BOEKEN UIT HET BUITENLAND.
ECHTE WALES-ANTHRACIET
WITTOP KONING
d E in de pijp i
ten g.ecucfUmakende spuMnaq.ezaak
in België.
Litteraire
Kantteekeningen.
ZATERDAG 19 AUGUSTUS 1939
HAARLT M'S DAGBLAD
5
Een groote roman van H. E. Bates.
E werkelijk belangrijke proza-schrij-
vers onder de jongere Engelsehe
auteurs zijn vrij schaarsch. Er schijnt
even een hiaat te komen in een rijke
traditie, welke vele jaren haar grooten invloed
op de geheele Europeesche litteratuur gelden
deed. De nieuwe Amerikaansche letterkunde
schijnt in sommige opzichten de Engelsehe te
overvleugelen: Aldous Huxley is een auteur
van uitzonderlijk formaat, doch zijn beteeke-
nis als romancier is vooralsnog niet geweldig,
terwijl in Amerika verschillende jongere roman
schrijvers aan het woord zijn gekomen, die voor
de toekomst veel belangrijk werk beloven.
H. E. Bates schijnt de eenige, jonge Engel
sehe auteur, die zich als prozaist in aanzien
lijke mate ontwikkelen kan. In het begin viel
hij vooral op als schrijver van korte verhalen,
waarvan hij reeds verschillende bundels ver
schijnen deed; telkens kwam werk van hem in
de jaarlijksche boekjes „The best short stories
of 19Het waren korte prozastukken met
een onvergelijkelijk zuiver getroffen sfeer; mis
schien niet grootsch en zeker niet machtig,
maar zuiver en helder, vol van een wonderlijk
klare poëzie en geschreven met een scherp ge
voel voor het beslissende detail, dat de betee-
kenis van iedere gebeurtenis voor den kunste
naar bepaalt. „Day's End", „The black Boxer",
H. E. BATES.
„The woman who had imagination", „Thirty
tales", „To cut and come again", deze ver
halenbundels, binnen een tijdsverloop van
tien jaren gepubliceerd, tezamen bijna honderd
short stories bevattend, deden in dit opzicht een
ontwikkeling zien, welke van zeer bijzondere
beteekenis was.
Daarnaast begon Bates zich langzaam te ont
wikkelen als romanschrijver. Het leek aanvan
kelijk of hij de spanning van zijn korte ver
halen niet kon uitbreiden tot de lengte van een
roman: de pastorale toon zijner „short stories"
werd in de romans wat slap en zoetelijk, zijn
boeken werden meer reeksen momentopnamen
dan romans. Zij hadden zonder twijfel vele
kwaliteiten, maar de korte verhalen bleven
Bates' voornaamste kracht. De romans „The
two sisters", „Catherine Forster", „Charlotte's
Row", „The fallow land'' en „The poacher"
verschenen aldus in snelle opeenvolging zonder
dat men van een bevredigende ontwikkeling in
Bates' werk als romancier gewagen kon.
Doch vrij plotseling door welke reden is
van buiten af moeilijk na te gaan heeft deze
jonge, belangrijke auteur de beloften ingelost,
welke men van hem koesterde. Hij heeft thans
een nieuwen, uitvoerigen roman gepubliceerd
„Spella Ho", die men ongetwijfeld mag rekenen
tot het allerbeste, dat den laatsten tijd in Enge
land het licht zag en die tevens zeer hooge ver
wachtingen rechtvaardigt omtrent Bates' ver
dere mogelijkheden als romanschrijver.
TH) E hoofdpersoon van „Spella Ho" is Bruno
Shadbolt, een zeer merkwaardige figuur,
bij het begin van het boek twintig jaar. Zijn
vader is een drinker, zijn moeder een oude, ver
vallen, door armoede en leed opgeteerde vrouw.
