BOEKEN UIT HET BUITENLAND. ECHTE WALES-ANTHRACIET WITTOP KONING d E in de pijp i ten g.ecucfUmakende spuMnaq.ezaak in België. Litteraire Kantteekeningen. ZATERDAG 19 AUGUSTUS 1939 HAARLT M'S DAGBLAD 5 Een groote roman van H. E. Bates. E werkelijk belangrijke proza-schrij- vers onder de jongere Engelsehe auteurs zijn vrij schaarsch. Er schijnt even een hiaat te komen in een rijke traditie, welke vele jaren haar grooten invloed op de geheele Europeesche litteratuur gelden deed. De nieuwe Amerikaansche letterkunde schijnt in sommige opzichten de Engelsehe te overvleugelen: Aldous Huxley is een auteur van uitzonderlijk formaat, doch zijn beteeke- nis als romancier is vooralsnog niet geweldig, terwijl in Amerika verschillende jongere roman schrijvers aan het woord zijn gekomen, die voor de toekomst veel belangrijk werk beloven. H. E. Bates schijnt de eenige, jonge Engel sehe auteur, die zich als prozaist in aanzien lijke mate ontwikkelen kan. In het begin viel hij vooral op als schrijver van korte verhalen, waarvan hij reeds verschillende bundels ver schijnen deed; telkens kwam werk van hem in de jaarlijksche boekjes „The best short stories of 19Het waren korte prozastukken met een onvergelijkelijk zuiver getroffen sfeer; mis schien niet grootsch en zeker niet machtig, maar zuiver en helder, vol van een wonderlijk klare poëzie en geschreven met een scherp ge voel voor het beslissende detail, dat de betee- kenis van iedere gebeurtenis voor den kunste naar bepaalt. „Day's End", „The black Boxer", H. E. BATES. „The woman who had imagination", „Thirty tales", „To cut and come again", deze ver halenbundels, binnen een tijdsverloop van tien jaren gepubliceerd, tezamen bijna honderd short stories bevattend, deden in dit opzicht een ontwikkeling zien, welke van zeer bijzondere beteekenis was. Daarnaast begon Bates zich langzaam te ont wikkelen als romanschrijver. Het leek aanvan kelijk of hij de spanning van zijn korte ver halen niet kon uitbreiden tot de lengte van een roman: de pastorale toon zijner „short stories" werd in de romans wat slap en zoetelijk, zijn boeken werden meer reeksen momentopnamen dan romans. Zij hadden zonder twijfel vele kwaliteiten, maar de korte verhalen bleven Bates' voornaamste kracht. De romans „The two sisters", „Catherine Forster", „Charlotte's Row", „The fallow land'' en „The poacher" verschenen aldus in snelle opeenvolging zonder dat men van een bevredigende ontwikkeling in Bates' werk als romancier gewagen kon. Doch vrij plotseling door welke reden is van buiten af moeilijk na te gaan heeft deze jonge, belangrijke auteur de beloften ingelost, welke men van hem koesterde. Hij heeft thans een nieuwen, uitvoerigen roman gepubliceerd „Spella Ho", die men ongetwijfeld mag rekenen tot het allerbeste, dat den laatsten tijd in Enge land het licht zag en die tevens zeer hooge ver wachtingen rechtvaardigt omtrent Bates' ver dere mogelijkheden als romanschrijver. TH) E hoofdpersoon van „Spella Ho" is Bruno Shadbolt, een zeer merkwaardige figuur, bij het begin van het boek twintig jaar. Zijn vader is een drinker, zijn moeder een oude, ver vallen, door armoede en leed opgeteerde vrouw. Het gezin Shadbolt leeft in trieste omstandig heden: in den barren winter lijdt het onbarm hartige kou, terwijl de vader het geld buitens huis vergooit. Het kleine huis staat onder aan een heuvel; boven op dien heuvel staat een groot, verlaten kasteel, Spella Ho, dat voor den jongen Bruno het wonderlijke symbool wordt van een verre, kostelijke wereld, waarin hij nimmer zal binnentreden. Hij dwaalt door de leege kamers, ziet de kostelijke wandschil deringen en prent de pracht er van diep in zijn geheugen. Spella Ho gaat zijn denken be- heerschen: het heeft de machtige aantrekkings kracht van alles wat hij niet heeft, wat hij door het losbandig leven van zijn vader missen moet en wat ook de moeder in haar gestrengheid