Na drie jaar weer naar Canada Litteraire Kantteekeningen. CföiUtW br Srniaie ftrnffrrr. ZATERDAG 3 FEBRUARI 1940 HAÏRCEM'S DSGBEAD genwoordig. Zejzijn volkomen te vergelijken met de oude wapenschilden, die men hier en daar bij voorbeeld in Friesche kerken nog kan aantreffen Een groep Indianen heeft onder leiding van een priester een groote houtzagerij opgezet, die geheel door waterkracht wordt gedreven. Toen het be drijf feestelijk was in werking gesteld kwam een der oudste opperhoofden naar den priester toe en zeide hem dat hij nu graag zou sten-en. In vroe- Door Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN Wij varen in de Inside Passage, binnendoor zou den wij in het Hollandsch zeggen, een merkwaar dig net van zeestraten, kanalen en riviermonden, tusschen kusten, die voorbestemd zijn om een rijke bevolking te onderhouden. Wij weten nog erg weinig van die eerste bewoners van Amerika. Ze zijn over de Beringstraat gekomen, waar schijnlijk over het winterijs, maar ook als ze boo- Totem Indiaan met zijn vrouw. De dekens zijn met paarlmoeren knoopen versierd. ten hebben gebruikt moet de kust bezuiden de Aleoeten hun zoo onherbergzaam en gevaarlijk hebben toegeschenen, dat zij zonder twijfel door het binnenland heen, door de groote valleien van de Yukon, de Peace river en dergelijke de groote vlakten van Amerika hebben bereikt. Daar van daan hebben zij zich ook oostwaarts en zuid waarts over heel Noord-Amerika uitgebreid, zelfs tot in het uiterste puntje van Zuid-Amerika, maar een kleine groep is weer westwaarts gegaan tot zij herbergzamer kusten van den Stillen Oceaan bereikte. Zij ontdekten de Inside Passage, waar schijnlijk al een paar duizend jaar geleden. Ze kwamen uit het binnenland en kenden zijn rijk dom aan wild en de bruikbaarheid van den ceder boom. In kreeken en zeearmen was het zelfs met hun booten veilig en voordeelig visschen. Voedsel was zooals aan alle kusten in groote hoeveelheid voorradig, de cederboom leverde bast, die gemak kelijk kon worden gevlochten tot touwen, met zoo fijnen vezel, dat ze ook bruikbaar was voor spin nen en weven, vooral als voor den inslag wol van geiten of bergschapen kon worden gebruikt. Het belangrijkste was echter dat de cederboom niet alleen groeide in mooie, lange, rechte stammen, maar dat het hout zich heel gemakkelfjk met primitieve hulpmiddelen liet splijten tot werkelij ke planken, zoodat in plaats van tenten van ber- kebast en dergelijk gebrekkig materiaal, werke lijke huizen konden worden gebouwd. De eerste reizigers, die deze streken bezochten, zooals Cook en Vancouver, die eigenlijk van Coevorden gehee- ten heeft, spraken al hun verwondering uit over twintig en dertig meter lange huizen, waarvan het dak gedragen werd door boomstammen, die slechts door de samenwerking van vijftig of meer mannen op hun plaats zouden kunnen wor den gebracht. De wanden der huizen waren uit planken vervaardigd, die nooit een zaag hadden gezien. De draagbalken van het dak rustten op verticaal staande boomstammen, die waren be sneden in den vorm van groteske dierfiguren. De ingang was gewoonlijk een ovale holte, gesneden uit een zwaren stam, ook al weer met dierfiguren versierd. Immers wanneer een volksstam gemak kelijk aan voedsel komt, dus rijk is, want dat is eigenlijk hetzelfde, dan ontwikkelen zich al spoe dig de schoone kunsten, die zich in dit geval uitten in houtsnijwerk en beschilderen van de voorgevels der huizen, meest ook al weer met fi guren als adelaar, beqr, wolf, walvisch enz. De beteekenis van de totem. Iedereen weet, dat deze figuren gewoonlijk totem worden genoemd, maar de eigenlijke betee kenis van totemdier en totemgebruik is niet zoo eenvoudig. Pas in den laatsten tijd begint men in te zien. dat de totem eigenlijk niets anders is dan een bescherming van familie en stam tegen in teelt. Over het algemeen worden vergrijpen te gen wat wij goede zeden