STOFZUIGERS
Als de steenen spreken konden....
Vrijdag in Amsterdam.
Jiaap de Qaede 3Caap.
JiacsytPiia.
Litteraire
intteekeningen.
ZATERDAG 9 MA"ART 194(5
HAARLE M'S D A G B L A D
200 JAREN
is een zeer lange tijd. Welnu ruim 200 jaren
bedienen wij reeds duizenden mcnschen
met onze zaden. Dit zegt toch zeker wel iets?
ZAADHANDEl JAN ROOZEN,
SPEKSTRAAT 5 - HAARLEM.
Prijscourant van Zaden, Bloembollen, \aste
Planten en Heesters op aanvraag!
(Aav tngez. Med.)
45 BEKENDE MERKEN - Ook ln huurkoop.
DE STOFZUIGER CENTRALE HAGEMAN,
GED. OUDE GRACHT 52 - TELEF. 12762
(Adv. Ingez. Med.)
Er zijn dagen in de week, die zich kenmerken
door bijzondere gebeurtenissen. Zoo is de Maan
dag dat is, geloof ik, universeel voor het heelef
land de dag waarop alle huisvrouwen de
wasch doen en Vrijdag is de dag, waarop de
bioscopen van programma veranderen. Dat lijkt
op zichzelf misschien nu niet zoo iets belang
rijks, behalve dan voor de bioscoopliefhebbers,
die er misschien al reikhalzend naar uit zien
welke filmheld of filmheldin er nu voor hun
wekelijksch bioscoopje in aanmerking kan
komen, maar als men erop gaat letten komt men
al spoedig tot de conclusie dat dat verschijnsel
van de Veranderde bioscoopprogramma's zijn
stempel drukt op het heele Vrydagsche Amster-
damsche stadsbeeld.
En bij nader inzien is dat werkelijk geen
wonder. Amsterdam is een stad waar per jaar
negen millioen zes honderd twee en negentig
duizend honderd en vijftien in cijfers 9692115
menschen naar de bioscoop gaan, deelt men dat
getal door twee en vijftig dan krijgt men het
aantal menschen, dat per week in de hoofd
stad naar de bioscoop gaan en dat zijn er dan
honderd zes en tachtig duizend drie honderd en
tachtig in cijfers 186330. Geweldige getallen,
als men ze goed bekijktAmsterdam is een
groote stad. met een groot aantal bioscopen, de
agenda in de kranten vermelden er dagelijks
zeker een stuk of twintig, en dan zijn er na
tuurlijk nog veel meer, maar dat er bijna twee
honderduizend menschen iedere week naar de
bioscoop gaanTweehonerdduizendde
cijfers, die ik opgeef zijn die van verleden jaar,
en ze zullen natuurlijk nooit elk jaar precies
hetzelfde zijn, maar over het algemoen toch niet
veel varieeren. Er zijn dus, globaal genomen,
iedere week in Amsterdam tweehonderdduizend
menschen, die, zoo als men dat noemt „een
bioscoopje pakken", die dus meestal vermoedelijk
na rijp overleg, een middag of een avond door
brengen in het schemerduister van een bioscoop
en zich amuseeren of zich late nontroeren door
de belevenissen van de filmhelden en filmhel
dinnen.
Robert Taylor en Hans Albers. Spencer Tracy
en Charles Boyer. Greta Garbo en Bette Davls,
Lilian Harvey en Olga Tsjechowa, ze hebben
allemaal hun eigen „fans", om het met een
Amerikaansch woord uit te drukken, menschen,
die speciaal komen om de groote Garbo te
zien lachen of huilen in haar laatste film
lacht ze, bijna voor het eerst van haar leven,
en alle bewonderaars van Garbo verheugen zich
nu reeds op het zien van een lachende en
schertsende Garbo. En of het nu Greta Garbo
is, of Claudette Colbert, Clark Gable, of Jean
Gabin. waar we een speciale voorkeur voor heb
ben. dat doet er weinig toe. Voor de één kunnen
Greta Garbo's zware stem en haar langzame
glimlach de muizenissen van een heele week
goed maken, de ander kikkert er honderd per
cent van op, als hij Claudette Colbert ondeugend
en springlevend door" een film ziet dartelen.
En voor al die tweehonderdduizend menschen
per week. is Vrijdag de dag, die hen voor een
tamelijk belangrijke beslissing zal doen staan.
Norma Shearer of Claudette Colbert? Robert
Taylor of Gary Cooper? Vrijdag's worden de
kleurige affiches en reusachtige reclameborden
voor de afgeloopen week naar beneden gehaald
en die voor de volgende week geheschen. Ver
moeid leunen Lilian Harvey en Willy Fritsch
in de ochtend uren naast eikaar tegen de
bioscoopingang en triomfantelijk bestijgen reeds
Paula Wessely en haar partner den ladder, die
tegen de pui van de bioscoop Is gezel Een eind
verder liggen Dita Parlo en John Loder ge
zamenlijk op een kar, dat wil zeggen alleen hun
hoofden: zij hebben gezamenlijk gecompareerd
in de hal van één van de grootste Amsterdam-
sche bioscopen en worden vermoedelijk naar het
magazijn vervoerd. Afgedaan hebben ze
voor 'n volgende film worden weer 'n nieuwe John
Loder en een andere Dita Parlo uitgesneden en
beschilderd. De dag van de vallende sterren,
filmsterren dan altijd, noem ik den Vrijdag hier
in Amsteram altijd. De filmsterren, die een
heele week lang de gemoederen van de Amster-
damsche bioscoopliefhebbers hebben vervuld,
worden eenvoudig naar beneden gehaald en ter
zijde gezet en hun plaats wordt ingenomen door
anderen, vaak zelfs door hun ergste concur
renten. Een heelen ochtend, soms ook al den
vorigen avond, is men daarmee bezig en het
geeft aan het Vrijdagsche Amsterdam een won
derlijk aanzien. De roi est mort. vive le rol!
Heb jij van de week AnnabelI'a gezien ln...."
Nee. maar ik ga de volgende naar Michèle
Morgan in... Die is veel beter dan die Annabella.
zeg!"
O, wereld van het witte doek
W. d. T.
Storm aan de Kaap,
E KAAP": glorierijke ontdekking in
een tijd waarin de Europeesche avon-
turenlust, de drang naar wijder we-
reld en de koene maar ook op gewin
beluste ondernemingsgeest zeevaar
ders her- en derwaarts dreef; „De Kaap": pleis
terplaats op den verren en gevaarvollen tocht
naar het begeerde Indië, redding vaak voor de
door scheurbuik en sloopende koortsen gekwelde
schepelingen; „de Kaap", oord van onvermoeiden
pioniersarbeid, rauw veelal, onmeedoogend soms,
maar succesvol zeker; „De Kaap": lokkend met
aardsche schatten van diamant en goud, die men
in haar binnenlanden ontdekte; „de Kaap": too-
neel van Europeeschen machtsstrijd, die een tijd
lang de wereld in spanning hield ze vult met
haar geschiedenis, die nog geen vijf eeuwen oud
is, afwisselend roemrijke en smadelijke bladzijden
in de annalen der historie
En toch weet het drietal bergen dat de Tafel
baai begrenst: De Leeuwenberg, de steile Tafel
berg die met zijn indrukwekkende ongenaakbaar
heid heel de omgeving overheerscht en de Dui
velsberg daarnaast, verhalen te vertellen die de
geschiedwetenschap niet boekstaafde en die noch
tans levendiger tot de verbeelding spreken dan
het chronologisch relaas der lotgevallen van land
en volk.
Het is nog geen eeuw geleden dat ze in zee
manskringen van mond tot mond gingen, deze
verhalen, luid en overmoedig misschien in de
havenkroegen, maar fluisterend zoodra op zee
Menig schipper zal het niet gewaagd hebben
dien éénen naam over de lippen te brengen: dien
van den „Vliegenden Hollander"
„Cabo Formentoso" noemde Barthelomeus Diaz
de nieuw ontdekte landpunt, Stormkaap dus. Nu,
Vasco da Ga-ma kon getuigen dat de rotsige kust
dien naam terecht droeg: hij beleefde er bij de
eerste kennismaking een storm zoo vreeselijk dat,
naar hij vertelt, allen God om genade smeekten;
op zijn tweede reis duurde het barre weer er wel
zes dagen lang, zoodat zijn vloot mijlenver ver
spreid lag.
De Portugeesche dichter en zeevaarder Ca-
moëns, die tweemaal de Kaap omvoer en dus uit
ervaring kon spreken, liet in zijn „Lusiaden"
symbolisch-dreigend den reus Adamastor om zijn
laakbare liefde voor Thetis in den Tafelberg ver
anderen; en waar de dichter God aanroept en
om onthulling smeekt van het angstwekkend ge
heim dat de Kaap verbergt, is het niet het Op
perwezen maar de Kaapgeest die hem antwoordt:
„Elk schip dat in overmoed deze reis aanvaardt
zal hier een vijandige zee vinden: wilde golfslag
en stormwoedeJaar na jaar zullen uw vloten
bedreigd worden met schipbreuk en verderf".
Eeuwen al voordien wisten de Arabieren, die de
Oostersche schatkamer liever voor Westerlingen
gesloten hielden, te vertellen dat wie zich door
de Straat van Gibraltar op den Atlantischen
Oceaan waagde, door den klauw des Duivels zou
worden teruggeworpen.
Zulk een invloed had het bijgeloof op het zee
varend volk dier tijden, dat Johannes II van Por
tugal de Stormkaap herdoopte tot Cabo de Bona
Esperanee: Kaap de Goede Hoop, al kon de
naamsverandering de angst voor een alles ver-
schroeienden zonnegloed, die al wie zich ten zui
den van Kaap Bojador waagde zou vernietigen,
niet bannen.
Afscheid van den Schreyerstoren
TfJIET was in den jare 1651 dat de „Grootmogen-
a de Heeren Zeventien van de Generale Veree-
nigde Nederlantse G'octroyeerde O. I. Compagnie
ter Camere Amsterdam" Jan van Riebeek, eer
tijds scheepsdokter in dienst der Compagnie, op
dracht gaven aan de Kaap een vaste verver-
schingspost, een „taveerne ter zee" te vestigen.
Men wist terdege wien men koos: Van Riebeek
was een bereisd varensgast, had Atjeh, China en
Japan bezocht, de zee om Groenland bevaren, een
reis naar Britsch-Indië ondernomen eh zelfs in
geschrifte den Grootmogenden Heeren van ad
vies gediend. De beroemde en beruchte Kaap
kende hij uit aanschouwing: met de retourvloot
van Geleynsen kwam hij de slachtoffers van een
Kaapschen storm, waarin „de Haerlem" was ver
gaan. afhalen. Een jaar omtrent hadden de schip
breukelingen er doorgebracht en wonderwat wis
ten ze te verteilen van hun avonturen. En nu
nu was het diezelfde van Riebeek. onder wiens
commando in December 1651 een drietal schepen
aan de ligplaats bij den Amsterdamschen
Schreyerstoren den tros lossmeten en op een
donkeren dag voor Kestmis bij Texel het zeegat
uitzeilden: „de Dromedaris", „de Reiger" en „de
Goede Hoop". De tocht mocht naar het oordeel
dier dagen voorspoedig genoemd worden: 104 da
gen later was de Tafelberg in zicht en ontscheep
te v. Riebeeck met z'n 116 onderhoorigen zich aan
de Kaap, daar waar nu op een voetstuk van gra
niet zijn bronzen standbeeld staat, het gezicht
gewend naar den machtigen bergwand van den
Tafelberg.
Het waren geen gemakkelijke, wel historische
jaren die van Riebeek daar, in dit oord der zee
mansverschrikking. beleefde. Gevaren overal. Nu
eens waren de ambtenaren der' Compagnie be
dreigd door wilde dieren: leeuwen, panters, jak
halzen en hyena's: dan weer duchtte men strijd
met de inboorlingen. En ook aan de zeezijde dien
de de post op zijn hoede te zijn: de oorlog met
Portugal eerst, die met Engeland daarna, maakte
een aanval zoo niet waarschijnlijk dan toch mo
gelijk. Toch werd er onvervaard gewerkt: het
fort bij den Tafelberg kwam gereed, moestuinen
werden aangelegd en zelfs een veestapel ontbrak
niet. De tijd was niet ver meer af dat deze nieuwe
wereld vreemdelingen lokken zou: Hugenoten uit
Frankrijk, avonturiers en speculanten uit ver
schillende landen, die de Kaapkolonie zouden
gaan bevolken met de stamvaders der kolonisten,
onder wie de voortrekkers van den Nederland-
schen stam niet de onbelangrijkste plaats inna
men. Het was vooral onder Commandeur Simon
yan der Stel dat expedities noordwaarts trokken,
vruchtbare streken zoekend, waar nederzettingen
als het vermaarde Stellingbosch den grondslag
legden voor de faam die van de Kaapsche wijnen
uit zou gaan. Soms scheen het leven er een idylle:
de Hoeve Constantia die Van der Stel dicht bij
den Wijnberg deed bouwen is met haar rijke gaar
de, haar rustieke trappen en romantischen gevel
nog altijd bij machte heimwee te wekken naar
het hef Arkadië
Maar zoo vredig was het leven ook daar niet.
De vrijheden, de eigenlijke kolonisten, hadden
de „kaffers" al evenzeer en ten deele terecht
te vreezen als de oppermachtige ambtenaren
der Compagnie. De Grootmogende Heeren Zeven
tien bleven er niet onkundig van, onthieven den
zoon van Simon van der Stel, Adriaan, zelfs van
het commando; maar de macht en roem der
Compagnie was allengs danig getaand: ze was
haar eind nabij. Was er veel gewonnen toen de
„kolonisten" den landdrost Graaf-Reinet in 1795
verdreven, aan de Compagnie de gehoorzaamheid
opzegden, al bleven zij trouw aan het Moeder
land?
Nieuwe rampen kwamen immers over hen: de
oorlog met Engeland, die de Kaapkolonie uitein
delijk voor Holland verloren deed gaan. Meer en
meer verplaatst zich de geschiedenis van het
Zuid-Afrikaansche gewest van den Tafelberg
naar het binnenland. Want de dagen kwamen
waarin de Boeren elders hun geluk en vrijheid
gingen zoeken: de eerste Groote Trek ving aan;
hoog waren de ossewagens opgeladen toen de boe
ren, door Oranjerivier en Vaal, noordwaarts trok
ken, nieuwe ontberingen en nieuwen strijd tege
moet. Nog altijd herinnert de 16de December,
Dingaansdag, aan den overwinningsstrijd tegen
den Zoeloekoning Dingaan. Maar met dat al-wa
ren rust en vrede niet veroverd: een tweede Groo
te Trek dreef de Boeren nog verder weg van het
rotsland der Kaap, naar streken, Transvaal en
Oranje-Vrijstaat, waar nieuwe beproevingen
wachtten. Toen stephan Jacobs, een Hollandsche
jongen, bij toeval of moet men zeggen: bij
ongeluk den eersten diamant ontdekte, had hij
stellig nog niet van Cecil Rhodes gehoordNu.
men zou van hem hooren
Zoo dan vond de te boek gestelde geschiedenis,
die bij de Kaap aanving, elders haar voortzetting.
En de Kaap zelve?
Spookschip in zicht,
JVT OG is haar oorspronkelijke naam Storm-
kaap onafscheidelijk verbonden aan dien
van het moederland der Kaapsche pioniers: Hol
land.
„De Vliegende Hollander" een schip nadert
de Kaap; dreigender pakken de wolken zich sa
men, woester wordt de zee, onheilspellend is de
atmosfeer. Bange uren zijn het, want elk oogen-
blik kan „het" verschijnen zonder dat de uitkijk
het heeft zien naderen. „Het" dat is de grootste
verschrikking van den zeeman: het is het Spook
schip, het Demonenschip, dat als een meteoor
door den stormachtigen nacht komt aangescho
ten, gestuurd door een hand die niet van deze
wereld is. Het kan met volle zeilen voortstevenen
bij windstilte en brengt dood en verderf aan ieder
die het gewaar wordt. Wie het van nabij heeft
,gezien weet te vertellen dat het bemand is met
geraamten. Menig schipper twijfelde er niet aan
of het Spookschip kon dwars door de zeilbooten
heenvaren, zooals werd verhaald, terwijl een
vreemd blauw lichtschijnsel zichtbaar werd.
Vanwaar die -jammerlijke verschrikking waar
mee het Demonenschip zijn prooi bij de Kaap
steeds bij de Kaapten verderve voert? Eens
zou een Hollandsch zeekapitein op den Paasch-
morgen hebben willen uitzeilen. Men trachtte
hem te weerhouden, want het weer was slecht en
op den Paaschmorgen verlaat een schipper de
haven niet. Maar de kapitein, geprikkeld door al
het verzet, riep uitdagend uit: „Al moest het tot
het Laatste Oordeel duren, varen zal ik". En God
houdt hem aan zijn lasterend woord; rusteloos
zwerft hij sindsdien over den Oceaan, elk schip
bij zijn ontmoeting aan de vernietiging prijsge
vend.
Onze dichter Jacob van Lennep laat, in een
rijm dat al even hol is als de zee die hij beschrijft,
het vloekschip „den storm en de wacht be-
lachen", wanneer in de Kaapzee „de loeiende or
kaan de dreigende baren als torens doet staan".
Nu eens is de kapitein anoniem, dan weer heet hij
Reginald van Valkenburg uit Limburg, de onver
laat die uit minnenijd zijn broer Walram en diens.
vrouw, de schoone Alix van Kleef, in den bruids
nacht doodt en op de vlucht door twee gestalten
wordt begeleid: ter linkerzijde een zwarte, ter
rechter een witte gedaante. Aan boord van een
schip gekomen dobbelen beiden om Reginald's
ziel. Intusschen heeft de boot het ruime sop ge
kozen en in vliegende vaart gaat ze nu over het
water, door niemand gestuurd. Overal waar het
spookschip vaart waait een wilde storm, gieren
de windvlagen door de masten, jagen de zeilen
bol en spatten de holven hoog op tegen den ste
ven. Het dobbelen in de kajuit hieid niet op
nóg spelen zij voort om de ziel van een zondaar,
terwijl het schip onheil aanricht waar het zich
vertoont.
Van der Decken.
]P EN andere versie van de legende noemt den
kapitein, dien een gelijk lot treft: voort te ja
gen in storm en ontij. Van der Decken. Verlost
van den boozen vloek wordt hij zooals in
Richard Wagner's muziekdrama eerst, als hij
afstand weet te doen van een geliefde, die hij niet
wil medesleuren in zijn ongeluk. Maar zij, de
Schotsche schippersdochter, offert zich: „Ik wil
bij u zijn. In den Dood. Ik ben u trouw tot in den
dood". Zij stortte zich in zee het schip kraakte
in zijn spanten, de Vliegende Hollander verzonk
in de golven. Een zondige menschenziel was ver
lost.
De beroemde kapitein Marryat beschrijft den
gezagvoerder in een verhaal van gelijke strekking
als een lijkbleeke loods, rossig van haar, één-
oogig; ook hij moet tot aan den Dag des Oordeels
trachten om de Kaap te varen en ook hij doemt
het eene schip na het andere ten ondergang.
De Vliegende Hollander symbool van den
mensch, die God braveert? Een Ahasverus der
Zee. die eeuwig naar den dood smacht en eeuwig
tot leven is gedoemd? Een prooi van Mephisto-
feles, een Faust dus van „de Kaap"? Een dolend
mensch, heen en weer geslingerd tusschen leven
en dood en door geen van beide aanvaard? Een
mensch wiens smart, zooals Heinrich Heine het
uitdrukte, zoo diep ls als de zee, wiens schip zon
der anker en wiens hart zonder hoop is? Hoevele
zeevaarders zullen de godvruchtigheid gekend
hebben van een Jan Huygen van Linscholen, die
in zijn ergernis over de Portugeezen onder wie
een ware wedijver bestond in het omvaren van
de dreigende Kaaprotsen, 's menschen ijdelheid
hekelt met het eenvoudige: „Alst Godt niet en
belieft, zoo ist al niet"?
C. J. E. DINAUX
Chineesch klokje.
Maartsche buien.
Tn de letterkundige tijdschriften van deze
maand soookt aan alle kanten de Multatuli-rel
nog na. Men schijnt er geen afscheid van te kun
nen nemen en men praat nu zoo langzamer
hand langs elkaar heen en over bijkomstigheden
die meer die artikelenschrijvers aangaan, dan de
zaak. waardoor het rumoer ontstond. Men her
innert zich het begin: dat was het boek van
Dr. Pee over „Multatuli en de zijnen" met veel
lelijks daarin over des schrijvers zoon Edu. Een
boekje dat vooral door Menno ter Braak erg in
de hoogte gestoken werd. en waarop kort geleden
een dik boek van Edu's weduwe verscheen, „De
waarheid over Multatuli en zijn gezin", dat
eveneens in ons blad besproken is. Wie nu dacht
dat het daarmee uit kon zijn, heeft het mis. In
de Nieuwe Gids komt de redacteur Dr. Haighton
met een artikel „Multatuli Cie", waarvan de
quintessens wel is dat voor dien schrijver aan „de
Multatuli-figuur weinig belang toekomt en dat
de moderne Multatuli aanbidding van de'groep
litteratoren rondom Ter Braak slechts een ge
volg is van hun „ver-borgen venijn" jegens de be
weging van tachtig. Deze beide hoofdideeën wor
den door den schrijver in zijn artikel verder uit
gewerkt en hij belooft een tweede waarin nog
speciale aandacht aan het boek van mevrouw
Douwes Dekker zal worden besteed. Dat er van
Multatuli noch als denker, noch als kunstenaar
veel overblijft, kan voor rekening van Dr. Haigh
ton gelaten worden. Angstiger lijkt het dat de
woordkeus en toon in het polemische deel hun
ner schrijverijen bij al deze discussies der letter
kundigen op zulk kle'n-burgerlijk peil staan. Van
het zuiver litteraire gedeelte dezer aflevering zal
een reeks kwatrijnen van den Haarlemschen
dichter L. Ali Cohen ons het meest interessee
ren. Van den zelfden dichter vindt men ook in
De Gids van deze maand een vers „Jongenska
mer". dat vlug beeldend in den vorm. tegelijker
tijd een weemoedig peinzen doet opkomen.
In de Gids komt E. du Perron op de zaak. door
Pee's boek aan het rollen gebracht, terug. In „De
Waarheid der Wrekende Schoondochters" praat
hij verder over Multatuli's groote beteekenis, zon-
der verder aan het boek van de schoondochter
veel regels te besteden. Wat hij daarop te zeggen
heeft „ligt nu verzameld in een brochure, getiteld
Multatuli en de Luizen". Het schijnt dat ieder
een die zich met het geval inlaat, gedoemd is
zich van buitengewoon gedistingeerde termen te
bedienen. Ondanks alles lees ik Du Perron liever
dan Ter Braak en vind ik veel in zijn als „Com
mentaren" geplaatst artikel, dat overdenking
waard is. De heer Ter Braak zelf wordt in Else-
vier's van deze maand door den nieuwen redac
teur Prof. Johannes Tielrooy a faire genomen.
De kalme niet voor veel tegenspraak vatbare en
bovenal fatsoenlijke manier van discussieeren
van onzen oud-stadgenoot maakt, geheel onop
zettelijk. in deze Multatuli-debatten een schitte
rend figuur. Men kan het slechts betreuren, dat
zooiets als uitzondering gesignaleerd moet wor
den.
Dezelfde Elsevier-aflevering bevat een goed
geïllustreerd opstel over den etser en graveur Ku-
no Brinks, die thans aan de Rijksacademie de
plaats van Aarts heeft ingenomen, en dat ge
schreven werd door J. G. van Gelder.
Van het letterkundig gedeelte zal dit maal door
de fijn psychologische ontleding van Joodsche
vaderliefde voor een eenige dochter het proza-
De Kaap, een eeuw geleden
Forsythia Spectabilis.
Langzaam maar zeker zijn de sneeuw- en ijsvlak
tes, die we langen tijd in plaats van plantsoenen en
tuinen voor lief hebben moeten nemen, weer in
groene grasvelden en bruine aarde herschapen.
't Is buiten zacht maar heerlijk frisch en de zon
schijnt af en toe al echt warm. De vogels zingen om
het hardst en we kijken vol verlangen, nieuwsgierig
naar onze voorjaarsstruiken of die al aanstalten ma
ken om ons met hun voorjaarstooi te verrassen?
Ze zijn misschien door de felle kou wel iets later
dit jaar. maar het wordt er toch zachtjes aan weer
tijd voor. Een van onze vroolijkst versierde heesters
is zeker de Forsythia, die zich in Maart-April van
boven tot onder in een uitbundigen feestdos v
heldergele klokjes steekt, reeds lang voordat er van
groene blaadjes iets valt te bespeuren.
Zoo'n Forsythia struik in vollen bloei is werkelijk
een feest voor het oog, onder alle omstandigheden.
Of het regent en de wind met woeste rukken de
zwaarbeladen takken schudt, of dat de gouden klok
jes in het warme stille zonlicht staan te droornen,
altijd is Forsythia even mooi. En de heldergele bloe
men kleuren bij het grijs van een regenlucht even
goed als bij het diepe blauw van een zonnigen len
te dag.
De struik heeft behoefte aan veel zon en een voed-
zamelt bodem. Na den bloei kan de plant iets wor
den ingesnoeid.
Forsythia kan een vrij groote heester worden van
een paar meter doorsnee en een paar meter hoogte.
Voor wie een kleinen tuin heeft, is het aan te beve
len om een Forsythia suspensa te nemen, die dunne
buigzame takken heeft en zeer goed langs een muur
kan worden geleid. Daar de plant echter van nature
geen klimplant is, moet ze wel geleid en gebonden
worden.
Forsythia intermedia bloeit het vroegst en de
variatie F. intermedia densiflora is wel de aller
mooiste van de Chineesche klokjes, met groote hel
dergele bloemen, die in dichte trossen rondom de
bladerlooze takken staan.
Forsythia viridissima heeft veel stuggere stijvere
takken, die in den winter opvallen door hun mooie
donkergroene kleur, de bloemen zijn iets groenach-
tig-geel.
Forsythia spectabilis is nog een vrij nieuwe soort,
het is een sterke rijkbloeiende plant met groote don
kergele bloemen.
Deze laatste, Forsythia spectabilis, is met F. inter
media densiflora wel het meest aan te bevelen.
A. J. D.
stuk „De Vader", van Siegfried van Praag de
aandacht trekken. Ook in Elsevier's wordt Bou-
tens' zeventigste verjaardag herdacht met drie
verzen van den dichter, die den datum van zijn
feestdag dragen.
In Groot Nederland schrijft Jan Greshoff een
alleraardigst artikel, waaraan hij den titel
..Waarom Daarom" gaf. Het is als prestatie
een absoluut gaaf Greshoff-specimen en ik wil
eerlijk bekennen dat ik van zijn wijze-van-zien
en wijze-van-voorstellen houd en er dus mis
schien te sympathiek tegenover staJDaardoor kan
ik er ook wel inkomen dat er vele litteratuur
vrienden zijn die Greshoff's proza ver boven
zijn gedichten stellen.
Hoe dit zij, Waarom-Daarom, als het ware al
causeerend neergeschreven, realiseert den schrij
ver volkomen. Hij is de absolute individualist, die
geen partij of gezag of eenigerlei dwang erkent,
toch in het leven die factoren niet geheel eli-
mineeren kan en zich dan telkens met een grijns
den kop stoot. Dan retireert hij zich. half onbe
wust, in zijn niemandsland, tot zijn ingeboren
levenslust en levensbelangstelling hem daaruit
weer opjaagt en hij weer het werk opvat, waar
voor hij even te voren een hartgrondigen afkeer
heeft uitgesproken.
Zoo iemand komt tot zonderling schijnende
conclusies over leven en lot, zoo wel van hem
zelf als van anderen, conclusies waarin dwaze
ongerijmdheid doorvlochten blijkt met diep
ernstige waarheden. En in dat spel van mekaar
bestrijdende inzichten is voor den daarvoor ge-
voeligen waarnemer ach zooveel weemoed, die
achter oorspronkelijkheid van denkbeelden
schuil gaat.
Greshoff heeft zich een reporter gedacht die
hem naar de reden van zijn vertrek uit Europa
is komen vragen. Ja, waarom? Weet hij het zelf?
Is wat hij meent als juiste aanleiding en reden te
kunnen opgeven, inderdaad het waarachtige mo
tief? