Bezoek aan geëvacueerde kinderen
Litteraire
Kantteekeningen.
ZATERDAG 17 FEBRUARI 1940
HA A RE EM'S DAGBT2AÖ
Voor Uu) Stempels:
Zijlstraat 51 tèl.10597
Wat was de wereld klein voor Columbus Ame
rika ontdekte voor Vasco da Gama over den In-
dischen Oceaan naar Voor-Indië voer, voor Balboa
de „Zuidzee" aanschouwde, Pizarro het rijk der
Inca's veroverde, Magelhaes' schepelingen de eer
ste reis om de aarde volbrachten. Wat werd zij
thans groot en belangrijk. Welke onverwachte
schoonheden en rijkdommen rijkdommen voor
al! stelde zij ten toon. Met welke vreemde ver
halen over menschen, dieren en planten keerden
de zeevaarders naar huis terug. Hoe anders waren
de zeden en gebruiken, de levensopvattingen en
geloofsovertuiging dier verre volkeren. Het oude
Europa werd opgeschrikt. Met zijn alleenheer
schappij was het thans afgeloopen. Onweerstaan
baar trok het nieuwe, het onbekende aan. Door
zwerfzucht en gouddorst gedreven scheepten tal-
loozen zich in en de meesten zagen het vaderland
niet weer. Maar zij die na duizend #varen het
Gulliver in Lilliput.
hoofd te hebben geboden, den voet weer op vader-
landschen grond zetten, zij verhaalden opnieuw
van wat zij hadden doorleefd en ervaren. In die
vérre landen lagen ontzaglijke rijkdommen opge
stapeld, hier trof men de ruwste zeden, ginds de
verfijndste beschaving aan. Zij verhaalden, die
mannen en een rijke fantasie vulde feilloos alle la
cunes in het relaas hunner belevenissen aan.
In de literatuur der volgende eeuwen vindt men
een duidelijke weerspiegeling van het nieuwe dat
de wereld had leeren kennen. Tot bij Rousseau en
Chateaubriand neemt men ze waar en Robinson
Crusoë is duidelijk geïnspireerd op oude scheeps
journalen.
Hoe aanlokkelijk zijn die exotische landen, hoe
vreedzaam leven die primitieve menschen, onbe
kend met de diepste instincten van den Euro
peaan: geldzucht en heerschzucht. Zoo zouden wij
toch eigenlijk ook moeten leven, zonder oorlogen,
zonder haat en nijd, in gemeenschappelijken ijver
werkend aan den opbouw onzer maatschappij tot
aller heil en voorspoed. En zij die over deze pro
blemen nadachten, schiepen in hun werken ideale
landen, bevolkt door ideale menschen, en zij hiel
den die beschrijvingen den landgenoot voor, opdat
hij zou leeren inzien wat aan zijn levenswijze, aan
zijn maatschappelijk inzicht ontbrak. Zoo ontstaan
boeken als Utopia, Oceana, Nova Atlantis, de Civi-
tas Solis (Zonnestaat) en andere. Al deze romans
stellen zich bewust buiten de Christelijke levens
opvatting, hun auteurs laten hun gedachten slechts
vluchten naar een droomenrijk, waarin zij naar
hartelust de hervormingen en verbeteringen kun
nen invoeren, die in hun eigen staat zoo moeilijk
tot stand te brengen zijn.
Slechts ten deele behooren de wonderbare rei
zen van Gulliver in deze reeks zoogenaamde
„staatsromans" thuis. Hun auteur, Jonathan Swift,
was geen wijsgeer, geen hervormer, geen idealist.
Hij wil niet opvoeden in mild begrip van 's men
schen kortzichtigheid, hij wil striemend geeselen.
Hij zoekt niet het goede in de maatschappij om dat
met zorg en liefde tot ontwikkeling te brengen; hij
zoekt het slechte, lage en belachelijke om dat in
zijn zielige naaktheid aan het rr.ensehdom te too-
nen. Hij bouwt niet op, maar breekt af. Hij laat
Gulliver vier reizen doen, maar pas op de laatste
treft hij een wereld aan waar de idealen van o^de
en zedelijkheid tot werkelijkheid zijn geworden.
Maar ook daar gaat de schildering van het goede
op in de hekeling van het slechte.
Zoo'n verhaal moet het stempel der waarheid
dragen en de inleiding geeft dan ook een verant
woording van een gefingeerden heer Richard
Sympson, die vertelt hoe hem de nagelaten papie
ren van zijn vriend Lemuel Gulliver in handen
zijn gekomen precies zooals later Van Lennep
een historisch geurtje aan zijn Roos van Dekama
geven zal. Een portret van den heer Gulliver zei
ven komt de illusie nog versterken en ook kaar
ten van de bezochte landen ontbreken niet.
