N Na drie jaar weer naar Canada nn Akkertje Litteraire Kantteekeningen. rara Fa. MARRINGA ZXTERDA'G 4 NOVEMBER 1939 HSA'ECEM'S D'AGB'E'AO lijk verlaten kamp huiden van bevers en muskus ratten en bovendien dekens en kookgerei, dat ont vreemd is uit 'n leegstaande boschwachterswoning. Een dappere kerel arresteert drie overtreders der wet en voert ze in de richting van het gevang, dwars door de bosschen heen. Wanneer hij een lichten maaltijd wil bereiden aan een der bosch- kreeken wordt hij van achteren neergeslagen en het drietal ontvlucht. De zwaar gewonde weet het meer en zijn woning te bereiken en met nog meer woede zet de menschenjacht in. Na twaalf uur worden ze achterhaald. Twee kregen vijf jaar dwangarbeid, de derde zes maanden. De hoofd opzichter is gelukkig hersteld en waakt weer over de rijkdommen, die de Canadeesche bosschen her bergen. (Nadruk verboden). De aalscholversrots. Lavallee lake. Door Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN Het mooiste gezicht in een vogelkolonie krijgt men altijd wanneer de vogels nadat ze opgeschrikt ijn, terugkeeren. En zoo is het ook hier. Wanneer jij de een of andere observatiepost hebben inge nomen komen eerst de aalscholvers terug op hun hooge van takjes gebouwde nesten, die allemaal op de helling naar het strand toeliggen en vaak halfverscholen zijn onder alleenstaande boschjes. Sommige nesten hadden vijf tot zes eieren, maar de meeste al jongen, die hapten naar alles wat in de buurt kwam en blijkbaar het verschil tusschen ons en hun vader of moeder nog niet konden on derscheiden. Dan kwamen de pelikanen aanzeilen, remmende met de heldere oranje pooten, streken midden in de kolonie neer en wandelden dan tus schen htm kameraden in naar voren om hun plaats op of bij het eigen nest weer in te nemen. Verschil tusschen man en vrouw is niet te zien, maar ik kreeg den indruk, dat de vrouwtjes broeden en de mannetjes in de kolonie staan te geselsen of vlak voor de kust drijvende hun veeren schoon maken en ordenen. Als de zon fel schijnt, krijgt de fa milie last van de warmte en zit met laaggestrekte halzen en wapperende keelzakken lucht te happen. Telkens vliegt door meest onnaspeurlijke oorzaken een honderdtal vogels op, met een geluid, dat door ons uit de tent eerst voor een aankomende wind hoos werd gehouden. Den eersten dag hadden wij genoeg te zien rond de eerste kolonie en bij onze tent. Glansspreeuwen zaten overal. De Amerikaansche roerdomp deed Zijn uiterste best een piepende pompzwengel na te bootsen en hij deed het magnifiek zoowel bin nen in de brandnetels als aan den waterkant. De reigers vlogen af en aan naar hun krijschende jongen boven in de hooge sparren en af en toe liet een specht zijn kloppend geluid hooren. Konij nen kwamen kijken, wat we toch bij die tent uit voerden en af en toe vloog een vischdiefje over wat ons deed besluiten de rotseilandjes in het noordwesten ook eens te gaan verkennen. En ook dat bleek de moeite waard. Het eerste was een kegelvormige heuvel van een meter of zes hoog, die rondom zoowat zwart zag van de aalscholvers. Er lagen zeker tweehonderd nesten. Bovenop den vlakken kant zetelde hoog en machtig een twin tigtal pelikanen, die eerst heelemaal niet van plan waren om weg te vliegen toen ik mijn bloote voe ten op de glibberige steenen zette. Ik heb hun portret op drie meter afstand, maar dat is nog niet ontwikkeld. Op den langen rotsachtigen staart van het eiland hadden ook een paar honderd pelika nen gezeten. Waar die eigenlijk thuis hooren weet ik niet maar er scharrelt ook nog een stelletje zil vermeeuwen rond, jongen, van de grootte van een krielkippetje. Het derde eiland bracht ook zijn Verrassingen. Een kaalgetrapte zand- en grint- plaat bevatte weer een dertigtal pelikaannesten, maar daar rond omheen lagen in een rand van klaver en verderop in de brandnetels zeker een honderdvijftig nesten van ons gewone sterntje en daartusschen een twintig nesten van de zilver meeuw. Van dat laatste beestje hier zou ik wel