noemen bij Inlandsche volken niet zoo heel zwaar gestraft, maar bij de totem-Indianen is dat anders. Omgang tusschen mannen en vrouwen van dezelfde totemgroep is niet alleen verboden, maar wordt onherroepelijk met den dood gestraft. De kinderen behooren steeds tot de totem van de moeder. In één huis en In elk dorp en in eiken stam vindt men dus Wol ven, Beren en Adelaars en wanneer een vreemde het dorp betreedt is altijd de eerste vraag tot wel ke totemgroep hij behoort. Dat bepaalt wie zijn gastheer en ook welke omgang hem geoorloofd zal zijn. Voedselovervloed en sierkunst werken eerzucht in de hand. Er komen rijken en armen, edelen en gewone leden van den stam en bovendien bestond hier in dit prachtige, gezegende land nog slaver nij ook. Dat laatste is voorbij, maar van de eer zucht der vroegere bewoners spreken nog vele ge- denkteekenen uit „barbaarsche" tijden, die de kusten van deze prachtige eilandengroep sieren. Wanneer wij Ketchikan, Wrangell of Alert-baai naderen, verheffen zich boven de lage huizen aan den waterkant lange afgeknotte boomstammen die, wanneer we naderen, blijken met allerlei merkwaardige figuren besneden te zijn: de Don- dervogel die hemel en aarde beheerscht, de Arend, de Beer, de Walvisch, de sterkste dieren van lucht, land en zee. die gaarne als voorbeeld werden ge kozen, de Zalm. het hoofdvoedsel, de listige Wolf, totemteekens niet alleen, maar ook uitbeeldingen van sagen en legenden, waaraan een rijk volk gewoonlijk rijk is. Totempalen zijn het. die zich thans eenzaam en verlaten bevinden in drukke straten zoowel als aan verlaten stranden, meest vervallen, soms fraai opgeverfd terwille der toe risten, maar altijd een herinnering aan één die meer wenschte te zijn dan alle anderen en daar om ieder die het hooren wilde uitnoodigde. deel te nemen aan het groote feest, waarbij een totem paal zou worden opgericht ter eere van zijn vader, den machtigste van zijn stam. terwijl die paal te vens bewijs zou zijn, dat de zoon van plan was den vader te evenaren en zoo mogelijk te over treffen. Vele verhalen van dergelijke potlatch- leesten zijn tot ons gekomen en ze vertellen alF J5# de JxUemindUmen aan de Westkust. vaneen ongelooflijke verkwisting, vaak zelfs vernieling van eigendommen. Potlatch zouden we eigenlijk kunnen vertalen door weg-geef-feest. De bedoeling was meer weg te geven, dan vroeger ooit iemand weggegeven had. maar het wegge- gevene zat „aan een elastiekje". Het was voorbe stemd om terug te komen. Wanneer straks de zoon vader geworden is en macht en roem op zijn zoon zullen overgaan, vraagt hij al het geschon- kene terug, maar met een rente van vaak 100 pCt. Men kon zijn vijand niet zwaarder treffen, dan door hem overrijke gaven te schenken, want hij wist dat, als hij een geweer kreeg, hij een kanon zou moeten teruggeven. Wat er bij zoo'n potlatch weggegeven werd overtreft onze verbeelding. Het ging bij wagonladingen. Drie duizend wollen de kens, in den tijd dat de Hudson's Bay Co. die voor 10 dollar per stuk verkocht, zeshonderd zakken meel, vijftig blikken vischolie, tweehonderd vaten gedroogde zalm en zoo ging het maar door. Maar voor dien moest de totempaal gesneden, een stam uit het bosch gehaald, bekapt, gebeeldhouwd en geverfd worden, alles door speciaal daarvoor ge huurde menschen van anderen stam, die zich zwaar lieten betalen. Eenige duizenden dollars contant moesten daarvoor aanwezig zijn. Dan moest de paal worden opgericht, met behulp van alle krachten, dus betalen: dat kon natuurlijk al leen gebeuren na eindelooze maaltijden, orgieën eigenlijk, die weken konden duren en waarbij elke aangezetene eiken dag behalve de geschenken in goederen ook geschenken in zilvergeld moest ont vangen. Toch beweren sommigen, dat dit maat schappelijk systeem, want dat was het eigenlijk, groote voordeelen had, want wanneer een vader vroeg kwam te sterven bestond zijn erfenis uit