Bezoek aan geëvacueerde kinderen Litteraire Kantteekeningen. ZATERDAG 17 FEBRUARI 1940 HA A RE EM'S DAGBT2AÖ Voor Uu) Stempels: Zijlstraat 51 tèl.10597 Wat was de wereld klein voor Columbus Ame rika ontdekte voor Vasco da Gama over den In- dischen Oceaan naar Voor-Indië voer, voor Balboa de „Zuidzee" aanschouwde, Pizarro het rijk der Inca's veroverde, Magelhaes' schepelingen de eer ste reis om de aarde volbrachten. Wat werd zij thans groot en belangrijk. Welke onverwachte schoonheden en rijkdommen rijkdommen voor al! stelde zij ten toon. Met welke vreemde ver halen over menschen, dieren en planten keerden de zeevaarders naar huis terug. Hoe anders waren de zeden en gebruiken, de levensopvattingen en geloofsovertuiging dier verre volkeren. Het oude Europa werd opgeschrikt. Met zijn alleenheer schappij was het thans afgeloopen. Onweerstaan baar trok het nieuwe, het onbekende aan. Door zwerfzucht en gouddorst gedreven scheepten tal- loozen zich in en de meesten zagen het vaderland niet weer. Maar zij die na duizend #varen het Gulliver in Lilliput. hoofd te hebben geboden, den voet weer op vader- landschen grond zetten, zij verhaalden opnieuw van wat zij hadden doorleefd en ervaren. In die vérre landen lagen ontzaglijke rijkdommen opge stapeld, hier trof men de ruwste zeden, ginds de verfijndste beschaving aan. Zij verhaalden, die mannen en een rijke fantasie vulde feilloos alle la cunes in het relaas hunner belevenissen aan. In de literatuur der volgende eeuwen vindt men een duidelijke weerspiegeling van het nieuwe dat de wereld had leeren kennen. Tot bij Rousseau en Chateaubriand neemt men ze waar en Robinson Crusoë is duidelijk geïnspireerd op oude scheeps journalen. Hoe aanlokkelijk zijn die exotische landen, hoe vreedzaam leven die primitieve menschen, onbe kend met de diepste instincten van den Euro peaan: geldzucht en heerschzucht. Zoo zouden wij toch eigenlijk ook moeten leven, zonder oorlogen, zonder haat en nijd, in gemeenschappelijken ijver werkend aan den opbouw onzer maatschappij tot aller heil en voorspoed. En zij die over deze pro blemen nadachten, schiepen in hun werken ideale landen, bevolkt door ideale menschen, en zij hiel den die beschrijvingen den landgenoot voor, opdat hij zou leeren inzien wat aan zijn levenswijze, aan zijn maatschappelijk inzicht ontbrak. Zoo ontstaan boeken als Utopia, Oceana, Nova Atlantis, de Civi- tas Solis (Zonnestaat) en andere. Al deze romans stellen zich bewust buiten de Christelijke levens opvatting, hun auteurs laten hun gedachten slechts vluchten naar een droomenrijk, waarin zij naar hartelust de hervormingen en verbeteringen kun nen invoeren, die in hun eigen staat zoo moeilijk tot stand te brengen zijn. Slechts ten deele behooren de wonderbare rei zen van Gulliver in deze reeks zoogenaamde „staatsromans" thuis. Hun auteur, Jonathan Swift, was geen wijsgeer, geen hervormer, geen idealist. Hij wil niet opvoeden in mild begrip van 's men schen kortzichtigheid, hij wil striemend geeselen. Hij zoekt niet het goede in de maatschappij om dat met zorg en liefde tot ontwikkeling te brengen; hij zoekt het slechte, lage en belachelijke om dat in zijn zielige naaktheid aan het rr.ensehdom te too- nen. Hij bouwt niet op, maar breekt af. Hij laat Gulliver vier reizen doen, maar pas op de laatste treft hij een wereld aan waar de idealen van o^de en zedelijkheid tot werkelijkheid zijn geworden. Maar ook daar gaat de schildering van het goede op in de hekeling van het slechte. Zoo'n verhaal moet het stempel der waarheid dragen en de inleiding geeft dan ook een verant woording van een gefingeerden heer Richard Sympson, die vertelt hoe hem de nagelaten papie ren van zijn vriend Lemuel Gulliver in handen zijn gekomen precies zooals later Van Lennep een historisch geurtje aan zijn Roos van Dekama geven zal. Een portret van den heer Gulliver zei ven komt de illusie nog versterken en ook kaar ten van de bezochte