Ik heb gekozen, Arkadi.... De bagage der manschappen nam op de vracht- Een geurig kopje koffie als aangename verkwikking tijdens het troepen- De bescherming van het rijksarchief te Maastricht werd door verkeni auto's heel wat ruimte in beslag transport uitgevoerd Vr?idao0m.T'H 'p dezen teanlwoordde H. M-de Koningin de toejuichingen ven het publiek, toen Zij zich e' H' H' Juliana, Z. K H Prins Bernhard en Prinses Beatrix voor het paleis Noordeinde te Den Haag langs de menigte begaf bij de aankomst van het Prinselijk Gezin in de Residentie Ter beveiliging van de schatkamer der St. Servaaskerk te Maastricht zijn zandzakken aangevoerd Op verschillende plaatsen in Amsterdam is men begonnen met den bouw der bovengrondsche schuilplaatsen Luitenant-generaal I. H. Reynders, de opperbevelhebber van leger en vloot in zijn werkkamer De brief naar huis. Eenopenluchtpost- kantoor tijdens het troepentransport FEUILLETON Een roman uit het hooge Noorden, door AGATHE POGNER. (Naririik verboden) 3) En bij de herinnering aan deze woorden, herhaalde Ik voor de tweede maal mijn uit wanhoop voortspruitende klacht: „Ach, Maria! Hoe zeer had je gelijkt" Ik wendde myn blik opnieuw naar het, onder roode rozen bedolven graf. Taja sliep nu den eersten nacht in de schoot van moeder aarde, die allen, zonder uitzondering gastvrijheid biedt. Toen Taja nog leefde, was ik geheel onder de bekoring van haar Jonge schoonheid. Vol on geduld wachtte ik op onzen trouwdag. Nu, nu zij zoo plotseling van mijn zijde was wegge rukt. waren mijn gevoelens jegens haar vol komen veranderd. Ik zag haar nu als een goede engel, die mij door haar verscheiden den blinddoek van de oogen had gerukt en mij voor het eerst deed zien. „Taja!" riep ik ln niet meer te bedwingen ontroering. „Taja. ik dank je! Ik zal je nooit vergeten!" Toen ik ongeveer een half uur later de begraafplaats verliet, vond ik Tit voor de poort op mij wachten. Hij had mij door het raam voorbij zien gaan en was mij nage- loopen. A] dien tijd" had hij op mij staan wachten. Nu stak hij zijn arm door den mijne en zei: „Kom meel" „Waarheen?" «Naar huls! Naar onsl" Ik schudde het hoofd. „Dank je beste kerel, maar ik slaap vannacht in mijn eigen huis". Een oogenblik staarde Tit mij stom ver baasd aan. Toen drukte hij mij stevig de hand. „Dat is ook het beste voor je", zei hij een voudig. „Je kunt het leed alleen bestrijden door het niet uit den weg te gaan". Op den hoek van de straat, waarin mijn woning lag, nam ik afscheid van hem. Ik wilde alleen zijn. Hij begreep me en ging. Maar toen ik bij de poort van mijn huis kwam, ontdekte ik twee gestalten, die als uit erts gegoten, onbeweeglijk op de beide stootsteenen zaten, die ter weerszijden van den ingang stonden. Het waren Pascha, mijn oude verzorgster en Klim, de in onzen dienst vergrijsde tuinman. Toen zij mij herkenden, volgden zij mij zwijgend. Op mijn, wat vreemd klinkend „Goeden avond" hadden zij slechts een stom knikje als antwoord. In het vale licht van den avond leken hun gezichten veel bleeker dan gewoonlijk. Men zag de rim pels, die hun verdriet om mij, erin had ge grift. Zij verwonderden er zich niet over, dat Ik .uijn huis, hetwelk verblindend wit tegen de donkere boomen afstak, voorbij ging en verbaasde hen evenmin, toen ik de deur van het tuinhuis met haaT bont gekleurde glazen opende. Zij volgden mij als een schaduw en wachtten slechts op mijn bevelen. Zij had den niemand op de geheele wereld. Alleen mij. Mij te dienen en mij een genoegen te doen, was alles, wat zij van het leven ver langden. Ik verzocht om een kop thee. Daarop ver dwenen zij beiden om aan mijn wensch ge volg te geven. Maar Pascha kwam nog een keer terug, trad dicht achter mijn stoel en streelde mij met haar trouwe, werkzame hand over het haar. Zij hing aan mij met de onbegrensde liefde van een moeder. Haar eigen kind was bij de geboorte gestorven. Daarom was zij gelukkig, dat zij mij had kunnen voeden. „Soms doet iets zooveel pijn, jonge heer, dat men denkt, dat men eraan zal sterven of op een andere wijze er aan te gronde zal gaan. Later eerst beseft men. en ook jij zult dat beseffen, dat alles zoo komen moest, als het gekomen is; want alles, alles heeft zijn beteekenis. En niets, niets op deze wereld gebeurt zonder reden". ij Daarmee sloop zij zacht naar bulten en ik hield haar niet terug. Maar fluisterend her haalde ik voor mezelf haar woorden: alles heeft zijn doel en zijn beteekenis. Of dat inderdaad zoo was? Later kwam zij terug om mijn bed in orde te maken. Ik was moe van het loopen en legde mij direct ter ruste. Maar ik kon niet in slaap komen. Ik stond weer op en opende de deur. Buiten heerschte de nacht en