eens wat meer willen weten. De zilvermeeuw broedt bij ons in de duinen van Wassenaar en op ée eilanden. Wij vinden hem den heelen winter langs onze stranden en tot in het hart van onze groote steden als er maar water is. Daar vindt ge dan ook het kleine kokmeeuwtje met den rooden snavel, de roode pootjes en de zwarte vlek achter het oog. Familieleden van onze kokmeeuwen zwer ven 's winters door de Middellandsche Zee en ver der langs de kusten van Afrika tot Kaap de Goede Hoop en ze zijn zelfs waargenomen in de West. Wereldreizigers dus. Daartegenover heeft het ring- onderzoek bij de groote zilvermeeuwen uitgewe zen, dat deze zich zelden meer dan honderd, op zijn hoogst tweehonderd kilometer van zijn broed plaats verwijdert. Dat moet bij de zilvermeeuwen van Lavallee Lake anders zijn. Tot duizend kilo meter in den omtrek is daar in den winter geen open water te vinden. De kust van Britsch Colum bia, waar ik het eerst aan zou denken ligt bijna tweeduizend kilometer weg en daar ligt het ge weldige rotsgebergte tusschen. De mond van de St. Laurence op 35000 kilometer afstand ligt ook vier maanden van het jaar dichtgevroren en dus komen we met onze gedachten teredht in de vallei van de Mississippi en aan de kusten van de Caraï- bische zee. Ik zal er mijn Curagoasche vrienden eens naar vragen. Nog meer verrassingen. Sterntje en zilvermeeuw waren tot nu toe van Lavallee Lake niet gerapporteerd, maar we hebben nog meer verrassingen voor de Canadeezen, die hun eigen land soms maar bitter slecht kennen. Toen wij den eersten avond al op zoek naar het pelikanen-eiland waren had een kleine zwerm vogels in een stille bocht van het meer even onze aandacht getrokken En daarheen wendden we nu den steven van onze vouwboot. Een uurtje pedde len brengt ons dicht bij den rietzoom, maar er is niet veel leven in de lucht. Een enkel vogeltje vliegt af en aan; ik had goed gezien het waren Zwarte Sterntjes, de mooiste en sierlijkste vogel tjes van het rietland. Dan maar de biezen in. Het was bedekte lucht en frissche wind; dan vliegen de muggen niet en maken de zwarte Sterns zich niet druk om ze te vangen, Zeker een half uur kruisten we door de uitgestrekte biezenzoom en zouden misschien de kolonie niet gevonden heb ben wanneer niet.daar links van de boot zie ik een donkere schaduw door de biezen heen sche meren. Een teeken aan mijn vrouw en onze ped dels rusten. Langzaam glijdt de boot nog iets door. De schaduw neemt vorm aan. Een plassend drui pend geluid! Voor den grooten romp verschijnt een dikke hals, een zware kop, een breed gewei. Een mannetjes eland staat op geen twintig meter afstand van onze boot rustig te kauwen op een paar waterleliestengels. Wij houden ons doodstil tot de zware kop onder water verdwijnt om een nieuwen wortelstok te zoeken. Dan brengen een paar snelle peddelslagen ons een paar meter na der. Daar zuigt-plast de zware kop weer te voor schijn. Wij verstijven weer, maar als dat nog eens gebeurd is en wij tot üen meter zijn genaderd, glijdt onze boot nog even door als de kop reeds opgeheven is. Meteen snort mijn filmcamera. Het groote forsche dier keert den kop naar ons toe, staat tien seconden bewegingloos en plonst dan met groote sprongen door het ondiepe water heen weg. Tegelijkertijd vlucht het vrouwtje, dat vijf tig meter verder had staan grazen en jaagt al weg- flodderende een zwerm van vogels de lucht in. Daar ligt de kolonie. Eenige honderden zwarte sterntjes dansen, krijschen en fladderen al spoe dig rondom onze boot en daar liggen weer de mooie kleine eitjes op een nestje van drijvende rietstengels. Lavallee Lake is een vogel paradijs. Jacht op stroopers. Op den terugweg naar ons kamp ontmoeten we zeker een dozijn zaagbek-eenden en een zestal pa relduikers. Voeg, daarbij nog een tiental roodhals- futen en een moeder-eend met achttien jongen. Wat een geluk, dat dit.rijke plekje ligt binnen de grenzen van een beschermd gebied. Vijf-en-tivin- tig jaar geleden nog woonde hier een vallenzetter, Lavallee, naar