DIE BILEVEN
BOEKEN UIT HET BUITENLAND.
Buizend en één nacht.
Litteraire
Kantteekeningen.
I A T P. R D AG 20 JANUARI "1940
HAXREEM'S DAGBE'AD
Sheherazade vertelt.
Er leefde eens in over-overoude tijden een Ko
ning in Perzië die, toen hij zijn einde voelde na
deren, zijn rijk verdeelde tusschen zijn beide
zonen. Shahryar, de oudste, werd sultan over het
Oostelijke deel; Shahzeman, de jongste, koning
over het Westen.
Toen de beide broers tien jaren tot tevreden
heid hunner volken hadden geregeerd, vatte
Shahzeman het plan op, zijn broeder te gaan be
zoeken. Buiten de stad gekomen liet hij zijn ge
volg de tenten opslaan en keerde toen naar zijn
paleis terug om nogmaals afscheid van zijn gé-
malin te nemen, die hij zeer liefhad. Tot zijn
ontzetting ontdekte hij toen evenwel dat zij hem
bedroog. Shahzeman doodde haar met één slag
van zijn zwaard en wierp 't lijk in de slotgracht.
Daarna aanvaardde hij zijn reis. Zelfs het weder
zien van zijn geliefden broeder kon echter zijn
leed over de trouweloosheid der Koningin niet
verdrijven. Hij weigerde mede te gaan op een
groote jachtpartij die Shahryar te zijner eere had
georganiseerd en bleef somber en gedrukt in het
paleis van zijn gastheer achter. Een toeval open
baarde hem evenwel dat de gemalin van Shahryar
haar man al even weinig trouw was als de zijne
hem was geweest. Eenerzijds troostte hem deze
ontdekking, anderzijds vervulde zij hem met
deernis voor zijn broeder. Na lange aarzeling cteel-
de hij nu Shahryar mede, dat zij allebei het
slachtoffer waren geworden van de afschuwelijke
laaghartigheid eener vrouw, er bij voegend dat
ongetwijfeld alle dochters van Eva even zondig
waren als hun gemalinnen.
In razernij ontstoken doorstak nu de sultan
zijn echtgenoote, ontbood zijn grootvizier en
beval hem een jong meisje naar zijn paleis te
brengen. „Eén dag en één nacht", sprak de ver
gramde heerscher tot zijn sidderenden dienaar,
„zal zij sultane in mijn rijk zijn, maar met het
ochtendgloren zal zij ter dood worden gebracht,
opdat ook zij mij niet ontrouw worde. Dan brengt
5 mij een andere".
Hoezeer het den vizier ook tegenstond derge
lijke bevelen ten uitvoer te brengen, hij was zijn
heer blinde gehoorzaamheid verschuldigd en den
eenen dag voor, den anderen na viel het hoofd
eener jeugdige schoone onder de bijl van den
beul. Weeklagen en gejammer hoorde men alom
in den lande, maar niemand waagde het zich te
gen den almachtigen Sultan te verzetten, die
meedoogenloos voortging zich op tal van onschul
dige vrouwen te wreken voor wat één schuldige
hem had aangedaan.
De groot-vizier nu, die tegen wil en dank de
uitvoerder was van de hemeltergende onrecht
vaardigheid zijns meesters, had twee dochters,
Sheherazade, kind der maan en Dinarzade, edel
als goud, geheeten. Sheherazade was niet slechts
schoon en verstandig, maar ook buitengewoon
moedig. Op zekeren dag sprak de vader vertrou
welijk met zijn kinderen over de wreedheid van
den Sultan, toen de oudste tot hem zeide: „Vader,
ik smeek u mij toe te staan, ook een dag en een
nacht de gemalin van onzen vorst te zijn". Het
scheen den vizier toe, dat zijn dochter uitzinnig
was geworden, maar al zijn pogingen haar tot
andere gedachten te brengen bleven vergeefsch.
En zoo trad hij den volgenden dag met looden
schoenen voor zijn gebieder en kondigde hem
aan dat hij hem zijn eigen dochter zou brengen.
De sultan was hoogelijk verbaasd over dit offer,
maar liet niet na er zijn vizier opmerkzaam op
te maken dat hij zich met ijdele hoop vleide,
wanneer hij hoopte op deze wijze het hart van
zijn heerscher te vermurwen. „Morgen vroeg lever
ik Sheherazade in uw handen en ik vorder dat
gij haar met eigen hand het leven beneemt. Wei
gert gij, dan zal ik uzelf ter dood laten brengen",
sprak Shahryar.