landen ontbreken niet. Gulliver verhaalt dan hoe hij in de medicijnen studeerde, tot dat doel twee en een half jaar col lege liep in Leiden een stad in werkelijkheid door Swift bezocht scheepsarts werd, trouwde, zich in Londen vestigde, maar later opnieuw zee koos. Een orkaan verplettert zijn schip tegen de rotsen, de reddingboot slaat om en Gulliver zwemt tot hij in ondiep water komt. Geheel uitgeput be reikt hij de kust van een eiland en valt in het gras w slaap. Wat volgt is bekend: Gulliver ontwaakt, •an handen, voeten en haren vastgebonden met ontelbare dunne draden en op zijn borst loopen mannetjes rond van omstreeks 15 c.M. lengte, de Lilliputters. Him maatschappij is een caricatuur van de Engelsche uit Swifts eigen tijd: er is een domme, heerschzuchtige koning, er zijn ministers wier handelingen uit eigenbelang en ïjdelheid voortspruiten, er zijn partijen die geschillen heb ben over nietigheden. Maar alles is tot een twaalf de van de normale grootte teruggebracht en wat in werkelijkheid de oorlogen tusschen Engeland en Frankrijk waren, zijn nu twisten over de vraag of men het kopje van een ei aan den spitsen, dan wel aan den stompen kant moet afslaan. Wat zijn al die geschillen klein en nietig in deze proporties gezien, wat is al dte hoogmoed, die eigenwaan, die machtswellust onbeteekenend bij deze dwergjes. En wat zijn ze het eigenlijk evenzeer in onze we reld. Die les leert ons de eerste reis. Maar er zijn ook goede dingen in Lilliput en Gulliver maakt daarover natuurlijk ook zijn opmerkingen. Zoo is het kindermeisjes op straffe van publieke geeseling verboden, kinderen griezelige verhalen te vertel len. De opvoeding is gelijk voor jongens en voor meisjes, want een verstandige man zal ook een ver standige en prettige vrouw willen hebben. De tweede reis brengt onzen held naar Brob- dingnag. het land der reuzen, een schiereiland aan de Westkust van Noord-Amerika. Nauwelijks aan wal gekomen ontwaart de onfortuinlijke scheeps- QuCCiaei& Reizen^ I arts een wezen, twaalf maal zoo groot als een mensch, met een stem die rolt als de donder cn oogen als soepborden. Gulliver vlucht een koren veld in, dat hem een oerwoud toeschijnt, maar de maaiers vinden hem als hij wanhopige pogingen doet aan de zwaaiende zeis te ontsnappen. Als cu riosum brengen zij hem bij hun meester, die hem in een kooitje zet en de zorg voor het merkwaar dige „insect" opdraagt aan zijn dochter Gluindal- clitch. Wanneer van alle zijden de Brobdingna- geezen samenstroomen om het wonderdiertje te be kijken, gaat zijn baas met hem de kermissen af reizen en verkoopt hem tenslotte aan de Koningin, die het dwergje veel aardiger vindt dan haar hof nar. Nu heeft de schrijver de gelegenheid de En gelsche staatsinstellingen te vergelijken met die dei- reuzen en natuurlijk winnen de laatsten het. al zijn ze volstrekt geen ideale wezens. Gemoedeli.ik- ironisch verhaalt Gulliver van hun wetten die maar 22 woorden mogen tellen en desondanks vol komen duidelijk zijn. Het schrijven van wetscom- mentaren is streng verboden. Op school leeren de kinderen dingen waaraan ze in hun later leven iets hebben. Als Gulliver een uiteenzetting geeft over buskruit en de werking van geschutvuur, :s de Koning tot diep in zijn ziel geschokt. „Hoe is het mogelijk", roept hij uit. „dat zoo'n nietige aard worm er zulke onmenschelijke denkbeelden op na houdt en er op zoo'n onbewogen toon over spreekt, alsof al die bloedige tafercelen en al die vernieti gingen hem in het geheel niet schokten!" De kooi waarin Gulliver is opgesloten, wordt door een roofvogel opgenomen en in zee gewor pen. Zoo drijft hy rond, tot hij wordt opgepikt. De derde reis brengt den scheepsarts op een drijvend eiland, Laputa, dat bewoond wordt door een merkwaardige menschensoort. Deze wezens dragen het hoofd scheef: één oog is naar den he mel, één naar binnen gewend. Ze zijn astronomen en mathematici, p'nilosophen en uitvinders en Swift