Hef Fransche volk schikt zich in den nieuwen toestand. Prof. dr. J. L. Walch over de toekomst van het tooneel De industrialisatie van Ned. Oost-lndië. Bi NS DAG 31 OCTOBER 1939 H 'K 'A' R E E M*5 D "A" G B Tl 'A' D SaamhoaxigheidsgeeoeC stvik gestegen. Parijs biedt overdag een vrijwel normaal beeld. PARIJS, October. (Van een bljzonderen medewerker). k E oorlog 15 door het Fransche volk aanvaard als een onvermijdelijk iets. Men heeft berust, men is zelfs verlicht en ontspannen. .jWant", zegi de goêgemeente, „sedert München was het geen leven meer. Dan deze bedreiging, dan die, nu weer gedeeltelijke mobilisatie, dan weer afzwaaiïng. terwijl de ongerust heid bleef en dit weer de zaken verlamde. Neen. het was niet mogelijk om op zulk een abnormale wijze voort te leven, het ergste is dan nu gebeurd, eigenlijk zooveel te beter Daarbij komt dat in breede lagen van de be volking het ongelukkige Polen al van oudsher populair is; men herinnert zich den Fransch- man, die op een receptie te Parijs ter eere van een Tzaar, tot gebote ontzetting van het Proto col dezen toevoegde: „Leve Polen, mijnheer". En dat besef van het onvermijdelijke heeft tot een ander verschijnsel geleid. Nu allen ge troffen zijn door dezelfde ramp, is het saam horigheidsgevoel op een verrassende wijze ge stegen. Een wederzijdsche verdraagzaamheid, beoefend door alle klassen, dat was sedert lang niet gezien. Ja sedert de verkiezingen van 1936 had er veel tweedracht geheerscht, maar dat is nu alles lang vergeten. Men rijde per autobus, men bezoeke de groote magazijnen, men neme een taxi, hpt. is nergens meer de indertijd nauwe lijks bedwongen wrevel van den werk nemer tegen den werkgever, overal voorkomend heid, soms uitbundig, soms wat gereserveerd, maar steeds duidelijk aanwezig. En dat heeft in Parijs een merkwaardig kalme, ontspannen atmosfeer geschapen, waarin het goed doet te leven, ais daar niet waren de obsessie van de Oostgrens en de stikduistere nachten. De huismoeder heett bij haar dagelijksche inkoopen niet te klagen, want feitelijk niets slaat meer op: zoowat alle prijzen staan op het niveau van de zomermaanden. Ongerechtvaar digde prijsopdrijvingen zijn streng gestraft en de pers maakte de namen der schuldigen open baar, zoodat sommige wijken haar kleine weke- lijke sensatiegesprekken hadden over de wat al te inhalige talenten van den slager op den hoek of den kruidenier aan de overzij. Maar men hoort hoe langer hoe minder van dergelijke incidenten. Er is nog een ding dat sterk ertoe heeft mede gewerkt den burger rust te verschaffen; de ef fectenbeurs is steeds opengebleven, zij kan als zij zich wat zenuwachtig gevoelt zich van alles ontdoen, van Fransche rentes af tot Ko ninklijke toe, van bankwaarden zoowel als van Suezkanaalaandeelen. En zij kan dat alles den volgenden dag even gemakkelijk terugkoopen. Deze factor speelt een enorme rol in het stem mingsbeeld van de bevolking. Er zijn natuurlijk enkele kleine ongemakken, maar die zijn al heel licht te dragen als men ze eenmaal kent. Zoo sluiten thans de meeste post kantoren tusschen 12 en 2 (in gewone tijden zijn zij onafgebroken open aan alle loketten van 8 uur 's ochtends tot 7 uur 's avonds). Men vindt dan echter opj de deur aangeplakt, zooals bij den apotheker op Zondag, waar men dadelijk terecht kan voor ietts dringends. Ook zeer talrijke bankfilialen zijn gesloten wegens mobilisatie van het personeel. Zoo mag men ook niet meer telefoneeren in de cafés en restaurants en zijn de publieke automatische telefooncellen gesloten. Men moet nu naar het postkantoor en daar is natuurlijk dikwijls een file vooral daar de postbeambten, die de verbinding voor u vragen, de bijzonder heden van uw legitimatiepapieren moeten boeken op een groot vel. waarop meteen het door