Gulliver verhaalt dan hoe hij in de medicijnen
studeerde, tot dat doel twee en een half jaar col
lege liep in Leiden een stad in werkelijkheid
door Swift bezocht scheepsarts werd, trouwde,
zich in Londen vestigde, maar later opnieuw zee
koos. Een orkaan verplettert zijn schip tegen de
rotsen, de reddingboot slaat om en Gulliver zwemt
tot hij in ondiep water komt. Geheel uitgeput be
reikt hij de kust van een eiland en valt in het gras
w slaap. Wat volgt is bekend: Gulliver ontwaakt,
•an handen, voeten en haren vastgebonden met
ontelbare dunne draden en op zijn borst loopen
mannetjes rond van omstreeks 15 c.M. lengte, de
Lilliputters. Him maatschappij is een caricatuur
van de Engelsche uit Swifts eigen tijd: er is een
domme, heerschzuchtige koning, er zijn ministers
wier handelingen uit eigenbelang en ïjdelheid
voortspruiten, er zijn partijen die geschillen heb
ben over nietigheden. Maar alles is tot een twaalf
de van de normale grootte teruggebracht en wat
in werkelijkheid de oorlogen tusschen Engeland
en Frankrijk waren, zijn nu twisten over de vraag
of men het kopje van een ei aan den spitsen, dan
wel aan den stompen kant moet afslaan. Wat zijn
al die geschillen klein en nietig in deze proporties
gezien, wat is al dte hoogmoed, die eigenwaan, die
machtswellust onbeteekenend bij deze dwergjes.
En wat zijn ze het eigenlijk evenzeer in onze we
reld. Die les leert ons de eerste reis. Maar er zijn
ook goede dingen in Lilliput en Gulliver maakt
daarover natuurlijk ook zijn opmerkingen. Zoo is
het kindermeisjes op straffe van publieke geeseling
verboden, kinderen griezelige verhalen te vertel
len. De opvoeding is gelijk voor jongens en voor
meisjes, want een verstandige man zal ook een ver
standige en prettige vrouw willen hebben.
De tweede reis brengt onzen held naar Brob-
dingnag. het land der reuzen, een schiereiland aan
de Westkust van Noord-Amerika. Nauwelijks aan
wal gekomen ontwaart de onfortuinlijke scheeps-
QuCCiaei& Reizen^
I arts een wezen, twaalf maal zoo groot als een
mensch, met een stem die rolt als de donder cn
oogen als soepborden. Gulliver vlucht een koren
veld in, dat hem een oerwoud toeschijnt, maar de
maaiers vinden hem als hij wanhopige pogingen
doet aan de zwaaiende zeis te ontsnappen. Als cu
riosum brengen zij hem bij hun meester, die hem
in een kooitje zet en de zorg voor het merkwaar
dige „insect" opdraagt aan zijn dochter Gluindal-
clitch. Wanneer van alle zijden de Brobdingna-
geezen samenstroomen om het wonderdiertje te be
kijken, gaat zijn baas met hem de kermissen af
reizen en verkoopt hem tenslotte aan de Koningin,
die het dwergje veel aardiger vindt dan haar hof
nar. Nu heeft de schrijver de gelegenheid de En
gelsche staatsinstellingen te vergelijken met die dei-
reuzen en natuurlijk winnen de laatsten het. al
zijn ze volstrekt geen ideale wezens. Gemoedeli.ik-
ironisch verhaalt Gulliver van hun wetten die
maar 22 woorden mogen tellen en desondanks vol
komen duidelijk zijn. Het schrijven van wetscom-
mentaren is streng verboden. Op school leeren de
kinderen dingen waaraan ze in hun later leven iets
hebben. Als Gulliver een uiteenzetting geeft over
buskruit en de werking van geschutvuur, :s de
Koning tot diep in zijn ziel geschokt. „Hoe is het
mogelijk", roept hij uit. „dat zoo'n nietige aard
worm er zulke onmenschelijke denkbeelden op na
houdt en er op zoo'n onbewogen toon over spreekt,
alsof al die bloedige tafercelen en al die vernieti
gingen hem in het geheel niet schokten!"
De kooi waarin Gulliver is opgesloten, wordt
door een roofvogel opgenomen en in zee gewor
pen. Zoo drijft hy rond, tot hij wordt opgepikt.
De derde reis brengt den scheepsarts op een
drijvend eiland, Laputa, dat bewoond wordt door
een merkwaardige menschensoort. Deze wezens
dragen het hoofd scheef: één oog is naar den he
mel, één naar binnen gewend. Ze zijn astronomen
en mathematici, p'nilosophen en uitvinders en
Swift hekelt in hen de officieele wetenschap van
zijn tijd.