hekelt in hen de officieele wetenschap van zijn tijd. Maar het bitterst is de satire op de vierde reis die leidt naar het land der Houythnhnms. Hier wonen met rede begiftigde paarden, die de heev- schende klasse vormen, terwijl de Yahoos, die menschelijke gedaante hebben, stomme, redelooze en gewetenlooze dieren zijn. Natuurlijk moet Gul liver bewijzen dat-hij niettegenstaande zijn uiter lijk, geen Yahoo is, maar het valt hem buitenge woon moeilijk. De mensch staat niet zoo heel ver van het wilde dier af! Weer komt het oorlogs- vraagstuk ter sprake. De paardenkoning vraagt verbaasd, welke redenen er toch kunnen zijn om elkaar te vernietigen en Gulliver geeft een op somming die ook voor onzen tijd waarde heeft: een der ooi-zaken is, zegt hij, de kwestie of het beter is een zwart hemd te dragen dan een wit, een rood of een bruin. Jarenlang heeft men ge streden over de vraag of brood brood is of vleesch en of wijn wijn is of bloed. De toespeling op de godsdienstoorlogen is duidelijk. Maar de Houyhnhnms begrijpen er niets van: bij hen regeert alleen het gezonde verstand. Advocaten zijn er on bekend en als Gulliver hen beschrijft als „indivi- PMoiUoo P N/v* V» IN.0W 5»\t, 6und A WA? ALifliput. PiTcovcrcd.A J).i6gg SM Kaartje van Lilliput. duen die van hun vroegste jeugd worden opgeleid in de kunst met veel woorden te bewijzen dat wit zwart is of zwart wit, al naar de betaling die zij ontvangen", rijst hun eerbied voor den homo sa piens niet buitengewoon. Zoo krijgen ook de ge- neesheeren een veeg uit de pan en in het bijzonde*- wordt de vraatzucht gehekeld, de oorzaak van al lerlei ziekten van de staatslieden blijft evenmin iets over, want de deugden der paarden -.ijn vriendschap en welwillendheid niet ten opzichte van de individuen, maar ten opzichte van het ge- heele ras. Als Gulliver van deze reis thuis komt. walgt hij van de menschen. Zijn vrouw, overgelukkig over zijn terugkeer, valt hem om den hals. maar Gul liver bezwijmt van afkeer. De nabijheid van men schen is hem ondraaglijk geworden, hij leidt een kluizenaarsleven in zijn eigen huis met als eenige vrienden twee paarden die hem verstaan en tot hem spreken. De conclusie waartoe Swift in zijn Gulliver komt, is wel verschrikkelijk: de mensch het afzichtelijk ste, hatelijkste, domste, laaghartigste en vieste schepsel ter wereld. Hij die zoo oordeelt moet wel op de grievendste wijze in het menschdom zijn te leurgesteld. Alleen een gedesillusioneerde, een cy nicus, een misanthioop kan zoo ooraeelen. F.n het leven van Swift is ook werkelijk vol van ontgoo chelingen geweest. Zijn brandende eerzucht deed hem haken naar een machtspositie; het lat maakte hem tot een armen predikant op een Iersch dorpje. Het lijkt waarschijnlijk dat het derde en vierde deel der reizen betrekkelijk lang na het eerste cn tweede zijn geschreven en dat daartusschen het leven hem weer een klap heeft gegeven. Want in de eerste deelen is wel ironie, maar geen sarcasme, wel spot, maar geen haat. Voor den gewonen lezer zijn ze het aantrekkelijkst en in diverse verkorte uitgaven genieten de kinderen aller landen er nog steeds van. Maar de latere reisverhalen zijn te zeer vervuld van niet altijd verantwoorde afschuw en minachting, waardoor de vele scherpe waarheden die Swift debiteert, ook aan kracht inboeten. Toch zal wie ze leest herhaaldelijk moeten erkennen, dat deze meedoogenlooze afstraffing verdiend is, dat wij menschen op beschamende wijze in de ver vulling van onze eenvoudigste plichten zijn tekort geschoten. Na ruim tweehonderd jaar heeft Swifts boetpredicatie nog niet aan actualiteit verloren. En dat is wel het allerbeschamendst. P. H. SCHRiiDER. IN FINLAND In Finland alleen onderwijs per radio Op reis naar Hangö Onze bijzondere medewerker schrijft: ERGENS IN HET HOOGE NOORDEN, 12 Febr. Nee, dit ergens is geen gewichtigdoenerij. Ik ben gaan kijken naar geëvacueerde kinderen, omdat ik weten wilde, hoe die het hebben, en