„BLOED VAN WAT ER VAN DEN WINTER NOG OVER IS. mifi BOEDDHA" De kustvaarder .Fiducia", op weg van Amsterdam naar Alphen aan den Rijn, ramde de ophaalbrug over de Woudwetering te Woubrugge Zoowel de balans als de poort van de brug zijn geheel vernield De nalaten schap van den winter 1940 De Arnhemsche gemeente- reiniging had deze week druk werk met het Scheveningen bereidt zich voor op het komend zomerseizoen. De schilders op den koepel van het Kurhaus moeten echte acrobaten zijn om hun werk naar behooren te kunnen uitvoeren C 'i verder scheefzakken van den toren te Pijnacker tegen te gaan, is een op lossing gevonden. Door middel van een constructie van gewapend beton wil men het gewicht van den toren opvangen en overbrengen op een fundeering van zgn. „witboorpalen" die op een diepte van plm. 18 meter worden •ingepulsd". Het bouwwerk is gestut De groote sneeuwhoopen, die tijdens de achter ons liggende vorstperiode in den Vijverberg te den Haag werden gedeponeerd, worden stukgeslagen, teneinde het ontdooien te bespoedigen Winter of voorjaar? Het bespuiten der vruchtboomen in West Friesland is geen gemakkelijke taak op het oogenblik, nu het ijs nog in de slooten ligt. De slede vervangt nu het schip, zoolang het water oppervlak nog bevroren is Mr. H. W. Groeneveld, chef van de afdeeling Arbeidersverzekering aan het Departement van Sociale Zaken, tijdens zijn herdenkingsrede op de bijeenkomst, welke Donderdag in „Pulchri Studio" te den Haag plaats vond ter gelegen heid van het 10-jarig bestaan van de Ziektewet ijsvrij maken van de Rijnkade Engeland maakt zijn bodem productief. Uitgestrekte velden, welke reeds meer dan twintig jaren grasland waren, worden nu omgeploegd, om binnenkort rijken oogst voort te brengen door HAROLD WARD 3 „Deck jij, dat het lichaam uit het vliegtuig ge worpen werd?" „Dat zou best kunnen", antwoordde Page opge wonden ln diens plaats. „Misschien was het onder aan het vliegtuig gebonden, het touw is los ge raakt, en „Onmogelijk", viel Roodhaar hem kort in de rede. „Als een lichaam van een dergelijke hoogte valt, zou de boom beschadigd moeten zijn. En daar is niets van te zien, integendeel, de regendruppels hangen nog aan de takken!" „Maar zoojuist heb je beweerd, dat er geen voetstappen gemaakt zijn na den regen, behalve die van Page", bracht Fenton in het midden. De ander knikte toestemmend, en wendde zich toen weer tot Page. „Hebt u lucifers aangestoken, toen u het lijk onderzocht?" vroeg hij. „Ja, een stuk of wat." De man wendde zich nu tot dokter Fay. „Wilt u het lichaam onderzoeken, dokter? Ik ben be nieuwd of ik gelijk heb, wat betreft den tijd, dat hij dood is." Fay voldeed aan het verzoek, en stelde een Vluchtig onderzoek in. Zijn bekwame handen be tastten het lichaam, daarna leende hij een zak lantaarn, en onderzocht enkele plekken wat nauw keuriger. Opstaand knikte hij toestemmend. „Dat komt wel ongeveer uit", zei hij, „natuurlijk moet ik voor een definitieve uitspraak een grondiger onderzoek instellen by beter licht." „Kunt u de doodsoorzaak vaststellen?" De dokter schudde het hoofd. „Neen, dat kan ik pas zeggen na de officieele lijkschouwing." „Maar u bent het met me eens, dat de man al eenigen tijd dood is?" Fay dacht na. Toen nam hij een lantaarn, trok de oogleden van den dooden man een weinig op en liet het licht er fel in schijnen. Met een langen, beenigen wijsvinger drukte hij het vleesch van een wang in. „Eenige uren", zei hij, opstaand, „de verstijving was al ingetreden toen