u ge vraagde nummer wordt ingeschreven. Dit alles, ter vermijding van spkmnage met den aankleve van dien, is logisch en wordt dan ook zonder mopperen aanvaard. Verscheidene ondergrondsche spoorwegstations zijn nog niet voor het publiek heropend, maar dat aantal wordt steeds kleiner. Aan den ande ren kant zal men nu het plezier gaan missen Parijs met sneltreinallures te doorkruisen, een genoegen, waaraan we, na 20 jaar lang gewoon ir étroverkeer te hebben meegemaakt, nog lang niet gewend zijn. Terug naar huis. Zienderoogen ontspant het leven zich weer. Hoe kan het ook anders? De regeering stuurde bijv. dezer dagen de resteerenden van de lich tingen 1909 en 1910 naar huis: de frontlinies hebben al het personeel en zelfs méér dan ze noodig hebben. Zoo zien wij voor en na be kende gezichten opduiken en dat doet ons een waar genoegen nadat wij 6 weken geleden af scheid hadden genomen, niet met veel woorden (men is hier zeer wars geworden van „drukte"), maar wel met een beklemd gevoel. Maar ook zien wij vele leden van het vrou welijk geslacht terug, die op dringend aanraden der overheid met haar kroost aanvang Septem ber de wijk hadden genomen naar verre oor den. En daar zitten wij opeens in een nieuw probleem, dat nog zijn oplossing moet vinden. Ziehier een typeerend gesprek in den boorde- vollen Bretagnetrein, die naar Parijs dendert: „Maar mevrouw, keert u nu zoo maar met die drie kleine kinderen naar Parijs terug, dat is toch niet erg voorzichtig." „Och meneer, ik verveel me zoo in dat kleine oord, en het is nu toch overal slecht weer. Daar om heb ik aan mijn man geschreven, ik kom maar terug." „Mevrouw, heusch, u had beter gedaan te blij ven waar u was." Maar men had evengoed tegen Brugmans kun nen praten De autoriteiten, die de evacuatie van Parijs zoo schitterend geregeld hadden (wij kunnen dat niet genoeg herhalen) zien met leede oogen die retourreizen aan. Weliswaar blijft een groot deel der gecvacueerden waar het is, maar men schat ruwweg het aantal terugkeerenden op de helft. Mocht er eens iets onaangenaams gebeuren, dan treft de regeering waarlijk geen blaam; zij deed alles wat in haar vermogen lag. „Ja", zei ons een hoofdambtenaar, „wat te doen? Met strenge hand alle terugkeer verbie den? Een cordon om de hoofdsteden leggen? Maar dat zijn van die dictatoriale machtsmid delen. die ons in ons goede Frankrijk toch eigenlijk voor de borst stuiten. Minder gasmaskers. Het aanzien van Parijs is overdag vrijwel nor maal. natuurlijk ziet men wat meer uniformer. jÊn gasmaskers ziet men ook nog meedragen. i maar da! ls de laatste drie weken sterk afge nomen. In het begin toen alles zoo uitstekend bleek geregeld tc zijn en prachtig te kloppen, werd het denkbeeld geopperd het nog secuurder te maken en iedereen tc verbaliseeren, die zijn gasmasker niet bij zich had. Dat is gelukkig bij een schuchter plan gebleven, want men zou zich een reeks van kleine incidenten op den hals hebben gehaald met in Parijs ronddrentelende provincialen uit kleinere oorden, waar nog geen maskers uitgereikt werden, en met vreemdelin gen. Niet dat men op het oogenblik nu bepaald over de vreemdelingen „valt": er zijn er zeer wei nig. De hotelhouders beweren dat zij minder zaken doen dan in 1914, en zij zijn ietwat afgun stig op de gerequireerde hotels. Daar is aller eerst het Hotel Continental, thans hoofdzetel van de censuur (hier wordt uw correspondentie van en naar Frankrijk, lezer, uitgeplozen, be snuffeld en zoo noodig aan chemische reacties onderworpen, en verder heeft het Hotel Majestic plaats moeten maken voor een compleet nieuw departement, dat der munities. Maar dat hotel is aan zulke tafereelen gewend en de muren van zijn sousterrain herinneren zich menig dansje in 1919 toen Engelsche .en Amerikaansche