Het gezin Shadbolt leeft in trieste omstandig
heden: in den barren winter lijdt het onbarm
hartige kou, terwijl de vader het geld buitens
huis vergooit. Het kleine huis staat onder aan
een heuvel; boven op dien heuvel staat een
groot, verlaten kasteel, Spella Ho, dat voor
den jongen Bruno het wonderlijke symbool
wordt van een verre, kostelijke wereld, waarin
hij nimmer zal binnentreden. Hij dwaalt door
de leege kamers, ziet de kostelijke wandschil
deringen en prent de pracht er van diep in
zijn geheugen. Spella Ho gaat zijn denken be-
heerschen: het heeft de machtige aantrekkings
kracht van alles wat hij niet heeft, wat hij door
het losbandig leven van zijn vader missen moet
en wat ook de moeder in haar gestrengheid
hem verbiedt. Spella Ho wordt zijn droom, zijn
levensdroom; geheel zijn verdere bestaan zal
er geheimzinnig mede verbonden zijn.
Zijn moeder sterft in een fel kouden nacht;
zij heeft hem nog juist kunnen verbieden in
de verlaten opslagplaats van Spella Ho de ko
len te halen voor de warmte, welke zij zoo
bitter noodig had. Zijn vader is dien nacht niet
thuisgekomen. Tragisch zitten Bruno en de an
dere kinderen bij de doode in het vervallen
huis. Gedurende dien nacht begint feitelijk
Bruno's leven, even reeds aarzelend ontwaakt
door den droom van Spella Ho. Er groeit in hem
een doffe, norsche haat om alles wat het leven
hem onthouden heeft, maar hoe dit alles te ver
overen? Hij kan lezen noch schrijven, hij is
wild en verwaarloosd opgegroeid. Doch wan
neer hij, korten tijd daarna, met den losban-
digen vader breekt, en zelf den bodedienst op
een paar naburige dorpen opneemt, welke de
oude Shadbolt hield, komen zijn eerste kansen.
Hij leert weten wat geld is; in zijn primitieve
hersens groeit het besef van concrete waarden,
die door vastbeslotenheid te veroveren zijn.
Spella Ho opent hem dan de eerste, groote
kans. Er is na jaren weer leven in het kasteel:
met zijn bodewagen moet hij er een uitgebreide
vracht kruidenierswaren heen brengen en deze
opdracht brengt hem in contact met de zon
derlinge bewoonster van het landgoed. Het is
een oude, rijke dame, schuw en gierig, maar
zijn stugge vastberadenheid maakt diepen in
druk op haar. Zij neemt hem in haar dienst als
ophaler van de huren der pachters. In stilte
leert haar secretaresse hem lezen en schrijven
en hij slaat er zich zóó goed doorheen, dat hij
spoedig daarna tot rentmeester wordt benoemd.
Dan, onverwacht, schijnt zijn leven weer ge
heel te zullen mislukken; de oude dame sterft
I en een vergeefsch avontuur met een Duitsche
doet hem arm en verlaten in Londen belanden.
Hij vindt er geen werk, zakt steeds verder weg,
wordt ziek en zwerft hopeloos naar zijn ge
boortedorp terug; daar hoort hij, dat men hem
overal gezocht heeft, omdat de oude mevrouw
hem een deel van haar vermogen heeft nage
laten. Opnieuw keeren de kansen. Hij heeft
meer en meer geleerd; zijn eerzucht en zijn
vastberadenheid richt hij nu stug op het uit
breiden van zijn geld. Hij steekt wat van zijn
vermogen in een kleine zaak en werkt die op
tot een fabriek: de compagnon waarmee hij
ruzie heeft, steekt de gebouwen echter in
brand en wederom moet hij van den grond af
aan zijn leven opbouwen.