Maar het bitterst is de satire op de vierde reis
die leidt naar het land der Houythnhnms. Hier
wonen met rede begiftigde paarden, die de heev-
schende klasse vormen, terwijl de Yahoos, die
menschelijke gedaante hebben, stomme, redelooze
en gewetenlooze dieren zijn. Natuurlijk moet Gul
liver bewijzen dat-hij niettegenstaande zijn uiter
lijk, geen Yahoo is, maar het valt hem buitenge
woon moeilijk. De mensch staat niet zoo heel ver
van het wilde dier af! Weer komt het oorlogs-
vraagstuk ter sprake. De paardenkoning vraagt
verbaasd, welke redenen er toch kunnen zijn om
elkaar te vernietigen en Gulliver geeft een op
somming die ook voor onzen tijd waarde heeft:
een der ooi-zaken is, zegt hij, de kwestie of het
beter is een zwart hemd te dragen dan een wit,
een rood of een bruin. Jarenlang heeft men ge
streden over de vraag of brood brood is of vleesch
en of wijn wijn is of bloed. De toespeling op de
godsdienstoorlogen is duidelijk. Maar de
Houyhnhnms begrijpen er niets van: bij hen regeert
alleen het gezonde verstand. Advocaten zijn er on
bekend en als Gulliver hen beschrijft als „indivi-
PMoiUoo P N/v* V»
IN.0W 5»\t,
6und A
WA?
ALifliput.
PiTcovcrcd.A J).i6gg
SM
Kaartje van Lilliput.
duen die van hun vroegste jeugd worden opgeleid
in de kunst met veel woorden te bewijzen dat wit
zwart is of zwart wit, al naar de betaling die zij
ontvangen", rijst hun eerbied voor den homo sa
piens niet buitengewoon. Zoo krijgen ook de ge-
neesheeren een veeg uit de pan en in het bijzonde*-
wordt de vraatzucht gehekeld, de oorzaak van al
lerlei ziekten van de staatslieden blijft evenmin
iets over, want de deugden der paarden -.ijn
vriendschap en welwillendheid niet ten opzichte
van de individuen, maar ten opzichte van het ge-
heele ras.
Als Gulliver van deze reis thuis komt. walgt hij
van de menschen. Zijn vrouw, overgelukkig over
zijn terugkeer, valt hem om den hals. maar Gul
liver bezwijmt van afkeer. De nabijheid van men
schen is hem ondraaglijk geworden, hij leidt een
kluizenaarsleven in zijn eigen huis met als eenige
vrienden twee paarden die hem verstaan en tot
hem spreken.
De conclusie waartoe Swift in zijn Gulliver komt,
is wel verschrikkelijk: de mensch het afzichtelijk
ste, hatelijkste, domste, laaghartigste en vieste
schepsel ter wereld. Hij die zoo oordeelt moet wel
op de grievendste wijze in het menschdom zijn te
leurgesteld. Alleen een gedesillusioneerde, een cy
nicus, een misanthioop kan zoo ooraeelen. F.n het
leven van Swift is ook werkelijk vol van ontgoo
chelingen geweest. Zijn brandende eerzucht deed
hem haken naar een machtspositie; het lat maakte
hem tot een armen predikant op een Iersch dorpje.
Het lijkt waarschijnlijk dat het derde en vierde
deel der reizen betrekkelijk lang na het eerste cn
tweede zijn geschreven en dat daartusschen het
leven hem weer een klap heeft gegeven. Want in
de eerste deelen is wel ironie, maar geen sarcasme,
wel spot, maar geen haat. Voor den gewonen lezer
zijn ze het aantrekkelijkst en in diverse verkorte
uitgaven genieten de kinderen aller landen er nog
steeds van. Maar de latere reisverhalen zijn te zeer
vervuld van niet altijd verantwoorde afschuw en
minachting, waardoor de vele scherpe waarheden
die Swift debiteert, ook aan kracht inboeten. Toch
zal wie ze leest herhaaldelijk moeten erkennen,
dat deze meedoogenlooze afstraffing verdiend is,
dat wij menschen op beschamende wijze in de ver
vulling van onze eenvoudigste plichten zijn tekort
geschoten. Na ruim tweehonderd jaar heeft Swifts
boetpredicatie nog niet aan actualiteit verloren.
En dat is wel het allerbeschamendst.
P. H. SCHRiiDER.
IN FINLAND
In Finland alleen onderwijs per radio
Op reis
naar Hangö
Onze bijzondere medewerker schrijft:
ERGENS IN HET HOOGE NOORDEN, 12 Febr.