tech nische delegaties daar 's avonds lustig met haar secretaressen rondzwierden. Maar gedanst wordt er op het oogenblik niet, nergens; ook de music-halls zijn gesloten. Welk een contrast met het oorlogsjaar 1918 toen bijv. de zaal van het Casino de Paris avond aan avond daverde van de refreinen, die werden meegezon gen door Amerikaansche, Engelsche, Fransche „permissionnaires". De wapenstilstand zat al in de lucht en de matelooze ontspanning, die zich volle vijf jaren lang over Europa zou uitstor ten De hoteliers zijn zooals gezegd ontevreden, maar de Parijsche restaurants klagen niet. Zij komen van 12 tot 2 handen te kort. De luxe restaurants (die. waar de vertering drie gulden per hoofd en daarboven bedraagt) zijn stikvol op het- déjeuner-uur, men zou zich wanen in gezegende vredestijden te lever., waarin de zaken ongekenden bloei bereiken. Maar is het wel zoo onverstandig, zeggen de medici, met goede vrienden uitstekende schotels te gaan nuttigen in tijden die veel van de zenu wen vergen? En vaart niet een geheele categorie werkers er wel bij? 's Avonds is echter het restaurantbezoek veel minder druk. 's Avonds.... ja. 's avonds dan merkt men wel dat er iets abnormaals gaande is. Ouden van dagen en sterk bijzienden wagen zich maar lie ver niet meer op straat. Als men bijv. de métro uitkomt, is het werkelijk Egyptisch duister. In de voorsteden rollen de overvolle autocars (talrijke wagens zijn n.l. opgevorderd) met naar huis keerende arbeiders zonder eenig lichtje het vlammetjp van een lucifer is een gebeurtenis en toch klaagt niemand. De verduistering is zoodanig geslaagd en zoo streng doorgevoerd (ook op het platteland gaan de marechaussees geregeld rond) dat de auto riteiten overwegen of hier en daar niet verzach ting der maatregelen kan plaats vinden. In- tu'sschen hebben de particulieren, met hun eigen Fransche vernuft, van alles verzonnen om dui delijke bakens te zijn vcor de automobielbestuur ders, deze heeft de bus van zijn gasmasker fos- foriseerend doen maken, een ander heeft een fosfoa-iseerenden hoed of ander kleeddngsfcuk, een derde verft het achterspatbord van zijn fiets wit, enz. De positie van de neutrale vreemdelingen in Frankrijk is op het oogenblik zeer aangenaam. De Franschman is veel te beschaafd om u ooit agressief naar uwe meening te vragen. Hij con stateert eenvoudig dat gij, na jaren van vrede met hem te gedeeld, niet zijt gevlucht en kalm weg hetzelfde leven als in allen blijft ondergaan. Dat stemt hem tevreden Aan alles gedacht. Gij wordt op een wandeling door Parijs, en ook in gesprekken met groote en kleine autoriteiten, eraan herinnerd hoe zeer aan alles gedacht is: niet alleen de archieven vair de stad zijn veilig in een kasteel op 100 kilometer ver onderge bracht, naar het Centrale Girokantoor verricht zijn werk nu van Midden-Frankrijk (Limoges) uit. Zelfs de personen, die zich in hechtenis be vinden, zijn aanvang September met enorm vertoon van cellulaire wagens naar andere plaat sen overgebracht. Dat het Louvi-e-Museum vrijwel leeg is, weet ge waarschijnlijk al. Monumenten, die men nu eenmaal niet verplaatsen kan. zooals de Obelisk van de Place de la Concorde en de „Paarden van Marly" aan den ingang van de Avenue des Champs Ëlysées, zijn van zandzakken voorzien. Bij den Obelisk reiken ze weliswaar tot slechts een derde van de hoogte ze zij zoo aange bracht dat het geheel, met zijn gaten voor ven tilatie, iets van een bijenkorf heeft maar de bescherming lijkt alleszins voldoende, want dat een bom precies op de naald zou vallen Een aantal winkeliers heeft zijn talenten be proefd oo het aanbrengen van gegomd papier op de spiegelruiten (ter beperking van de schade door luchtverplaatsing als er bommen vallen). Zij hebben de meest uiteenloopende patronen .ge borduurd". En als men dat alles bewonderd heeft, wordt de wandeling voortgezet langs een heele reeks ruiten, waar volstrekt niets is aangebracht. Het is alsof de betrokken winkeliers u daarmede toeroepen: het beteekent immers allemaal niets, het zal wel los loopen. Overal in de stad treft men nog de grootere bil jetten van de mobilisatie aan, zelfs kleven nog aan de buitendeuren van de postkantoren de met de hand geschreven briefjes, aangebracht eenige minuten na het einde van den minister raad op dien fatalen eersten September. Wij herlezen al dit dramatische proza nog eens. Daar heeft zich waarlijk een drukker in de zenuwachtigheid vergist! Er staat in plaats van Zaterdag 2 September: De eerste mobilisabledag is Zondag twee Augustus. Wij bekijken het biljet aandachtiger en ineens gaat het als een droeve schok door ons heen: dit is niet een mobilisaliebovel van thans, het is er een van 25 jaar geleden, dat bewaard werd en van een omlijsting werd voorzien. Lezer, gij kunt. dat voorhistorische document zelf in de Rue Royale gaan bezichtigen bij uw eerstvolgend bezoek aan Parijs. Als gij van de Madeleine-kerk komend, het rechtsche trottoir van de Rue Royale neemt. om. naar de Place de la Concorde te "gaan, dan vindt gij het een paar pas na het bekende café Maxime, aangebracht op den muur van het groote gebouw dat meteen den hoek vormt met de Place de la Concorde. 2 Augustus 1914 2 September 1939 Slechts één seconde In dp wereld hi-t-orie, maar welk een leed voor milhoenen in die bloedige getallen. Onderhoud met den nieuwen directeur der Amsterdamsche Tooneelschool Met ingang van 1 Januari a s. is tot direc teur van de Amsterdamsche Tooneelschool benoemd prof. dr. J. L. Walch, thans hoog leeraar aan de Sorbonne te Parijs. Johannes Lodewijk Walch werd 2 Januari 1879 te Den Haag geboren. Hij promoveerde in 1906 te Leiden tot doctor in de Nederlandsche letteren op proefschrift „De Varianten van Vondels Pala medes". Van zijn hand verschenen verschillende ge dichtenbundels en romans en o.m. de drama's: „Judas Ishkariot", „Antithese", „De Hoogste Wet" en „Het leven van een Heilige", (St. Franciscus van Assisi). Prof. dr. J. L. WALCH. Uit zijn studies „Ons hedendaagsche tooneel" (1922) „Studiën over litteratuur en Tooneel ('24) en „Aan weerskanten van het voetlicht"- (1927) blijkt verder, dat de nieuw benoemde directeur niet alleen een groote bewondering heeft voor het tooneel in het algemeen doch volkomen op de hoogte is van de mogelijkheden en de moeilijk heden der tooneelkunst. Sinds 1936 is tfr. Walch hoogleeraar te Parijs waar hij de Nederlandsche taal en de cultuurge schiedenis van Nederland doceert. Wij hebben prof. Walch die evenals zijn echt- genoote sinds eenigen tijd de gast is van mevr. Bordewijk te Groningen, verzocht, ons een en ander te vertellen over den Parijschen tijd en ook over de plannen voor de toekomst. Het werken met de studenten in Parijs, zoo zei- de prof. Walch, was zeer aangenaam. U weet, dat ik ook modern Nederlandsch doceerde en op het laatst heb ik enkelen zoo ver gekregen, dat zij het bekende verhaal van den schippersknecht uit de „Camera Obscura" goed konden lezen! Het was prettig werken te Parijs, in een milieu, dat je aan alle kanten verrijken kon. Ik had natuurlijk ook het plan om er begin No vember in Frankrijk worden in de maand Oc tober, de Jachtmaand, geen colleges gegeven terug te keeren, maar enkele weken geleden kwam Cor van der Lugt Melsert, lid van de Com missie van Beheer en Toezicht over de Tooneel school, met het verleidélijk aanbod om directeur van de Tooneelschool te worden. Om verschillende redenen lachte mij deze func tie toe. In de allereerste plaats heb ik steeds een groote liefde voor het tooneel gehad. Daar komt bij, dat mijn studenten