De gas naav kei eiland
Gemeenschap en
Maatschappij.
Lodewijk van Deyssel
DONDERDAG 17 AUGUSTUS 1939
HAARLEM'S DAGBLAD
'4
Een belangwekkend boek van
mr. J. Bierens de Haan.
Het boek van onzen stadgenoot mr. J. Bie
rens de Haan, dat korten tijd geleden bij de
Haarlemsehe Uitgeversmaatschappij H. D.
Tjeenk Willink Zn. is verschenen en dat tot
titel draagt „Gemeenschap en Maatschappij"
bevat geen lectuur, welke men voor een vacan-
tiereisje kan aanbevelen. Integendeel. Maar dit
pleit te eerder voor het werk. Want het is meer
waard dan de aandacht van eenige uren, in
welke men niet goed weet wat te doen. Wie het
trouwens met die gedachte ter hand zou ne
men, zou het spoedig berouwen. Mr. Bierens de
Haan heeft dit onderwerp niet zóó behandeld,
dat men aan 75 pet. aandacht voldoende heeft.
Neen, de volle 100 pet. is noodig. Is het ook
waard, want het is een belangrijk stuk werk,
dat hier tot stand is gebracht.
Wie het onderwerp Gemeenschap en Maat
schappij in dezen tijd durft aanvatten voor het
schrijven van een uitvoerige sociologische stu
die, in dezen tijd, in welken zooals de schrij_
ver terecht ergens zegt alles tot probleem
is geworden, moet meer in de mars hebben dan
eenige uren studeeren. Een analyse van sociale
verhoudingen nü geven vereischt maandenlange
zware studie èn wijsgeerig inzicht. Zonder dit
laatste kan het eerste geen vruchten dragen, ja.
moet dor en doodsch blijven. Het leven wordt
pas aan de analyse gegeven door het eigen wijs
geerig standpunt ten aanzien van en tegenover
allerlei vragen, welke bij dezen arbeid naar
voren kunnen komen. En mr. Bierens de Haan
laat in dit vrij lijvige boekwerk het telt ruim
driehonderd bladzijden herhaaldelijk den
lezer kennis maken met zijn wijsgeerige bezin
ning.
De schrijver is begonnen met het geven van
een algemeene inleiding in de sociologie, waar
bij hij als de taak der sociologie aangeeft het
opsporen van het verband, van de algepieene
veelzijdige verbondenheid, welke het maat
schappelijk leven tot een samenhangend geheel
maakt, en behandelt dan mensch en
maatschappij.
Daarin schetst hij de individu, zijn vrijheid
en verantwoordelijkheid, de historische werke
lijkheid der maatschappij, de vorming der in
dividuen door de maatschappij (waarbij er op
wordt gewezen, dat omgeving met een absolute,
gegeven grootheid is, maar een persoonlijke
relatie; dezelfde omgeving is, voor twee ver-
schillende individuen, niet dezelfde) en enkele
individualistische en collectieve theorieën.
In de drie volgende hoofdstukken gaat mr.
Bierens de Haan nader in op de sociale werke
lijkheid, daarbij onderscheid makend tusschen
de persoonlijke sociale werkelijkheid (g e-
meenschap), boven-persoonlijke sociale
werkelijkheid (groep) en onpersoonlijke so
ciale werkelijkheid (maatschappij).
Daarbij zijn, begrijpelijk, het grootste aantal
pagina's gewijd aan de maatschappij. „Maat
schappij is", zoo zegt de schrijver, „het geheele
sociale leven; „het is het algemeene begrip, dat
alle sociale verhoudingen omvat. Maatschappij
is: al die sociale verhoudingen, die geen ge
meenschap, geen persoonlijke verhoudingen
zijn: het complex van alle onpersoonlijke so
ciale verhoudingen". Deze tegenstelling tus
schen gemeenschap en maatschappij persoon
lijk, en onpersoonlijk door Tönnies in zijn
boek „Gémeinschaft und Gesellschaftf' ontwik
keld, is in de sociologische litteratuur gemeen
goed geworden. Mr. Bierens de Haan heeft
haar, terecht, gehandhaafd.