Nee, dit ergens is geen gewichtigdoenerij. Ik
ben gaan kijken naar geëvacueerde kinderen,
omdat ik weten wilde, hoe die het hebben, en het
was minder eenvoudig daarvoor de mogelijkheid
open te krijgen, en de adressen aan de weet te
komen, dan de lezer wellicht gelooven wil. Maar
goed: ik ben dan ergens in een dorpsschool. Laat
ik u eerst mijn gezelschap mogen voorstellen:
voorop onze chauffeur, prof. dr. Georg von Wendt,
hoogleeraar in de physiologie aan de universiteit
van Helsinki, vervolgens prof. dr. Serge Kar-
cevski, in 1920 voor de tweede maal uit Rusland
gevlucht den eersten keer deed hij het in 1910,
toen hij van revolutionnaire plannen werd ver
dacht en thans hoogleeraar in het Russisch en
het Tsjechisch aan de universiteit van Genève,
en tenslotte de Zweedsche schrijver Albert Vikstén
van wien enkele boeken ook in het Nederlandsch
zijn vertaald. Ons gezelschap bestaat dus uit vier
man, die vijf nationaliteiten hebben (Karcevski
is Rus, maar ook Zwitser) en vijf moedertalen
erop na houden (Zweedsch, Finsch, Fransch, Rus
sisch en Nederlandsch). Gij zult het vermaak van
onze conversatie te gretiger begrijpen, indien gij
verneemt dat Vikstén geen vreemde talen spreekt,
Karcevski alleen Fransch, prof. von Wendt beter
Duitsch, en dat wij meerendeels in Finsch-spre-
kend gebied reizen. Maar geen nood: wij redden
ons best! En al zoeken wij af en toe naar een
woord stof voor gesprek is er meer dan ge
noeg. Karcevski heeft Russische gevangenen be
zocht. Ik verneem van hem, dat alleen de eerste
troepen slecht uitgerust en op de koude niet be
rekend waren, en voor dat zonderlinge verschijn
sel geeft hij de volgende verklaring. „De Russen",
zoo zegt hij, „hebben op hun Poolschen veldtocht
vijfhonderd man verloren, en rond zeshonderd
werden gewond. Oost-Polen bood immers geen of
nauwelijks tegenstand. De Oekraïners, die er
woonden, voelden zich door Warschau onder
drukt en de Joden, die men er in grooten getale
vond, waren doodsbang, dat de Duitschers zouden
komen. Gevolg: een militaire wandeling. Nu
schijnt de Russische informatiedienst bijzonder
slecht te zijn. Men heeft in Moskou geloofd, dat
een soortgelijk verloop van zaken zich in Finland
zou voordoen. Er werd gerekend op een Finschen
volksopstand bij het binnenrukken van de Rus
sen in het land. Daarom was er geen sprake van
een goed uitgerust leger. Eerst toen bleek, hoe
hardnekkig de Finnen tegenstand boden is Mos
kou tot het zenden van beter geëquipeerde solda
ten overgegaan. De 44ste divisie, die bij Suomus-
salmi door de Finnen vernietigd werd, was vol
ledig uitgerust, ook wat de kleeding van de sol
daten betreft. Maar aan de organisatie en de lei
ding schijnt letterlijk alles te ontbreken".
Terwijl prof. Karcevski vertelt, glijdt de auto
over dik besneeuwde wegen en door prachtig
dennebosch. Prof. von Wendt, de stuurman,
draagt een uniformpet en een overjas van mili
taire kleur. Hij heeft, buiten zijn wetenschappe
lijk vak, waarin hij, naar ik verneem, een groote
reputatie geniet, maar één hobby: het verkeer in
al zijn vormen. Hij was het, die in Finland de
luchtvaart startte, hij ook, die, op grond van een
veeljarige ervaring op den weg. verschillende be
langrijke verbeteringen in de Finsche verkeers-
wetgeving voorstelde. Ik hoor bijvoorbeeld, dat
Ihet onbeantwoord laten van een signaal straf-
jbaar wordt gesteld. Maar wijzelf loopen geen
kwade kansen: prof. von Wendt houdt zich nauw
lettend aan wat gedeeltelijk zijn eigen voorschrif
ten zijn! Hij is van staatswege verkeersinspecteur
en daaraan dankt hij het ook dat hij, in tegen
stelling tot de meesten, vrij rijden kan: de ben-
zine-hoeveelheden voor particulieren zijn krap
gemeten hier en een tocht, zooals wij er nu een
maken kan er bij zoo wat niemand af. Wij volgen
een sterk golvenden weg, die telkens tot over
schakelen dwingt, en na een honderd kilometer
moeten de sneeuwkettingen om de achterwielen
gemonteerd worden: wij komen er anders niet
door. Volgden wij eerst een breeden betonweg, nu
slaan wij af, een smalleren op, die later door een
nog onaanzienlijker wegje gevolgd wordt. Wij zijn
nog in hoofdzakelijk Zweedsch sprekend gebied.