de strop om den hals ge legd werd, anders zou je nu een insnoering in den hals kunnen zien In een warm klimaat, zooals hier, kun je daar echter nooit heelemaal zeker van zijn. In ieder geval zgn de ledematen volkomen verstijfd." Fenton draaide nadenkend aan z'n snor. „Eigen aardig, dat ik aan dergelijke teekens geen aan dacht heb geschonken", zei hjj, „die wetenschap pelijke methodes van jullie kennen wij op het platteland niet." „Nu we het zoover eens zijn, dokter", zei de lange man, „kunnen we het lichaam laten ver voeren naar een plaats waar u het beter kunt onderzoeken, misschien kan meneer Lee ons een geschikte plaats wijzen?" De eigenaar van Oakwood Manor knikte. „Het zal het eenvoudigst zijn, wanneer we hem naar het sous-terrain brengen, waar de cocktail-bar is." Fenton wendde zich tot zijn helper. „Jake, help eens een handje, wij beiden met den dokter kun nen hem wel naar beneden dragen!" De drie mannen bogen zich over het lichaam, terwijl Roodhaar bijlichtte. Fenton wond het touw op, en legde het op de borst van den doode. Toen lichtten zij het lichaam opuit een borstzak van het shirt gleed iets op den grond, iets, dat flonkerde en glansde in het schelle licht van de lantaarn „Allemachtig!" i-iep Fenton uit, „wat zullen we nu hebben?" Roodhaar bukte zich, en raapte het gevallen voorwerp op. Voor de verbaasde oogen van het groepje menschen vertoonde zich in het helle licht een snoer prachtige robijnen. Met een verbaasden uitroep kwam Lee een paar passen naar voren. „Hoe kan dat nu, dat zijnVoor hij zijn zin beëindigen kon, sprong een klein mannetje met bakkebaarden en een bril met dikke glazen uit de groep naar voren, en trachtte het snoer uit de har.den van den langen man te grissen „Hiergeef dat aan mij!" riep hij, „het zyn de „Bloeddruppelen van Boeddha"!!". HOOFDSTUK Hl. Erfgenamen. „Wie bent u?" De lange man keek het kleine baardmannetje verbaasd aan. „Wilt u dat mis schien eerst eens vertellen?" „Geef me die robijnen!" gromde deze, en deed weer een greep naar het snoer. De lange man schoof hem echter opzij, en liet het snoer in zijn zak glijden. Een oogenblik scheen het, of het mannetje hem aan wilde vallen, maar Lee kwam tusschen beide. „Dit gaat mij aan, Dittmars!" zei hij kortaf, en zich tot den ander wendend: „Professor Dittmars is in opdracht van mij bezig de nalatenschap van myn oom te catalogiseeren. Deze robijnen- zijn ge stolen uit de safe in het museum" „Dat is van later orde", er lag een onmiskenba re autoriteit in den stem van den roodharigen man. „Waarschijnlijk staat de diefstal met de moord in verband, daar het snoer op het lichaam van den doode werd aangetroffen". Hij draaide zich om en volgde de anderen, die hun droeven last naar het sous-terrain brachten. „'n Prettige man!" merkte Lee zacht achter zyn rug op, en de rest van het groepje knikte toe stemmend. Beneden veegde de lange man de geïmprovi seerde tafel schoon, door met een ruk het laken, met alles wat er op stond, van de plank te trek ken. Daarna beval hij de anderen, het lichaam erop te leggen. Hy hielp dokter Fay met het ver wijderen van de kleeding, trok zich toen terug, en keek zwijgend toe, hoe Fay het lichaam onder zocht. De dokter richtte zich tenslotte op, trok zyn rubber handschoenen uit, wierp ze in zijn tasch, accepteerde een sigaar van Jake, en zei: „Niets toe te voegen aan m'n eerste verklaring, kapitein." De toegesprokene, die in de kleeding van den doode naar merken gezocht had, legde het shirt neer, en