wïen dit meer is genoemd. Hij kookte olie uit de jonge pelikanen om er de hui den van zijn pelsdieren mee te conserveeren. Die tijden zijn voorbij. De merkwaardige nestplaats van pelikanen op den 54sten breedtegraad, twee honderd kilometer noordelijker dan Amsterdam zal ook in de toekomst bewaard blijven. Niet dat er nooit meer eens zal worden gestroopt. Dit voor jaar nog ziet een boschwaohter op patrouille een man met een buks in de hand in het bosch ver dwijnen. Vuurwapenen zijn verboden waar in de Parken en de menschenjacht begint. Het spoor wordt gevolgd. De plek ontdekt, waar de boosdoe ners hun maaltijd bereiden en wanneer ze ver trokken zijn, vindt de boschwachter in het tijde- Selma Lagerlöf: Gösta Berling Weet je, zeide de Dood, zoo vaak heb ik gedacht, dat ik den menschen een boodschap zou wil len zenden. Ik zou hun willen zeggen, dat ze geen liefdesgeluk of rijkdom of voorspoed of macht of een lang leven moesten begee- ren, ik zou willen dat ze hun han den zouden vouwen in dit ééne gebed: „God, laat mijn ziel tot rijpheid komen, eer ze gemaaid wordt." Aan de 68-jarige schrijfster Selma Lagerlöf heeft een Zweedsch weekblad de vraag gesteld „Als u op een goeden dag uzelf eens tegenkwam op 20-jarigen leeftijd, hoe zou die ontmoeting dan uitvallen?" De oude dame heeft hierop geantwoord: „Ik hoop van harte dat die onwaarschijnlijke ont moeting nooit zal plaats hebben. Selma Lager löf van 1880, een eergierige jonge dame die een onbeperkt zelfvertrouwen had, zou mij natuur lijk vragen of ik, de 68-jarige. nu eenige drama's had geschreven, die Shakespeare overtroffen Ik zou ontkennend moeten antwoorden. De vol gende vraag zou zeker zijn, of ik dan gedichten had gemaakt die met Goethe's poëzie vergele ken konden worden. Ook daarop zou ik: Neen, moeten antwoorden. Dan zou ze mij vragen of het mij gelukt was een epos te schrijven, dat naast de odyssee kon worden gesteld. Ook op die vraag zou ik geen bevestigend antwoord kunnen geven en dan zou ik duidelijk merken dat de 20-jarige vond dat ik slecht met mijn ta lent heb gewoekerdIk verbaas er mij niet over dat ze mijn productie minacht, maar ik krijg tranen in mijn oogen, als ik er aan denk, dat ik eens dien jongen moed en dat sterke vertrouwen heb bezeten." Ziehier een zeer geestig antwoord op een onbenullige vraag; het is het bescheiden antwoord van een vrouw, wier boeken over de heele wereld worden gele zen. die in 1909 de Nobelprijs voor letterkunde kreeg .,om het edele idealisme, den rijkdom van fantasie en de zielvolle uitbeelding harer werken". Tè bescheiden is het zelfs, want Sel ma Lagerlöf heeft wel een epos geschreven. Haar eerste groote werk, haar beroemdste tevens, Gösta Berlings Saga, is immers veel meer een heldenzang dan een roman. In dit boek zijn talrijke sagen samengevloeid, sprookjes motie ven en werkelijkheid zijn er in dooreengeweven; het is als een bont tapijt met velerhande kleu ren en talrijke motieven, zonder gelijkmatig patroon, zonder vast systeem vervaardigd, maar feestelijk en stralend. Gösta Berling is als een optocht van ridders in pronkgewaad, het is een roes van levensvreugde, maar een roes die plot seling verstilt tot innige en diepe schouwing van de mensohelijke ziel. Een sprookje is Gösta Ber ling. een poëtisch en diepzinnig sprookje, van groote liefde doortrokken. Liefde tot den mensch en liefde tot het land van geboorte. Het sprookje, dat is de eigenlijke wereld voor deze schrijfster. Zelfs als zij verhaalt hoe de geschiedenis van Gösta Berling in haai* is ge groeid, doet zij dat in sprookjesvorm: „Er was eens een historie die verteld wou worden. Veel menschen hadden er aan meegewerkt door hun wonderlijke daden, anderen door die daden altijd weer te vertellen. Wat er nog maar aan ontbrak, was dat dit alles goed in elkaar gezet werd, zoodat de historie zonder ongelukken door het land zou kunnen dwalen. Nu was ze nog maar een heele massa verhalen, een vormlooze wolk van sprookjes, die heen en weer zweefden als een