Niemand behoeft mij dat te vertellen, dat doen
de plaatsnaambordjes. Zij zeggen in twee talen
met Zweedsch als bovenste: gig bevindt u in twee
talig gebied met een Zweedsche meerderheid. An
ders staat Finsch bovenaan. Geeft het bordje den
plaatsnaam in het Finsch, dan wonen er hoog
stens 10 pCt. Zweden, en staat de naam er alleen
in het Zweedsch, dan zult gij er niet meer dan
één Fin op tien Zweden aantreffen. Het systeem
is practisch en voldoet uitstekend. Overigens is
door den oorlog alle scherpte van het talenvraag
stuk afgeslepen. Finnen, wier kinderen naar Zwe
den geëvacueerd worden, beschouwen het als een
voordeel dat ze zoodoende meteen Zweedsch lee
ren, en Hufvudstadsbladet, de grootste Zweedsche
courant van Finland, geeft tegenwoordig een ru
briekje voor zelfonderricht in het Finsch.
De auto stopt. Wij staan voor een eenvoudig
steenen gebouw: een school. Hier wonen nu een
kleine veertig kinderen uit Helsinki en in de naas
te omgeving bij particulieren zijn er nog meer
ondergebracht, 's Middags komen ze allemaal bij
elkaar, want het eten geschiedt gezamenlijk in de
school. De stemming onder de jeugd ik hoor,
dat de leeftijden varieeren van één tot tien Jaar
blijkt gelukkig voortreffelijk. Ons bezoek is
hartelijk welkom en wij moeten alles bekijken: de
boekjes, waaruit ze het alfabet leeren, een bloem,
die ze zelf kweeken of speelgoed, waarmee ze den
tijd dooden. Maar ook den schuilkelder, waarin
ze een heenkomen zoeken zoodra in het dal, waar
in de school ligt, de sirene begint te loeien. Tot
nu toe krijgen de kinderen geen onderwijs. Minis
ter Hannula ik liet het u al weten heeft er
overwegende bezwaren tegen, dat er veel kinde
ren in één gebouw ondergebracht zijn gedurende
een groot gedeelte van den dag: een bombarde
ment kan dan een verschrikking worden. Verre
weg de meeste kinderen zijn dan ook óf in Zwe
den en Noorwegen óf bij particulieren in Finland.
Maar de oorlog is van onbekenden duur, en men
heeft nu, teneinde de kinderen niet heel dien
oorlogstijd zonder onderwijs te laten, een beroep
gedaan op die uitkomstbrengende uitvinding: de
radio! Morgen houdt minister Hannula de ope
ningsrede voor het microfonisch onderwijs Op
vaste uren zullen de pleegouders op het platte
land de radio aanzetten en onderwijzers zullen
Een internationaal journalist van
Hollandsche afkomst: Pieter van
Paassen De dagen onzer ja
ren. Amsterdam, Bigot en van
Rossum. N.V.
De Hollanders die in de groote journalistiek van
het buitenland naam hebben gemaakt, zijn
meen ik spoedig geteld. De Twentenaar Jules
Hedeman, die kort voor den vorigen oorlog -veel
van zich deed spreken als reizend politiek redac
teur voor groote Fransche bladen, staat in mijn
herinnering nog vrijwel afzonderlijk. De Ameri-
kaansche Hollander Willem Hendrik van Loon' is
in de Vereenigde Staten een populair feuilleton-
nist geworden, maar aan directe verslaggeverij
heeft hij nooit zoo heel veel gedaan. Trouwens,
ook daarin heeft het eigenlijke vak in den loop
der jaren veranderingen ondergaan en aan een
type als de beroemde De Blowitz van de Times, die
in Bismarck's jaren zelf een rol van beteekenis te
vervullen had, is in onzen tijd, met zijn veel ge
compliceerder inlichtingendiensten, niet meer
zoozeer behoefte. Dat er zoo weinig Hollanders
in de buitenlandsche bladen een interessante po
sitie bezet hebben, is zoo vreemd niet, al mag dan
onze gemakkelijkheid om vreemde talen te leeren
ook geprezen worden: maar juist door dat kleine
aantal is het zoo vreemd dat wij nog nooit van
Pieter van Paassen gehoord hadden, alvorens dit
zeer amusante en onderhoudende boek van bij de
400 pag. ons in handen kwam, in een Holland
sche editie, nadat de Amerikaansche haar lezers
bij honderdduizenden had kunnen tellen. Of dit
boek een vertaling, een bewerking of een omwer
king van verschenen artikelen is, wordt niet ver
meld en interesseert ons verder ook niet.