meest gemobiliseerd zijn en in het geëvacueerde Parijs kan ik met mijn voor drachten niet het gehoor bereiken waarvoor ze be stemd zijn. Tenslotte komt er- nog dit bij. Ik ben bezig met een groot studiewerk over de Nederlandsche lit teratuur. Daar aan kan ik veel beter en gemakke lijker werken als ik in Nederland ben. Men zal het kunnen begrijpen, dat ik niet met een bepaald programma voor^den dag kom; er is veel waarin ik mij eerst moet inwerken. Toch ge loof ik, dat ik wel iets voor de school kan doen. In Leiden was ik jarenlang privaat-docent in de geschiedenis van het tooneel en verschillende on derwerpen van toen, zal ik zij het ook in een anderen vorm ook nu weer naar voren kunnen brengen. Of het lukt weet ik niet maar ik zal mijn best doen om van de Amsterdamsche Tooneelschool een centrum te maken van tooneelkunst en too- neelgeschiedenis en van alles wat ook maar iets met het tooneel te maken heeft Bioscoop en tooneel. Wat dunkt u van de toekomst voor het too neel? Ik ben er van overtuigd, dat het tooneel nog niet verdrongen is door de bioscopen. Want een stuk dat boeit, dat de menschen iets weet te zeg gen neemt b.v. „Kinderen op een ijsschots" trekt nog evenveel publiek naar de schouwbur gen als dat vroeger het geval was. Indien de tooneelschrijvers er in slagen om stukken te schrijven waarin om een voorbeeld te noemen de conflicten van dezen tijd tot uitdruk king komen, als zij „vat" op het publiek kunnen krijgen, dan is het tooneel daarmede meer gebaat dan met subsidies. Een gevangene wordt aan een verhoor onderworpen in het Fransche hoofd kwartier achter het Westelijk front Sociale zijde is van niet te onderschatten heteekenis. INDIEN een agrarisch land bij uitnemend heid en daartoe behoort N.O.-Indië on getwijfeld overgaat tot een bepaalden vorm van industrialisatie, moeten daarvoor wel zeer bijzondere beweegredenen bestaan. Zoo is het ook inderdaad. De moeilijkheden bij den export van verschillende landbouwvoort- brengselen en de sombere voóruitzichten met betrekking tot de mogelijkheid dat daarin een eenigszins afdoende verbetering zal komen, heeft de Indische Overheid doen uitzien naar andere mogelijkheden, teneinde emplooi te zoeken voor velen, die uitgestooten werden en bestaansmo gelijkheid voor anderen, in verband met den groei der bevolking. Voor behoud van het wel vaartspeil diende dan ook gestreefd te worden naar vergrooting van het volksinkomen. De Indische overheid heeft de noodzakelijkheid daarvan aanstonds ingezien. Haar taak is daarbij een drieledige. Naast den onderzoekingsarbeid, dient zij op het gebied der organisatie en lei ding werkzaam te zijn, terwijl zij in zeer en kele gevallen aan de productie zelf deelneemt. Juist de voorziening in de behoefte aan nijver heidsproducten die in belangrijke mate door in voer plaats had en nog geschiedt, wordt door het verdwijnen van het uitvoeroverschot en den ongunstiger geworden ruilvoet, geremd. De be vordering van de nijverheid geldt dan ook in het bijzonder voor Java en Madoera, aangezien juist op die eilanden de bevolkingsaanwas het sterkst drukt door toenemend gebrek aan grond, terwijl daarnaast het inkomen door de sluiting van een zeer belangrijk aantal suikerfabrieken, sterk is achteruitgegaan. Beschouwt men voorts de economische ontwikkeling van een groot ge deelte der Buitengewesten dan is deze relatief gunstig. De agrarische expansie gaat daar nog voort en Java zal daarvan profijt kunnen trek ken, indien het aan de Buitengewesten in toe nemende mate nijverheidsproducten kan leveren waardoor zijn passief wordende handelsbelans weder actief kan worden. Daartegenover staat dan een toenemende beteekenis van de Buiten gewesten voor de voedselvoorziening en de voort brenging van minerale grondstoffen. De