hem verbiedt. Spella Ho wordt zijn droom, zijn levensdroom; geheel zijn verdere bestaan zal er geheimzinnig mede verbonden zijn. Zijn moeder sterft in een fel kouden nacht; zij heeft hem nog juist kunnen verbieden in de verlaten opslagplaats van Spella Ho de ko len te halen voor de warmte, welke zij zoo bitter noodig had. Zijn vader is dien nacht niet thuisgekomen. Tragisch zitten Bruno en de an dere kinderen bij de doode in het vervallen huis. Gedurende dien nacht begint feitelijk Bruno's leven, even reeds aarzelend ontwaakt door den droom van Spella Ho. Er groeit in hem een doffe, norsche haat om alles wat het leven hem onthouden heeft, maar hoe dit alles te ver overen? Hij kan lezen noch schrijven, hij is wild en verwaarloosd opgegroeid. Doch wan neer hij, korten tijd daarna, met den losban- digen vader breekt, en zelf den bodedienst op een paar naburige dorpen opneemt, welke de oude Shadbolt hield, komen zijn eerste kansen. Hij leert weten wat geld is; in zijn primitieve hersens groeit het besef van concrete waarden, die door vastbeslotenheid te veroveren zijn. Spella Ho opent hem dan de eerste, groote kans. Er is na jaren weer leven in het kasteel: met zijn bodewagen moet hij er een uitgebreide vracht kruidenierswaren heen brengen en deze opdracht brengt hem in contact met de zon derlinge bewoonster van het landgoed. Het is een oude, rijke dame, schuw en gierig, maar zijn stugge vastberadenheid maakt diepen in druk op haar. Zij neemt hem in haar dienst als ophaler van de huren der pachters. In stilte leert haar secretaresse hem lezen en schrijven en hij slaat er zich zóó goed doorheen, dat hij spoedig daarna tot rentmeester wordt benoemd. Dan, onverwacht, schijnt zijn leven weer ge heel te zullen mislukken; de oude dame sterft I en een vergeefsch avontuur met een Duitsche doet hem arm en verlaten in Londen belanden. Hij vindt er geen werk, zakt steeds verder weg, wordt ziek en zwerft hopeloos naar zijn ge boortedorp terug; daar hoort hij, dat men hem overal gezocht heeft, omdat de oude mevrouw hem een deel van haar vermogen heeft nage laten. Opnieuw keeren de kansen. Hij heeft meer en meer geleerd; zijn eerzucht en zijn vastberadenheid richt hij nu stug op het uit breiden van zijn geld. Hij steekt wat van zijn vermogen in een kleine zaak en werkt die op tot een fabriek: de compagnon waarmee hij ruzie heeft, steekt de gebouwen echter in brand en wederom moet hij van den grond af aan zijn leven opbouwen. Dan ziet hij plotseling een grandioze moge lijkheid in de nieuwe vondst van zijn tijd: het gaslicht. Weer verrijst een fabriek, maar de menschen van het dorp voelen niet voor deze „nieuwigheid". Maar als hij eens met Spella Ho beginnen kon? Zoo komt hij weer in con tact met het geheimzinnige droomenhuis zijner jeugd. Het heeft nieuwe bewoners gekregen, een merkwaardigen graaf en twee tweelingzus ters, vooruitstrevende menschen met fantasie en durf. Inmiddels is Bruno getrouwd met een Italiaansche zangeres en breiden zijn zaken zich meer en meer uit. Op instigatie van zijn vrouw verrijst een hotel in het dorp, er komt na veel wikken en wegen een bioscoop; wanneer de oor log uitbreekt en hij ontdekt, dat een gedeelte van zijn landerijen ijzerhoudend is, neemt zijn welvaart nog meer toe. De steeds stijgende vraag naar metalen levert hem enorme winst op: zoo heeft hij, door stugge vastberadenheid veroverd, wat hem in zijn jeugd onthouden bleef. Als dan Spella Ho weer leeg staat de tweelingzusters zijn na een tragisch conflict met hem gestorven koopt hij het en slijt er, door iedereen, ook door zijn vrouw, verlaten, zijn laatste levensdagen. Een oud man keert wonderlijk door het leven gerijpt, stiller en zachter, terug tot den droom van zijn jeugd. Een leven van strijd, sluwheid en vernedering lost zich op in de voorname stilte van het kasteel. Zoo sluit Bates zijn grooten roman „Spella Ho" af: een boek