N
Na drie jaar weer
naar Canada
nn Akkertje
Litteraire
Kantteekeningen.
rara
Fa. MARRINGA
ZXTERDA'G 4 NOVEMBER 1939
HSA'ECEM'S D'AGB'E'AO
lijk verlaten kamp huiden van bevers en muskus
ratten en bovendien dekens en kookgerei, dat ont
vreemd is uit 'n leegstaande boschwachterswoning.
Een dappere kerel arresteert drie overtreders der
wet en voert ze in de richting van het gevang,
dwars door de bosschen heen. Wanneer hij een
lichten maaltijd wil bereiden aan een der bosch-
kreeken wordt hij van achteren neergeslagen en
het drietal ontvlucht. De zwaar gewonde weet het
meer en zijn woning te bereiken en met nog meer
woede zet de menschenjacht in. Na twaalf uur
worden ze achterhaald. Twee kregen vijf jaar
dwangarbeid, de derde zes maanden. De hoofd
opzichter is gelukkig hersteld en waakt weer over
de rijkdommen, die de Canadeesche bosschen her
bergen.
(Nadruk verboden).
De aalscholversrots. Lavallee lake.
Door
Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN
Het mooiste gezicht in een vogelkolonie krijgt
men altijd wanneer de vogels nadat ze opgeschrikt
ijn, terugkeeren. En zoo is het ook hier. Wanneer
jij de een of andere observatiepost hebben inge
nomen komen eerst de aalscholvers terug op hun
hooge van takjes gebouwde nesten, die allemaal
op de helling naar het strand toeliggen en vaak
halfverscholen zijn onder alleenstaande boschjes.
Sommige nesten hadden vijf tot zes eieren, maar
de meeste al jongen, die hapten naar alles wat in
de buurt kwam en blijkbaar het verschil tusschen
ons en hun vader of moeder nog niet konden on
derscheiden. Dan kwamen de pelikanen aanzeilen,
remmende met de heldere oranje pooten, streken
midden in de kolonie neer en wandelden dan tus
schen htm kameraden in naar voren om hun plaats
op of bij het eigen nest weer in te nemen. Verschil
tusschen man en vrouw is niet te zien, maar ik
kreeg den indruk, dat de vrouwtjes broeden en de
mannetjes in de kolonie staan te geselsen of vlak
voor de kust drijvende hun veeren schoon maken
en ordenen. Als de zon fel schijnt, krijgt de fa
milie last van de warmte en zit met laaggestrekte
halzen en wapperende keelzakken lucht te happen.
Telkens vliegt door meest onnaspeurlijke oorzaken
een honderdtal vogels op, met een geluid, dat door
ons uit de tent eerst voor een aankomende wind
hoos werd gehouden.
Den eersten dag hadden wij genoeg te zien rond
de eerste kolonie en bij onze tent. Glansspreeuwen
zaten overal. De Amerikaansche roerdomp deed
Zijn uiterste best een piepende pompzwengel na
te bootsen en hij deed het magnifiek zoowel bin
nen in de brandnetels als aan den waterkant. De
reigers vlogen af en aan naar hun krijschende
jongen boven in de hooge sparren en af en toe
liet een specht zijn kloppend geluid hooren. Konij
nen kwamen kijken, wat we toch bij die tent uit
voerden en af en toe vloog een vischdiefje over
wat ons deed besluiten de rotseilandjes in het
noordwesten ook eens te gaan verkennen. En ook
dat bleek de moeite waard. Het eerste was een
kegelvormige heuvel van een meter of zes hoog,
die rondom zoowat zwart zag van de aalscholvers.