Dan ziet hij plotseling een grandioze moge
lijkheid in de nieuwe vondst van zijn tijd: het
gaslicht. Weer verrijst een fabriek, maar de
menschen van het dorp voelen niet voor deze
„nieuwigheid". Maar als hij eens met Spella
Ho beginnen kon? Zoo komt hij weer in con
tact met het geheimzinnige droomenhuis zijner
jeugd. Het heeft nieuwe bewoners gekregen,
een merkwaardigen graaf en twee tweelingzus
ters, vooruitstrevende menschen met fantasie
en durf. Inmiddels is Bruno getrouwd met een
Italiaansche zangeres en breiden zijn zaken zich
meer en meer uit. Op instigatie van zijn vrouw
verrijst een hotel in het dorp, er komt na veel
wikken en wegen een bioscoop; wanneer de oor
log uitbreekt en hij ontdekt, dat een gedeelte
van zijn landerijen ijzerhoudend is, neemt zijn
welvaart nog meer toe. De steeds stijgende
vraag naar metalen levert hem enorme winst
op: zoo heeft hij, door stugge vastberadenheid
veroverd, wat hem in zijn jeugd onthouden
bleef. Als dan Spella Ho weer leeg staat de
tweelingzusters zijn na een tragisch conflict
met hem gestorven koopt hij het en slijt er,
door iedereen, ook door zijn vrouw, verlaten,
zijn laatste levensdagen. Een oud man keert
wonderlijk door het leven gerijpt, stiller en
zachter, terug tot den droom van zijn jeugd.
Een leven van strijd, sluwheid en vernedering
lost zich op in de voorname stilte van het
kasteel.
Zoo sluit Bates zijn grooten roman „Spella
Ho" af: een boek van zeer bijzondere kwali
teiten, dat in Engeland reeds met buitengewone
ingenomenheid is begroet. Het geeft in de
levensgeschiedenis van Bruno Shadbolt te
vens een rijk geschakeerd panorama van de
laatste vijftig jaar; in Shadbolt voltrekt zich
de geheele ontwikkeling van de stille, trage
negentiende eeuw tot het razende tempo en de
techniek dezer dagen. In en door deze onge
kende metamorfoze groeit hij tot een mensch,
die alle kansen en mogelijkheden van het leven
kent.
Het is de wezenlijke karakterontwikkeling
der figuren, welke de innerlijke spankracht van
een roman bepaalt. Kon Bates juist hierin vroe
ger tekort schieten, thans heeft hij in zijn schil
dering van Bruno Shadbolt bewezen ook in dit
opzicht over een opmerkelijke begaafdheid te
beschikken, terwijl hij de zuiverste kwaliteiten
van zijn short stories stemming en detail
in den roman behouden kon. „Spella Ho" werd
aldus een der belangrijkste Engelsehe roman
publicaties van den laatsten tijd: een boek, dat
om zijn rijken inhoud en zijn fraaien vorm aller
belangstelling verdient en dat wederom vele
mogelijkheden opent voor de Engelsehe roman
kunst, die door de jaren heen reeds zooveel op
merkelijke, baanbrekende producten opleverde.
GABRIëL SMIT.
„Spella Ho", door H. E. Bates. Ed.
Jonathan Cape, Londen MCMXXXIX.
Gulheid welke gevaarlijk is.
De A.N.W.B. vestigt de aandacht op een aan
gelegenheid die haar oorsprong vindt in de
goedheid des harten, maar die een uiterst ge
vaarlijke verkeerssituatie tot gevolg heeft.
Het blijkt nl. veelvuldig voor te komen, dat
kinderen-passagiers van autobussen, welke door
Staphorst rijden, snoeperijen uitgooien, zoodra
zij de aardig gekleede Staphorster kleuters zien
die natuurlijk met gretigheid naar de lekker
nijen grabbelen, zonder daarbij op het verkeer
tc letten.
Het behoeft geen betoog, dat deze grabbelen
de kinderen zich aan het gevaar blootstellen
van door achterop rijdende auto's te worden
overreden. Dat dit gevaar inderdaad niet denk
beeldig is, bewijst het feit, dat verleden jaar
een kind daarbij het leven heeft gelaten, ter
wijl onlangs een kleine ter nauwernood aan
een zelfde lot ontkwam.