Toen Sheherazade het vorstelijk vertrek was
binnen getreden en zich had ontsluierd, was de
Sultan geheel betooverd door haar schoonheid en
toen hij zag dat er tranen in haar donkere oogen
blonken, vroeg hij deelnemend naar de oorzaak
van haar leed.
„Mijn gebieder", sprak Sheherazade, „ik heb
een zuster die ik teeder bemin. Ik wenschte zoo
zeer dat zij dezen nacht, den laatsten van mijn
leven, in deze kamer sliep, opdat ik morgen nog
afscheid van haar kan nemen. Wilt gij mij dezen
troost toestaan?"
Shahryar willigde haar bede in en voor Dinar
zade werd een slaapplaats in gereedheid gebracht.
Een uur voor het aanbreken van den dage
raad ontwaakte de jongste zuster. Zij boog zich
over de legerstede van Sheherazade en zeide,
luid genoeg om den sultan te wekken: „Lieve
Zuster, ik bid u tot de zon opgaat mij een van
die fraaie sprookjes te vertellen, zooals ge er zoo-
tele kent". Sheherazade wendde zich tot haar ge-
j bieder en na zijn toestemming verkregen te heb
ben, begon zij aldus:
Men begrijpt licht wat volgt. De dochter van
den vizier vertelt een zoo boeiende geschiedenis
en breekt die op zulk een spannend oogenbük af,
dat de Sultan, verlangend naar het slot, het
doodvonnis een dag uitstelt. Daarmee heeft hij
zich echter aan de schoone vertelster overgele
verd, want in het verhaal treden drie perso
nen op die ieder weer een nieuw en even aan
trekkelijke historie opdisschen, zoodat pas na
59 nachten het einde komt. Natuurlijk laat She
herazade zich verbidden en in den 60en nacht
volgt een even ingewikkelde, zichzelf steeds
voortzettende geschiedenis. Zoo hoort de sultan
het verhaal van Ali-Baba en de veertig roovers,
het verhaal van Sinclbad den Zeeman, de Ge
schiedenis der vijf Koningszonen, die van Alla-
din en de Wonderlamp en vele, vele andere. En
al die verhalen sluiten in elkaar als de schakels
eener lange keten. Op deze wijze vertelt de
dochter van den grootvizier duizend nachten
achtereen. Maar in den lOOlen verhaalt zij
Sultan Shahryars eigen geschiedenis: hoe zijn
broer tot hem was gekomen na zijn gemalin te
heiblben gestraft, hoe hij zelf zijn vrouw had ge
dood om haar buitensporigheid en hoe hij
had besloten zich te wreken op alle vrouwen
van zijn rijk. Ook hoe zij zelf haar vader had
overgehaald haar naar Shahryars paleis
te laten gaan en hoe haar zuster daar volgens
een van te voren beraamd plan was gekomen.
Toen ontwaakte de Sultan uit zijn verblinding.
Hij zag in dat niet alle vrouwen hetzelfde zijn,
zoo min als de vingers van een hand. Aan zijn
volk maakte hij bekend dat hij de oudste doch
ter van zijn grootvizier tot vrouw wilde nemen;
hij liet grootsche feesten aanrichten en zond
een ijlbode naar zijn broeder Shahzeman. Deze
huwde nu Dinarzade en daar de zusters noode
van elkaar scheidden besloten de broers
aangelegenheden des rijks te verdeelen en dus
beurtelings een dag te regeeren. Shahryar ont-
boodt nu tal van schrijvers en gaf hun last alle
geschiedenissen van Sheherazade nauwkeurig
te boek te stellen. De dertig deelen die zij vul
den noemt men de Wonderbare gebeurtenissen
der Duizend en één Nacht".
