk houd van het proza" is zeer be kend en vermaard. Van 1894 tot 1905 was hij met Albert Verwey redacteur van het „Twee- maandelijksch Tijdschrift", dat sedert 1900 „De XXe Eeuw" heette. In 1910 werd dit tijd schrift vereenigd met „De Nieuwe Gids". Wie meent, dat van Deyssel niet creatief werk zaam was. vergist zich zeer. In 1887 verscheen onder invloed der Fransche naturalisten „Een liefde". Een jaar later schreef hij „Een kleine Republiek" en daarna: Verzamelde Opstellen (18941911), Uit het leven van Frank Roze laar (1911), Werk der laatste jaren (1922), Gedenkschriften (1924), Nieuwe Critieken (1929) Schetsen (1928) en het voornaamste werk samengesteld in „Verzamelde Werken" en in de „Nieuwe Reeks". Onder het pseudo niem A. J. verschenen nog: Multatuli, J. A. Alberdingk Thijm en Blank en Geel, De verdiensten van Lodewijk van Deyssel werden algemeen erkend. Zoo werd hij geko zen tot president van de Kon. Ver. „Het Ne- derlandsche Lied" (1922—1937) en tot presi dent van de Rembrandt herdenking (1906). Verder was hij voorzitter van de Commissie Schoone Letteren der Maatschappij voor de Nederlandsche Letterkunde. De P.E.N. club be noemde hem tot eerelid. Ook vele onderschei dingen vielen hem ten deel. Lodewijk van Deyssel is Ridder in de Orde van den Neder- landschen Leeuw, commandeur in de Orde van Oranje Nassau, groot-officier in de Leo poldsorde en commandeur in de Kroonorde van België. PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE RADIO CENTRALE VRIJDAG 18 AUGUSTUS Progr. I Hilversum II. Progr. II Jaarsveld en Hilversum 1. Progr. III: 8.Keulen 10.20 Parijs Radio c.a. 12.05 Radio PTT Nord 12.20 Ned. Brussel 2.20 Keulen 3.20 Droitwich 3.50 Parijs Radio 4.20 Keulen 5.20 Ned. Brussel 6.20 London Regional 15 Pauze 7.20 Ned. Brussel 7.50 Keulen 9.35 Fr. Brussel 10.20 Boedapest 11.Keulen Progr. IV: 8.Ned. Brussel 9.20 Radio PTT 10.35 London Regional 1.20 Pauze 1.25 Radio PTT Nord 2.05 London Regional 2.35 Droitwich 3.20 London Regional 4.05 Pauze 4.10 Droitwich 6.50 Radio PTT Nord 7.15 Droitwich 7.50 London Regional 8.20 Droitwich ca. 9.50 Ned. Brussel of Diversen 11.Droitwich. Progr. V: 8.007.00 Diversen. 7.008.00 Eigen gramofoonplatenconcert. Orgel-, accordeon- en pianomuziek. 1. Dance of the blue Marionettes, S. Torch. 2. Campus Moon, L. P. Acc. Band. 3. Quick step medley, L. Moreton and Dave Kay. 4. Waltz selection, Reginald Dixon. 5. Un type en casquette, Emile Vacher 6. Foxtrot medley, le deel, H. Roy's Tiger- raggamuffins. 7. Dixon Hits no. 26, Reg. Dixon. 8. Moon over Miami, L. P. Acc. Band. 9. Piano medley no, 17, Charley Kunz. 10. Hot dog, Sidney Torch 11. The Cubalero, L. P. Ace. Band. 12. Piano medley, Peter Kreuder 13. Singing Marine, Reg. Foort. 14. Je m'en fous pourvu que j'rigolle, Emile Vacher. 15. Foxtrot medley, 2e deel, H. Roy's Tiger- raggamuffins. 16. Sympathy waltz, L. P. Acc. Band 8.00—12.00 Diversen. ZEhl Droomvertelling door HAN VAN NOORD. E waren nagenoeg de eenige gasten van het kleine pension aan den oever van het Como-meer. Ze kenden elkaar reeds veertien dagen; dat wil zeggen: ze hadden elkaar veertien malen goeden mor gen, middag en avond toegeknikt. En dat was alles, oogenschijnlijk. In werkelijkheid had de mededeelzame hospita hen op tactvolle wijze waardevolle inlichtingen over elkander ver strekt. Zoo wist de man, dat de eenzame jongedame Erna de Raadt heette, ongeveer vijf-en-twintig lentes achter den rug had en weinig post kreeg. En zoo wist het meisje dat de eenzame heer Robert Doncan heette, on geveer dertig jaren oud was en zéér weinig post kreeg. Ze hadden beiden bemerkt dat de ander verzot was op lezen, zwemmen en wan delen. Al met al kenden ze elkaar goed. Ze gebruikten hun maaltijden aan afzonderlijke tafeltjes in de nagenoeg leege eetzaal. De uitbundige lentezon had schik in het tweetal en maakte een plannetje. Op een middag, drie weken na haar komst, begaf mejErna de Raadt zich op weg voor een harer eenzame wandelingen. De hemel was diep-blauw en wolkenloos. Verrukkelijk wan delweer! Zij liep het terras af en was weldra verdwenen. De heer Doncan lag in een hang mat te lezen en ofschoon het verhaal hem geheel in beslag scheen te nemen, had hij toch gelegenheid vast te stellen, dat een Italiaansche lente en een regenjas twee be grippen waren die slecht bij elkaar pasten en dat mej. de Raadt dus