zwerm verdwaalde bijen op een zomerdag en niet wisten hoe iemand te vinden, die ze in een korf zetten zou". Reeds in haar prille jeugd kende Selma La gerlöf de verhalen van wat zich op de groote Zweedsche hofsteden voor eenige generaties had afgespeeld. Zij hoorde van wilde sledevaarten, van dolle feesten, van berenjachten, van moe dige mannen en wonderschoone vrouwen. Maar zij hoorde er ook de geschiedenis van het gra vinnetje dat den jongen gouverneur van haar broer liefkreeg en hem na lange, lange jaren één maal kwam bezoeken toen zij een bejaarde, grijze dame was en hij een oude, gebogen man. En misschien vertelde een der huisgenooten haar ook wel de historie van den ouden man die Beethoven's symphonieën speelde op een hou- Migraine j (Adv. Ingez. Med.) Gösta Berling. ten tafel, met toetsen beschilderd. En in de droomgedachten van het jonge meisje groeide zulk een verhaal, kreeg het zin en diepte en zoo wordt de oude Löwenborg geboren die zich de heerlijkste melodieën droomt, terwijl hij op de plank trommelt, maar als hij een echte piano aanraakt en de tonen hoort, rimpelt hij het voorhoofd, doet het over en slaat dan de handen voor het gezicht en schreit Toen Selma Lagerlöf twee en twintig jaar oud was, ging zij naar Stockholm om te gaan studeeren voor het onderwijzersdiploma. En tien jaar lang groeiden de verhalen van vroeger in haar, kregen gestalte en vorm, groepeerden zich om een man. van wien haar vader eens ver teld had, een bijzonder man, die de menschen kon doen laöhen en schreien al naar hij ver koos, die domme dingen deed, die dronk en toch licht en vroolijkheid bracht waar hij verscheen. Dit werd Gösta Berling. In het jaar 1890 schreef een onbeteekenend tijdschrift een prijsvraag uit voor een novel le van ongeveer honderd bladzijden. De jonge onderwijzeres zond vijf hoofdstukken van haar onvoltooid werk in, die eenigszins een geheel vormden en kreeg den prijs. Het volgende jaar gaf het tijdschrift het geheele boek uit. Ofschoon „Gösta Berlings Saga" reeds dadelijk belangstelling wekte en overal gelezen werd, wist de officieele kritiek er aanvankelijk niet goed L. Althoff. Een trein vertrok. Amster dam, Querido's U. M. Dit eerste boek van een jong schrijver zal on getwijfeld de aandacht op hem vestigen. Er ver schijnt werkelijk nu niet zoo heel veel, waarin men een doorloopend boeiende schrijftechniek en een rustig beheerschte economie der grondge dachten vereenigd aantreft in een gegeven,*dat bovendien ook als zoodanig de moeite waard is. En de Nederlandsche journalistiek, waaraan ook Althoff ontsproten is, kan eens te meer wijzen op een adept, die ook als artist aan de eerste eischen van dat vak voldoet: snelle en scherpe waarne ming, vlugge en accurate registratie der feiten die hem door mededeeling of uit eigen aanschou wing bekend werden en ten slotte een vormbe- heersching die, zoo ze al niet overal even origi neel is, toch de alledaagsehe schablone uit den weg gaat en, zooals reeds gezegd, boeien blijft door de zoo juist genoemde qualiteiten. Het gegeven zelf is reeds eigenaardig. Een Hol- landsch journalist, die politiek links georiënteerd is, vertrekt op een Saterdag van Amsterdam naar Hannover, waar hij voor een bevriend partijge noot een brief moet bezorgen aan een adres, waar voor de belangen eener in de gevangenis geraakte vrouw gezorgd kan worden. Deze, door de Nazi's opgesloten vrouw, is de echtgenoote van een ander journalist, die tijdig naar het bui tenland is uitgeweken, na de verschrikkingen van Berlijnsche gevangenis, foltering en beleediging ontloopen te zijn. Het Hannoversche adres is dat van Maria Rueb, de zuster der gevangen vrouw, die met haar ouders en een andere zuster in angst verkeeren over het lot van Dela, de gevangene. De Hol- landsche journalist bezorgt zijn brief aan het op gegeven adres op den Zondag, die op zijn vertrek volgt en is des Maandags weer in Amsterdam bij zijn vriend Stemmering, die hem de reis deed maken, terug. Dat is in drie woorden gezegd de