Als de schrijver de dynamische factoren in
de maatschappij (mechaniseering en groei der
bevolking) analyseert, vestigt hij er de aan
dacht op, dat door de mechanische ontwikkeling
de bewegingsvrijheid in het bedrijfsleven van
binnenuit beperkt werd: het mechanische mid
del dwingt tot beheersching en regeling van
zijn werking en deze regeling kan alleen een
collectieve zyn.
Na het hoofdstuk over de maatschappij is het
volgende hoofdstuk gewijd aan Volk en
Staat en daarin ontbreekt natuurlijk niet
kon trouwens in dezen tijd niet ontbreken
een behandeling van den democratischen en
den anti-democratischen staat. Naar het oordeel
en de waarnemingen van den schrijver groeit en
ontwikkelt zich uit de massa-democratie een
elite-democratie. De massa kan naar zijn
meening van de vraagstukken waarover het
gaat geen begrip hebben, in de oplossing daar
van niet meespreken. Zij wordt, op grond van
machtsverhoudingen, belangen en beginselen,
op grond vooral van de eischen die de con
crete situatie telkens stelt, volgens zijn inzicht
geregeerd door een elite, die kleiner wordt,
naarmate minder menschen in staat zijn het
gecompliceerde leven van Volk en Staat te
overzien en te beheerschen, en leiding te geven
in moeilijke verhoudingen.
Over den democratischen en anti-democratischen
staat zegt de schrijver ons nog, dat de demo
cratie op persoonlijke mede-verantwoordelijk
heid van allen berust, op het gebruik kunnen
maken van de vrijheid, dit is: op cultuur; de
anti-democratie op het ontbreken hiervan,
waarvoor in de plaats komt een blind vertrou
wen op den „leider". De democratische staat
brengt in zijn cultuurdragende functie de cul-
tureele en in het bijzonder de zedelijke waar
den in en de opvattingen die in een volk leven
tot gelding; geeft leiding aan de verwerkelij
king daarvan, bevordert en beschermt deze.
Evenwel alleen voor zoover deze waarden
sterk genoeg in het volk leven om de volksge
meenschap te beheerschen en te blijven vor
men. Waar dat niet meer het geval is, zijn
hardere methoden van den Staat noodig om een
maatschappelijke orde te bewaren, die tevens
een betrekkelijke cultureele waarde heeft of
kan hebben.
Het slothoofdstuk Kuituur is zeker één der
beste uit het heele boek. Als verschijningsvor
men van de kuituur worden genoemd: a. de
godsdienst: b. de kunst; c. de wetenschap; d.
zeden, moraal, zedelijke waarden.
Mr. Bierens de Haan besluit zijn belangwek
kende, uitvoerige studie met de volgende zin
sneden:
„Het is de „crisis" die, als overgangstijdperk
tusschen twee kuituurperioden, het geheele le
ven en ieder levensgebied heeft aangetast, en
onzeker gemaakt, die tot een periode op zich
zelf, tot een schijnbaar permanenten toestand
van onze huidige maatschappij is geworden.
Dat zij twee mogelijkheden inhoudt, die van
ondergang en die van vernieuwd leven, voort
komend uit den strijd tegen dreigenden onder
gang. is haar eigenlijke karakter van crisis.
Begrip van de krachten die de maatschappij
bewegen is in deze situatie, die alleen door ge
meenschappelijk handelen beheerscht kan wor
den, noodig. Maar noodiger nog is versterking
van de moreele krachten der gemeenschap, die
dit handelen moeten dragen en stuwen".
(Adv. ingez Med.)
zal 22 September
75 Jaar worden.
Letterkundige van
groote vermaardheid.
De bekende letterkundige Lodewijk
van Deyssel, pseudoniem voor dr. K.
J. L. A. Alberdingk Thijm, die sinds
jaren in Haarlem woont, zal 22 Sep
tember a.s. 75 jaar worden.
Lodewijk van Deyssel.
De beteekenis van deze ongemeen begaafde
schrijver is reeds meermalen en op vele plaat
sen tot uiting gebracht. Nog onlangs werd op
initiatief van den heer Heyme Vis een huldi
gingscomité in het leven geroepen, dat den
schrijver een portretbuste vervaardigd door de
beelhouwster Nel Bakema heeft aangeboden.