groot gelijk had haar waterproof thuis te laten, zelfs al zou ze den heelen middag wegblijven. Daarna las hij rus tig verder. Toen de hospita hem een kop thee kwam brengen, wees ze naar de lucht achter hem. Zwarte wolken stapelden zich op tot een grimmig gebergte. De zon trachtte zich nog een weg te banen door het sombere gordijn, doch gaf haar pogingen spoedig, zeer spoe dig. op. Regen? dacht de man in de hangmat. Onzin! Een half uur later vielen de eerste groote droppels op zijn boek. Robert Doncan holde naar binnen. Ik ben geborgen, dacht hij. maar „zij" niet. Hij nam een snel besluit (achter de wolken lachte de zon in haar vuistje!), liep naar de garage, startte zijn aftandsch two- seatertje en tufte weg. Waarheen? De hospita had vage vermoedens, dat „die lieve" mej. de Raadt naar St. Orela gewandeld was en nu wel op den terugweg zou zijn. Het regende. Het goot. Ingespannen speurde hij naar een witte gestalte. Niemand te zien. Toen hij bijna de hoop had opgegeven, ontdekte hij de „dren kelinge" onder het afdakje van een plaggen hut. Luid toeterend kwam het wagentje op haar toe. een portier werd opengezwaaid, een arm wenkte. Ze stapte in. Ze was bleek, doch glimlachte toen ze hem herkende. „Erg aardig van U", zei ze. „Het regent", antwoordde hij. Ze reden huiswaarts en spraken geen woord tegen elkaar. De zon vond het nu welletjes. Ze joeg de wolken uiteen en hernam haar plaats in den hemel. Twee uur later was een ieder de stortbui vergeten. Avond. Twee schimmen zweefden den tuin door, een donkere en een lichte schim. „Daar is m'n boot", sprak de lichte. Erna geheeten. „Goed", zei de donkere, Robert genaamd. Ze stapten in. De boot gleed rustig over het rimpellooze water. Zwijgen. „Dat verhaal", begon het meisje aarzelend ,Je zou me een verhaal vertellen." (Ze hadden aan eenzelfde tafeltje gedineerd, en er was iets tusschen hen tot leven gekomen, iets moois en nieuws, iets dat als het ware lag te wachten op wat warmte en genegenheid). De man knikte. „Ja", zei hij dan. „Waarom ik het je vertellen wil, weet ik niet. Want het is een vreemde geschiedenis." Hij stak een siga ret op. „Lang geleden", begon hij. droomde ik, dat ik een meisje ontmoette, ergens op een feest. Ze heette Jola..We konden het dadelyk goed met elkaar vinden. Ze had blauwe oogen. Een eigenaardig blauwWe zagert elkaar overal: schouwburg, concerten, tentoonstel lingen. Alles ging razend snel en toch zonder schokken, zooals het in een droom vaak ge beurt. Ze had aardige ouders. We verloofden ons kort na de eerste kennismaking. Het leven was heerlijk! Op den dag van onze verloving stierf mijn hond. Ik maakte snel promotie. Vanzelfsprekend begonnen we over ons huwe lijk te spreken. Waarom ook niet? We stelden een datum vast. Een week vóór den grooten dag werd de geestelijke ernstig ziek en stierf. Jola was zeer onder den indruk. Ze had ang stige voorgevoelensIk trachtte haar op te beuren. Tevergeefs. Wij trouwden en alles scheen goed te gaan. Bij de geboorte van ons eerste kind echter stierf Jola". Hij zweeg. „Een afschuwelijke droom", zei het meisje zachtjes. „Korten tijd na mijn droom", vervolgde Robert Doncan, „werd ik bij kennissen ten eten gevraagd. Ik kwam en schrok. Mijn tafel dame leek sprekend op het meisje van mijn droom. We werden aan elkaar voorgesteld. Ze heette eigenlijk Marjolijn Steward, vertelde ze me, doch iedereen noemde haar JolaZe had prachtige blauwe oogen. Blauw, eigenaar dig blauw. Toen begon de nachtmerrie. Want, zie je, we konden het heel goed met elkaar vinden, of ik wilde of niet. Ik trachtte haar te ontloopen. We ontmoetten elkaar overal! Ik werd bang. Haar ouders waren alleraardig ste menschen. Ze noodigden me uit eens te komen eten. Ik ging, ondanks alles. Een droom is toch bedrog, nietwaar? Hoe dan ook, ik werd een huisvriend van de familie Steward. Vóór ik het besefte spraken we over onze ver loving. Mijn vrees was bespottelijk en ik lachte mezelf danig uit. Op den dag onzer verloving werd mijn hond overreden Robert Doncan stak wederom een sigaret op. „Onze verlovingstijd was heerlijk. Tot mijn vreugde en ontsteltenis maakte ik snel pro motie. Mijn inkomen was van dien aard dat we zonder eenig bezwaar konden trouwen. Ik vocht tegen mijn droom en slaagde er soms in hem dagenlang te vergeten. We maakten trouwplannen. Waarom ook niet? Huizen wer den