een groot aantal wijd en zijd verspreide vorde ringen, naar aanleiding van giften, die onder zoo veel getuigen waren verstrekt, dat niemand ze ooit kon loochenen. Toch overwogen de nadeelen naar onze, begrippen en verbood de Engelsche re geering het houden van het potlatchfeest. Voor de oude totem wetten kwamen onze Christelijke gebruiken in de plaats. De overmaat aan voedsel werd opgenomen door de conservenfabrieken. De tegenwoordige Westkust Indiaan heeft een sterke motorboot voor de vischvangst: zijn vrouw een naaimachine, een radio, zijden kousen en een zwartzijden sjaal. En de totempalen staan daar als teekenen van verdwenen grootheid en als her innering aan tijden, dat het reizen langs de West kust veel interessanter moet zijn geweest dan te- ger tijden zou een totempaal zijn opgericht ter herinnering aan deze groote gebeurtenis, die iedereen zou doen weten wat geschied was. Nu waren de tijden veranderd, maar hij wilde toch de eerste zijn om den voorvaderen in den hemel te vertellen dat de Indianen thans hun hout door het water lieten zagen. (Nadruk verboden) Totempaal met dondervogel op Vanc.ouver- eiland. Dit is een rare wereld. Daar heb je nu Thijl Uilenspiegel. Iedereen kent zijn naam. er bestaan kinderboekjes over zijn malle streken, geleerden hebben nasporingen verricht en dikke boeken geschreven om aan te toonen dat hij wél of dat hij niet heeft bestaan, zijn zotte fratsen kent men in Duitschland, in Vlaanderen, in Frankrijk, in de Nederlanden en misschien is zijn reputatie nog wel verder door gedrongen. Vanwaar die vermaardheid, vraagt men zich af. Verdient deze kwant werkelijk de on sterfelijkheid? Is hij geestig, scherpzinnig, ge slepen, satyriek, behendig, vreeswekkend? Neen hij is alleen maar vies Dit is een rare wereld. Ik heb Uilenspiegel's wederwaardigheden ge lezen. Ik dacht er iets in te vinden van humor, van jolijt, van levensdrift; ik vond ontstellende flauwiteiten en veel faecaliën. Over dit laatste zal ik maar zwijgen. Het toppunt van grappigheid in dit genre is de weddenschap van den pastoor met Thijl dat hij midden in de kerk zijn behoefte zal doen. Thijl neemt een ellemaat mee, constateert dat de eerwaarde heer zes voet naast de middel lijn van de kerk is neergehurkt en wint dus. Het ergste is, dat ook de „nette" grapjes bij massa's van hetzelfde hout gesneden zijn. Thijl vat nu eenmaal alles letterlijk op. Als de wagen maker hem beveelt een koets „flink" te smeren, kloddert hij het heele voertuig van boven tot onder vol vet; als de kleermaker hem opdraagt nog gauw even een paar mouwen in een jas „te gooien", blijft hij de heele nacht bezig de mouwen tegen het costuum aan te smijten; als hij een éénoogige dienstmaagd moet helpen, haalt hij voortdurend een halve emmer water in plaats van een heele; als hij boven op zolder „in den mane schijn" meel moet zeven, zeeft hij buiten het raam; als hij „achter elkaar" twee schoenen moet repareeren, naait hij den hiel van den eenen aan den teen van den anderen vast; als hij een cos tuum zoo moet herstellen dat men „geen steek" kan zien. kruipt hij ermee onder een ton; als zijn meester hem uitscheldt en zegt: „Verlaat daar enboven mijn huis!" loopt Thijl naar den zolder, breekt een paar pannen weg en laat zich langs dak en gootpijp naar beneden glijden. Een an dere baas zendt hem weg met de woorden: „Ruim mijn huis!" en prompt gaat Thijl alle meubelen uit het raam smijten. In dezen stijl past ook de aardigheid die Thijl als kind uithaalde, toen een ruiter te paard zich over de onderdeur boog. vra gend; Is er niemand thuis? en de hooggeestige schalk antwoordde: Anderhalf man en een paar- dekop. Deze uitdrukking heeft nog heden burger recht in de Nederlandsche taal. Ik heb werkelijk gezocht naar iets dat op geest leek „Honi soit qui mal y pense" vertaalt Thijl door „Hongersnood maakt smalle pensen" en men denkt: 't Kan er desnoods mee