Deze buste is thans ondergebracht in het
Teyler's Museum. Ook bij zijn benoeming tot
doctor honoris causa van de Amsterdamsche
Universiteit in 1936 zijn de vele verdiensten,
die Lodewijk van Deyssel voor de Nederland-
sche letterkunde heeft gehad, nog eens dui
delijk in het licht gesteld. Tezamen met
dien anderen tachtiger Willem Kloos, dien
hij nu overleefd heeft, vond hij toen de be
kroning van zijn arbeid en zijn streven.
Zijn grootste bekendheid heeft Lodewijk van
Deyssel ongetwijfeld te danken aan zijn cri-
tieken, die tot het beste behooren wat op dat
gebied in de vaderlandsche litteratuur is te
vinden.
Van Deyssel genoot een gymnasiale opleiding
te Rolduc en Katwijk-Binnen. Reeds op zeven
tienjarigen leeftijd werkte hij mede aan het
letterkundige tijdschrift „Dietsche Warande".
Zijn kennismaking met Willem Kloos leidde
ertoe, dat hij in 1885 tot de redactie van „De
Nieuwe Gids" toetrad. Hij schreef voorname
lijk critieken, prozastudies en schetsen. Het
fragment ,Jk houd van het proza" is zeer be
kend en vermaard. Van 1894 tot 1905 was hij
met Albert Verwey redacteur van het „Twee-
maandelijksch Tijdschrift", dat sedert 1900
„De XXe Eeuw" heette. In 1910 werd dit tijd
schrift vereenigd met „De Nieuwe Gids". Wie
meent, dat van Deyssel niet creatief werk
zaam was. vergist zich zeer. In 1887 verscheen
onder invloed der Fransche naturalisten „Een
liefde". Een jaar later schreef hij „Een kleine
Republiek" en daarna: Verzamelde Opstellen
(18941911), Uit het leven van Frank Roze
laar (1911), Werk der laatste jaren (1922),
Gedenkschriften (1924), Nieuwe Critieken
(1929) Schetsen (1928) en het voornaamste
werk samengesteld in „Verzamelde Werken"
en in de „Nieuwe Reeks". Onder het pseudo
niem A. J. verschenen nog: Multatuli, J. A.
Alberdingk Thijm en Blank en Geel,
De verdiensten van Lodewijk van Deyssel
werden algemeen erkend. Zoo werd hij geko
zen tot president van de Kon. Ver. „Het Ne-
derlandsche Lied" (1922—1937) en tot presi
dent van de Rembrandt herdenking (1906).
Verder was hij voorzitter van de Commissie
Schoone Letteren der Maatschappij voor de
Nederlandsche Letterkunde. De P.E.N. club be
noemde hem tot eerelid. Ook vele onderschei
dingen vielen hem ten deel. Lodewijk van
Deyssel is Ridder in de Orde van den Neder-
landschen Leeuw, commandeur in de Orde
van Oranje Nassau, groot-officier in de Leo
poldsorde en commandeur in de Kroonorde
van België.
PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE
RADIO CENTRALE
VRIJDAG 18 AUGUSTUS
Progr. I Hilversum II.
Progr. II Jaarsveld en Hilversum 1.
Progr. III: 8.Keulen 10.20 Parijs Radio c.a.
12.05 Radio PTT Nord 12.20 Ned. Brussel 2.20
Keulen 3.20 Droitwich 3.50 Parijs Radio 4.20
Keulen 5.20 Ned. Brussel 6.20 London Regional
15 Pauze 7.20 Ned. Brussel 7.50 Keulen 9.35
Fr. Brussel 10.20 Boedapest 11.Keulen
Progr. IV: 8.Ned. Brussel 9.20 Radio PTT
10.35 London Regional 1.20 Pauze 1.25 Radio
PTT Nord 2.05 London Regional 2.35 Droitwich
3.20 London Regional 4.05 Pauze 4.10 Droitwich
6.50 Radio PTT Nord 7.15 Droitwich 7.50 London
Regional 8.20 Droitwich ca. 9.50 Ned. Brussel of
Diversen 11.Droitwich.
Progr. V: 8.007.00 Diversen. 7.008.00 Eigen
gramofoonplatenconcert. Orgel-, accordeon- en
pianomuziek.
1. Dance of the blue Marionettes, S. Torch.
2. Campus Moon, L. P. Acc. Band.
3. Quick step medley, L. Moreton and
Dave Kay.