gevolgen. Het industrialisatieproces in Indië waar aan men intusschen een andere beteekenis moet toekennen dan aan het overeenkomstige proces in het moederland beperkt zich natuurlijk niet alleen tot het vervaardigen van bepaalde verb ruiksgoe deren voor de binnen landsche markt. Dit proces heeft uit den aard der zaak een veel grootere beteekenis. Het ware intus schen onjuist te veronderstellen, dat een steeds verder gaande inkrimping van den invoer een gevolg zou zij van de voortdrlngende industria lisatie. De totale invoer van industrieele produc ten in Indië vertegenwoordigde in de jaren 1936. 1937 en 1938 resp. een waarde van 218, 407, en 376 mïllioen gulden, waarvan en dan nog onder de meest gunstige omstandigheden niet meer dan voor 150 tot 275 millioen gul den netto in Ned.-Indië zou kunnen worden geproduceerd. De in de laatste jaren goedkooper geworden import heeft nieuwe behoeften doen ontstaan. Daarbij hebben nog andere factoren een rol gespeeld en een stimuleerenden invloed uitgeoefend. Hierbij worde o.a. gedacht aan de langzamerhand doorwerkende resultaten van het algemeen voi-mend onderwijs. Het gevolg is dat de industrieele ontwikkeling van Ned.-Indië zich in een groot aantal richtingen beweegt en al zullen daaronder natuurlijk ook thans geïm porteerde artikelen een plaats innemen, toch zal een voorzichtige politiek in staat zijn het ex portinkomen in stand te houden en geen ver mindering. doch verplaatsing van import te be werkstelligen Sociale zijde. De ontwikkeling van de Indische nijverheid heeft ook een sociale zijde. In 't bijzonder in die nijverheidstakken, die zich geheel in de Inheemsche sfeer ontwikkelen is deze sociale zijde van niet te onderschatten beteekenis. Het zijn immers juist die ondernemingen, welke zich aansluiten op de Inheemsche maatschappij en medewerken om den Inheemschen midden stand te vormen en te versterken. Door hun aard hebben deze bedrijfjes een gunstige geo grafische verspreiding, terwijl de arbeidsverhou dingen in den regel zoodanig zijn, dat het ont staan van een arbeidsproletariaat. en van tijde lijke groote conjunctureele werkloosheid niet of zelden behoeven te worden verwacht. Juist daarom is het van groot belang dat de ontwik keling dezer bedrijfjes wordt gesteund. Dat daarbij een goed ingericht voorlichtingsapparaat niet mag ontbreken spreekt vanzelf. Daarnaast zijn de grootere nijverheidsonder nemingen uit sociaal oogpunt beschouwd ook van groot belang. De Indische geschoolde jeugd zal daar emplooi kunnen vinden. Export-nijverheid. Er zijn bij de Indische nijverheidsontwikkeling een viertal vormen te onderscheiden, t.w. de ex portnijverheid, de nijverheid voor eigen verbruik, terwijl deze laatste vorm gesplitst moet worden in importvervangende en niet-importvervan- gende nijverheid. De export-nijverheid heeft altijd een belang rijke plaats ingenomen, zoowel ten aanzien van agrarische als van minerale producten. Nieuwe vormen van deze nijverheid zijn te vinden in de suikerraffinaderijen, de vervaardiging van nieu we rubbersoorten op rubberondernemingen, de groote uitbreiding van rookhuizen en remelling- fabrieken bij de bevolkingsrubber, de ontwikke ling van de cocosolie-industrie, de vervaardi ging van coeosgaren en derrispoeder en voor de toekomst de bereiding van aluinaarde en alu minium, ijzer, nikkel, geraffineerde natuurhar- sen, looistoffen extract uit acaciabast en den toenemenden export van gezaagd hout. De ont wikkeling dezer nijverheid is van gunstigen in vloed op.de importpositie door het verkregen hoogere exportrendement. Geheel anders staat het met die exportnij verheid waarbij nieuwe takken van industrie, die in de eerste plaats, of als uitgangspunt fa brikaten voortbrengen voor de binnenlandsche markt, maar daarnevens