In Europa is dit merkwaardige werk pas be
kend geworden, toen in het begin van de 18e
eeuw de Franschman Antoine Galland een ver
taling van een der handschriften gaf. Sindsdien
hebben talrijke geleerden getracht den oor
sprong ervan na te vorschen. Vanwaar stammen
deze verhalen en in welken tijd zijn ze ge
schreven? Von Hammer, een bekend oriëntalist,
meende dat ze van Perzischen of Indischen oor
sprong zijn en zeker voor het jaar 943 werden
opgeteekend. In dat jaar schreef nl. een ze
kere Masoedi een boek „De gouden weiden",
waarin hij sprak over een werk Hezar afsane,
hetgeen in het Arabisch beduidt Alf chorafa.
d.i. Duizend vertelsels. Volgens Von Hammer is
het niet aan den minsten twijfel onderhevig of
Masoedi doelde op de ons bekende vertellingen
en hij stond nog sterker, toen hij tien jaar later
een fragment uit een Arabisch werk van 987
publiceerde, waarin wederom sprake is van de
Hezar afsane en dat als volgt begint: .Een Per
zisch koning was gewoon, als hü een vrouw
getrouwd had. haar den volgenden morgen te
dooden. Nu huwde hij eens een vorstendochter
Sjahrazad geheeten. Toen de Koning bij haar
zat, begon zij hem een vertelling te doen, wat den
koning bewoog haar nog in het leven te laten en
haar den volgenden nacht te vragen haar ver
haal voort- te zetten".
ue overeenstemming met onze 1001-Nacht is
zoo groot, dat met deze vondst de zaak uitge
maakt scheen. Tegen Von Hammer had evenwel
reeds Silvestre de Sacy zijn stem verheven. Hij
betoogde dat de sprookjes een zuiver Arabisch
karakter vertoonen en beweerde dat ze in be
trekkelijk jongen tijd in Egypte geschreven
moesten zijn. Het door Masoedi genoemde
boek Hezar afsane kon dus volgens hem onmo
gelijk de bron zijn'. Daartegenover is weer opge
merkt. dat het boek wellicht uit het Perzisch is
vertaald en in den loop der jaren door vele ver
tellers is gemoderniseerd „ongeveer als een
telkens hersteld kleedingstuk, waarvan de oor
spronkelijke stof bijna geheel is verdwenen en
alleen de vorm behouden". Maar dan, wierpen
de medestanders van de Sacy daartegen weer
.op. zouden we toch ergens een verbindenden
schakel moeten hebben: een handschrift, waar
in we nog resten van dien Perzischen oorsprong
zouden aantreffen. Dit is echter niet het geval.
Hoezeer de manuscripten ook van elkaar afwij
ken, ze geven alle, stuk voor stuk, zoowel wat
de taal als wat zeden, gewoonten, woning-in
richting en kleeding betreft, een beeld van
Egypte uit de 15e eeuw. Waarschijnlijk is De
1001-Nacht dus in dien tijd samengesteld, maar
dan mag men aannemen dat de onbekende ver
zamelaar een boek met vertellingen bezat
waaruit hij met ruime hand putte en dat terug
ging op veel oudere Perzische en Indische ver
halen. Voor de betrekkelijke „jeugd" van de
1001-Nacht pleit, dat in alle uitgaven melding
gemaakt wordt van koffie, een drank die pas
omstreeks 1375 is ontdekt. Maar geheel overtui
gend is ook dit argument weer niet, want eerst
twee eeuwen later wordt de koffie een populair
genotmiddel en het is dus zeer goed mogelijk
dat men in latere uitgaven „koffie" heeft gezet,
waar in vroegere „wijn" stond. Zoo verhaalt een
uitgave over het afschieten van kanonnen, een
andere spreekt zelfs over tabak. Dwingende be
wijskracht voor de dateering hebben deze
plaatsen dus niet. Het zal wel nooit gelukken
met absolute zekerheid te bepalen wat in het ge
weldig uitvoerige werk geheel en al oorspron
kelijk, wat gewijzigd en wat toegevoegd is. Te
moeilijker Is dit, daar men in vroeger tijd
„beroepsvertellers" had die geheele verhalen en
.zelfs boeken van aanzienlijken omvang van bui
ten leerden. Wie door het een of ander vertelsel
buitengewoon getroffen of geboeid werd, liet
het zoo'n beroepsverteller dan dicteeren aan een
schrijver. Herhaaldelijk schijnen zulke frag
menten uit de 1001-Nacht later weer samenge
voegd te zijn en de gapingen werden dan maar
zoo goed en zoo kwaad als het ging, aangevuld
door een verteller of door een copiïst. Daardoor
zijn dus manuscripten ontstaan .waarin de volg
orde der verhalen geheel afwijkt van alle andere
en waarin geheel nieuwe vertellingen voorko
men.