De A.N.W.B. zou daarom aan autobusonder
nemers en in het algemeen aan het publiek
dringend willen verzoeken om het uitgooien van
snoeperijen naar zich aan den rijweg bevinden
de kinderen zooveel mogelijk tegen te gaan.
o.a.
ƒ2.15 afm. 22/55
ƒ1.95 afm. 15/22
1.65 afm. 8/15
per "0 K.G. franco huis
H ARMEN JANS WEG 67 A TELEF. 16100
(Adv. Ingez. MedJ
ma aR—
%-
(Adv. Ingez. Med.)
Officier verstrekte inlichtingen over de
verdediging aan buitenlandsche agenten
Omzie Brusselsche correspondent schrijft
■>ns:
E ENIGEN tijd geleden werd de publieke
opinie in België opgeschrikt door de
arrestatie van een Belgische officier,
luitenant van een regiment jagers te
paard, die naar de bladen meldden, den
Duitse hers inlichtingen had gegeven betref
fende de versterkingen aan de Oost-grens
van België.
Tegelijkertijd werd bekend dat neg acht
andere personen waren gevangen genomen
o.a. de Duitscher Hugo Lütger en de vriendin
van luitenant Dombret, Simone Pirlot, die
voor de justitie geen vreemde is en haar jeugd
in drie verschillende tuchthuizen doorbracht
In de pers vond ik de volgende lezing van dit
spionnagegeval:
In 1935 zat Dcmbret in geldverlegenheid.
Hij vroeg echtscheiding aan en werd veroor
deeld tot het betalen van een onderhouds-
DIK TROM IN MOVIAC.
Het Moviac Theater brengt een reprise van
de Hollandsche sprekende film „Dik Trom". In
het voorprogramma o.m. een speciale repor
tage van het Priesterjubileum van Mgr.
Huibers.
De laatste werkzaamheden aan een der beelden naast den
hoofdingang van het in aanbouw zijnde Leidsche stadhuis, waar
van de schuttingen thans verwijderd zijn
J. A. Rispens. „Studiën". Uit
geverij De Tijdstroom, Lochem.
Een respectabele bundel verzen van een
waarlijk dichterlijk dichter. Bijna voortdurend
meent de lezer gewaar te worden dat een in
nerlijke ontroering aan de vormgeving is
voorafgegaan, dat niet uitsluitend een intel
lectueel spelen met woorden en rythmen de
drijfveer tot het werk is geweest. Terwijl toch
de dichter dezer Studiën blijk geeft een
mensch van klassieke vorming en groote lit
teraire ontwikkeling, ook ten opzichte der
moderner dichters zijn.
Dichter te wezen en naar dichters te luiste
ren het zijn twee dingen die te allen tijde
moeilijker geweest zijn dan het scheen. En
zeker in dezen tijd, die van zenuwenoorlog en
angstpsychose den mond vol heeft.
„Oerwouden flitsen op in waaierende auto
lichten.
Motorgeronk verdooft het gedruisch van
'de' Oceaan.
Wie kan door het tumult, waarin we ons
werk verrichten.
De Innerlijke stem des harten nog verstaan?
Op dat innerlijke leven is Rispens' poëzie ge
richt, op die wijsgeerig melancholische wijze
die aan zijn taal soms treffende beelding
verschaft. Hij doet dan wel aan den dichter
Leopold denken. Vooral in de eerste verzenn
van den bundel zou men Rispens' vereering
voor den meester kunnen meenen te zien.
Zoo in het afscheid „aan de oude stad";
Maar als ik in 't verleden delve.
Weet ik. dat ik u weer aanschouw;
Vergeet' mijn rechterhand zich zelve.
Eer dat ik u vergeten zou.
De eenzaamheid is de sfeer voor den den
kenden dichter. Créer e'est solitude schrijft
Rispens als motto ergens boven een vers. Hij
geeft daarmede eigenlijk tevens een afstand
aan tusschen hem en anderen. Voor mijn ge
voel bestaat er een diepgaand verschil tus
schen denkende dichters en dichtende denkers.