in den export een plaats veroveren. In vele gevallen wordt daarbij uitge gaan van binnenlandsche grondstoffen. Voor beelden daarvan zijn de fabricatie van auto- en rijwielbanden, zeep en margarine. Nijverheid voor binnenlandsch verbruik. Het product van deze nijverheid treedt ln menig geval niet of niet voornamelijk in de plaats van de tot dusverre ingevoerde goederen. Een belangrijk gedeelte dezer nijverheid in het bijzonder van de inheemsche beweegt zich op een terrein, waarop practisch geen invoer bestond. Zij levert dus goederen voor reeds bestaande of nieuwe behoeften, waarin zij als gevolg van de economische ontwikkeling, van verbetering van haar product of van lage prijzen kan voorzien. Een kenmerkend voorbeeld is de meubel-in dustrie. Hetzelfde geldt voor verschillende goe deren, die sinds vele jaren binnenslands wer den vervaardigd, zooals baksteenen. dakpan nen, andere bouwmaterialen, eenvoudige ge bruiksvoorwerpen enz. In bepaalde gevallen heeft deze nijverheid geleid tot nieuwen invoer, zooals bij de vervaardiging van de met moderne assen en automobielwlelen uitgeruste vracht karren. In andere gevallen treedt een combinatie op van vervanging van invoer en vergrooting van behoeften, met name, wanneer de vervaardigde goederen van lageren prijs zijn dan die van hefc importareikel. Voorbeelden zijn te vinden in de schoenindustrie, de verbeterde aardewerk-in dustrie en de zich ontwikkelende dessa-smede- rij. In dergelijke richting is een ontwikkeling denkbaar van de conserveering van voedings middelen (vruchten en vruchtensappen, visch, enz.) Ook de margarine-industrie heeft een ter rein veroverd, dat voorheen ten deele door im port was ingenomen. Van de industrieën die meer in het bijzonder ter vervanging van import optreden, is de textiel industrie wel de voornaamste. Een andere belangrijke groep van industrieën is die van machinerieën en metaalconstructies. Een primaire metaalnijverheid zal in Ned.- Indië niet spoedig tot ontwikkeling komen, doch op het gebied van metaalconstructies en de ver- vervaardiging van eenvoudige metalen voorwer pen is een belangrijke ontwikkeling denkbaar. In bepaalde gevallen treedt een combinatie op van een nieuwen export met een nijverheidspi'o- ctuctie voor de binnenlandsche markt, zooals bij de cultuur van de rosellavezel en de zakkenfa- bricage, zoomede bij die van Virginiatabak en de sigarettennijverheid. MOLLERUS. Scholier liet zich door vrachtauto trekken. Door tegenligger gegrepen en op slag gedood. Maandagavond om zes uur liet op den Heeren- weg nabij de Beeklaan te Noordwijk de 15-jarige J. Kloos, leerling van de ambachtsschool te Leiden, zich door een vrachtauto trekken, waarbij hij links achter den wagen reed. Van de tegengestelde zijde naderde eveneens een vrachtauto, welke den jongen greep en tegen den grond sloeg. Hij was op slag dood. CENTRAAL TOONEEL. Het is er geen tijd voor. Herhaaldelijk is er de aandacht op gevestigd, dat men als een der belangrijkste oorzaken van de ver wijdering tusschen publiek en tooneel het feit mag beschouwen, dat de tooneelschrijver ons hart niet meer weet te raken. Wellicht is de Overheid er mede schuldig aan dat vele stukken die midden in dezen tijd staan, door de Directies niet op het repertoire worden genomen uit angst voor een ver bod. Maar ook meenen Directies nog te stellig dat het publiek in moeilijke tijden louter verstrooiing zoekt. Cees Laseur heeft weer eens bewezen dat een stuk uit ons eigen leven, dat onze gedachten weer spiegelt, dat zich bezig houdt met wat ons in beslag neemt, wel degelijk menschen naar de schouwburg trekt. „Het is er geen „tijd voor", dat het in Amsterdam „gedaan" heeft, „doet" het ook da ai-buiten en gisteravond is het door het Haar- lemsche publiek uitermate