van zeer bijzondere kwali teiten, dat in Engeland reeds met buitengewone ingenomenheid is begroet. Het geeft in de levensgeschiedenis van Bruno Shadbolt te vens een rijk geschakeerd panorama van de laatste vijftig jaar; in Shadbolt voltrekt zich de geheele ontwikkeling van de stille, trage negentiende eeuw tot het razende tempo en de techniek dezer dagen. In en door deze onge kende metamorfoze groeit hij tot een mensch, die alle kansen en mogelijkheden van het leven kent. Het is de wezenlijke karakterontwikkeling der figuren, welke de innerlijke spankracht van een roman bepaalt. Kon Bates juist hierin vroe ger tekort schieten, thans heeft hij in zijn schil dering van Bruno Shadbolt bewezen ook in dit opzicht over een opmerkelijke begaafdheid te beschikken, terwijl hij de zuiverste kwaliteiten van zijn short stories stemming en detail in den roman behouden kon. „Spella Ho" werd aldus een der belangrijkste Engelsehe roman publicaties van den laatsten tijd: een boek, dat om zijn rijken inhoud en zijn fraaien vorm aller belangstelling verdient en dat wederom vele mogelijkheden opent voor de Engelsehe roman kunst, die door de jaren heen reeds zooveel op merkelijke, baanbrekende producten opleverde. GABRIëL SMIT. „Spella Ho", door H. E. Bates. Ed. Jonathan Cape, Londen MCMXXXIX. Gulheid welke gevaarlijk is. De A.N.W.B. vestigt de aandacht op een aan gelegenheid die haar oorsprong vindt in de goedheid des harten, maar die een uiterst ge vaarlijke verkeerssituatie tot gevolg heeft. Het blijkt nl. veelvuldig voor te komen, dat kinderen-passagiers van autobussen, welke door Staphorst rijden, snoeperijen uitgooien, zoodra zij de aardig gekleede Staphorster kleuters zien die natuurlijk met gretigheid naar de lekker nijen grabbelen, zonder daarbij op het verkeer tc letten. Het behoeft geen betoog, dat deze grabbelen de kinderen zich aan het gevaar blootstellen van door achterop rijdende auto's te worden overreden. Dat dit gevaar inderdaad niet denk beeldig is, bewijst het feit, dat verleden jaar een kind daarbij het leven heeft gelaten, ter wijl onlangs een kleine ter nauwernood aan een zelfde lot ontkwam. De A.N.W.B. zou daarom aan autobusonder nemers en in het algemeen aan het publiek dringend willen verzoeken om het uitgooien van snoeperijen naar zich aan den rijweg bevinden de kinderen zooveel mogelijk tegen te gaan. o.a. ƒ2.15 afm. 22/55 ƒ1.95 afm. 15/22 1.65 afm. 8/15 per "0 K.G. franco huis H ARMEN JANS WEG 67 A TELEF. 16100 (Adv. Ingez. MedJ ma aR— %- (Adv. Ingez. Med.) Officier verstrekte inlichtingen over de verdediging aan buitenlandsche agenten Omzie Brusselsche correspondent schrijft ■>ns: E ENIGEN tijd geleden werd de publieke opinie in België opgeschrikt door de arrestatie van een Belgische officier, luitenant van een regiment jagers te paard, die naar de bladen meldden, den Duitse hers inlichtingen had gegeven betref fende de versterkingen aan de Oost-grens van België. Tegelijkertijd werd bekend dat neg acht andere personen waren gevangen genomen o.a. de Duitscher Hugo Lütger en de vriendin van luitenant Dombret, Simone Pirlot, die voor de justitie geen vreemde is en haar jeugd in drie verschillende tuchthuizen doorbracht In de pers vond ik de volgende lezing van dit spionnagegeval: In 1935 zat Dcmbret in geldverlegenheid. Hij vroeg echtscheiding aan en werd veroor deeld tot het betalen van een onderhouds- DIK TROM IN MOVIAC. Het Moviac Theater brengt een reprise van de Hollandsche sprekende film „Dik Trom". In het voorprogramma o.m. een speciale repor tage van het Priesterjubileum van Mgr. Huibers. De laatste werkzaamheden aan een der beelden naast den hoofdingang van het in aanbouw zijnde Leidsche stadhuis, waar van de schuttingen thans verwijderd zijn J. A. Rispens. „Studiën". Uit geverij De Tijdstroom, Lochem. Een respectabele bundel verzen van een waarlijk dichterlijk dichter. Bijna voortdurend