Het is zeer begrijpelijk dat het probleem: oor
sprong en dateering der 1001-Nacht slechts en
kelen interesseert Het is ook in het geheel niet
noodig dat anderen dan eenige studiekoppen er
zich mee bezig houden. Voor alle menschen
tBewaid Sham's nieuwe tome Istuk.
De thans bijna 84-jarige Shaw, Engeland's be
roemdste tooneelschrijver en even befaamd „en
fant terrible", schijnt bij het stijgen zijner jaren
niets aan scherpzinnigheid en geestigheid te ver
liezen. Het is een wonder op zichzelf, want wie
zou bij het lezen van zijn nieuwste stuk: „In good
King Charles's golden days" kunnen denken, dat
het geschreven werd door iemand, die feitelijk
een traag en peinzend grijsaard zou moeten zijn?
Hier is niets van alles, dat men gemeenlijk aan
den ruim tachtigjarige inhaerent acht: hier is
humor, vitaliteit, critiek, verzet en sprankelende
levenslust. Al de typische, brillante eigenschap
pen, welke Shaw zijn beroemdheid hebben be
zorgd en hem hebben gemaakt tot een der meest
ontzagwekkende figuren der hedendaagsche let
terkunde, zijn in dit nieuwe spel nog in onver
zwakte mate aanwezig Wanneer men er hem naar
vragen zou, zou hij de oorzaak ervan wel aanwij
zen in zijn zeer persoonlijke, vegetarische levens
wijze, maar wat dan ook de reden ervan mag
zijn: het is een wonder.
Een der meest in het oog ioopende karakter
trekken van dezen merkwaardigen Ier is altijd zijn
lust tot tegenspraak geweest, ontsproten aan een
zeer groote, volgens velen irritante zelfbewust
heid. Wat in het algemeen door de publieke opi
nie werd aanvaard en bewonderd, had altijd zijn
scherpste, venijnigste aanvallen te verduren.
Shaw was daarin niet altijd rechtvaardig of ver
standig, maar de onbetwiste geestigheid en
scherpzinnigheid van zijn argumentatie verzoende
zelfs zijn felste tegenstanders met wat hij be
weerde en in de zeer vele jaren van zijn wonder
lijke litteraire loopbaan groeide hij aldus tot een
bijkans onaantastbaar idool van het Engelsche
Migraine j
"nAKKERtJE
(Adv. Ingez Med
echter is deze sprookjesverzameling „een bron
van leering en vermaak". En dat is wél van be
lang. Deze verhalen zijn veel minder primitief
dan die der „Kinder-und-Hausmarchen", door
de gebroeders Grimm met zooveel toewijding bij
eengezocht; ze zijn minder diepzinnig dan de
sprookjes van Andersen en een waar juweeltje
als De kleine Zeemeermin zal men er vergeefs
in zoeken. Maar ze zijn ongemeen boeienld. Ze
verplaatsen ons in wonderwerelden waarin de
stoutste fantasie werkelijkheid is geworden.
Hun onweerstaanbare charme is gelegen in de
schittering van met goud en edelsteenen overla
den paleizen, betooverende tuinen, onderaard-
sche zalen, bevolkt met de bekoorlijkste jonk
vrouwen, de vreeselijkste geesten en de held
haftigste prinsen.
Van christelijke moraal is uiteraard geen spra
ke. De grootste genietingen zijn gastmalen, zoo
omvangrijk dat de tafels buigen onder den last
der schotels en schoone vrouwen. De vrouw
is evenwel van nature arglistig en minziek
betrapt de held haar, dan hakt hij haar koel
bloedig middendoor en zwerft verder, een nieuw
avontuur tegemoet. Hoogstwaarschijnlijk be
landt hij in een betooverden burcht, raakt
slaags met een wilden geest, den bewakers van
een edelsteen met wonderkracht en verzeilt daar
na in een tooverachtigen tuin waar honderd lief
tallige meisjes hem met verlangen wachten.
Ondanks al hun tweespalt hebben de vertalers
der 1001-Nacht in een opzicht onafhankelijk van
elkaar steeds één lijn getrokken: de verhalen
die werkelijk' aanstootelijk waren, hebben zij
weggelaten.