Er lagen zeker tweehonderd nesten. Bovenop den
vlakken kant zetelde hoog en machtig een twin
tigtal pelikanen, die eerst heelemaal niet van plan
waren om weg te vliegen toen ik mijn bloote voe
ten op de glibberige steenen zette. Ik heb hun
portret op drie meter afstand, maar dat is nog niet
ontwikkeld. Op den langen rotsachtigen staart van
het eiland hadden ook een paar honderd pelika
nen gezeten. Waar die eigenlijk thuis hooren weet
ik niet maar er scharrelt ook nog een stelletje zil
vermeeuwen rond, jongen, van de grootte van een
krielkippetje. Het derde eiland bracht ook zijn
Verrassingen. Een kaalgetrapte zand- en grint-
plaat bevatte weer een dertigtal pelikaannesten,
maar daar rond omheen lagen in een rand van
klaver en verderop in de brandnetels zeker een
honderdvijftig nesten van ons gewone sterntje en
daartusschen een twintig nesten van de zilver
meeuw. Van dat laatste beestje hier zou ik wel
eens wat meer willen weten. De zilvermeeuw
broedt bij ons in de duinen van Wassenaar en op
ée eilanden. Wij vinden hem den heelen winter
langs onze stranden en tot in het hart van onze
groote steden als er maar water is. Daar vindt ge
dan ook het kleine kokmeeuwtje met den rooden
snavel, de roode pootjes en de zwarte vlek achter
het oog. Familieleden van onze kokmeeuwen zwer
ven 's winters door de Middellandsche Zee en ver
der langs de kusten van Afrika tot Kaap de Goede
Hoop en ze zijn zelfs waargenomen in de West.
Wereldreizigers dus. Daartegenover heeft het ring-
onderzoek bij de groote zilvermeeuwen uitgewe
zen, dat deze zich zelden meer dan honderd, op
zijn hoogst tweehonderd kilometer van zijn broed
plaats verwijdert. Dat moet bij de zilvermeeuwen
van Lavallee Lake anders zijn. Tot duizend kilo
meter in den omtrek is daar in den winter geen
open water te vinden. De kust van Britsch Colum
bia, waar ik het eerst aan zou denken ligt bijna
tweeduizend kilometer weg en daar ligt het ge
weldige rotsgebergte tusschen. De mond van de
St. Laurence op 35000 kilometer afstand ligt ook
vier maanden van het jaar dichtgevroren en dus
komen we met onze gedachten teredht in de vallei
van de Mississippi en aan de kusten van de Caraï-
bische zee. Ik zal er mijn Curagoasche vrienden
eens naar vragen.
Nog meer verrassingen.
Sterntje en zilvermeeuw waren tot nu toe van
Lavallee Lake niet gerapporteerd, maar we hebben
nog meer verrassingen voor de Canadeezen, die
hun eigen land soms maar bitter slecht kennen.
Toen wij den eersten avond al op zoek naar het
pelikanen-eiland waren had een kleine zwerm
vogels in een stille bocht van het meer even onze
aandacht getrokken En daarheen wendden we nu
den steven van onze vouwboot. Een uurtje pedde
len brengt ons dicht bij den rietzoom, maar er is
niet veel leven in de lucht. Een enkel vogeltje
vliegt af en aan; ik had goed gezien het waren
Zwarte Sterntjes, de mooiste en sierlijkste vogel
tjes van het rietland. Dan maar de biezen in. Het
was bedekte lucht en frissche wind; dan vliegen
de muggen niet en maken de zwarte Sterns zich
niet druk om ze te vangen, Zeker een half uur
kruisten we door de uitgestrekte biezenzoom en
zouden misschien de kolonie niet gevonden heb
ben wanneer niet.daar links van de boot zie ik
een donkere schaduw door de biezen heen sche
meren. Een teeken aan mijn vrouw en onze ped
dels rusten. Langzaam glijdt de boot nog iets door.
De schaduw neemt vorm aan. Een plassend drui
pend geluid! Voor den grooten romp verschijnt
een dikke hals, een zware kop, een breed gewei.
Een mannetjes eland staat op geen twintig meter
afstand van onze boot rustig te kauwen op een
paar waterleliestengels. Wij houden ons doodstil
tot de zware kop onder water verdwijnt om een
nieuwen wortelstok te zoeken. Dan brengen een
paar snelle peddelslagen ons een paar meter na
der. Daar zuigt-plast de zware kop weer te voor
schijn. Wij verstijven weer, maar als dat nog eens
gebeurd is en wij tot üen meter zijn genaderd,
glijdt onze boot nog even door als de kop reeds
opgeheven is. Meteen snort mijn filmcamera.