meent de lezer gewaar te worden dat een in nerlijke ontroering aan de vormgeving is voorafgegaan, dat niet uitsluitend een intel lectueel spelen met woorden en rythmen de drijfveer tot het werk is geweest. Terwijl toch de dichter dezer Studiën blijk geeft een mensch van klassieke vorming en groote lit teraire ontwikkeling, ook ten opzichte der moderner dichters zijn. Dichter te wezen en naar dichters te luiste ren het zijn twee dingen die te allen tijde moeilijker geweest zijn dan het scheen. En zeker in dezen tijd, die van zenuwenoorlog en angstpsychose den mond vol heeft. „Oerwouden flitsen op in waaierende auto lichten. Motorgeronk verdooft het gedruisch van 'de' Oceaan. Wie kan door het tumult, waarin we ons werk verrichten. De Innerlijke stem des harten nog verstaan? Op dat innerlijke leven is Rispens' poëzie ge richt, op die wijsgeerig melancholische wijze die aan zijn taal soms treffende beelding verschaft. Hij doet dan wel aan den dichter Leopold denken. Vooral in de eerste verzenn van den bundel zou men Rispens' vereering voor den meester kunnen meenen te zien. Zoo in het afscheid „aan de oude stad"; Maar als ik in 't verleden delve. Weet ik. dat ik u weer aanschouw; Vergeet' mijn rechterhand zich zelve. Eer dat ik u vergeten zou. De eenzaamheid is de sfeer voor den den kenden dichter. Créer e'est solitude schrijft Rispens als motto ergens boven een vers. Hij geeft daarmede eigenlijk tevens een afstand aan tusschen hem en anderen. Voor mijn ge voel bestaat er een diepgaand verschil tus schen denkende dichters en dichtende denkers. Een qualiteitsverschil dat bepaald wordt door de overheersching óf van de gevoeligheid óf van het intellect. Buiten elkaar kunnen die elementen niet, doch de eerste schijnt mij voor den dichter het belangrijkst en.... het zeldzaamst. Rispens kent en mint de solitude, de een zaamheid, waarin iedere belevenis een nieuwe gedaante aanneemt, schooner dan de werke lijkheid was; hij neemt aldus afstand tot zijn aandoeningen en plaatst ze in de fraaie nis sen van zijn denken, die gevuld zijn door een stillen schemer. Zoo kon hij, dunkt mij, ko men tot de groepeering zijner verzen die hij als Uit de Verte" en „Omfloerste Einder" zijn lezer aanbiedt. Dat Hoffmannsthal en Ste fan Zwelg hem in het bijzonder geboeid heb- gen bewijst hij met eenige, in schoonen vorm gelukte navolgingen, en bevreemdt niet. Een rijm als avondster-eenzamer kan daar entegen bij een zoo fijngevoelig dichter wel eenigszins bevreemden, maar dat neemt niet weg, dat de lezer die van gedichten houdt in Studiën een waardevollen bundel in handen kreeg, waaruit ten slotte deze mooie kwatrijn geciteerd moge worden: Liefde is verwachting eerst en licht verschiet, Dan droom, waaraan het hart geen einde ziet, Een glans, waarin de wereld ligt verteederd; En dan: een ondoorgrondelijk verdriet". Montesquieu. Perzische Brie ven. Wereldbibliotheek. Als één dier gefingeerde Perzen, waarach ter De Montesquieu zich verschuilt, aan een zijner vrienden in het geboorteland zijn be zoek beschrijft, dat hij aan een beroemde bi- bliotheek van Parijs heeft gebracht, krijgen we over dichters wel weer andere noten te kra ken. De pater die Rica zoo heet de schrij vende Pers dagenlang in de boekenzee van de bibliotheek Saint Victor rondleidt, brengt- hem tegen het eind in een vertrek, waar, zegt hij, de dichters zijn, dat wil zeggen „die schrijvers wier beroep het is, het gezond ver stand hinderlagen te leggen en de rede onder fraaiigheden te bedelven, gelijk men vroeger de vrouwen onder tooisels en sieraden bedolf. Gij kent hen: zij zijn niet zeldzaam bij de Oosterlingen, waar een brandender zon tot de verbeeldingen toe schijnt te verhitten" „Ziedaar de heldendichten. Hè, wat zijn dat, heldendichten? Waarlijk, zei hij, daar weet ik niet van: de kenners zeggen dat men er nooit meer dan twee gemaakt heeft (Ilias en Odysseelen dat