bezichtigd, meubels gekeurd, kaarten ge drukt. Jola was zeldzaam gelukkig. Een week voor den grooten dag werd onze geestelijke, een schoolvriend van haar vader, door een hartverlamming getroffen en stierf. En toen", de donkere schim kuchte, „toen ben ik gevlucht, iedereen en alles in den steek latend. Laf, misschien: maar ik kon niet anders. Ik moest. Mijn droom mocht niet bewaarheid worden!" Langen tijd zwegen ze. De roeiboot lag roer loos op het water. „En?" vroeg het meisje tenslotte. „Oh, niets. Ik kreeg een betrekking in Hol land. Jola is getrouwd en heeft nu twee kin deren. Ik las het in de Times'. Ze roeiden terug. Toen ze aan wal stapten drukte ze hem de hand en keek hem ernstig aan. „Wat je gedaan hebt is vreeselijk, zoowel voor jou als voor haar. Maar ik wil je niet veroordeelen. Misschien had je gelijkEn je bent geen schurk, geloof ik." Ze wandelden naar het pension. Hij liet haar hand niet los. Bij de ingang gekomen ging ze voor hem staan. Om haar mondhoeken speelde een geheimzinnige glimlach. „Droom je vaak?" vroeg ze dan. „Neen, zelden". Hij keek haar onderzoekend aan en in zijn hart ontstond een kleine wervel wind, want hij was een eenzame man. „Goed", zei ze, terwijl in haar oogen iets ronddanste dat veel op een vreugdevuur ge leek. „Ik hoop niet, dat je vannacht over mij zult droomen." Ze kneep zijn hand, bloosde en holde weg, de veranda door, de gang in. .n. Hij hoorde haar kamerdeur dichtslaan. Tja, op dit bijzondere oogenblik, beschermd door zon, maan en sterren, ontstond een nieuwe romance tusschen twee menschenkin- deren, een romance, welke zou voortbloeien tot in lengte der dagen. (Nadruk verboden. Auteursrecht voorbehouden). 49) „We moeten zien zoo dicht mogelijk bij het schip te komen", fluisterde Rob je, en met groote passen liepen ze de richting in waar de boot lag. Maar tusschen de struiken door zagen ze ook, dat de dieren op het schip waren ge klommen en op hen zaten te wachten. „We moeten hier onze schuilplaats zoeken", zei Rob je, „en als het donker wordt naar het schip sluipen" en geduldig gingen ze zitten wachten tot de maan aan den hemel stond. 50) Toen het donker was gingen de dieren naar huis en de jongens kropen op hun teentjes naar het schip. „Kom, we moeten eerst eens kijken, welken kant we uit moeten", zei Rob je en hij klauterde langs de touwen naar het puntje van den mast. Ook Henkie was na veel moeite bo ven gekomen en was op het andere einde van de ra ge klommen. Maar toen er een beetje beweging in het schip kwam, kon hij zich niet goed meer vast houden en daar ging ie 51) Waar was Henkie gebleven? Hij viel recht naar be neden en een groote plons vertelde Rob je al, dat Henkie in zee lag te spartelen. Hij had na veel moeite de anker ketting kunnen grijpen en hield er zich stevig aan vast. Tegelijkertijd begon het schip, voortgestuwd door den wind, vanzelf te varen en met een luid hoera-geroep kwam Robje den drenkeling redden. WEEK-ABONNEMENTEN dienen uiterlijk Woensdags avonds betaald te zijn, daar de bezorgers op Donderdag moeten afrekenen. DE ADMINISTRATIE. 52) Nadat de jongens een beetje op dreef waren geko men en vroolijk op zee rond zwierven, stelde Robje voor, de vischnetten uit te werpen. Zoo goed en zoo kwaad als het kon hielp Henkie hem en deze kon zijn oogen niet gelooven, toen ze na een paar uur visschen wel een halve boot vol groote zeedieren hadden. Robje had zijn handen vol werk, want Henkie was natuurlijk weer bang en durfde de visschen niet aan te pakken. 54) Dat was een uitkomst voor Robje en Henkie. Er werd een groot dik touw toegeworpen en rustig dreven ze nu achter het groote schip aan. De kapitein deed niets anders dan lachen toen hij merkte, dat er niemand anders dan de twee kleine ventjes op het scheepje was. Toen ze eindelijk aan wal kwamen en de geschiedenis vertelden, werd er direct een groot stuk in de kranten gezet. 53) Door den wind was het roer van het schip stuk ge slagen en daardoor konden de jongens niet aan wal ko men. Telkens probeerden ze uit de verte groote schepen om redding te roepen, maar ze waren en bleven ver af. Op een avond echter zouden ze gered worden. De vuurtoren wachter had hen den heelen dag al zien wuiven en toen er een groote boot in de buurt was, waarschuwde hij deze om de jongens te gaan helpen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 6