door. Maar als dit grapje nu de edelste uiting van humor uit het ge- heele boekje blijkt te zijn, verzucht men toch weer: Dit is een rare wereld. Thijl Uilenspiegel is Relnaert de Vos in men- schelijke gedaante, maar hoe oneindig ver steekt het felle dier met den rooden baard uit boven den zotten zwerver. Reinsert is slecht, is roof zuchtig, is een bedrieger, goed. Maar bovendien is hij een psycholoog en zijn kennis van de men- schelijke (dierlijke) natuur stelt hem in de ge legenheid de zwakke zijden zijner tegenstanders op te sporen en daarvan gebruik te maken. Bruun de beer wordt het slachtoffer van zijn snoep- zucht, Nobel de leeuw van zijn gelddorst, Belijn de ram van zijn ijdelheid. Een enkele maal specu leert inderdaad ook Thijl op de domheid der massa: hij verkondigt den verzamelden kleer makers de groote en nieuwe wijsheid dat zij nim mer moeten vergeten een knoop in hun draad te maken, daar deze anders weer door het oog van de naald glipt. Maar terwijl de streken van het looze Reintje altijd gebaseerd zijn op zelfverdedi ging en zelfhandhaving, strooit Thijl zijn grollen maar in den wind, dikwijls zelfs tot eigen schade. Voor dit laatste is wel een verklaring te vinden. Al mag wellicht aangenomen worden dat om streeks 1300 door Duitschland een zwervende handwerksman trok die Thijl of Thill heette, geboren in het Brunswijksche plaatsje Knitt- Jhifi UiCenspieyeC. lingen, en te Mölln in Meckelenburg in 1350 be graven, zeker is, dat dit heerschap niet Uilen spiegel heette en dat de meeste zijner streken pas later te zijnen laste zijn gekomen. Bij allerlei vroegere auteurs vindt men grappen en boerte- Illustratie van Albert Hahn Jr. in De Coster's Uilenspiegel. rijen welke als twee druppels water gelijken op die van Thijl en het is met hem dus gegaan als met den beroemden student Himpe op wiens naam ook tallooze studentenstreken staan, waar aan hij volkomen onschuldig was. En wat den naam betreft: in de 16e eeuw bestond de zegs wijze ,.de mensch ziet zijn eigen gebreken even min als een uil zijn leelijkheid in een spiegel". De naam doelt dus kennelijk op den wijzen nar om wien de wereld lacht, zonder te begrijpen, dat zij lacht om haar eigen gebreken, haar eigen dom heid. Waarschijnlijk is de historische Thijl een slimme boerenjongen geweest, een vagebond wiens grootste genoegen er. in bestond den stede ling, hij zij middenstander, edelman, geestelijke of geleerde, niet slechts 'voor den mal te houden, maar ook zooveel mogelijk schade toe te brengen. Het is boersche sluwheid, die in Thijl de hoogste triomf viert, maar dat heeft men niet begrepen en zoo zijn in den loop der jaren talrijke ware of verzonnen schelmstukken aan de oorspronkelijke toegevoegd, ofschoon zij in het genre niet pasten. De oudste Duitsche Uilenspiegel dien wij over hebben werd in 1519 te Straatsburg gedrukt. Men heeft dit boekje wel eens toegeschreven aan een zonderling geleerde dier dagen, den Franciscaner Dr. Thomas Murner. een zwerver met een scherpe tong en een scherpe pen. De oudste Nederlandsche uitgave, waarvan het eenige bekende exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen wordt bewaard, dateert waarschijnlijk van 1512. Misschien gaan beide uitgaven op een nog oude ren druk terug; in ieder geval is het werk van Duitschen oorsprong. Vandaar is het zijn zwerf tocht begonnen, zijn zwerftocht door de wonin gen der eenvoudigen van geest. Maar de wereld kent ook nog kunstenaars. Kunstenaars zijn menschen die het eenvoudige grootsch kunnen maken. Goethe maakte van den histonschen Dr. Johannes Faustus zijn Faust. Hij hief hem op tot de hoogte van zijn eigen mach tigen geest. En datzelfde deed Charles de Coster met Uilenspiegel. Charles de Coster werd in 1827 te München geboren, maar zijn ouders verhuisden weldra naar Brussel. Verder dan candidaat in de letteren heeft, hij het nooit gebracht en zijn maatschap pelijke