Zooals zoo velen is ook Van Paassen langs een
omweg in de journalistiek beland. Hij vertelt ons
in zijn eerste hoofdstuk van zijn jeugd in het
stille stadje Gorcum. Die eerste schooljaren vallen
dan zoo ongeveer in de negentiger jaren van de
vorige eeuw en het Gorcumsche leven van dien
tijd leeft klaar in zijn herinnering, met al het
kleinsteedsch gedoe, verdeeldheid en kletspraat
die aan een gemeenschap van tien a twaalfdui
zend zielen verbonden zijn. Veel meeningsverschil
wordt beheerscht door den godsdienst; er is de
gebruikelijke wrijving tusschen de orthodoxen en
de vrijen onder de Protestanten.
Zijn eerste onderricht ontvangt hij op een
School met den Bijbel, zooals die inrichtingen
toen genoemd werden. Er heerscht een streng Cal
vinistische geest in zijn omgeving en er is alleen
een Oom Kees een aardige figuur in dit hoofd
stuk die den jongen Pieter nogal sterk be
ïnvloedt door zijn vrijere levensinzichten. Die
oom Kees heeft als schilder in Frankrijk gewerkt.
Ls zeer belezen en heeft groote bewondering voor
Renan, den eersten der dan nog zeer voorzichtige
twijfelaars aan de absolute waarheid der Bijbel
boeken. Pieter zal aan dien oom Kees zijn leven
door een genegen herinnering bewaren, doch zijn
religieus sentiment niet verliezen. Er wordt in
den familiekring zelfs uitgemaakt dat hij voor het
predikantsambt zal worden opgeleid en een aan
vang wordt daarmee gemaakt. Pieter beleeft nog
juist in ons land de geweldige beroering, die door
het einde van den oorlog in Transvaal in het lot
der Boeren veroorzaakt wordt, en dan komt de
dag dat zijn vader met het gezin naar Canada
emigreert, waar hij in het boerenbedrijf een rui
mer bestaan hoopt te vinden. Oom Kees blijft in
Gorcum.
De wijze waarop fieter in Canada zijn theolo
gische studies zal voortzetten voert hem op den
weg van de missie bij de inheemsche bevolking.
Uit de daardoor geboren geheel nieuwe situatie
redt hij zich langzamerhand vrij goed. maar als
in 1914 de wereldoorlog is uitgebroken wordt hem
te kennen gegeven, dat zijn plaats dient te zijn
bij de Canadeesche hulptroepen, die naar Europa
worden uitgezonden. Zoo geschiedt het en als ge
volg daarvan maakt hij den ganschen oorlog
mee, ziet, beleeft en overdenkt veel en staat, in
1920 in Canada teruggekeerd, op straat. De re
geering helpt de teruggekeerden zooveel mogelijk
aan werk, maar het blijft overal, en zeker voor
Plet-er, sukkelen. Eindelijk geeft het arbeidsbureau
hem een paar adressen van krantenredacties
hij wil probeeren verslaggever te worden en
hij boft als hij bij een daarvan een verhaal uit
zijn ervaring zit te doen (het verhaal van de twee
priesters uit Borneo pag. 84 en de hoofdre
dacteur hem opdraagt dat verhaal op te schrij
ven. Het lukt hem prachtig en hij wordt als jour
nalist bij het dagblad The Globe, het familie
blad van Toronto, aangesteld. Van Paassen's
loopbaan heeft een nieuw uitgangspunt gekre
gen, en nu zal hij geen verandering meer behoe
ven aan te brengen. Een paar jaar later wordt hij
door John H. Tennant, den hoofdredacteur van
de Evening World, aangesteld tot reizend corres
pondent van dat blad, met Parijs als zetel. Een
interessante levensbezigheid is dan voor onzen
oud-landgenoot aangevangen.