het was minder eenvoudig daarvoor de mogelijkheid open te krijgen, en de adressen aan de weet te komen, dan de lezer wellicht gelooven wil. Maar goed: ik ben dan ergens in een dorpsschool. Laat ik u eerst mijn gezelschap mogen voorstellen: voorop onze chauffeur, prof. dr. Georg von Wendt, hoogleeraar in de physiologie aan de universiteit van Helsinki, vervolgens prof. dr. Serge Kar- cevski, in 1920 voor de tweede maal uit Rusland gevlucht den eersten keer deed hij het in 1910, toen hij van revolutionnaire plannen werd ver dacht en thans hoogleeraar in het Russisch en het Tsjechisch aan de universiteit van Genève, en tenslotte de Zweedsche schrijver Albert Vikstén van wien enkele boeken ook in het Nederlandsch zijn vertaald. Ons gezelschap bestaat dus uit vier man, die vijf nationaliteiten hebben (Karcevski is Rus, maar ook Zwitser) en vijf moedertalen erop na houden (Zweedsch, Finsch, Fransch, Rus sisch en Nederlandsch). Gij zult het vermaak van onze conversatie te gretiger begrijpen, indien gij verneemt dat Vikstén geen vreemde talen spreekt, Karcevski alleen Fransch, prof. von Wendt beter Duitsch, en dat wij meerendeels in Finsch-spre- kend gebied reizen. Maar geen nood: wij redden ons best! En al zoeken wij af en toe naar een woord stof voor gesprek is er meer dan ge noeg. Karcevski heeft Russische gevangenen be zocht. Ik verneem van hem, dat alleen de eerste troepen slecht uitgerust en op de koude niet be rekend waren, en voor dat zonderlinge verschijn sel geeft hij de volgende verklaring. „De Russen", zoo zegt hij, „hebben op hun Poolschen veldtocht vijfhonderd man verloren, en rond zeshonderd werden gewond. Oost-Polen bood immers geen of nauwelijks tegenstand. De Oekraïners, die er woonden, voelden zich door Warschau onder drukt en de Joden, die men er in grooten getale vond, waren doodsbang, dat de Duitschers zouden komen. Gevolg: een militaire wandeling. Nu schijnt de Russische informatiedienst bijzonder slecht te zijn. Men heeft in Moskou geloofd, dat een soortgelijk verloop van zaken zich in Finland zou voordoen. Er werd gerekend op een Finschen volksopstand bij het binnenrukken van de Rus sen in het land. Daarom was er geen sprake van een goed uitgerust leger. Eerst toen bleek, hoe hardnekkig de Finnen tegenstand boden is Mos kou tot het zenden van beter geëquipeerde solda ten overgegaan. De 44ste divisie, die bij Suomus- salmi door de Finnen vernietigd werd, was vol ledig uitgerust, ook wat de kleeding van de sol daten betreft. Maar aan de organisatie en de lei ding schijnt letterlijk alles te ontbreken". Terwijl prof. Karcevski vertelt, glijdt de auto over dik besneeuwde wegen en door prachtig dennebosch. Prof. von Wendt, de stuurman, draagt een uniformpet en een overjas van mili taire kleur. Hij heeft, buiten zijn wetenschappe lijk vak, waarin hij, naar ik verneem, een groote reputatie geniet, maar één hobby: het verkeer in al zijn vormen. Hij was het, die in Finland de luchtvaart startte, hij ook, die, op grond van een veeljarige ervaring op den weg. verschillende be langrijke verbeteringen in de Finsche verkeers- wetgeving voorstelde. Ik hoor bijvoorbeeld, dat Ihet onbeantwoord laten van een signaal straf- jbaar wordt gesteld. Maar wijzelf loopen geen kwade kansen: prof. von Wendt houdt zich nauw lettend aan wat gedeeltelijk zijn eigen voorschrif ten zijn! Hij is van staatswege verkeersinspecteur en daaraan dankt hij het ook dat hij, in tegen stelling tot de meesten, vrij rijden kan: de ben- zine-hoeveelheden voor particulieren zijn krap gemeten hier en een tocht, zooals wij er nu een maken kan er bij zoo wat niemand af. Wij volgen een sterk golvenden weg, die telkens tot over schakelen dwingt, en na een honderd kilometer moeten de sneeuwkettingen om de achterwielen gemonteerd worden: wij komen er anders niet door. Volgden wij eerst een breeden betonweg, nu slaan wij af, een smalleren op, die later door een nog onaanzienlijker