lichtte het gelaat van den man op de plank met het van de zoldering hangende electn- sche peertje by. -Het koude, witte licht bescheen een gezicht, dat rustig, als in slaap was. De half geopende blauwe oogen verhoogden dezen indruk. De kapitein probeerde zijn vinger tusschen net touw en den hals te brengen, maar de strop scheen te vast te zitten. „Gevonden wat de oorzaak van ztfn dood is?" vroeg hy tenslotte, den dokter aankijkend. Deze kwam wat dichter bij, en wees op een blauw-zwar- te vlek op den rechterarm, juist boven den elle boog. Een klein rond gaatje was even zichtbaar in het midden van de blauwe plek. „Injectie!" zei hij. ,,Ik kan nog niet zeggen, of dat de doodsoorzaak geweest is, ik zal 'm eerst de sectie moeten doen.. in ieder geval is ophan ging niet de oorzaak geweest!" „Dat wist ik al lang," bromde de ander, en den dokter een knipoog, terwijl hij zijdelings naar Fenton keek. Toen haalde hy het snoer weer uit zyn zak, hield het een oogenblik in z'n hand en liet toen de robijnen een voor een in zijn andere hand glijden. Een ernstige, nadenkende trek gleed over zijn scherpe gelaatstrekken „De „bloeddruppels van Boeddha"eigenaardig, dat het zoo'n uit werking had op dat kleine mannetje zoonet. Ik dacht, dat hij me naar de keel zou vliegen! Ken jij hem, Fenton?" Deze schudde somber het hoofd. „Nee, hem liet, en de rest ook niet. Ik weet niets anders van het heele stel af, dan wat ik van hooren zeggen heb."1 „En dat is?" „Ze zijn nogal vlot zooals je dat' tegenwoordig noemt." De ander wees naar bo-en. „Ik zal ze ondervra gen," zei hy, het snoer onverschillig in zijn zaö stekend. Fenton schonk zich uit de overal verspreide fles- schen een glas in, en dronk het achter elkaar op. De dokter had zich een whisky-soda aangemeten en Jake, de assistent van Fenton, hield zich on!»« dig met een flesch jenever. „Wel, gaan we aan 't werk, of bly'ven we hier drinken?" vroeg de lange man sarcastisch. „Ik had een opkikker noodig," verontschuldigde Fenton zich. „Jullie vechtjassen zijn aan dergelijke tooneelen gewend, maar het ergste wat Jake en mij hier overkomt is de arrestatie van een paar dranksmokkelaars en dat gebeurt nog niet eens zoo vaak. Hier buiten vinden we het niet erg, als iemand z'n eigen drank stookt." „Wel, ik heb zoo'n idee, dat dit geen gemakke lijk geval voor je worden zal, Fenton. Jij zult er voor moeten zorgen, dat de moordenaar van dezen man z'n gerechte straf niet ontloopt!" Fenton lachte als een boer, die kiespijn heeft. „Om hem te straffen, m®eten we hem eerst van gen! Ik hoop, dat je tijd hebt om me te helpen, kapitein, jij hebt meer ervaring in dergelijke zaak jes dan ik!" De kapitein fronste zijn wenkbrauwen. „Ik heb er wel zin in," zei hy. „Ik heb bij dat stelletje bo ven een gezicht gezien, dat onprettige herinnerin gen bij me opwekt. Ik heb eerder met dien knaap te doen gehad. Misschien is hy ditmaal volkomen onschuldig, maar hy is iemand, die voor een moord niet terug zal schrikken." Fenton scheen opgelucht. „Fijn!", zei hij, „ik draag de leiding aan jou over! Jake en ik zullen doen wat jij zegt. Laten we nu naar boven gaan, en eens kyken wat die brave jongens te vertellen hebben." Dokter Fay aarzelde even, hij wierp nog een blik op den dooden man. en volgde toen de beide anderen. Jake keek nog eens verlangend naar de jeneverflesch, veegde met den rug van zijn hand over zijn lippen en verliet toen schoor voetend het drank-dorado. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 14