De samensteller der Nachtvertelling heeft
blijkbaar nogal behagen geschept in het schil
deren van pikante tafereelen en het bezigen van
gepeperde termen. Tegen het fatsoen van Europa
heeft hij het echter moeten afleggen en slechts
een gekuischte 1001-Nacht is binnen ons be
reik. Alleen een ondeugende Engelsehman. Bur
ton, heeft roet in het eten gegooid. Hij waagde
het een volledige en letterlijke vertaling te publi-
ceeren, waarvan één geleerde met vreugde ge
waagt dat zij slechts in 250 exemplaren is ge
drukt en een andere met leedwezen, dat Bur
ton er een winst van 10.000 guineas mee heeft in
de wacht gesleept. Ja ja, zoo is de mensch!
P. H. SCHRÖDER.
Kalevala, het heldendicht der Finnen.
Door Jan H. Eekhout metrisch
overgezet. Nijkerk, Callenbach
N.V.
Nu reeds weken lang de oogen der wereld op
het kleine heldhaftige volk gericht zijn, dat
met een zeldzame onverschrokkenheid, kalmte en
zelfvertrouwen een onbegrensd-overmachti-
gen vijand weerstaat, komt deze uitgave der
Kalevala zeer gelegen om er aan te herinneren,
dat het Finsche volk reeds van den oertijd af een
volk geweest is, waarin heldendom en helden-
vereering ïnheemsch waren. Het epos Kalevala
is daar het bewijs voor. Men kan het gelijktijdig
noemen met de Edda der Scandinaviërs of de
Homerische heldenzangen der Grieken, al mag
het ontstaan van elk dier omvangrijke dichtwer
ken verschillend geaard zijn geweest.
De Kalevala. hetgeen Land der Helden be-
teekent, dankt zijn ontstaan aan de samentrek
king van al wat er in den mond van het volk nog
overgeleverd bleef aan oude liederen, volks- en
gelegenheidszangen, mystieke sproken en hel
denverhalen, zooals die een honderd jaar gele
den nog hier en daar gezongen en verteld wer
den in de kringen, waarin mondelinge overleve
ring ze had doen voortbestaan: zooals bijvdor-
beeld bij de herders, de boeren, de zeer ouden
van dagen. Het was een eenvoudig geneesheer,
Elias Lönnrot, die in de eerste helft van de vo
rige eeuw, alles wat hij van die overgeleverde
runen (zangen» nog te hooren kon krijgen, op
schreef en ordende. Er zal nog wel meer ge
weest zijn. dat verloren is gegaan, maar zeer
veel is door Lönnrot op deze wijze voor het
nageslacht bewaard gebleven in een tijd. toen
de folkloristische wetenschap nog uitgevonden
moest worden.
De Kalevala in Lönnrot's versie is derhalve
ongeveer honderd jaar oud en bevat een vijftig
tal zangen, waarvan Jan H. Eekhout er zesen
twintig in eenigszins samenhangend verband in
het Nederlandsch transponeerde.
Hij wijst er in zijn inleiding op, dat de kern
zang in het epos Kalevala de tooverformule, de
bezwering is. ..Het Woord, het magische Woord Is
er welhaast al-vermoeend. en daad. Het is door
woordmagie, de gesproken bezwering, dat gapen
de zwaardwonden geheeld, ziekten gebannen,
golven en stormen bedwongen, beren en wolven
gevangen worden".
Ook dat vijanden verslagen worden. Immers:
mateloos machtiger dan het zwaar is het woord
en de bekwaamste bezweerder is tegelijkertijd
de grootste wijze, hij die een menigte dingen
kent tot in hun oorsprong
In de zesentwintig zangen is er meer dan de
helft waarin deze grootste der wijzen, Waina-
moinen, ons als leider, berader. zanger, be
zweerder getoond wordt, doch ook als mensch
wordt hij verhalend bezongen en zelfs zijn
menschelijke zwakheid wordt niet verdoezeld.
Doch ook daarin blijft hij de Wijze, die zijn
zwakheid erkent. Wainamoinen is het die ..de
ziel van het Finsche Volk" bezingt en in de ver
schillende runen komen alle menschelijke ge
voelens en hartstochten, ieder op zijn beurt,
tot uiting, gepersonifieerd in legendarische fi
guren. die in het denken van het Finsche volk
een plaats hebben ingenomen. Nu en dan zal de
lezer bemerken dat sommige ideeën en figuren
gelijk en gelijkvormig zijn aan die welke hij in
andere oude sagen en zangen ontmoette. Doch
dan zal hem de klare eenvoud der Finsche op
vatting treffen. Opmerkelijk is in de laatste
door Eekhout opgenomen rune de bij veel
verschil toch groote overeenkomst met de
Christelijke Maria-legende. De zuivere moeder
heet hier Marjatta en het Kind beantwoordt
hier Wainamoinen op een wijze, die aan Jezus'
omgang met de schriftgeleerden denken doet.