Wij zullen wellicht uit zijn verhalen later nog
wel eens het een en ander navertellen. Het is er
boeiend genoeg voor. Hij trekt naar Palestina,
waar de moeilijkheden zich gaan opstapelen) hij
maakt den tocht naar Ethiopië mede. en bereist
tijdens den burgeroorlog Spanje langs de beide
fronten: hij voert gesprekken met groote figuren
uit de geschiedenis onzer dagen: Clemenceau,
Lyautey, Mussolini, Hitler enz, en schrijft daar
over in een opgewekten, weinig vermoeienden
stijl. Voor wij echter uit dat vele nog enkele
episodes en tafreelen apart leggen, willen wij den
schrijver en zijn schrijfwijze nog even nader
trachten te typeeren. In het milieu van zijn jeugd
en zijn opvoeding zal men gereedelijk de type
terug vinden, door Van Paassen in zijn werk ver
tegenwoordigd. De ondergrond van zijn denken is
religieus getint, een Christelijk humanitair in
zicht overheerscht zijn persoonlijke beschou
wingen, hy is in wezen antimilltairist en een reli
gieus communisme zou hem vermoedelijk aan
trekken, als hij de bestaansmogelijkheid daarvan
durfde veronderstellen. Zijn beroep bindt hem
echter tegelijkertijd aan de practijken van het
leven, die anders zijn dan velen zich die wen-
schen. Hoilandsch in hem blijft, in het zich neer
leggen bij de feiten, die zekere ironie die nu en
dan tot explosies van woede over gepleegd on
recht leiden kan.
In de wijze waarop hij in zijn correspondenties
voor de verschillende Amerikaansche bladen, die
hij langzamerhand is gaan vertegenwoordigen,
zijn ervaringen opdischt, is hij meer Amerikaan
dan Hollander geworden. Zijn ontmoetingen en
gesprekken zullen ons, nuchterlingen. wel eens
een tikje te zeer aangedikt en voor Amerikaansch
gebruik te verteerbaar voorkomen. Als Van Paas
sen eens per zuivere toevalligheid en voor het
eerst van zijn leven den generaal Lyautey ont
moet, is het wel een beetje veel gevergd aan te
nemen dat die beiden zich ettelijke pagina's lang
in een theologisch dispuut over Pontius Pllatus
en diens militaire plicht tegenover den Christus
begeven. En zoo is er meer in dit overigens bui
tengewoon aantrekkelijke boek, waarop wij nog
wel eens terugkomen.
J. H. DE BOIS
(Adv. Itigez. Med.)
dan door den aether les geven. Het is natuurlijk
behelpen, maar beter wat dan niets. Op den duur
kan men de kinderen ook niet ongestraft laten
lanterfanten. Dat gaat een poosje goed, maar de
werklust raakt eruit en de achterstand groeit
met den dag.
In öe school, waar wij ons nu bevinden, heeft
particuliere hulpvaardigheid raad geschaft. De
kinderen worden op plezierige manier bezig ge
houden. Ik maak kennis met een zevental broer
tjes erf'zusjes, die mij een kwatier later examinee-
ren om er achter te komen of ik al hun namen
goed heb kunnen onthouden. Groote hilariteit als
ik, na een goeden start, Erik en Torsten met el
kaar verwar! De oudste schrijft zijn naam en
evacuatie-adres op een papiertje: ik heb hem een
briefkaart uit Nederland beloofd.
G£ begrijpt overigens, dat de evacuatie ook in
dit ruime land een ernstig probleem is. Vergeet
het niet: veilig is men hier nergens! Onderweg
viel het mij op, dat alle voorbijgangers gestoken
waren in „sneeuwjassen", die men hier voor wei
nig geld kan koopen. Het zijn capes met een wijde
capuchon, die in no-time aangeschoten kunnen
worden en die dienen om den mensch het voor
deel van den cameleon te verschaffen. Finland
is tegenwoordig wit op wit. Ook wijzelf hebben in
de auto onze sneeuwjassen klaar liggen. Gaat het
alarm loeien, dan duiken wij er ijlings in. schie
ten in het bosch en zoeken dekking. Dat is aller
minst een aangename bezigheid! De Russische
vliegers gooien veel bommen op Aabo een dui
zend of drie tot nu toe, op Hangö een twaalfhon
derd (dat is op een paar honderd na evenveel
als er op het oogenblik inwoners zijn!) en krijgen
zij de kans. dan begint 't ergste. Dat is het ma
chinegeweervuur! Dat geeft de man, die het verst
achterin het toestel zit. De loop van zijn mitrail
leur steekt schuin naar achter. Voor den mensch
is er maar één ding te doen, zoo hij gelijk met
ons het geval is geen schuilkelder kan bereiken:
plat op den grond vallen en er het beste van
hopen.
Als wij na ons schoolbezoek even een kopje kof
fie drinken bij prof. Rein. die hier zijn buitenhuis
heeft, vertelt hij, hoe ook in deze contreien, waar
in geen verre verten eenig militair doel te be
kennen valt. de Russen heftig te keer gaan. Ver
leden week verspeelden zij een stel bommen aan
een rij ijsblokken, gehakt uit een bevroren meer
en liggende op den kant. -Blijkbaar zagen ze die
voor iets hoogst gewichtigs aan, Geen wonder dus
dat men het hier als twijfelachtig beschouwt of
men de kinderen wel in het land moet houden.