enthousiast ontvangen. De sterkste zijde van dit stuk de heer Schuil heeft dat reeds gezegd in zijn bespreking van de Amsterdamsche première is de brillante dialoog, die niet alleen geestig is, maar ook diepzinnig. Maar minstens even bewonderenswaardig is, dat de Ame rikaansche auteur Behrman er in is geslaagd, de opvattingen en inzichten van zijn vier hoofdfiguren zóc te doen spreken, dat wij ze als gelijkwaardig zien. En pas een duel van gelijkwaardige krachten kan boeien. Het standpunt van Gay Esterbrook is te verdedigen; dit is geen tijd voor comedie, dit is de tijd voor harde werkelijkheid. Voor hef stand punt van Philo Smith is wat te zeggen: bewaar je objectiviteit en leer inzien dat de mensch altijd een verscheurend dier is geweest. Ook de opvatting van zijn vrouw Mandy kan men deelen: deze tijd moet den mensch inspireeren, zoodat hij boven zich zelf uitstijgt en een brillant schrijver moet nu een groot schrijver worden. Maar over al deze opinies zegeviert tenslotte het inzicht van Linda: ja, het is er wèl tijd voor, het is ook nu tijd voor lichte comedie, ook nu moet de schrijver geven wat zijn wezenlijk talent hem dringt te geven, al is dat slechts vroolijkheid. Is niet vroolijkheid thans een kostbaarder bezit dan ooit? Van een ideeënstuk mag men evenwel niet spre ken, als men het over No time for Comedy heeft. De auteur heeft zijn denkbeelden uitgesproken in een zeer levend en boeiend spel. Zij zijn geen spreekbuizen, maar levende menschen die strijden voor hun geluk. Toch zou deze fijne comedie niet dit groote succes kunnen boeken als zij niet in zulk een gave voorstelling tot ons kwam. Het is een kleine, maar exquise bezetting die haar over het voetlicht brengt. Cees Laseur, de man die tenslotte zichzelf ontvluchten wil door naar Spanje te trekken en daar in den burgerloorlog mee te strijden 't stuk speelt in 1938 maakt iets bijzonders van zijn rol. Hoe licht zou deze man met zijn geprikkeldheid en voortdurende „drankjes" onsympathiek kunnen worden. Maar we voelen voortdurend in hem den sensibelen auteur, wiens hart bloedt door het leed op deze wereld! Fientje de la Mar in een groote rol in een goed stuk, dat is voor iedereen die van tooneel houdt,' een vreugde. Wat zij op het tooneel brengt is spran kelend leven. Haar uitermate geraffineerde speel- techniek is nergens zichtbaar. Ir deze actrice kan men altijd volkomen gelooven. Amanda Smith is, naar mijn gevoel, niet de vrouw die Rie Gilhuys uitbeeldde. De tegenstelling tusschen haar en Linda Esterbrook zou sterker ge weest zijn, de afgrond tusschen beider levensopvat ting dieper, wanneer deze rol meer naar den zoeten kant was gespeeld. Maar misschien is Rie Gilhuys daar te zeer een moderne vrouw voor en zou een andere actrice haar te wee hebben gemaakt. In de opvatting die zij van de rol had, was zij uitstekend. Van Cor Hermus kan gezegd worden, dat hij een caricatuur tot een mensch heeft gemaakt. En dat is geen gering compliment. Deze Philo nadert den dwaas, maar Hermus heeft hem gered. Het quintet wordt gecompleteerd door een aan hankelijke negermeid, door Peronne Hosang met kennelijk plezier gespeeld. In het 3e bedrijf wordt zij iets teveel gebruikt om een paar lacunes te vul len die ontstaan zijn door een niet geheel voldoen de techniek van den schrijver en daar eischt zij dan wat te veel aandacht. Hoe verheugend is het, dat zelfs deze tijd zuLk een fonkelend, geestig stuk kon voortbrengen. Hoe verheugend dat het Haarlemsche publiek het zoo hartelijk heeft ontvangen; aan het slot moest tien maal „gehaald" worden. Mocht Cees Laseur het hier nogmaals spelen, laten dan velen bedenken dat het er nu de tijd voor is „Het is er geen tijd voor" te gaan zien. P. H. SCHRóDER,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 10