de andere die onder dien naam gaan, het niet zijn; ook dat weet ik niet. Zij zeggen bovendien dat het onmogelijk is, er nieuwe te maken en dat is nog verbazingwek kender." „Ziehier de dramatische dichters, die vol gens mij de dichters bij uitstek en de meesters der hartstochten zijn. Er bestaan twee soor ten: de komische, die ons zoo zachtjes kitte len en de tragische, die ons met zulk een he vigheid verwarren en beroeren." „Ziehier de lyrische, die ik evenzeer ver acht als ik de andere acht, en die van hun kunst een zoet-vloeiende overdrevenheid ma ken". „Vervolgens ziet men de schrijvers van idyl len en herderszangen, die zelfs den lui van het hof bevallen, door het besef dat zij hun geven van een zekere vredigheid die zij niet bezitten en die hun in het herdersbestaan voor oogen wordt gevoerd." En tenslotte „hier ziet u de romans, waar van de schrijvers een soort dichters zijn, die de taal van den geest en die van het hart ge lijkelijk geweld aan doen: zij brengen hun le ven door met te trachten, de natuur te treffen en missen haar gestadig; en hun helden doen er even mal als gevleugelde draken en hippo- centauren". Als Montesquieu niet in 1755 gestorven ware, zou hij een prettig letterkundig recen sent voor een modern dagblad geworden zijn; hij zou het zichzelf en zijn lezers vermoede lijk niet al te moeilijk maken en gauw klaar zijn, Gelukkig liggen zijn verdiensten op een ander terrein. Over de wijze waarop hij zijn i tijd en zijn maatschappij een hak weet te zet ten, geeft bovenstaand citaat eenig idee; ook over de Hollandsche bewerking van den Fran- schen tekst licht het eenigszins in. Het blijft amusante lectuur doch het volle pond zijner geestigheid was voor zijn tijdgenooten. Twee eeuwen hebben aan het nettogewicht lichtelijk geknabbeld. J. H. DE BOIS. pensioen van fr. 1.200. Van zijn maandgeld bleef hem nog slechts fr. 1200 over. Ondanks die karige middelen zag men hem overal in gezelschap van Simone Pirlot en hij hield er zelfs een auto op na. Daar hij geld meest leenen viel hij in handen van een woekeraar die hem naar een zekeren mijnheer Julius te Amsterdam verwees. Die mijnheer Julius bleek de leider te zijn van den Duitschen spionnagedienst. Dombret werd het met hem eens en er werd overeengekomen dat de of ficier zou werken onder de orders van Lütger. Hij trok aanvankelijk slechts fr. 1000 per maand, maar in September was dit bedrag reeds tot fr. 9000 gestegen. Luitenant Dombret was weliswaar cavale- rie-officier maar gedetacheerd bij het Car- tographisch Instituut te Brussel. Hij kon daar gemakkelijk alle inlichtingen en docu menten die hij wenschte, verzamelen. Aan gezien de eerste feiten te Luik bekend werden, heeft het Parket van Luik het vooronderzoek geleid. Dat is thans zoo goed als afgeloopen. De spionnagezaak zelf zal met gesloten deuren werden behandeld. Ziehier een vrij droge opsomming van de feiten, maar u begrijpt wel dat deze hier en daar met de noodige „jus" zijn opgedischt, zoodat men plotseling overal spionnen meende te ontdekken en het wel leek of de dagen van den grooten oorlog waren weergekeerd. Der gelijke psychosen zijn in een periode van in ternationale spanning, waarin wij nu leven, gevaarlijk en waarschijnlijk om aan al die ge ruchten. waarin men „Wahrheit und Dich- tung" door elkander haalt, een einde te ma ken. heeft de Luikensche rechter van in structie, de heer Ries, en het Parket van Luik de pers zelf een verslag omtrent deze spion nagezaak verstrekt, waarin we o.a. het volgen de lezen: Reeds sedert eenigen tijd werden eenige verdachte vreemdelingen, die in België reis den. nauwlettend gevolgd door den Belgi schen veiligheidsdienst. Op 20 April j.l. ont dekte de gerechtelijke politie van Luik dat één dezer vreemdelingen in een restaurant te Dinant aan hetzelfde tafeltje dineerde met een Belgisch officier en zijn vriendin. Tijdens de maaltijd werden door de