reis, binnen twee etmalen door Aronda, den Hollander, af gelegd. Maar in die weinige uren geschiedt er binnen in Aronda zoo veel, dat zijn geheele leven er een andere wending door krijgt. Op de heen reis komt uit zijn onderbewustzijn de volkomen zekerheid boven drijven dat zijn aanvankelijk zoo gelukkig huwelijk op een dood spoor gereden is en wordt die reis naar Hannover hem als het wa re tot een vlucht uit de onzekerheid. In het huis van Maria Rueb wordt hem die ze kerheid nog bevestigd en op de terugreis komt hem eenzelfde reis voor den geest doch onder veel moeilijker omstandigheden, die Stemmering eens maakte, toen die uit den Duitschen chaos naar de Hollandsclie zekerheden vluchtte. Er wordt hier door Althoff een parallellisme gesug gereerd, door Aronda's vlucht en Stemmering's vlucht aan de hand gedaan. Misschien zou hier in dit knappe boek de zwakke stee kunnen zit ten, want die gelijk-geaardheid komt ons per slot LICHTSEIN ONBEWAAKTEN OVERWEG slechts zeer vaag voor oogen te staan. De schrij ver laat zoo nu en dan de draden van zijn weef sel zoozeer in den wind fladderen, dat het geleg de verband eerder gezocht dan noodzakelijk kan schijnen. De kracht van dit boek zit in de be schrijving en waardeering der werkelijkheden meer dan in het speculatieve (wijsgeerige be schouwing van ontastbaarheden) zooals dat van den uitstekendén journalist te verwachten valt. Daarom zullen ons bijblijven Aronda's nachte lijke tocht door Hannover en zijn Zondagmiddag bij de Rueb's met dien prachtig koppigen vader met zijn voortdurend herhaald: „Der WaUerian ist an Allem Schuld". Ook de ontdooiing van de jonge vrouw Maria Rueb, die culmineert als zij de verpleegsterskap. die zij steeds heeft opgehou den. tijdens den maaltijd met Aronda afzet en daardoor iets herleeft, wat verloren scheen. Niet minder treft de beschrijving van Stemme ring's leed en vlucht naar Holland. Dat is alles prachtig juist van maat en woordkeus. Het brengt even eenige er mee verwante beelden in Dekker's roman „Mordje de Jood" in herinnering, waarbij denkelijk Althoff's voorstellingen het in soberheid en trefkracht winnen, al waren die bladzijden van Maurits Dekker evenmin te ver smaden. Althoff belooft een vervolg op dezen ver trokken trein, dat „Amor en de Marokkaan" zal heeten. De romancier kan van veler belangstel ling verzekerd zijn, nu zijn carrière als zoodanig op zoo gelukkige wijs geopend is. Onder de debutanten der Hollandsche roman kunst behoort ook Marie Louise Doudart de'la Grée, wier eersteling, „Zondaressen" reeds de aandacht trok. Dit najaar verscheen (bij Andries Blitz, Amsterdam) een nieuwe roman „Reactie", die wij hierbij alvast aankondigen, Dit zij ook het geval met een roman „Arlatine", die wij (van Van Holkema en Warendorf N.V.) ontvingen en die van den schrijver Mick de Vries misschien ook een debuut is. Het schijnt een spannende historie van een Fransch medicus, Dr. Arlat, die bezie is interessante ontdekkingen te doen, doch in dat werk onderbroken wordt en dan in weinig geken de gedeelten-van Parijs heel bijzondere lotgeval len beleeft. De Uitgeversmaatschappij Holland zond twee keurige boekjes in het licht. Het eerste „Willem de Mérode herdacht" is een bundel bijdragen van geestverwante schrijvers en dichters, voorafge gaan door een reproductie van De Mérode's por tret, door Alfred Lob geschilderd, die ook in den tekst een hartelijke karakteristieke schets van zijn model geeft. Het tweede is een bundel ge dichten door Roel Houwink. „De blauwe Engel" getiteld, waaraan een viertal verzen vol weemoe dige herinnering aan een gestorvene een diep ernstig karakter geeft. 