Het groote forsche dier keert den kop naar ons toe,
staat tien seconden bewegingloos en plonst dan
met groote sprongen door het ondiepe water heen
weg. Tegelijkertijd vlucht het vrouwtje, dat vijf
tig meter verder had staan grazen en jaagt al weg-
flodderende een zwerm van vogels de lucht in.
Daar ligt de kolonie. Eenige honderden zwarte
sterntjes dansen, krijschen en fladderen al spoe
dig rondom onze boot en daar liggen weer de
mooie kleine eitjes op een nestje van drijvende
rietstengels. Lavallee Lake is een vogel paradijs.
Jacht op stroopers.
Op den terugweg naar ons kamp ontmoeten we
zeker een dozijn zaagbek-eenden en een zestal pa
relduikers. Voeg, daarbij nog een tiental roodhals-
futen en een moeder-eend met achttien jongen.
Wat een geluk, dat dit.rijke plekje ligt binnen de
grenzen van een beschermd gebied. Vijf-en-tivin-
tig jaar geleden nog woonde hier een vallenzetter,
Lavallee, naar wïen dit meer is genoemd. Hij
kookte olie uit de jonge pelikanen om er de hui
den van zijn pelsdieren mee te conserveeren. Die
tijden zijn voorbij. De merkwaardige nestplaats
van pelikanen op den 54sten breedtegraad, twee
honderd kilometer noordelijker dan Amsterdam
zal ook in de toekomst bewaard blijven. Niet dat
er nooit meer eens zal worden gestroopt. Dit voor
jaar nog ziet een boschwaohter op patrouille een
man met een buks in de hand in het bosch ver
dwijnen. Vuurwapenen zijn verboden waar in de
Parken en de menschenjacht begint. Het spoor
wordt gevolgd. De plek ontdekt, waar de boosdoe
ners hun maaltijd bereiden en wanneer ze ver
trokken zijn, vindt de boschwachter in het tijde-
Selma Lagerlöf: Gösta Berling
Weet je, zeide de Dood, zoo
vaak heb ik gedacht, dat ik den
menschen een boodschap zou wil
len zenden. Ik zou hun willen
zeggen, dat ze geen liefdesgeluk
of rijkdom of voorspoed of macht
of een lang leven moesten begee-
ren, ik zou willen dat ze hun han
den zouden vouwen in dit ééne
gebed: „God, laat mijn ziel tot
rijpheid komen, eer ze gemaaid
wordt."
Aan de 68-jarige schrijfster Selma Lagerlöf
heeft een Zweedsch weekblad de vraag gesteld
„Als u op een goeden dag uzelf eens tegenkwam
op 20-jarigen leeftijd, hoe zou die ontmoeting
dan uitvallen?"
De oude dame heeft hierop geantwoord: „Ik
hoop van harte dat die onwaarschijnlijke ont
moeting nooit zal plaats hebben. Selma Lager
löf van 1880, een eergierige jonge dame die een
onbeperkt zelfvertrouwen had, zou mij natuur
lijk vragen of ik, de 68-jarige. nu eenige drama's
had geschreven, die Shakespeare overtroffen
Ik zou ontkennend moeten antwoorden. De vol
gende vraag zou zeker zijn, of ik dan gedichten
had gemaakt die met Goethe's poëzie vergele
ken konden worden. Ook daarop zou ik: Neen,
moeten antwoorden. Dan zou ze mij vragen of
het mij gelukt was een epos te schrijven, dat
naast de odyssee kon worden gesteld. Ook op
die vraag zou ik geen bevestigend antwoord
kunnen geven en dan zou ik duidelijk merken
dat de 20-jarige vond dat ik slecht met mijn ta
lent heb gewoekerdIk verbaas er mij niet
over dat ze mijn productie minacht, maar ik
krijg tranen in mijn oogen, als ik er aan denk,
dat ik eens dien jongen moed en dat sterke
vertrouwen heb bezeten." Ziehier een zeer
geestig antwoord op een onbenullige vraag; het
is het bescheiden antwoord van een vrouw,
wier boeken over de heele wereld worden gele
zen. die in 1909 de Nobelprijs voor letterkunde
kreeg .,om het edele idealisme, den rijkdom
van fantasie en de zielvolle uitbeelding harer
werken". Tè bescheiden is het zelfs, want Sel
ma Lagerlöf heeft wel een epos geschreven. Haar
eerste groote werk, haar beroemdste tevens,
Gösta Berlings Saga, is immers veel meer een
heldenzang dan een roman. In dit boek zijn
talrijke sagen samengevloeid, sprookjes motie
ven en werkelijkheid zijn er in dooreengeweven;
het is als een bont tapijt met velerhande kleu
ren en talrijke motieven, zonder gelijkmatig
patroon, zonder vast systeem vervaardigd, maar
feestelijk en stralend. Gösta Berling is als een
optocht van ridders in pronkgewaad, het is een
roes van levensvreugde, maar een roes die plot
seling verstilt tot innige en diepe schouwing van
de mensohelijke ziel. Een sprookje is Gösta Ber
ling. een poëtisch en diepzinnig sprookje, van
groote liefde doortrokken. Liefde tot den mensch
en liefde tot het land van geboorte.
Het sprookje, dat is de eigenlijke wereld voor
deze schrijfster. Zelfs als zij verhaalt hoe de
geschiedenis van Gösta Berling in haai* is ge
groeid, doet zij dat in sprookjesvorm: „Er was
eens een historie die verteld wou worden. Veel
menschen hadden er aan meegewerkt door hun
wonderlijke daden, anderen door die daden altijd
weer te vertellen. Wat er nog maar aan ontbrak,
was dat dit alles goed in elkaar gezet werd,
zoodat de historie zonder ongelukken door het
land zou kunnen dwalen. Nu was ze nog maar
een heele massa verhalen, een vormlooze wolk
van sprookjes, die heen en weer zweefden als
een zwerm verdwaalde bijen op een zomerdag en
niet wisten hoe iemand te vinden, die ze in een
korf zetten zou".
Reeds in haar prille jeugd kende Selma La
gerlöf de verhalen van wat zich op de groote
Zweedsche hofsteden voor eenige generaties had
afgespeeld. Zij hoorde van wilde sledevaarten,
van dolle feesten, van berenjachten, van moe
dige mannen en wonderschoone vrouwen. Maar
zij hoorde er ook de geschiedenis van het gra
vinnetje dat den jongen gouverneur van haar
broer liefkreeg en hem na lange, lange jaren één
maal kwam bezoeken toen zij een bejaarde,
grijze dame was en hij een oude, gebogen man.
En misschien vertelde een der huisgenooten
haar ook wel de historie van den ouden man die
Beethoven's symphonieën speelde op een hou-
Migraine j
(Adv. Ingez. Med.)
Gösta Berling.
ten tafel, met toetsen beschilderd. En in de
droomgedachten van het jonge meisje groeide
zulk een verhaal, kreeg het zin en diepte en zoo
wordt de oude Löwenborg geboren die zich de
heerlijkste melodieën droomt, terwijl hij op de
plank trommelt, maar als hij een echte piano
aanraakt en de tonen hoort, rimpelt hij het
voorhoofd, doet het over en slaat dan de
handen voor het gezicht en schreit
Toen Selma Lagerlöf twee en twintig jaar
oud was, ging zij naar Stockholm om te gaan
studeeren voor het onderwijzersdiploma. En tien
jaar lang groeiden de verhalen van vroeger in
haar, kregen gestalte en vorm, groepeerden zich
om een man. van wien haar vader eens ver
teld had, een bijzonder man, die de menschen
kon doen laöhen en schreien al naar hij ver
koos, die domme dingen deed, die dronk en toch
licht en vroolijkheid bracht waar hij verscheen.
Dit werd Gösta Berling.
In het jaar 1890 schreef een onbeteekenend
tijdschrift een prijsvraag uit voor een novel
le van ongeveer honderd bladzijden. De jonge
onderwijzeres zond vijf hoofdstukken van haar
onvoltooid werk in, die eenigszins een geheel
vormden en kreeg den prijs. Het volgende
jaar gaf het tijdschrift het geheele boek uit.
Ofschoon „Gösta Berlings Saga" reeds dadelijk
belangstelling wekte en overal gelezen werd, wist
de officieele kritiek er aanvankelijk niet goed
L. Althoff. Een trein vertrok. Amster
dam, Querido's U. M.
Dit eerste boek van een jong schrijver zal on
getwijfeld de aandacht op hem vestigen. Er ver
schijnt werkelijk nu niet zoo heel veel, waarin
men een doorloopend boeiende schrijftechniek en
een rustig beheerschte economie der grondge
dachten vereenigd aantreft in een gegeven,*dat
bovendien ook als zoodanig de moeite waard is.
En de Nederlandsche journalistiek, waaraan ook
Althoff ontsproten is, kan eens te meer wijzen op
een adept, die ook als artist aan de eerste eischen
van dat vak voldoet: snelle en scherpe waarne
ming, vlugge en accurate registratie der feiten
die hem door mededeeling of uit eigen aanschou
wing bekend werden en ten slotte een vormbe-
heersching die, zoo ze al niet overal even origi
neel is, toch de alledaagsehe schablone uit den
weg gaat en, zooals reeds gezegd, boeien blijft
door de zoo juist genoemde qualiteiten.
Het gegeven zelf is reeds eigenaardig. Een Hol-
landsch journalist, die politiek links georiënteerd
is, vertrekt op een Saterdag van Amsterdam naar
Hannover, waar hij voor een bevriend partijge
noot een brief moet bezorgen aan een adres,
waar voor de belangen eener in de gevangenis
geraakte vrouw gezorgd kan worden. Deze, door
de Nazi's opgesloten vrouw, is de echtgenoote
van een ander journalist, die tijdig naar het bui
tenland is uitgeweken, na de verschrikkingen van
Berlijnsche gevangenis, foltering en beleediging
ontloopen te zijn.
Het Hannoversche adres is dat van Maria Rueb,
de zuster der gevangen vrouw, die met haar
ouders en een andere zuster in angst verkeeren
over het lot van Dela, de gevangene. De Hol-
landsche journalist bezorgt zijn brief aan het op
gegeven adres op den Zondag, die op zijn vertrek
volgt en is des Maandags weer in Amsterdam bij
zijn vriend Stemmering, die hem de reis deed
maken, terug.
Dat is in drie woorden gezegd de reis, binnen
twee etmalen door Aronda, den Hollander, af
gelegd. Maar in die weinige uren geschiedt er
binnen in Aronda zoo veel, dat zijn geheele leven
er een andere wending door krijgt. Op de heen
reis komt uit zijn onderbewustzijn de volkomen
zekerheid boven drijven dat zijn aanvankelijk zoo
gelukkig huwelijk op een dood spoor gereden is
en wordt die reis naar Hannover hem als het wa
re tot een vlucht uit de onzekerheid.
In het huis van Maria Rueb wordt hem die ze
kerheid nog bevestigd en op de terugreis komt
hem eenzelfde reis voor den geest doch onder
veel moeilijker omstandigheden, die Stemmering
eens maakte, toen die uit den Duitschen chaos
naar de Hollandsclie zekerheden vluchtte. Er
wordt hier door Althoff een parallellisme gesug
gereerd, door Aronda's vlucht en Stemmering's
vlucht aan de hand gedaan. Misschien zou hier
in dit knappe boek de zwakke stee kunnen zit
ten, want die gelijk-geaardheid komt ons per slot
LICHTSEIN
ONBEWAAKTEN OVERWEG
slechts zeer vaag voor oogen te staan. De schrij
ver laat zoo nu en dan de draden van zijn weef
sel zoozeer in den wind fladderen, dat het geleg
de verband eerder gezocht dan noodzakelijk kan
schijnen. De kracht van dit boek zit in de be
schrijving en waardeering der werkelijkheden
meer dan in het speculatieve (wijsgeerige be
schouwing van ontastbaarheden) zooals dat van
den uitstekendén journalist te verwachten valt.
Daarom zullen ons bijblijven Aronda's nachte
lijke tocht door Hannover en zijn Zondagmiddag
bij de Rueb's met dien prachtig koppigen vader
met zijn voortdurend herhaald: „Der WaUerian
ist an Allem Schuld". Ook de ontdooiing van de
jonge vrouw Maria Rueb, die culmineert als zij
de verpleegsterskap. die zij steeds heeft opgehou
den. tijdens den maaltijd met Aronda afzet en
daardoor iets herleeft, wat verloren scheen.
Niet minder treft de beschrijving van Stemme
ring's leed en vlucht naar Holland. Dat is alles
prachtig juist van maat en woordkeus. Het
brengt even eenige er mee verwante beelden in
Dekker's roman „Mordje de Jood" in herinnering,
waarbij denkelijk Althoff's voorstellingen het in
soberheid en trefkracht winnen, al waren die
bladzijden van Maurits Dekker evenmin te ver
smaden. Althoff belooft een vervolg op dezen ver
trokken trein, dat „Amor en de Marokkaan" zal
heeten. De romancier kan van veler belangstel
ling verzekerd zijn, nu zijn carrière als zoodanig
op zoo gelukkige wijs geopend is.
Onder de debutanten der Hollandsche roman
kunst behoort ook Marie Louise Doudart de'la
Grée, wier eersteling, „Zondaressen" reeds de
aandacht trok. Dit najaar verscheen (bij Andries
Blitz, Amsterdam) een nieuwe roman „Reactie",
die wij hierbij alvast aankondigen, Dit zij ook het
geval met een roman „Arlatine", die wij (van
Van Holkema en Warendorf N.V.) ontvingen en
die van den schrijver Mick de Vries misschien ook
een debuut is. Het schijnt een spannende historie
van een Fransch medicus, Dr. Arlat, die bezie is
interessante ontdekkingen te doen, doch in dat
werk onderbroken wordt en dan in weinig geken
de gedeelten-van Parijs heel bijzondere lotgeval
len beleeft.
De Uitgeversmaatschappij Holland zond twee
keurige boekjes in het licht. Het eerste „Willem
de Mérode herdacht" is een bundel bijdragen van
geestverwante schrijvers en dichters, voorafge
gaan door een reproductie van De Mérode's por
tret, door Alfred Lob geschilderd, die ook in den
tekst een hartelijke karakteristieke schets van
zijn model geeft. Het tweede is een bundel ge
dichten door Roel Houwink. „De blauwe Engel"
getiteld, waaraan een viertal verzen vol weemoe
dige herinnering aan een gestorvene een diep
ernstig karakter geeft.
'I. H. DE BOIS
,ol
SPECIA LIS TEN
ELITE RADIO
v.h.
PLEIN 35
TEL. 16823
(Adv. IngezMed.)
l/aot (êaeiiatHfteu
slaagt U het best bi]
Groote Houtstraat 158
Telefoon 15426
(Adv. ingez. Med.)
raad mee. Het was zoo vreemd, dit werk van een
onbekende schrijfster, het was zoo anders dan
wat de tijd eischte: het koude naturalisme, de
strenge, nuchtere ernst, het vlijmscherpe lancet,
dat meedoogenloos de zweren opent onzer men-
schelijke samenleving. Toen koos Georg Bran-
des. de groote literatuurkenner en criticus, in
een korte studie haar partij. Hij verheft de jeug
dige schrijfster niet tot in de wolken, hij is niet
blind van critieklooze bewondering, integen
deel. Er is een milde ironie in deze bladzij
den. maar ook een eerlijke erkenning van groote
verdiensten, blijde hoop op werk dat met ver
mijding van fouten die deze eersteling aankle
ven, dezelfde charme zal behouden, met de
zelfde warme, levendige phantasie zal worden
geschreven.
Met deze beoordeeling van een alom erkend
kunstkenner was het pleit gewonnen. Gösta Ber
ling ving zijn zegetocht aan.
Zijn zegetochtzijn lijdensweg zijn
levensgang. Gösta Berling is als een kokende en
bruisende waterval. aLs een donderende la
wine. als een revolutie. Als een bezetene vaart hij
door het boek, soms bewondering afdwingend,
dan weer beklagenswaardig. maar steeds
grootsch. Het is de loutering- van de mensehelïjke
ziel. die de schrijfster in haar hoofdpersoon heeft
willen uitbeelden. Diep gezonken, van den preek
stoel gebannen, aan den drank verslaafd is Gösta
in den aanvang. Sintram, de verpersoonlijking
van het Booze is de geesel, waarmee God hem
treft. Maar het is tenslotte door Gösta dat de
Majoorsvrouw van Ekeby gelukkig en rustig
het einde van haar leven tegemoet gaat. dat de
dominee van Broby zijn hardheid verliest: „Hij
zat in zijn eenzaam huis en schreide, schreide
als een wanhopige. Zou de booze geest terugko
men? Zou hij weer verachtelijk moeten worden,
verachtelijk als hij geweest was?" En eindelijk
is ook Gösta zelf gelouterd: „Ik moet van nu
aan mijn eigen leven leven. Al bood men mij nu
alle rijkdommen ter wereld, ze zouden mij niet
verlokken. Ik wil een arm man zijn en blijven
onder de boeren en hen helpen met wat ik kan.
Ik heb veel goed te maken; maar berouw heb
ben en schreien ligt niet in mijn aard. Ik wil aan
de armen vreugde brengen; dat zal mijn boete
zijn."
Selma Lagerlöf heeft eens gezegd dat De Fran-
sche Revolutie van den Engclschen schrijver
Thomas Carlyle grooten invloed heeft uitgeoe
fend op haar persoon, haar stijl, en op de com
positie van haar eersten roman. En inderdaad:
ook bij Carlyle vindt men dat overdadige, dat
meesleepende in den toon. dat comprimeeren
der gebeurtenissen in korte hoofdstukken. Vol
gens Carlyle's opvatting was de groote revolutie
een strafjaar Gods tot loutering der menschen.
De Sintram van Lagerlöf is de Robespierre van
Carlyle.
Selma Lagerlöf.
Maar de Engelschman liet de strakke draad der
historie niet los terwijl deZweedsche schrijfster ona
bijwijlen op zulke verre zijwegen voert,, dat wij
ons volkomen verdwaald gevoelen. Op zeker
oogenblik raken wij den .held van het verhaal
kwijt en pas een honderd bladzijden verder vin
den wij hem terug. En dat. terwijl wij steeds
meer van die fasclneerende persoonlijkheid
zouden willen weten. Wij vragen een schilderij,
wij krijgen een schets. In elke afzonderlijke si
tuatie staat hij ons helder voor oogen. maar als
geheel niet. In dit opzicht toont Gösta Berling
de typische eigenschappen van zoo menig jeugd
werk. De schrijfster voert maar steeds nieuwe
personen ten tooneele. zij doet dat op zulk een
wijze dat haar geniale aanleg zich onmisken
baar toont. Maar verder dan tot aanduiden van
zoo talrijke figuren komt zij niet.
Geloof en liefde voor den geboortegrond, dat
zijn de twee elementen die in het oeuvre van
Selma Lagerlöf het sterkst spreken. Haar geloof
is het diepe vertrouwen dat het Leven gedragen
wordt door een hoogere macht, dat het niet een
speelbal is van het toeval. En in het leven van
ieder mensch, ook van de zwakste en verst afge
dwaalde. komt het oogenbilik dat deze macht
haar stem laat hooren. Wie dan luisteren wil
vindt kracht en de goede weg wordt hem gewe
zen.
Zoo is het werk van Selma Lagerlöf voor velen
tot troost en steun in het leven geworden.
P. H. SCHRöDg®.