wegje gevolgd wordt. Wij zijn nog in hoofdzakelijk Zweedsch sprekend gebied. Niemand behoeft mij dat te vertellen, dat doen de plaatsnaambordjes. Zij zeggen in twee talen met Zweedsch als bovenste: gig bevindt u in twee talig gebied met een Zweedsche meerderheid. An ders staat Finsch bovenaan. Geeft het bordje den plaatsnaam in het Finsch, dan wonen er hoog stens 10 pCt. Zweden, en staat de naam er alleen in het Zweedsch, dan zult gij er niet meer dan één Fin op tien Zweden aantreffen. Het systeem is practisch en voldoet uitstekend. Overigens is door den oorlog alle scherpte van het talenvraag stuk afgeslepen. Finnen, wier kinderen naar Zwe den geëvacueerd worden, beschouwen het als een voordeel dat ze zoodoende meteen Zweedsch lee ren, en Hufvudstadsbladet, de grootste Zweedsche courant van Finland, geeft tegenwoordig een ru briekje voor zelfonderricht in het Finsch. De auto stopt. Wij staan voor een eenvoudig steenen gebouw: een school. Hier wonen nu een kleine veertig kinderen uit Helsinki en in de naas te omgeving bij particulieren zijn er nog meer ondergebracht, 's Middags komen ze allemaal bij elkaar, want het eten geschiedt gezamenlijk in de school. De stemming onder de jeugd ik hoor, dat de leeftijden varieeren van één tot tien Jaar blijkt gelukkig voortreffelijk. Ons bezoek is hartelijk welkom en wij moeten alles bekijken: de boekjes, waaruit ze het alfabet leeren, een bloem, die ze zelf kweeken of speelgoed, waarmee ze den tijd dooden. Maar ook den schuilkelder, waarin ze een heenkomen zoeken zoodra in het dal, waar in de school ligt, de sirene begint te loeien. Tot nu toe krijgen de kinderen geen onderwijs. Minis ter Hannula ik liet het u al weten heeft er overwegende bezwaren tegen, dat er veel kinde ren in één gebouw ondergebracht zijn gedurende een groot gedeelte van den dag: een bombarde ment kan dan een verschrikking worden. Verre weg de meeste kinderen zijn dan ook óf in Zwe den en Noorwegen óf bij particulieren in Finland. Maar de oorlog is van onbekenden duur, en men heeft nu, teneinde de kinderen niet heel dien oorlogstijd zonder onderwijs te laten, een beroep gedaan op die uitkomstbrengende uitvinding: de radio! Morgen houdt minister Hannula de ope ningsrede voor het microfonisch onderwijs Op vaste uren zullen de pleegouders op het platte land de radio aanzetten en onderwijzers zullen Een internationaal journalist van Hollandsche afkomst: Pieter van Paassen De dagen onzer ja ren. Amsterdam, Bigot en van Rossum. N.V. De Hollanders die in de groote journalistiek van het buitenland naam hebben gemaakt, zijn meen ik spoedig geteld. De Twentenaar Jules Hedeman, die kort voor den vorigen oorlog -veel van zich deed spreken als reizend politiek redac teur voor groote Fransche bladen, staat in mijn herinnering nog vrijwel afzonderlijk. De Ameri- kaansche Hollander Willem Hendrik van Loon' is in de Vereenigde Staten een populair feuilleton- nist geworden, maar aan directe verslaggeverij heeft hij nooit zoo heel veel gedaan. Trouwens, ook daarin heeft het eigenlijke vak in den loop der jaren veranderingen ondergaan en aan een type als de beroemde De Blowitz van de Times, die in Bismarck's jaren zelf een rol van beteekenis te vervullen had, is in onzen tijd, met zijn veel ge compliceerder inlichtingendiensten, niet meer zoozeer behoefte. Dat er zoo weinig Hollanders in de buitenlandsche bladen een interessante po sitie bezet hebben, is zoo vreemd niet, al mag dan onze gemakkelijkheid om vreemde talen te leeren ook geprezen worden: maar juist door dat kleine aantal is het zoo vreemd dat wij nog nooit van Pieter van Paassen gehoord hadden, alvorens dit zeer amusante en onderhoudende boek van bij de 400 pag. ons in handen kwam, in een Holland sche editie, nadat de Amerikaansche haar lezers bij honderdduizenden had kunnen tellen. Of dit boek een vertaling, een bewerking of een omwer king van verschenen artikelen is, wordt niet ver