Een qualiteitsverschil dat bepaald wordt door
de overheersching óf van de gevoeligheid óf
van het intellect.
Buiten elkaar kunnen die elementen niet,
doch de eerste schijnt mij voor den dichter
het belangrijkst en.... het zeldzaamst.
Rispens kent en mint de solitude, de een
zaamheid, waarin iedere belevenis een nieuwe
gedaante aanneemt, schooner dan de werke
lijkheid was; hij neemt aldus afstand tot zijn
aandoeningen en plaatst ze in de fraaie nis
sen van zijn denken, die gevuld zijn door een
stillen schemer. Zoo kon hij, dunkt mij, ko
men tot de groepeering zijner verzen die hij
als Uit de Verte" en „Omfloerste Einder" zijn
lezer aanbiedt. Dat Hoffmannsthal en Ste
fan Zwelg hem in het bijzonder geboeid heb-
gen bewijst hij met eenige, in schoonen vorm
gelukte navolgingen, en bevreemdt niet.
Een rijm als avondster-eenzamer kan daar
entegen bij een zoo fijngevoelig dichter wel
eenigszins bevreemden, maar dat neemt niet
weg, dat de lezer die van gedichten houdt in
Studiën een waardevollen bundel in handen
kreeg, waaruit ten slotte deze mooie kwatrijn
geciteerd moge worden:
Liefde is verwachting eerst en licht
verschiet,
Dan droom, waaraan het hart geen einde
ziet,
Een glans, waarin de wereld ligt
verteederd;
En dan: een ondoorgrondelijk verdriet".
Montesquieu. Perzische Brie
ven. Wereldbibliotheek.
Als één dier gefingeerde Perzen, waarach
ter De Montesquieu zich verschuilt, aan een
zijner vrienden in het geboorteland zijn be
zoek beschrijft, dat hij aan een beroemde bi-
bliotheek van Parijs heeft gebracht, krijgen we
over dichters wel weer andere noten te kra
ken. De pater die Rica zoo heet de schrij
vende Pers dagenlang in de boekenzee van
de bibliotheek Saint Victor rondleidt, brengt-
hem tegen het eind in een vertrek, waar, zegt
hij, de dichters zijn, dat wil zeggen „die
schrijvers wier beroep het is, het gezond ver
stand hinderlagen te leggen en de rede onder
fraaiigheden te bedelven, gelijk men vroeger
de vrouwen onder tooisels en sieraden bedolf.
Gij kent hen: zij zijn niet zeldzaam bij de
Oosterlingen, waar een brandender zon tot de
verbeeldingen toe schijnt te verhitten"
„Ziedaar de heldendichten. Hè, wat zijn
dat, heldendichten? Waarlijk, zei hij, daar
weet ik niet van: de kenners zeggen dat men
er nooit meer dan twee gemaakt heeft (Ilias en
Odysseelen dat de andere die onder dien naam
gaan, het niet zijn; ook dat weet ik niet. Zij
zeggen bovendien dat het onmogelijk is, er
nieuwe te maken en dat is nog verbazingwek
kender."
„Ziehier de dramatische dichters, die vol
gens mij de dichters bij uitstek en de meesters
der hartstochten zijn. Er bestaan twee soor
ten: de komische, die ons zoo zachtjes kitte
len en de tragische, die ons met zulk een he
vigheid verwarren en beroeren."
„Ziehier de lyrische, die ik evenzeer ver
acht als ik de andere acht, en die van hun
kunst een zoet-vloeiende overdrevenheid ma
ken".
„Vervolgens ziet men de schrijvers van idyl
len en herderszangen, die zelfs den lui van
het hof bevallen, door het besef dat zij hun
geven van een zekere vredigheid die zij niet
bezitten en die hun in het herdersbestaan
voor oogen wordt gevoerd."