beide mannen eenige papieren uitgewisseld. Bovendien kon de po litie vaststellen dat deze vreemdeling te Luik een aantal brieven had gepost, gericht aan personen die In België verblijf hielden. Het onderzoek bracht aan het licht dat de officier, luitenant Dombret was, die hoewel getrouwd, reeds lang een verhouding had met Simone Pirlot. Op 25 Juni j.l. werd de verdachte vreemde ling gearresteerd, juist op het oogenblik, dat hij weer de Belgische grens overschreed. Naar zijn zeggen begaf hij zich naar de rennen te Francorchamps. Deze vreemdeling Hugo Lüt ger. beweerde fabrikant in naalden voor naai machines te zijn. Hij werd naar Luik ver voerd, maar ontkende zich aan spionnage te hebben schuldig gemaakt. Wel gaf hij toe dat hij op 20 April voor zaken in Luik was ge weest en dat hij daar kennis had gemaakt met een heer en een dame. met wie hij zijn avond doorbracht, maar hun naam was hem niet be kend. Aangezien zijn verklaringen tegenstrijdig waren en niet klopten met die van de politie, werd hij ter beschikking van de justitie ge houden. Den volgenden dag ging men tot de arrestatie over van den officier, zijn vriendin en van de personen, die de te Luik geposte brieven van Lütger hadden ontvangen. Op 26 en 27 Juli werden aldus acht personen ter be schikking van het gerecht gesteld. Simone Pirlot erkende tenslotte dat haar vriend sinds lang in relatie met buitenland sche agenten stond, dat hij hun zekere mili taire documenten had geleverd en daarvoor belangrijke bedragen had ontvangen. Na deze bekentenis viel ook Lütger door den mand al beweerde deze dat hij slechts een rol als tusschenpersoon had gespeeld ten pleziere van een vriend, wiens ..werkzaamhe den" hem echter bekend waren. Dombret weigerde eerst hardnekkig schuld te bekennen, toen volgde ook zijn lezing van het gebeurde. Hij moest zijn vrouw een belang rijkesom uitbetalen en was daardoor ver plicht zich tot woekeraars te wenden. In Sep tember 1937. toen hij in groote financieele moeilijkheden verkeerde, had hij een brief ontvangen, waarvan de onderteekenaar hem tegen voordeelige condities een leening aan bood. Hij werd voor een samenkomst in Ne derland uitgenoodlgd. Maar in plaats van een geldschieter, vond hij er een vreemdeling, die hem geld beloofde wanneer hij zekere inlich tingen betreffende de nationale verdediging verstrekte. Hij accepteerde. In de daaropvol gende 22 maanden ontmoette Dombret de bui tenlandsche agenten dan eens in België, dan weer in het buitenland. Dikwijls was hij daar bij vergezeld door zijn vriendin. Hij is met ver schillende agenten in relatie geweest, o.a. met een hooggeplaatst officier van een buiten- landsch leger. In het geheel beweert hij on geveer fr. 100.000 als vergoeding te hebben ontvangen. Het dossier van deze zaak is thans in handen van de militaire experts. Zoodra deze hun conclusies van technischen aard zullen hebben getrokken zal de instructie worden hervat. Luitenant Dombret zal gelijktijdig met de niet-militairen worden vervolgd maar waar schijnlijk zal zijn zaak nog naar het Assizen- hof gaan. Volgens de op hem van toepassing zijnde militaire strafwet staat op zijn vergrijp als maximum levenslange dwangarbeid. De namen van de overige betrokkenen kun nen in het belang van een goede rechtspraak niet worden bekend gemaakt, noch kunnen hierover bijzonderheden worden medege deeld. Men kan alleen zeggen dat hun zaken slechts met de zaak Dombret in verband staan, omdat zij denzelfden oorsprong heb ben, m.a.w. omdat de betrokkenen in relatie waren met hetzelfde organisme, dat luitenant Dombret toelagen verstrekte. Nader vernemen wij dat het hier nog om zeven personen gaat. aangezien één der in hechtenis genomenen inmiddels in vrijheid werd gesteld. Of deze lieden ook op posten zaten, die hen in staat stelden belangrijke militaire geheimen uit te leveren?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 9