4. Waltz selection, Reginald Dixon.
5. Un type en casquette, Emile Vacher
6. Foxtrot medley, le deel, H. Roy's Tiger-
raggamuffins.
7. Dixon Hits no. 26, Reg. Dixon.
8. Moon over Miami, L. P. Acc. Band.
9. Piano medley no, 17, Charley Kunz.
10. Hot dog, Sidney Torch
11. The Cubalero, L. P. Ace. Band.
12. Piano medley, Peter Kreuder
13. Singing Marine, Reg. Foort.
14. Je m'en fous pourvu que j'rigolle, Emile
Vacher.
15. Foxtrot medley, 2e deel, H. Roy's Tiger-
raggamuffins.
16. Sympathy waltz, L. P. Acc. Band
8.00—12.00 Diversen.
ZEhl
Droomvertelling
door HAN VAN NOORD.
E waren nagenoeg de eenige gasten van
het kleine pension aan den oever van
het Como-meer. Ze kenden elkaar
reeds veertien dagen; dat wil zeggen:
ze hadden elkaar veertien malen goeden mor
gen, middag en avond toegeknikt. En dat was
alles, oogenschijnlijk. In werkelijkheid had de
mededeelzame hospita hen op tactvolle wijze
waardevolle inlichtingen over elkander ver
strekt. Zoo wist de man, dat de eenzame
jongedame Erna de Raadt heette, ongeveer
vijf-en-twintig lentes achter den rug had en
weinig post kreeg. En zoo wist het meisje dat
de eenzame heer Robert Doncan heette, on
geveer dertig jaren oud was en zéér weinig
post kreeg. Ze hadden beiden bemerkt dat de
ander verzot was op lezen, zwemmen en wan
delen. Al met al kenden ze elkaar goed. Ze
gebruikten hun maaltijden aan afzonderlijke
tafeltjes in de nagenoeg leege eetzaal.
De uitbundige lentezon had schik in het
tweetal en maakte een plannetje.
Op een middag, drie weken na haar komst,
begaf mejErna de Raadt zich op weg voor een
harer eenzame wandelingen. De hemel was
diep-blauw en wolkenloos. Verrukkelijk wan
delweer! Zij liep het terras af en was weldra
verdwenen. De heer Doncan lag in een hang
mat te lezen en ofschoon het verhaal hem
geheel in beslag scheen te nemen, had hij
toch gelegenheid vast te stellen, dat een
Italiaansche lente en een regenjas twee be
grippen waren die slecht bij elkaar pasten en
dat mej. de Raadt dus groot gelijk had haar
waterproof thuis te laten, zelfs al zou ze den
heelen middag wegblijven. Daarna las hij rus
tig verder.
Toen de hospita hem een kop thee kwam
brengen, wees ze naar de lucht achter hem.
Zwarte wolken stapelden zich op tot een
grimmig gebergte. De zon trachtte zich nog
een weg te banen door het sombere gordijn,
doch gaf haar pogingen spoedig, zeer spoe
dig. op.
Regen? dacht de man in de hangmat. Onzin!
Een half uur later vielen de eerste groote
droppels op zijn boek. Robert Doncan holde
naar binnen. Ik ben geborgen, dacht hij. maar
„zij" niet. Hij nam een snel besluit (achter
de wolken lachte de zon in haar vuistje!), liep
naar de garage, startte zijn aftandsch two-
seatertje en tufte weg. Waarheen? De hospita
had vage vermoedens, dat „die lieve" mej. de
Raadt naar St. Orela gewandeld was en nu
wel op den terugweg zou zijn. Het regende.
Het goot. Ingespannen speurde hij naar een
witte gestalte. Niemand te zien. Toen hij bijna
de hoop had opgegeven, ontdekte hij de „dren
kelinge" onder het afdakje van een plaggen
hut. Luid toeterend kwam het wagentje op
haar toe. een portier werd opengezwaaid, een
arm wenkte. Ze stapte in. Ze was bleek, doch
glimlachte toen ze hem herkende. „Erg aardig
van U", zei ze. „Het regent", antwoordde hij.
Ze reden huiswaarts en spraken geen woord
tegen elkaar.
De zon vond het nu welletjes. Ze joeg de
wolken uiteen en hernam haar plaats in den
hemel. Twee uur later was een ieder de stortbui
vergeten.
Avond.