En tenslotte „hier ziet u de romans, waar
van de schrijvers een soort dichters zijn, die
de taal van den geest en die van het hart ge
lijkelijk geweld aan doen: zij brengen hun le
ven door met te trachten, de natuur te treffen
en missen haar gestadig; en hun helden doen
er even mal als gevleugelde draken en hippo-
centauren".
Als Montesquieu niet in 1755 gestorven
ware, zou hij een prettig letterkundig recen
sent voor een modern dagblad geworden zijn;
hij zou het zichzelf en zijn lezers vermoede
lijk niet al te moeilijk maken en gauw klaar
zijn, Gelukkig liggen zijn verdiensten op een
ander terrein. Over de wijze waarop hij zijn i
tijd en zijn maatschappij een hak weet te zet
ten, geeft bovenstaand citaat eenig idee; ook
over de Hollandsche bewerking van den Fran-
schen tekst licht het eenigszins in. Het blijft
amusante lectuur doch het volle pond zijner
geestigheid was voor zijn tijdgenooten. Twee
eeuwen hebben aan het nettogewicht lichtelijk
geknabbeld.
J. H. DE BOIS.
pensioen van fr. 1.200. Van zijn maandgeld
bleef hem nog slechts fr. 1200 over. Ondanks
die karige middelen zag men hem overal in
gezelschap van Simone Pirlot en hij hield er
zelfs een auto op na. Daar hij geld meest
leenen viel hij in handen van een woekeraar
die hem naar een zekeren mijnheer Julius te
Amsterdam verwees. Die mijnheer Julius
bleek de leider te zijn van den Duitschen
spionnagedienst. Dombret werd het met hem
eens en er werd overeengekomen dat de of
ficier zou werken onder de orders van Lütger.
Hij trok aanvankelijk slechts fr. 1000 per
maand, maar in September was dit bedrag
reeds tot fr. 9000 gestegen.
Luitenant Dombret was weliswaar cavale-
rie-officier maar gedetacheerd bij het Car-
tographisch Instituut te Brussel. Hij kon
daar gemakkelijk alle inlichtingen en docu
menten die hij wenschte, verzamelen. Aan
gezien de eerste feiten te Luik bekend werden,
heeft het Parket van Luik het vooronderzoek
geleid. Dat is thans zoo goed als afgeloopen.
De spionnagezaak zelf zal met gesloten
deuren werden behandeld.
Ziehier een vrij droge opsomming van de
feiten, maar u begrijpt wel dat deze hier en
daar met de noodige „jus" zijn opgedischt,
zoodat men plotseling overal spionnen meende
te ontdekken en het wel leek of de dagen van
den grooten oorlog waren weergekeerd. Der
gelijke psychosen zijn in een periode van in
ternationale spanning, waarin wij nu leven,
gevaarlijk en waarschijnlijk om aan al die ge
ruchten. waarin men „Wahrheit und Dich-
tung" door elkander haalt, een einde te ma
ken. heeft de Luikensche rechter van in
structie, de heer Ries, en het Parket van Luik
de pers zelf een verslag omtrent deze spion
nagezaak verstrekt, waarin we o.a. het volgen
de lezen:
Reeds sedert eenigen tijd werden eenige
verdachte vreemdelingen, die in België reis
den. nauwlettend gevolgd door den Belgi
schen veiligheidsdienst. Op 20 April j.l. ont
dekte de gerechtelijke politie van Luik dat
één dezer vreemdelingen in een restaurant te
Dinant aan hetzelfde tafeltje dineerde met een
Belgisch officier en zijn vriendin. Tijdens de
maaltijd werden door de beide mannen eenige
papieren uitgewisseld. Bovendien kon de po
litie vaststellen dat deze vreemdeling te Luik
een aantal brieven had gepost, gericht aan
personen die In België verblijf hielden.
Het onderzoek bracht aan het licht dat de
officier, luitenant Dombret was, die hoewel
getrouwd, reeds lang een verhouding had met
Simone Pirlot.