meld en interesseert ons verder ook niet. Zooals zoo velen is ook Van Paassen langs een omweg in de journalistiek beland. Hij vertelt ons in zijn eerste hoofdstuk van zijn jeugd in het stille stadje Gorcum. Die eerste schooljaren vallen dan zoo ongeveer in de negentiger jaren van de vorige eeuw en het Gorcumsche leven van dien tijd leeft klaar in zijn herinnering, met al het kleinsteedsch gedoe, verdeeldheid en kletspraat die aan een gemeenschap van tien a twaalfdui zend zielen verbonden zijn. Veel meeningsverschil wordt beheerscht door den godsdienst; er is de gebruikelijke wrijving tusschen de orthodoxen en de vrijen onder de Protestanten. Zijn eerste onderricht ontvangt hij op een School met den Bijbel, zooals die inrichtingen toen genoemd werden. Er heerscht een streng Cal vinistische geest in zijn omgeving en er is alleen een Oom Kees een aardige figuur in dit hoofd stuk die den jongen Pieter nogal sterk be ïnvloedt door zijn vrijere levensinzichten. Die oom Kees heeft als schilder in Frankrijk gewerkt. Ls zeer belezen en heeft groote bewondering voor Renan, den eersten der dan nog zeer voorzichtige twijfelaars aan de absolute waarheid der Bijbel boeken. Pieter zal aan dien oom Kees zijn leven door een genegen herinnering bewaren, doch zijn religieus sentiment niet verliezen. Er wordt in den familiekring zelfs uitgemaakt dat hij voor het predikantsambt zal worden opgeleid en een aan vang wordt daarmee gemaakt. Pieter beleeft nog juist in ons land de geweldige beroering, die door het einde van den oorlog in Transvaal in het lot der Boeren veroorzaakt wordt, en dan komt de dag dat zijn vader met het gezin naar Canada emigreert, waar hij in het boerenbedrijf een rui mer bestaan hoopt te vinden. Oom Kees blijft in Gorcum. De wijze waarop fieter in Canada zijn theolo gische studies zal voortzetten voert hem op den weg van de missie bij de inheemsche bevolking. Uit de daardoor geboren geheel nieuwe situatie redt hij zich langzamerhand vrij goed. maar als in 1914 de wereldoorlog is uitgebroken wordt hem te kennen gegeven, dat zijn plaats dient te zijn bij de Canadeesche hulptroepen, die naar Europa worden uitgezonden. Zoo geschiedt het en als ge volg daarvan maakt hij den ganschen oorlog mee, ziet, beleeft en overdenkt veel en staat, in 1920 in Canada teruggekeerd, op straat. De re geering helpt de teruggekeerden zooveel mogelijk aan werk, maar het blijft overal, en zeker voor Plet-er, sukkelen. Eindelijk geeft het arbeidsbureau hem een paar adressen van krantenredacties hij wil probeeren verslaggever te worden en hij boft als hij bij een daarvan een verhaal uit zijn ervaring zit te doen (het verhaal van de twee priesters uit Borneo pag. 84 en de hoofdre dacteur hem opdraagt dat verhaal op te schrij ven. Het lukt hem prachtig en hij wordt als jour nalist bij het dagblad The Globe, het familie blad van Toronto, aangesteld. Van Paassen's loopbaan heeft een nieuw uitgangspunt gekre gen, en nu zal hij geen verandering meer behoe ven aan te brengen. Een paar jaar later wordt hij door John H. Tennant, den hoofdredacteur van de Evening World, aangesteld tot reizend corres pondent van dat blad, met Parijs als zetel. Een interessante levensbezigheid is dan voor onzen oud-landgenoot aangevangen. Wij zullen wellicht uit zijn verhalen later nog wel eens het een en ander navertellen. Het is er boeiend genoeg voor. Hij trekt naar Palestina, waar de moeilijkheden zich gaan opstapelen) hij maakt den tocht naar Ethiopië mede. en bereist tijdens den burgeroorlog Spanje langs de beide fronten: hij voert gesprekken met groote figuren uit de geschiedenis onzer dagen: Clemenceau, Lyautey, Mussolini, Hitler enz, en schrijft daar over in een opgewekten, weinig vermoeienden stijl. Voor wij echter uit dat vele nog enkele episodes en tafreelen apart leggen, willen wij den schrijver en zijn schrijfwijze nog even nader trachten te typeeren. In het milieu van zijn jeugd