Ik heb gekozen, Arkadi....
De Fransche artillerie in actie tijdens de veelvuldige beschietingen, welke thans
tusschen Maginot- en Siegfried-linie aan het Westelijk front plaats hebben
FEUILLETON
Een roman uit het hooge Noorden,
door
AGATHE POGNER.
(Nadruk verboden)
37)
Hoe we ook rekenden en gisten, we konden
er met den besten wil niet achter komen of
we ons nu een of twee dagen of misschien
nog langer tusschen deze drijvende ijsvelden
bevonden.
En dan die honger! Die verschrikkelijke
honger!Als een getergerd dier scheurde
hij aan maag en ingewanden!
Tychon spuwde woedend voor zich uit;,
daarop groep hij den hengel, ving een visch
brak den kop er af en at hem op. Toen ik er
naar keek, walgde ik, maar een of twee uur
later deed ik het hem na. En misschien at ik
nog gretiger dan hij, want mijn maag brandde
als vuur.
Wederom gingen uren voorbij. Nog steeds
zaten we zonder eenige kans op redding in
het ijs bekneld. En het gevaar nam nog voort
durend toe!
Toen dacht ik aan een prent, die in mijn
jeugd grooten indruk op mij had gemaakt. Het
was de voorstelling van een woedende zee,
waarop een groote roeiboot, welke in nood
verkeerde. In deze boot bevonden zich twaalf
mannen. Neen, het waren er dertien, maar de
dertiende sliep En de twaalf mannen wekten
den slapende, die door moeheid overmand
was, met de woorden: „Heer, ontwaak! De
eeod is hoog gestegen!"
Ook bij ons was de nood hoog gestegen! Alleen
hij ging voorbij, zonder een offer van ons
te hebben geëischt. Er kwam een gunstige
wind, die ons mèt de ijsschotsen tot dicht
voor den heuvel van onze baai dreef. Dit on
verwachte buitenkansje deed onze krachten
terugkeeren en na een laatste inspannenden
tocht over het ijs, waarbij de wetenschap in,
veiligheid te zijn ons uithoudingsvermogen
tot een ongekende hoogte opvoerde, bereikten
wij totaal uitgeput onze eenzame woning.
Ruim zeven en zeventig uren aan een stuk
hadden wij in het ijs bekneld gezeten, maar
voor mijn gevoel was het, of er weken en
maanden voorbij waren gegaan. Nooit heb
ik zooveel zorg en angst gekend.
Katja ging het iets beter. Toen wij aan
kwamen, stond zij zelfs op en kwam ons
eenige passen tegemoet. Zij zag er goed uit.
Althans beter dan wij op dit oogenblik.
24 April.
Wederom heeft een engel onze baal bezöcht.
Zij ging rondom het huis en gluurde door alle
vensters. Daarna verwijderde zij zich weer.
Maar spoedig daarop kwam een ander met
holle oogen en een vleeschloozen mond. Onder
haar witte mantel verborg zij een lange zeis.
Toen werd het stil in onze baai, want God had
zijn bode gezonden.
De blijdschap over onze behouden terug
keer had Katja weer op de been geholpen.
Drie dagen liep zij in huis rond, waschte, stop
te de kleertjes van Fedja en bracht haar
jongste spruit in de frissche lucht. Drie dagen
lang haalden wij allen bevrijd adem Wij zou
den geen gewone stervelingen zijn geweest,
als we niet uit elke drogreden mmiddellijk
nieuwe hoop hadden geput.
Ik ging in dezen tijd uiet op jacht, maar
bracht mijn uren door bij de arme, zwaar be
proefde vrouw. Ik wist van geen slaap of ver
moeidheid meer, ik praatte met Katja en
Fedja, en de tijd, hieraan besteed was aller
minst verspild. In die oogenblikken kwamen
mij Maria's woorden in herinnering: „Men
wordt van geven slechts rijker!" En ik be
greep de waarheid van het spreekwoord, het
welk ons leert, dat geven zaliger kan zijn dan
ontvangen.
Katja was een zeer geduldige zieke. Zij
klaagde niet en zij wanhoopte niet. Zij schikte
zich zonder morren in de omstandigheden.
Nog slechts eenmaal scheen het leven in
haar opnieuw op te bruisen. Dat was, toen
zij zeehondenbloed wenschte te drinken
zooals zij er als een soort verontschuldiging
aan toevoegde allen in de Walvischbaaï
hadden beweerd, dat men daarvan weer vol
komen gezond werd.
Tweemaal trokken mijn metgezellen er op
uit om te trachten een zeehond machtig tè
worden en beide keeren kwamen zij met een
andere rijke buit terug
„Als wij waren gaan visschen, zou er vast
en zeker een zeehond in ons net zijn gezwom
men", zei Wadim. „Dat is altijd zoo: als
je een bijl noodig hebt, vind je een zaag".
Den 17en April probeerden de drie mannen
het opnieuw. Zij wilden ditmaal naar de oost
zijde van het eiland gaan. Er werd proviand
meegenomen, voor drie of vier dagen, hoewel
zij naar zij verzekerden niet zonder
zeehond zouden terugkomen, al zou het ook
tot Kerstmis duren voor zij er een in .het
oog kregen.
Op den daarvoor vastgestelden tijd voederde
ik onze vijf kleine beren, de tien' achterge
bleven honden en de kat. Fedja vergezelde
mij overal. Toen alle dieren voorzien waren,
zei hij: Eed ja ook eten!"
Ik gaf hem een stuk rauw, gezouten ren-
diervleesch dat at onze kleine wild' nog
het liefst Als hij geweldigen honger bad.
stelde hij 'ich ook tevreden met brood naar
zoodra bij dan «enigszins verzadigd was, gaf
hij de rest aan zijn beide viervoetige vrien
den.