loopbaan was één lange, trieste misluk king. Hij weigert zich te schikken, weigert be trekkingen, weigert hulp waardoor hij zich zou moeten binden, leeft van de karige opbrengst zijner pen. En toen. tien jaren voor zijn dood, de Belgische Regeering hem de helpende hand toe stak, was het reeds te laat. Zoo diep stak De Coster in de schulden, dat zijn benoeming in dienst van het onderwijs, geen andere uitwerking had dan dat zijn vele crediteuren beslag lieten leggen op zijn salaris en de armoede van De Coster bleef dientengevolge even nijpend. In 1867 verscheen in het Fransch zijn beroemde werk „De Legende en de heldhaftige, vroolijke en roemrijke daden van Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderenland en elders", een hel dendicht in proza „waarin het bloed zoo rijkelijk vloeit als het bier". Aanvankelijk schijnt het als of d» schrijver den ouden Thijl slechts naar zijn geliefd Vlaanderen heeft overgeplaatst: een aan tal streken van den 16e-eeuwer vinden we, vooral in het eerste der vijf boeken, opnieuw ver teld. Maar wat hoofdzaak was, werd hier détail. Meer en meer groeit de clowneske figuur van het oude volksboek tot het symbool van het stoere, ontembare Vlaanderen, in zijn heroïschen kamp tegen tvrannie en onderdrukking.' Tegelijk met Thijl Uilenspiegel wordt Philips II, zoon van Karei V. geboren en de strijd tusschen hen is als de strijd van het licht tegen de duis ternis, van gewetensvrijheid tegen brandstapel en martelwerktuig. Zoo is dit boek als een visioen geworden, waaraan men uiteraard den maatstaf van historische betrouwbaarheid geenszins kan aanleggen. Onze kennis van het „Voorspel van den tachtigjarigen oorlog" Is zoo groot dat we oogenblikkelijk protest kunnen aanteekenen tegen de wijze waarop tal van feiten worden voorgesteld. De bewering bijvoorbeeld dat Philips opzettelijk den beeldenstorm zou hebben uitge lokt om ketters te kunnen straffen en hun goede ren verbeurd te verklaren, mist niet alleen allen grond, maar is ook psychologisch onzinnig. Als historische roman zou men het boek een vol slagen mislukking moeten noemen. Maar het wil ook iets geheel anders zijn. „Ik ben geen lichaam, maar een geest", zegt Thijl tot de geuzen „Geest van Vlaanderen ben ik". En de geest van Vlaande ren. wij weten het allen, is de lente, de zotteklap in de taveerne, de grove potsenmakerij maar ook de stoere oerkracht die zich niet laat bre ken. „Een kermis rondom eenen brandstapel" heeft een criticus het bock van De Coster ge noemd. Een kaleidoscoop zou men het ook kun nen heeten, een kaleidoscoop van ketterproces sen. rauw realisme, bijgeloof, soldatenleven, van liefde en haat. teer gevoel en heiligschennis, fel van kleur, bijtend van sarcasme, trillend van leven. Evenmin als wij ons Don Quichotte kunnen den ken zonder zijn alter ego, zijn schaduw Sancho Panza. is Thijl bestaanbaar zonder zijn Lamme Goedzak, voor wien de „goddelijke keuken" de eenige menschwaardige verblijfplaats Is. die maar schranst en smult aan gebraden hespen, vette pensen, ortolanen en andere zwaar geuren de en "zwaar op de maak liggende lekkernijen, die ik niet kan thuisbrengen, doch die dit gemeen hebben dat zij slechts verteren in het gezelschap van een onnoemelijk aantal stoopen bier. En door dat zwelgen en brassen verricht hij juist zijn taak. want waartoe anders dient hij, dan om het evenwicht te herstellen en het no bele, geïdealiseerde van Thijl tot de juiste pro porties terug te brengen? Twee zijden van één volkskarakter verbeelden deze beiden en slechts samen vormen zij een eenheid. 