Twee schimmen zweefden den tuin door, een
donkere en een lichte schim.
„Daar is m'n boot", sprak de lichte. Erna
geheeten.
„Goed", zei de donkere, Robert genaamd.
Ze stapten in. De boot gleed rustig over het
rimpellooze water.
Zwijgen.
„Dat verhaal", begon het meisje aarzelend
,Je zou me een verhaal vertellen." (Ze hadden
aan eenzelfde tafeltje gedineerd, en er was
iets tusschen hen tot leven gekomen, iets
moois en nieuws, iets dat als het ware lag te
wachten op wat warmte en genegenheid).
De man knikte. „Ja", zei hij dan. „Waarom ik
het je vertellen wil, weet ik niet. Want het is
een vreemde geschiedenis." Hij stak een siga
ret op. „Lang geleden", begon hij. droomde ik,
dat ik een meisje ontmoette, ergens op een
feest. Ze heette Jola..We konden het dadelyk
goed met elkaar vinden. Ze had blauwe oogen.
Een eigenaardig blauwWe zagert elkaar
overal: schouwburg, concerten, tentoonstel
lingen. Alles ging razend snel en toch zonder
schokken, zooals het in een droom vaak ge
beurt. Ze had aardige ouders. We verloofden
ons kort na de eerste kennismaking. Het leven
was heerlijk! Op den dag van onze verloving
stierf mijn hond. Ik maakte snel promotie.
Vanzelfsprekend begonnen we over ons huwe
lijk te spreken. Waarom ook niet? We stelden
een datum vast. Een week vóór den grooten
dag werd de geestelijke ernstig ziek en stierf.
Jola was zeer onder den indruk. Ze had ang
stige voorgevoelensIk trachtte haar op
te beuren. Tevergeefs. Wij trouwden en alles
scheen goed te gaan. Bij de geboorte van ons
eerste kind echter stierf Jola".
Hij zweeg.
„Een afschuwelijke droom", zei het meisje
zachtjes.
„Korten tijd na mijn droom", vervolgde
Robert Doncan, „werd ik bij kennissen ten
eten gevraagd. Ik kwam en schrok. Mijn tafel
dame leek sprekend op het meisje van mijn
droom. We werden aan elkaar voorgesteld. Ze
heette eigenlijk Marjolijn Steward, vertelde ze
me, doch iedereen noemde haar JolaZe
had prachtige blauwe oogen. Blauw, eigenaar
dig blauw. Toen begon de nachtmerrie. Want,
zie je, we konden het heel goed met elkaar
vinden, of ik wilde of niet. Ik trachtte haar
te ontloopen. We ontmoetten elkaar overal!
Ik werd bang. Haar ouders waren alleraardig
ste menschen. Ze noodigden me uit eens te
komen eten. Ik ging, ondanks alles. Een droom
is toch bedrog, nietwaar? Hoe dan ook, ik
werd een huisvriend van de familie Steward.
Vóór ik het besefte spraken we over onze ver
loving. Mijn vrees was bespottelijk en ik lachte
mezelf danig uit. Op den dag onzer verloving
werd mijn hond overreden
Robert Doncan stak wederom een sigaret op.
„Onze verlovingstijd was heerlijk. Tot mijn
vreugde en ontsteltenis maakte ik snel pro
motie. Mijn inkomen was van dien aard dat
we zonder eenig bezwaar konden trouwen. Ik
vocht tegen mijn droom en slaagde er soms in
hem dagenlang te vergeten. We maakten
trouwplannen. Waarom ook niet? Huizen wer
den bezichtigd, meubels gekeurd, kaarten ge
drukt. Jola was zeldzaam gelukkig.
Een week voor den grooten dag werd onze
geestelijke, een schoolvriend van haar vader,
door een hartverlamming getroffen en stierf.
En toen", de donkere schim kuchte, „toen ben
ik gevlucht, iedereen en alles in den steek
latend. Laf, misschien: maar ik kon niet
anders. Ik moest. Mijn droom mocht niet
bewaarheid worden!"
Langen tijd zwegen ze. De roeiboot lag roer
loos op het water.
„En?" vroeg het meisje tenslotte.
„Oh, niets. Ik kreeg een betrekking in Hol
land. Jola is getrouwd en heeft nu twee kin
deren. Ik las het in de Times'.
Ze roeiden terug. Toen ze aan wal stapten
drukte ze hem de hand en keek hem ernstig
aan. „Wat je gedaan hebt is vreeselijk, zoowel
voor jou als voor haar. Maar ik wil je niet
veroordeelen. Misschien had je gelijkEn
je bent geen schurk, geloof ik."
Ze wandelden naar het pension. Hij liet
haar hand niet los. Bij de ingang gekomen
ging ze voor hem staan. Om haar mondhoeken
speelde een geheimzinnige glimlach.
„Droom je vaak?" vroeg ze dan.
„Neen, zelden". Hij keek haar onderzoekend
aan en in zijn hart ontstond een kleine wervel
wind, want hij was een eenzame man.
„Goed", zei ze, terwijl in haar oogen iets
ronddanste dat veel op een vreugdevuur ge
leek. „Ik hoop niet, dat je vannacht over mij
zult droomen." Ze kneep zijn hand, bloosde
en holde weg, de veranda door, de gang in. .n.
Hij hoorde haar kamerdeur dichtslaan.
Tja, op dit bijzondere oogenblik, beschermd
door zon, maan en sterren, ontstond een
nieuwe romance tusschen twee menschenkin-
deren, een romance, welke zou voortbloeien
tot in lengte der dagen.
(Nadruk verboden.
Auteursrecht voorbehouden).
49) „We moeten zien zoo dicht mogelijk bij het schip te
komen", fluisterde Rob je, en met groote passen liepen ze
de richting in waar de boot lag. Maar tusschen de struiken
door zagen ze ook, dat de dieren op het schip waren ge
klommen en op hen zaten te wachten. „We moeten hier
onze schuilplaats zoeken", zei Rob je, „en als het donker
wordt naar het schip sluipen" en geduldig gingen ze zitten
wachten tot de maan aan den hemel stond.
50) Toen het donker was gingen de dieren naar huis en
de jongens kropen op hun teentjes naar het schip. „Kom,
we moeten eerst eens kijken, welken kant we uit moeten",
zei Rob je en hij klauterde langs de touwen naar het
puntje van den mast. Ook Henkie was na veel moeite bo
ven gekomen en was op het andere einde van de ra ge
klommen. Maar toen er een beetje beweging in het schip
kwam, kon hij zich niet goed meer vast houden en daar
ging ie
51) Waar was Henkie gebleven? Hij viel recht naar be
neden en een groote plons vertelde Rob je al, dat Henkie
in zee lag te spartelen. Hij had na veel moeite de anker
ketting kunnen grijpen en hield er zich stevig aan vast.
Tegelijkertijd begon het schip, voortgestuwd door den
wind, vanzelf te varen en met een luid hoera-geroep kwam
Robje den drenkeling redden.
WEEK-ABONNEMENTEN
dienen uiterlijk Woensdags avonds
betaald te zijn, daar de bezorgers op
Donderdag moeten afrekenen.
DE ADMINISTRATIE.
52) Nadat de jongens een beetje op dreef waren geko
men en vroolijk op zee rond zwierven, stelde Robje voor,
de vischnetten uit te werpen. Zoo goed en zoo kwaad als
het kon hielp Henkie hem en deze kon zijn oogen niet
gelooven, toen ze na een paar uur visschen wel een halve
boot vol groote zeedieren hadden. Robje had zijn handen
vol werk, want Henkie was natuurlijk weer bang en
durfde de visschen niet aan te pakken.
54) Dat was een uitkomst voor Robje en Henkie. Er werd
een groot dik touw toegeworpen en rustig dreven ze nu
achter het groote schip aan. De kapitein deed niets anders
dan lachen toen hij merkte, dat er niemand anders dan de
twee kleine ventjes op het scheepje was. Toen ze eindelijk
aan wal kwamen en de geschiedenis vertelden, werd er
direct een groot stuk in de kranten gezet.
53) Door den wind was het roer van het schip stuk ge
slagen en daardoor konden de jongens niet aan wal ko
men. Telkens probeerden ze uit de verte groote schepen om
redding te roepen, maar ze waren en bleven ver af. Op
een avond echter zouden ze gered worden. De vuurtoren
wachter had hen den heelen dag al zien wuiven en toen
er een groote boot in de buurt was, waarschuwde hij deze
om de jongens te gaan helpen.