en zijn opvoeding zal men gereedelijk de type terug vinden, door Van Paassen in zijn werk ver tegenwoordigd. De ondergrond van zijn denken is religieus getint, een Christelijk humanitair in zicht overheerscht zijn persoonlijke beschou wingen, hy is in wezen antimilltairist en een reli gieus communisme zou hem vermoedelijk aan trekken, als hij de bestaansmogelijkheid daarvan durfde veronderstellen. Zijn beroep bindt hem echter tegelijkertijd aan de practijken van het leven, die anders zijn dan velen zich die wen- schen. Hoilandsch in hem blijft, in het zich neer leggen bij de feiten, die zekere ironie die nu en dan tot explosies van woede over gepleegd on recht leiden kan. In de wijze waarop hij in zijn correspondenties voor de verschillende Amerikaansche bladen, die hij langzamerhand is gaan vertegenwoordigen, zijn ervaringen opdischt, is hij meer Amerikaan dan Hollander geworden. Zijn ontmoetingen en gesprekken zullen ons, nuchterlingen. wel eens een tikje te zeer aangedikt en voor Amerikaansch gebruik te verteerbaar voorkomen. Als Van Paas sen eens per zuivere toevalligheid en voor het eerst van zijn leven den generaal Lyautey ont moet, is het wel een beetje veel gevergd aan te nemen dat die beiden zich ettelijke pagina's lang in een theologisch dispuut over Pontius Pllatus en diens militaire plicht tegenover den Christus begeven. En zoo is er meer in dit overigens bui tengewoon aantrekkelijke boek, waarop wij nog wel eens terugkomen. J. H. DE BOIS (Adv. Itigez. Med.) dan door den aether les geven. Het is natuurlijk behelpen, maar beter wat dan niets. Op den duur kan men de kinderen ook niet ongestraft laten lanterfanten. Dat gaat een poosje goed, maar de werklust raakt eruit en de achterstand groeit met den dag. In öe school, waar wij ons nu bevinden, heeft particuliere hulpvaardigheid raad geschaft. De kinderen worden op plezierige manier bezig ge houden. Ik maak kennis met een zevental broer tjes erf'zusjes, die mij een kwatier later examinee- ren om er achter te komen of ik al hun namen goed heb kunnen onthouden. Groote hilariteit als ik, na een goeden start, Erik en Torsten met el kaar verwar! De oudste schrijft zijn naam en evacuatie-adres op een papiertje: ik heb hem een briefkaart uit Nederland beloofd. G£ begrijpt overigens, dat de evacuatie ook in dit ruime land een ernstig probleem is. Vergeet het niet: veilig is men hier nergens! Onderweg viel het mij op, dat alle voorbijgangers gestoken waren in „sneeuwjassen", die men hier voor wei nig geld kan koopen. Het zijn capes met een wijde capuchon, die in no-time aangeschoten kunnen worden en die dienen om den mensch het voor deel van den cameleon te verschaffen. Finland is tegenwoordig wit op wit. Ook wijzelf hebben in de auto onze sneeuwjassen klaar liggen. Gaat het alarm loeien, dan duiken wij er ijlings in. schie ten in het bosch en zoeken dekking. Dat is aller minst een aangename bezigheid! De Russische vliegers gooien veel bommen op Aabo een dui zend of drie tot nu toe, op Hangö een twaalfhon derd (dat is op een paar honderd na evenveel als er op het oogenblik inwoners zijn!) en krijgen zij de kans. dan begint 't ergste. Dat is het ma chinegeweervuur! Dat geeft de man, die het verst achterin het toestel zit. De loop van zijn mitrail leur steekt schuin naar achter. Voor den mensch is er maar één ding te doen, zoo hij gelijk met ons het geval is geen schuilkelder kan bereiken: plat op den grond vallen en er het beste van hopen. Als wij na ons schoolbezoek even een kopje kof fie drinken bij prof. Rein. die hier zijn buitenhuis heeft, vertelt hij, hoe ook in deze contreien, waar in geen verre verten eenig militair doel te be kennen valt. de Russen heftig te keer gaan. Ver leden week verspeelden zij een stel bommen aan een rij ijsblokken, gehakt uit een bevroren meer en liggende op den kant. -Blijkbaar zagen ze die voor iets hoogst gewichtigs aan, Geen wonder dus dat men het hier als