0pit Itilttj Jttpfirli lrfrnuart £yf!u!fnfpirafi:gebomf #/0?tm35:unjt*ccf. "ÏPctljc fVlQdmcr &:o»cn #aii fjn {Mfjclu JIic§ go Ufciu Jan van Rhcenen. De Glijbaan. Den Haag, Leopold's U. M. Er zullen deze laatste weken heel wat glij baantjes gemaakt zijn en er zal heel wat pret daarop zijn gemaakt, die met Jan van Rheenen's glijbaan niets dan den naam gemeen heb ben. Met dezen schrijver volgen wij Joep Cas- sel, dan man waarom het in dit boek te doen is, op zijn maatschappelijke glijbaan. Hij start als ontslagen Indisch employé (wegens de crisis) die met negen honderd gulden in patria arri veert, plus de stellige verwachting daar spoedig werk en positie te kunnen vinden, en hij eindigt in het politiebureau als voorhof tot het gevang. Aan de negenhonderd gulden zoowel als aan de verwachting komt binnen een beperkt aantal maanden een eind en Cassel gaat aan den lijve gevoelen dat ook in het vaderland de crisis heerscht, evenals in de cultures, waar hij zoo prachtig gewerkt heeft en vanwaar hij de mooi ste getuigschriften, drie maanden salaris en den vrijen overtocht heeft meegebracht. Wij zien in die maanden Cassel naar beneden suk kelen en rondom hem heen leven wij met toe schouwers en medestanders, die allen min of meer ook lotgenooten zijn voor zoover allen zich gelijkelijk slachtoffers van „de" crisis achten. Het is alles triest en treurig genoeg en het zal den lezer vóórkomen dat het den schrijver er nu niet bepaald om te doen is geweest een opwek kend boek te schrijven. Hetgeen ten slotte zijn zaak is. en niet de onze; wij hebben ons slechts af te vragen of hij er in slaagt de lezers in den mali en zijn lot zóódanig te interesseeren. dat beiden in onzen geest boven de belangstelling, die wij voor het gemiddelde gemengd kranten- nieuws hebben, uitkomen. Ontroert het lot van Joep Cassel ons, of nietdat is de zaak, die aesthetisch van belang is. Het zal den lezer toeschijnen dat de schrijver eenzijdig georiënteerd is, zooais zoo velen in de zen tijd. die alle misère op den breeden rug van de crisis schuiven. Veel misère, waarmee wij in Joep's zwerftochten naar werk en positie kennis maken, bestond onder lichtelijk gewij- zigden vorm, bij voorbeeld dertig jaar geleden, ook reeds en verschillende mislukkingen eener geëmancipeerde jeugd staan tot de crisis, waar door Joep geen werk kan vinden, slechts in ver wijderd verband. Een type als Joep kan in In- die een voorbeeldig asisstent geweest zijn, maar dat hij in dit boek naar den kelder gaat, is reeds in de eerste twintig, dertig pagina's te bevroe den. De schrijver brengt hem daar onmiddellijk in een milieu, waaruit wel overwonnenen, doch geen overwinnaars in den levensstrijd voortko men. En hij loopt daar niet uit. doch past zich vlot aan bij de zeden en gebruiken dier kers- versche relaties, jonge mannen en jonge vrou wen bij' wie, evenais in den ouden schouw burg van Prot in de Plantage geen voorstelling compleet is als er geen bed aan te pas komt. Nu kan men tegenwerpen dat Joep's vertrou wen in de toekomst nog ongeschokt en zijn ne- genahonderd gulden nog vrij intact gebleven zijn. zoodat zijn luchthartigheid door zijn leef tijd verklaarbaar wordt, doch ook veel later, in zijn verloving met He 11a de Roo, blijkt hij een dusdanig praatjesmakend egoïst te zijn. dat het moeilijk wordt in dezen knaap ook maar een VeucAe tucM onthoudt die ook uw banden niet I Onthoudt vóór alles, dat ook ban den door gebrek aan lucht overlijden 1 Controleert regelmatig de banden spanning, vooral thans, nu de bcmden- handel aan banden ligt is dat noodig I sprankeitje van de tijdstragiek te zien en hh slechts als vrij onsympathieke figuur het too- neel verlaat zonder dat de lezer het recht krijst, zijn ondergang aan de crisis te wijten. Er is in dezen Joep Cassel slechts bitter weinig dat den lezer tot mede-lijden dwingt en daardoor verliest het boek zijn kracht, als dwingend kunstpro duct. dat andere bezwaren uit den we<* kon ruimen. Overigens is er in De Glijbaan ook wel te waar- deeren. Veel zelfs, als men het in de fragmen ten zoekt. Daar komen in het verhaal van zijn zwerftochten, op zoek naar een baan. als verzekeringsagent iets later, gedeelten voor, die prachtig de leegte van het één. de