Men kan daarin met het voorwoord van Eek
hout terecht de zwanenzang van het Finsche.
reeds vaag gekerstende, heidendom herkennen.
Wat nu de dichterlijke bewerking van
deze zangen betreft kan men gevoegelijk den
schrijver de eer geven, daarin voortreffelijk ge
slaagd te zijn. Aan éën zekere mate van een
tonigheid valt, bij een zoo straf volgehouden
doorloopenden versvorm, bijna niet te ontkomen.
Maar de verhaalde stof is zóó boeiend, de dialogen
zijn zóó doordrengt met algemeen menschelijke
wijsheid, dat den lezer de eentonigheid niet hin
dert. terwijl hy in verbaasde bewondering zal
kennis nemen van den enormen woordenrijkdom
dien Eekhout zich ter beschikking stelde om zijn
Holla ndschc bewerking den bëlangwekkenden
stempel op te drukken. Er zit ook voor den taal-
vorscher In dit boek een schat van gegevens, die
hem in verbazing kunnen brengen over de on
gedachte rijkdommen van ons Nederlandsch.
rijkdommen waar Jan H. Eekhout royaal rrtrrie
weet om te springen, ze al spelend voor den i
niets vermoedenden lezer ontdekkend. 1
A. A. L. Graumans. D'n Dré en d'n
blaauwe van Ulvenhout. Zeist. N.V.
de Torentrans.
Dit opbeurende boekske wordt aangekondigd
als een herziene druk (van een vroeger ver
schenen novelle?) en als eerste betiteld van een
reeks „Streekromans". Hoe dit zij. de naam van
den schrijver was mij nieuw en het verhaal even
eens. wat geen bezwaar was om van het laatste
een avond te genieten. Het is een Brabantsche
boeren-historie. door iemand, die veel van het
Brabantsche land houdt en de bevolking goed
kent. Dré en de blaauwe zijn twee gezworen ka
meraden uit Ulvenhout. die saam ter schole
gingen, saam soldaat werden, samen dronken
en kaartspeelden toen ze wat ouder geworden
waren en de alderbest-e maatjes gebleven zijn.
ook al was d'n Dré getrouwd geraakt en al'
grootvader geworden en al was d'n blaauwe dat
genoegen ontzegd en zijn leven als van een pret-
makend vrijgezel verloopen. Artistiek har
monicaspeler en gezellig fuimnummer, wien
iedere Ulvenhouter i behalve Jaan, de veldwach
ter) een goed hart toedraagt, is d'n blaauwe een
nimmer ontbrekende gast op alle feesten, brui
loften en extra-Zondagen in den omtrek. De
beide vrienden zijn al over de vijftig heen, maar
geen van de twee heeft den levenslust verloren,
al is het d'n Dré, als gezeten boer en goed huis
vader, die zich het minst waagt aan de zottig
heden en grappen die d'n blaauwe pleegt uit
te halen. Hoe deze hartgrondig goede en vroo-
lijke kwant tenslotte ook nog een wijfke krijgt
en zijn royaal opgezet bruilofstfeest het boek
besluit.van een en ander kan de niet-nurk-
sche lezer van harte genieten. Maar dan heeft
hij reeds zijn plezier gehad aan veel wat er
rondom de beide vrienden in Ulvenhout is voor
gevallen. De schrijver laat vooral ook d'n Dré
aardige en wijze dingen zeggen en de hartelijk
heid tusschen de bewoners van dit Brabantsch
dorp ?s er niet van de lucht. Graumans is daar
naast een enthousiast en dichterlijk natuurbe-
schrijver der Brabantsche dreven, en die blad
zijden zijn, als litteratuur bekeken, zeker niet
de minste van deze novelle. Als het over feesten,
maaltijden drinkgelagen en smulpartijen gaat,
schijnt het den auteurs van streekromans nog al
tijd moeilijk te vallen aan het gepallieter op den
buiten af te komen. Doch deze schrijver betracht
ook daarin de gewenschte matigheid en laat
zich niet tot beminnelijke overdrijvingen* ver
leider.. Het geen aan het verhaal ten goede komt
en het bock prettig leesbaar en dikwijls amusant
hier en daar geestig zelfs helpt maken.