twijfelachtig beschouwt of men de kinderen wel in het land moet houden. Met groote dankbaarheid wordt dan ook gecon stateerd, dat Zweden en Noorwegen bereid zijn veel kinderen onder te brengen. Ware de reis niet zoo bezwaarlijk, ook Nederland zou zeker deel willen hebben aan dezen vorm van voortreffelijke humanitaire hulp. Overigens hebben wij Neder landers ruimschoots gelegenheid om ons op an dere wijze nuttig te maken. De evacuatie en wat ermee samenhangt kost ook veel geld en men be hoeft hier niet lang te zijn om te hebben verno men, hoe erkentelijk Finland Ls voor de vrijge vigheid die zich in ons land manifesteert. Ik zal niet treden in een beschouwing over alle narigheid, die er ook bij de best georganiseerde evacuatie overschiet. Wie denkt aan de uit elkaar gerukte gezinnen, aan zieke kinderen, wier moe ders hen niet bereiken kunnen, aan de zorg en de verantwoordelijkheid die op de pleegouders komt te rusten, kan zich van clie narigheid gemakkelijk zelf een yoorstelling maken. Gelukkig leggen de Finnen jegens elkander een werkelijk treffende hulpvaardigheid aan den dag. Alles kan! Overal is nog wel plaats voor iemand of iets; iedereen is inschikkelijk en dat geldt voor alle geledingen van de samenleving. In Helsinki besteedde ik een middag aan het bezoeken van willekeurige ar beidersgezinnen Ik liep zoomaar eens hier en daar aan, en werd vrijwel overal vriendelijk ont vangen. Een vrouw, die voor zichzelf, haar man en een dochtertje over één kamer en een keuken beschikt, bleek nog twee andere door bombarde ment dakloos geworden buren hartelijk te hebben opgenomen. De keuken was nu ook slaapkamer! Elders had men weer andere noodoplossingen be dacht. Maar ook de villa van prof Rein was in een soort hotel herschapen en prof. von Wendt vertelde, hoe hij op den eersten bombardements dag zichzelf met auto ter beschikking stelde om menschen de stad uit te brengen. Hij vertelt ook, hoe hij dien dag toevallig geen reserveband had. De straten van Helsinki waren hier en daar met glasscherven als bezaaid. Ergo reed prof. von Wendt even langs zijn dealer om een reservewiel te halen. Alles was gesloten en niemand bleek aanwezig. Maar de ruiten lagen aan diggelen, en Von Wendt kon dus door een étalageraam binnen stappen, een wiel van een showroom-auto de mon teeren en was toen gered. Maar dat behoort bij de kléine problemen van de evacuatie. Tegen het vallen van den avond hebben wij, na een langen rit in een temperatuur, die later 34 graden onder nul bleek te liggen, een van de meest getroffen stadjes van Finland bereikt. Het was Ekenas, een kilometer of dertig van Hangö. Ons doel was, den volgenden morgen naar Hangö te trekken, waar de Russen verschrikkelijk huis houden. Zooals gij weet: Hangö wilden ze hebben als basis voor hun luchtmacht. Nu hebben ze Baltischport. aan de overzijde van de Golf, op Estlandsch gebied. Twintig minuten maar en ze zijn boven Hangö. Tien tot twintig keer per dag gaat daar het alarmsignaal! Maar ik vertel er later meer van. Dezen nacht bleven wij in Eke nas, waar een dorpsche sfeer in een klein, maar - als altijd in Finland uiterst zindelijk hotel letje ons omringde. Om even vóór half tien liet de portier het electrisch licht éénmaal knipperen, enkele minuten later twéémaal, en op slag van half tien driemaal. „Hoogste tijd", bleek dat le beteekenen. Wij stapten dus op. Om half zeven den volgenden morgen zouden wij naar Hangö gaan. De Russen komen doorgaans tegen half negen en vóór dien tijd wilden wij er óók graag zijn. „Molotof laat ons niet eens uitslapen", zegt Vikstén ironisch als wij met onze zware laarzen de trap opklossen. (Nadruk verboden. Auteursrecht voorbehouden) 9Xat ktet banden! Nou en óf!! Sterk accelereeren, het gaspedaal forsch Intrappen krachtig remmen en door de bocht scheuren"dat is haast even slecht voor de banden als rijden op te lage spanning.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 11