hopeloosheid van het ander doen gevoelen. De schrijver kan daar, zonder bewust sarcastisch te zijn. rake dingen in teekenende woorden neerschrijven. En al zal Joep Cassel, voor het gevoel van ons ouderen, in het gezin De Roo zich als een vlegel gedragen, de schildering van die zeer keurige familie is uitstekend en compleet. Joep zelf heeft ook mooie momenten in zijn doen en laten en niet voortdurend is de opstan digheid, die in hem tot uiting komt, even thea traal. Als hij den reclame-teekenaar Dick, die met zijn vrouwtje de kamers boven de zijne be woont. waar zij op een gegeven moment in angst en spanning zitten, te hulp komt met het grootste deel van zijn laatste geld dat geluk kig niet noodig blijkt dan is hij in zijn be- reidwillighed naar twee kanten tegelijk, amu sant en sympathiek. Maar hij kan ook dom heden debiteeren als hij, maatschappelijk om laag glijdend, slechts de maatschappij daarvoor aansprakelijk stelt. Het slot van zijn misère is een tijdelijke ma- terieele voorspoed, door smokkelhandel en an dere min-nobele praktijken verkregen. Door toe vallige omstandigheden krijgt hij daarbij de ge legenheid zich een positie te doen beloven door den directeur eener handelsonderneming, bij wien hij eens vergeefs had aangeklopt. Als die directeur naderhand zijn beloften ontkent, wil Joep hem tegen de vlakte slaan, maar wordt ge grepen en daarmee is voorloopig het verder glij den gestaakt. Veel onderhoudends, veel ordinairs, veel knaps en veel geleuter. Het is geen gladde glijbaan deze. i. H. DE BOIS. Titelblad van de oudste Nederduitsche Tijl Uilen spiegel ,,Eyn Kurzwylich leben van Tyel Uien- spiegel, geboren aus dem land Brunswyck. Wat he selzamer possen bedreben hat syn dage, lustich zo lesen." Nog zijn we niet aan het einde van Thijls avon turen. In de 20e eeuw werd hij opnieuw geboren. „De Nieuwe Uilenspiegel of de jongste Incarnatie van den scharlaken Thijl" verscheen in 1920 en de schrijver. Herman Teirlinck. maakte van zijn held een tijdgenoot. Voor historische anecdoten is in zijn roman natuurlijk geen plaats meer. Wat hij gemeen heeft met zijn voorgangers is zijn zwerversnatuur, zijn felle haat tegen al het maat schappelijke. Zoo blijkt tenslotte toch de gekskap van den ouden Uilenspiegel op vele hoofden te passen. P. H. SCHRÖDÊR. PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE RADIO CENTRALE OP ZONDAG 1 FEBRUARI 1940. Prfogr. III: Danmarks Radio 8.30; Fransch Brus sel 9.20; Ned. Brussel 12.20: V 'ala of diversen pl.m. 2.20; Ned. Brussel 2.50; Fransch Brussel 3.20; Parijs Radio 5.50: Keulen 7.35; Beromunster pl.m. 8.35; Keulen pl.m. 8 45; Parijs Poste Parisicn 9.20; Boe dapest pl.m. 9.30; Fransch Brussel 10.20; Boedapest pl.m. 10.40: Pauze 11.25; Deutschlandscndcr pl.m. 11.30. Progr. IV: Ned. Brussel 8.30; Engeland pl.m. 10.35; Keulen. 11.20; Engeland 11.50; Danmarks Radio 12.20; Fransch Brussel 1.20; Engeland pl.m. 2.05; Danmarks Radio pl.m. 2.35; Ned. Brussel 4.20; Keulen 4.50; Ned. Brussel pl.m. 6.20; Beromunster OUDERAVOND U. L. O. SCHOOL A. In het. gymnastieklokaal van bovengenoemd© school aan de Jacobstraat te Haarlem werd een Ouderavond gehouden, die goed bezocht was. Het hoofd der school dc heer J. J. Klimbie, sprak een welkomstwoord. De heer G. van Doorn uit Rotterdam hield een causerie over het onderwerp „Vereenvoudiging ook bij het U. L. onderwijs?" Hij lichtte toe, hoe hij zich. de vereenvoudiging dacht en bepleitte de noodzakelijkheid hiervan. Vooral de sport en lichaamsoefening achtte hij van groot belang. Zijn rede werd met applaus beloond. Door den waarnemend voorzitter der Ouder commissie, den heer Goïnga, werden eenige me- dedeelingen gedaan over het schoolfonds. Na het benoemen van een controlecommissie kregen de ouders gelegenheid, de leeraren te spreken over hun kinderen, waarvan een druk ge bruik werd gemaakt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 11