Met groote dankbaarheid wordt dan ook gecon
stateerd, dat Zweden en Noorwegen bereid zijn
veel kinderen onder te brengen. Ware de reis niet
zoo bezwaarlijk, ook Nederland zou zeker deel
willen hebben aan dezen vorm van voortreffelijke
humanitaire hulp. Overigens hebben wij Neder
landers ruimschoots gelegenheid om ons op an
dere wijze nuttig te maken. De evacuatie en wat
ermee samenhangt kost ook veel geld en men be
hoeft hier niet lang te zijn om te hebben verno
men, hoe erkentelijk Finland Ls voor de vrijge
vigheid die zich in ons land manifesteert.
Ik zal niet treden in een beschouwing over alle
narigheid, die er ook bij de best georganiseerde
evacuatie overschiet. Wie denkt aan de uit elkaar
gerukte gezinnen, aan zieke kinderen, wier moe
ders hen niet bereiken kunnen, aan de zorg en de
verantwoordelijkheid die op de pleegouders komt
te rusten, kan zich van clie narigheid gemakkelijk
zelf een yoorstelling maken. Gelukkig leggen de
Finnen jegens elkander een werkelijk treffende
hulpvaardigheid aan den dag. Alles kan! Overal
is nog wel plaats voor iemand of iets; iedereen is
inschikkelijk en dat geldt voor alle geledingen
van de samenleving. In Helsinki besteedde ik een
middag aan het bezoeken van willekeurige ar
beidersgezinnen Ik liep zoomaar eens hier en
daar aan, en werd vrijwel overal vriendelijk ont
vangen. Een vrouw, die voor zichzelf, haar man
en een dochtertje over één kamer en een keuken
beschikt, bleek nog twee andere door bombarde
ment dakloos geworden buren hartelijk te hebben
opgenomen. De keuken was nu ook slaapkamer!
Elders had men weer andere noodoplossingen be
dacht. Maar ook de villa van prof Rein was in
een soort hotel herschapen en prof. von Wendt
vertelde, hoe hij op den eersten bombardements
dag zichzelf met auto ter beschikking stelde om
menschen de stad uit te brengen. Hij vertelt ook,
hoe hij dien dag toevallig geen reserveband had.
De straten van Helsinki waren hier en daar met
glasscherven als bezaaid. Ergo reed prof. von
Wendt even langs zijn dealer om een reservewiel
te halen. Alles was gesloten en niemand bleek
aanwezig. Maar de ruiten lagen aan diggelen, en
Von Wendt kon dus door een étalageraam binnen
stappen, een wiel van een showroom-auto de
mon teeren en was toen gered. Maar dat behoort
bij de kléine problemen van de evacuatie.
Tegen het vallen van den avond hebben wij,
na een langen rit in een temperatuur, die later 34
graden onder nul bleek te liggen, een van de
meest getroffen stadjes van Finland bereikt. Het
was Ekenas, een kilometer of dertig van Hangö.
Ons doel was, den volgenden morgen naar Hangö
te trekken, waar de Russen verschrikkelijk huis
houden. Zooals gij weet: Hangö wilden ze hebben
als basis voor hun luchtmacht. Nu hebben ze
Baltischport. aan de overzijde van de Golf, op
Estlandsch gebied. Twintig minuten maar en ze
zijn boven Hangö. Tien tot twintig keer per dag
gaat daar het alarmsignaal! Maar ik vertel er
later meer van. Dezen nacht bleven wij in Eke
nas, waar een dorpsche sfeer in een klein, maar
- als altijd in Finland uiterst zindelijk hotel
letje ons omringde. Om even vóór half tien liet
de portier het electrisch licht éénmaal knipperen,
enkele minuten later twéémaal, en op slag van
half tien driemaal. „Hoogste tijd", bleek dat le
beteekenen. Wij stapten dus op. Om half zeven
den volgenden morgen zouden wij naar Hangö
gaan. De Russen komen doorgaans tegen half
negen en vóór dien tijd wilden wij er óók graag
zijn. „Molotof laat ons niet eens uitslapen", zegt
Vikstén ironisch als wij met onze zware laarzen
de trap opklossen.
(Nadruk verboden. Auteursrecht voorbehouden)
9Xat ktet banden!
Nou en óf!! Sterk accelereeren, het
gaspedaal forsch Intrappen
krachtig remmen en door de bocht
scheuren"dat is haast even slecht
voor de banden als rijden op te lage
spanning.