Op 25 Juni j.l. werd de verdachte vreemde
ling gearresteerd, juist op het oogenblik, dat
hij weer de Belgische grens overschreed. Naar
zijn zeggen begaf hij zich naar de rennen te
Francorchamps. Deze vreemdeling Hugo Lüt
ger. beweerde fabrikant in naalden voor naai
machines te zijn. Hij werd naar Luik ver
voerd, maar ontkende zich aan spionnage te
hebben schuldig gemaakt. Wel gaf hij toe dat
hij op 20 April voor zaken in Luik was ge
weest en dat hij daar kennis had gemaakt met
een heer en een dame. met wie hij zijn avond
doorbracht, maar hun naam was hem niet be
kend.
Aangezien zijn verklaringen tegenstrijdig
waren en niet klopten met die van de politie,
werd hij ter beschikking van de justitie ge
houden. Den volgenden dag ging men tot de
arrestatie over van den officier, zijn vriendin
en van de personen, die de te Luik geposte
brieven van Lütger hadden ontvangen. Op 26
en 27 Juli werden aldus acht personen ter be
schikking van het gerecht gesteld.
Simone Pirlot erkende tenslotte dat haar
vriend sinds lang in relatie met buitenland
sche agenten stond, dat hij hun zekere mili
taire documenten had geleverd en daarvoor
belangrijke bedragen had ontvangen.
Na deze bekentenis viel ook Lütger door den
mand al beweerde deze dat hij slechts een
rol als tusschenpersoon had gespeeld ten
pleziere van een vriend, wiens ..werkzaamhe
den" hem echter bekend waren.
Dombret weigerde eerst hardnekkig schuld te
bekennen, toen volgde ook zijn lezing van het
gebeurde. Hij moest zijn vrouw een belang
rijkesom uitbetalen en was daardoor ver
plicht zich tot woekeraars te wenden. In Sep
tember 1937. toen hij in groote financieele
moeilijkheden verkeerde, had hij een brief
ontvangen, waarvan de onderteekenaar hem
tegen voordeelige condities een leening aan
bood. Hij werd voor een samenkomst in Ne
derland uitgenoodlgd. Maar in plaats van een
geldschieter, vond hij er een vreemdeling, die
hem geld beloofde wanneer hij zekere inlich
tingen betreffende de nationale verdediging
verstrekte. Hij accepteerde. In de daaropvol
gende 22 maanden ontmoette Dombret de bui
tenlandsche agenten dan eens in België, dan
weer in het buitenland. Dikwijls was hij daar
bij vergezeld door zijn vriendin. Hij is met ver
schillende agenten in relatie geweest, o.a. met
een hooggeplaatst officier van een buiten-
landsch leger. In het geheel beweert hij on
geveer fr. 100.000 als vergoeding te hebben
ontvangen.
Het dossier van deze zaak is thans in handen
van de militaire experts. Zoodra deze hun
conclusies van technischen aard zullen hebben
getrokken zal de instructie worden hervat.
Luitenant Dombret zal gelijktijdig met de
niet-militairen worden vervolgd maar waar
schijnlijk zal zijn zaak nog naar het Assizen-
hof gaan. Volgens de op hem van toepassing
zijnde militaire strafwet staat op zijn vergrijp
als maximum levenslange dwangarbeid.
De namen van de overige betrokkenen kun
nen in het belang van een goede rechtspraak
niet worden bekend gemaakt, noch kunnen
hierover bijzonderheden worden medege
deeld. Men kan alleen zeggen dat hun zaken
slechts met de zaak Dombret in verband
staan, omdat zij denzelfden oorsprong heb
ben, m.a.w. omdat de betrokkenen in relatie
waren met hetzelfde organisme, dat luitenant
Dombret toelagen verstrekte.
Nader vernemen wij dat het hier nog om
zeven personen gaat. aangezien één der in
hechtenis genomenen inmiddels in vrijheid
werd gesteld. Of deze lieden ook op posten
zaten, die hen in staat stelden belangrijke
militaire geheimen uit te leveren?