Katja sliep. Fedja stoeide wat met de hon
den. Er heerschte een weldadige rust in het
geheele huis. Lachend wierp de zon haar
gouden stralen over de besneeuwde baai.
Deze stilte was echter van korten duur. want
plotseling begon Caesar van zijn aanwezigheid
blijk te geven. Hij schreeuwde uit alle macht
en dit schreeuwen werd steeds luider en
dringender. Het was, alsof hij om hulp riep.
Dobrez legde zijn kop op mijn knie en keek
mij vragend aan; blijkbaar verwachtte hij van
me. dat ik een onderzoek zou instellen naar de
oorzaak van Caesar's ontstemming.
In stond op en ging naar Katja's kamer.
Zij lag daar metstralende, wijd geopende
oogen. Ze glimlachte mij toe, toen ik de deur
opende, maar het kind, dat naast haar lag,
scheen ze geheel te hebben vergeten.
„Caesar moet gevoed worden", zei ik. „Hoor
je niet, hoe hij huilt?"
Ik streek haar zachtjes over het dunne,
maar mooie haar.
Met een schok scheen zij uit een andere
wereld tot de werkelijkheid terug te keeren.
De stralende glans in haar oogen maakte
plaats voor een stomme vraag. Toen schenen
mijn woorden tot haar door te dringen.
„Ik ben zoo blij, dat hij in leven is ge
bleven", zei ze met een aandoenlijk lachje.
„Ja, hij is heel wat flinker geworden en zoo
lang ik nog...." Zjj viel zichzelf in de rede
en vroeg: „Vindt u ook niet. dat hij er best
uitziet?"
Als zij over Caesar sprak, noemde ze hem
altijd „hij". Het woord „Caesar" wilde haar,
als iets volkomen vreemds, niet over de lip
pen. Den eersten tijd vond ze zelfs, dat dat
heelemaal geen naam was.
Ik antwoordde „Ongetwijfeld! Hij kan zich
nu gerust laten zien". In stilte echter dacht
ik: Je kunt hem nu tenminste aanzien, zonder
'lat je daarbij een rilling over den rug loopt.
.Wat schijni de zon vandaag mooi .1"
..Heel mooi' Wil je misschien een poosje
.aar binten?"
„Ach nee. Ik dacht maar zooToen
Semjon stierf, was het ook zulk mooi weer.
Hij zei toen nog: Alleen om me te ergeren,
schijnt de zon zoo verleidelijk
„Waarom spreek je over sterven? Als de
eerste boot er maar eenmaal is...."
Ze glimlachte vermoeid.
„De eerste boot? Niemand, die hier ziek is
geworden, heeft haar ooit gezien!"
„Zou jij dan geen uitzondering kunnen
zijn?"
Zij scheen mijn vraag niet gehoord te
hebben.
„Als hij maar in leven blijft!" zei ze, met
een liefdevollen blik op het kind aan haar
borst. „Tychon zal ook voor Fedja een goede
vader zijn! Dat heeft hij me beloofdHij
is zoo goed. Veel beter dan Semjon...."
„Zou je niet een beetje in de zon willen
zitten?" vroeg ik nog eens, om het gesprek
'n andere wending te geven. „Ik zal je wel naar
buiten dragen".
„Hè ja, in de zon!"
Doch direct hierop glimlachte ze.
„Nu niet, straks!.... Nu wil ik slapen!"
Ik zat aan haar bed en hield haar hand
in de mijne. Het was zoo stil in het vertrek,
dat ik het tikken van mijn horloge kon hoo-
ren. Caesar had zich in slaap gedronken en
af en toe knorde hij van behaaglijkheid.
Fedja scheen zich moe te hebben gestoeid.
Hij zat nu op het bankje voor het raam en
onderhield zich met „de rat".
„Zal ik je wat voorzingen?" vroeg hij het
dier, dat aandachtig naar hem scheen te luis
teren. „Iets heel moois? Ik zal je een liedje
leeren Dat heb ik van oom Arkadi geleerd en
nu leei ik het jou. Pas dus goed op!"
Met een helder stemmetje zong hij het
liedje van den wolf en het grijsgrauwe
geitje. Met zeldzaam welgevallen aanschouw
de ik het tafereeltje bij het raam, tot plot
seling een zonderling rochelend geluid mij tot
de werkelijkheid terug riep.
(Wordt vervolgd).
Het Centraal Station te Amsterdam, een der meest bekende werken van den
bouwmeester Cuypers, bestaat op 15 October a.s. juist een halve eeuw
Op een tweetal terreinen in de Vuursche VoQr |<omende koude dagen. - De bivak-mutsen en de polsmoffen, die de Nederlandsche
bosschen oefenen kolenbranders thans hun vrouwen voor de landsverdedigers breien, zitten lekker. - Een militair, die als model en als
oud-vaderlandsch handwerk uit criticus fungeerde
Venlo beschermt zijn histo
risch raadhuis met zandzak
barricades, welke langs den
voorgevel zijn opgestapeld
Z. K. H. Prins Bernhard woonde Woensdag op het Malieveld te den Haag ver
schillende militaire oefeningen bij
De „finishing touch" aan het
interieur van het nieuwe
Muiderpoortstation te Amster
dam, dat 15 Oct. a.s. tegelijk
met het Amstelstation voor het
spoorwegverkeer zal worden
opengesteld
Teeken des tijds? De eerste ambte
naren van de Rijksverzekeringsbank te
Amsterdam zijn Woensdag naar het
nieuwe gebouw aan de Apollo-laan
.geëvacueerd"