'I. H. DE BOIS ,ol SPECIA LIS TEN ELITE RADIO v.h. PLEIN 35 TEL. 16823 (Adv. IngezMed.) l/aot (êaeiiatHfteu slaagt U het best bi] Groote Houtstraat 158 Telefoon 15426 (Adv. ingez. Med.) raad mee. Het was zoo vreemd, dit werk van een onbekende schrijfster, het was zoo anders dan wat de tijd eischte: het koude naturalisme, de strenge, nuchtere ernst, het vlijmscherpe lancet, dat meedoogenloos de zweren opent onzer men- schelijke samenleving. Toen koos Georg Bran- des. de groote literatuurkenner en criticus, in een korte studie haar partij. Hij verheft de jeug dige schrijfster niet tot in de wolken, hij is niet blind van critieklooze bewondering, integen deel. Er is een milde ironie in deze bladzij den. maar ook een eerlijke erkenning van groote verdiensten, blijde hoop op werk dat met ver mijding van fouten die deze eersteling aankle ven, dezelfde charme zal behouden, met de zelfde warme, levendige phantasie zal worden geschreven. Met deze beoordeeling van een alom erkend kunstkenner was het pleit gewonnen. Gösta Ber ling ving zijn zegetocht aan. Zijn zegetochtzijn lijdensweg zijn levensgang. Gösta Berling is als een kokende en bruisende waterval. aLs een donderende la wine. als een revolutie. Als een bezetene vaart hij door het boek, soms bewondering afdwingend, dan weer beklagenswaardig. maar steeds grootsch. Het is de loutering- van de mensehelïjke ziel. die de schrijfster in haar hoofdpersoon heeft willen uitbeelden. Diep gezonken, van den preek stoel gebannen, aan den drank verslaafd is Gösta in den aanvang. Sintram, de verpersoonlijking van het Booze is de geesel, waarmee God hem treft. Maar het is tenslotte door Gösta dat de Majoorsvrouw van Ekeby gelukkig en rustig het einde van haar leven tegemoet gaat. dat de dominee van Broby zijn hardheid verliest: „Hij zat in zijn eenzaam huis en schreide, schreide als een wanhopige. Zou de booze geest terugko men? Zou hij weer verachtelijk moeten worden, verachtelijk als hij geweest was?" En eindelijk is ook Gösta zelf gelouterd: „Ik moet van nu aan mijn eigen leven leven. Al bood men mij nu alle rijkdommen ter wereld, ze zouden mij niet verlokken. Ik wil een arm man zijn en blijven onder de boeren en hen helpen met wat ik kan. Ik heb veel goed te maken; maar berouw heb ben en schreien ligt niet in mijn aard. Ik wil aan de armen vreugde brengen; dat zal mijn boete zijn." Selma Lagerlöf heeft eens gezegd dat De Fran- sche Revolutie van den Engclschen schrijver Thomas Carlyle grooten invloed heeft uitgeoe fend op haar persoon, haar stijl, en op de com positie van haar eersten roman. En inderdaad: ook bij Carlyle vindt men dat overdadige, dat meesleepende in den toon. dat comprimeeren der gebeurtenissen in korte hoofdstukken. Vol gens Carlyle's opvatting was de groote revolutie een strafjaar Gods tot loutering der menschen. De Sintram van Lagerlöf is de Robespierre van Carlyle. Selma Lagerlöf. Maar de Engelschman liet de strakke draad der historie niet los terwijl deZweedsche schrijfster ona bijwijlen op zulke verre zijwegen voert,, dat wij ons volkomen verdwaald gevoelen. Op zeker oogenblik raken wij den .held van het verhaal kwijt en pas een honderd bladzijden verder vin den wij hem terug. En dat. terwijl wij steeds meer van die fasclneerende persoonlijkheid zouden willen weten. Wij vragen een schilderij, wij krijgen een schets. In elke afzonderlijke si tuatie staat hij ons helder voor oogen. maar als geheel niet. In dit opzicht toont Gösta Berling de typische eigenschappen van zoo menig jeugd werk. De schrijfster voert maar steeds nieuwe personen ten tooneele. zij doet dat op zulk een wijze dat haar geniale aanleg zich onmisken baar toont. Maar verder dan tot aanduiden van zoo talrijke figuren komt zij niet. Geloof en liefde voor den geboortegrond, dat zijn de twee elementen die in het oeuvre van Selma Lagerlöf het sterkst spreken. Haar geloof is het diepe vertrouwen dat het Leven gedragen wordt door een hoogere macht, dat het niet een speelbal is van het toeval. En in het leven van ieder mensch, ook van de zwakste en verst afge dwaalde. komt het oogenbilik dat deze macht haar stem laat hooren. Wie dan luisteren wil vindt kracht en de goede weg wordt hem gewe zen. Zoo is het werk van Selma Lagerlöf voor velen tot troost en steun in het leven geworden. P. H. SCHRöDg®.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 13