hulde alles ln zijn geheimzinnigen, donkeren sluier. Een zachte bries verkoelde mijn gezicht. Zij kwam van het water en had een zilten, prikkelende geur. Van de rivier klonk af en toe het eentonige geloei van een scheeps- sirene, nu en dan onderbroken door het krijschen van in hun slaap opgeschrikte meeuwen. Daarna werd het volkomen stil. Ik ging op een bankje naast de deur zit ten, luisterend ih de stilte en luisterend in mijzelf. Daarbij kwam het tot een ernstig gesprek tusschen mij en den nacht; deze trok mij alle omhullende sluiers van mijn zieL Ik voelde haar naaktheid en schaamde me. Daarna echter bespeurde ik een zeldzame, innerlijke bevrijding. Het was, of lk plotse ling vleugels had gekregen, die mij omhoog deden stijgen en wegdroegen over de aarde. Toen een rose tint in het oosten den na derenden dag. aankondigde, ging ik in het tuinhuis terug, waar ik mij te slapen legde. Ik sliep tot elf uur in den ochtend. Toen ik mijn oogen opsloeg, rekte ik anders dan gewoonlijk mijn ledematen. In dezen nacht een cynmekeer tn mij plaats gehad: ik was een aftider mensch geworden. Den dag na Taja's plotselingen dood had ik Maria een telegram gezonden. Zij ant woordde per omgaande, eveneens langs tele- grafischen weg en betuigde mij haar har telijke deelneming. Op den dag der begra fenis zond ik haar een tweede draadbericht. Het kwam als onbestelbaar terug. Maria was ter ontspanning naar de Schotsche bergen getrokken en had geen nader adres achter gelaten. Ik betreurde dat ten zeerste, want nog nooit had ik haar zoo gemist als op dezen dag. Pascha bracht mij m'n thee. Ze was blij, dat ik het glas niet wegschoof, maar het onmiddellijk leeg dronk. Ik greep mijn pet om uit te gaan, toen plotseling Tit in de deuropening stond. „Ga je alweer aan het werk? vroeg hij. „Aan het werk? Hoe kom je daarbij?" „Omdat je je uniform aan hebt". Verbaasd keek ik langs mijn lichaam. In derdaad, ik droeg een uniform en nog wel het nieuwe, dat ik voor mijn trouwen had laten maken. Maar Ik had de laatste dagen zoo weinig acht geslagen op mijn uiterlijk, dat ik nauwelijks wist, wat ik aan had „Ik denk er niet aan den dienst te her vatten", antwoordde ik. „Ik was immers van plan met Taja een groote wereldreis te gaan maken en daarom heb ik tot 1 September verlof gevraagd. Trouwens, ik denk ontslag uit den dienst te vragen". „Ach kom, dat meen je niet!" „Toch! Ik wil een andere bezigheid zoe ken. Alleen weet ik nog niet welke". „Dan weet ik het wel. Je zult je uitge strekte landgoed voortaan zelf gaan behee- ren. Het is werkelijk zeer gewenscht, dat Ik schudde ontkennend het hoofd. „Nee Tit, voor heerenboer ben ik niet in de wieg gelegd. Wie den grond wil bebouwen en daarvan wil oogsten, die moet met de aarde zijn opgegroeid als een moeder met haar kind Ik voel me veel meer tot het water aangetrokken". „Dat is nog beter. Dan kan je misschien 1 een van de reederijen overnemen om haar omhoog te werken of desnoods sticht je zelf een nieuwe. Aan het geld dat daarvoor noo- dig is. on i breek i het je niev: Je suit zeif nog genoeg overhouden. Eventueel zou je ook een scheepswerf kunnen laten bouwen, als je er maar voor zorgt, dat je zoo komt te liggen, dat je schepen ook 's winters kunnen uit varen. Anders kom je als alle andere lui hier in het ijs vast te zitten, met het gevolg, dat de Amerikanen, zooals steeds, de grootste wal^isschen voor onze kust weghalen". -Hoe kom je zoo plotseling op walvis- schen?" „Wel ik dacht zoo, als je een werf hebt of een reederij, zou je er net zoo goed een paar walvischvaarders bij kunnen houden. Dat zou weer een aantal menschen aan het werk zetten en het lijkt me bovendien een aardige winstmogelijkheid". „Verlang je niet wat te veel opeens: reede- ry, werf, walvischvangst?" „Het was maar een voorstel. De keus ls aan jou". „Dat wel, maar ik geloof, dat het nog ge- ruimen tijd zal duren, voor ik tot een besluit kom". Tit keek mij eenigszins eigenaardig van terzijde aan. In zyn bruine oogen hij had dezelfde oogen als zijn zuster stond dui delijk te lezen: Daar heb ik geen oogenblik aan getwijfeld! Ik greep opnieuw naar mijn uniformpet. „Waar ga je heen? Naar Je chefs, om af scheid te nemen?" „Dat afscheid heeft zoo'n haast niet. Ik heb voorloopig nog wel wat belangrijkers te doen. In de eerste plaats zit ik met al die nieuwe meubelen. Ik wil probeeren, of de leveranciers ze niet voor de helft van den prijs willen terugnemen". „Maar man, Iaat die meubels toch met rust! Ze staan immers geen mensch in den weg!" „Mij staan ze in den weg. Dat is voldoende". Nu was het Tit. die zijn hoofd schudde. (Wordt vervolgd^

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 8