J. H. DE BOIS.
publiek. Of dit publiek zijn argumenten als juisl
aanvaardde en of zij werkelijk juist waren, is een.
andere kwestie; Shaw zorgde er alleen voortdu
rend voor dat men zich met hem bezig hield en
dat men zich permanent amuseeren kon met de
wijze waarop hij de vele heilige huisjes der om
vangrijke Britsche traditie aanrandde.
Wie nu denken zou, dat een man van bijna 84
jaar langzamerhand genoeg zou hebben van deze
voorliefde, vergist zich waar het Shaw betreft:
„In good King Charles's golden days" is weer van
begin tot einde op dezen vasthoudenden lust tot
tartende tegenspraak gebaseerd. „Good King
Charles" bedoeld is hier Karei II Stuart, die re
geerde van 1660 tot 1685 was een vorst die door
de historie vrij onbarmhartig gevonnist is. Een
der meest treffende oordeelen over zijn beleid is
wel. dat „hij nooit iets onverstandigs heeft ge-
zegt. maar nooit iets verstandigs heeft gedaan"
en zijn persoonlijke lichtzinnigheid heeft hem het
ongenoegen en de veroordeeling van verreweg de
meeste Engelschen op den hals gehaald Hij was,
zegt men, een windvaan, een handige, tamelijk
karakterlooze losbol, die met iedereen meepraatte
en die zich voornamelijk onderscheidde doordat
hij tusschen de vele intrigues, waardoor zijn hof
uitmuntte, ongemeen glad en vernuftig het even
wicht wist te bewaren. Kort en goed: in zijn 25-
jarige regeering heeft hij niets anders gedaan
dan het koningschap in Engeland voortgezet.
Het lag na dit alles dus vrijwel voor de hand,
dat Shaw zich zou opwerpen tot verdediger van
dezen merkwaardigen monarch. Wanneer hij
geen algemeene waardeering belachelijk maakt,
hekelt hij een even algemeene veroordeeling. Zijn
de motieven, waarop hij het doet, juist? Zijn de
argumenten in wetenschappelijk historisch op
zicht steekhoudend? Shaw zal zich dat niet altijd
hebben afgevraagd en ook de lezer vraagt het zich
niet af; geen historicus zou „Good King Charles"
de woorden laten zeggen, welke deze dramaturg
hem in den mond legt. maar het is in ieder geval
geestig en scherpzinnig. En tenslotte: de Koning
Charles, die uit dit stuk voor ons oprijst, is, his
torisch juist of onjuist, een zeer aannemelijke,
boeiende figuur, die Shaw's voorliefde voor criti-
schen humor heeft overgenomen en die ervoor
zorgt, dat men enkele uren geboeid blijft luiste
ren naar een niet te stelpen reeks geestige uit
spraken over het Engelsche volk en zijn bewogen
historie in de zeventiende eeuw.
Shaw voert zijn Koning ten tooneele in het huis
van den beroemden geleerde Isaac Newton, van.
wien men zich herinnert dat hij, onder een boom
liggende, een appel op zijn neus kreeg en aldus
de „uitvinder" werd van de zwaartekracht. Ook
deze eerbiedwaardige figuur moet het ontgelden:
Shaw laat hem, op verzoek van zijn huishoudster,
met ingewikkelde logarithmen uitrekenen hoeveel
driemaal zeven is, terwijl een vischkoopman het
binnen enkele tellen op zijn vingers doet. Doch al
grijpt de strijdlustige Ier Newton's figuur aan om
een loopje te nemen met de „droge" wetenschap:
over het algemeen komt Newton er gunstig af en
blijft hij de sterke figuur in het midden der bonte
intrigue.
Op zekeren morgen wordt Newton verrast door
twee niet tevoren aangekondigde bezoekers, Geor
ge Fox, een Quaker de Quakers waren in die
dagen een door de overheid vervolgde godsdien
stige secte en een zekeren mr. Rowney, die zich
achteraf ontpopt als Koning Charles. De lichtzin
nige koning en de strenge Quaker raken natuur
lijk in een wonderlijk twistgesprek verward en
de motieven tot dit gesprek vinden een voor
Charles nogal pijnlijke bevestiging, wanneer de
tooneelspeelster Nell Gwynn, een van 's konings
uitverkorenen, plotseling in Newton's eerbied
waardige woning komt binnenvallen, op zoek naar
haar beschermer. Het karakter van het daarna
gevoerde gesprek laat zich makkelijk raden: een
lichtzinnige koning, een ernstig geleerde, een
streng predikant en een charmante, gevaarlijke
tooneelspeelster, het is een wonderlijke situatie,
door Shaw gebruikt met alle geestigheid waarover
hij beschikt.
De zaak wordt echter nóg bonter: de hertogin
van Cleveland een door Koning Charles in den
adelstand verheven beschermelinge komt den
vorst óók in Newton's huis achterna en alsof dit
nog niet genoeg is. voegt zich bij de twee twisten
de vrouwen nog een derde: de Fransche hertogin
van Portsmouth. Ook 's Konings broer, de streng-
katholieke Hertog van York, James, wordt naar
Newton's huis gestuurd en tenslotte voegt zich bij
dit bonte gezelschap nog een door Charles gepro
tégeerde Hollandsche schilder, Godfrey Kneller.
Met Newton's waardige huishoudster, mrs. Bas-
ham, is het gezelschap dan compleet en vangt het
brillante steekspel der bon-mots eerst recht aan.
Shaw's doel is kennelijk den veel omstreden
vorst in een gunstiger daglicht te stellen dan hij
ook op grond van zijn achtervolging in Newton's
woning verdient. Hij slaagt daarin zonder eenigen
twijfel, dank zij zijn zeer gevatte dialogen, waar
van die met den Hertog van York de voornaamste
en de sterkste is: een waarlijk voortreffelijk ge
concipieerd gesprek, dat een zeldzaam scherpe
analyse geeft van wat Shaw ziet als de voornaam
ste gebreken van het Engelsche volk. Het Engel
sche volk, luidt de voor rekening van Shaw ge
laten conclusie, wil niet worden geregeerd, het
wil alleen een koning en Charles' vernuftige poli
tiek van geven en nemen is op dit beginsel geba
seerd. Zijn vader, Charles I, werd onthoofd omdat
hij strenk probeerde op te treden; het doel van
zijn zoon is zijn hoofd op zijn schouders te hou
den en zijn kroon op zijn hoofd.
Wat men daarna nog op dezen typischen „Le-
bemann" mocht hebben aan te merken wordt
door Shaw vrijwel geheel ontzenuwd in het laat
ste bedrijf: een dialoog tusschen den koning en de
koningin na afloop van den rumoerigen morgen
bij Newton, in de vertrekken van het paleis.
Voor de oogen van zijn ernstige gemalin ver
schijnt Charles daar als de eenigszins wrange fi
losoof, die van den nood een deugd maakt en
die zich alleen met vrouwen en weelde omringt
om zichzelf te handhaven, zich te beveiligen in
oppervlakkigheid en charme. Een feitelijk droef
geestig man, die zijn moeilijke lot op wijsgeerige
wijze draagt. Het eenige rustpunt in zijn rumoe
rige leven is zijn wijze. Portugeesche vrouw en
het Is ook op haar verzoek, dat hij belooft als
vroom katholiek te sterven.
Of Shaw's pleidooi voor Koning Karei overtui
gend is in historisch opzicht, moge anderen ter
beoordeeling worden overgelaten: in artistiek
opzicht Is de verdediging echter overtuigend ge
slaagd. Dit wil ook weer niet zeggen, dat „In good
King Charles's golden days" een geheel geslaagd
tooneelstuk is: evenals de meeste van Shaw's
latere stukken heeft het weinig actie en is het
vrijwel uitsluitend een aaneenrijging van brillan
te, vernuftige en geestige dialogen, gedragen door
een sprankelenden humor, een scherpe visie en
een waarlijk opmerkelijke vitaliteit. Shaw zelf
noemt dit nieuwe stuk history lesson" en men
doet het best het ook als zoodanig te aanvaarden,
en kan het wellicht beter lézen dan zien en wan
neer men het leest zal men het en-aren als een
ongemeen brillant betoog over een merkwaardige
episode in de Engelsche en Europeesche geschie
denis, geschreven door een zeer origineelen, fon
kelenden geest.
GABRIëL SMIT.
In good King Charles's golden days", a his
tory lesson by Bernard Shaw. Constable Co
Ltd., London 1939.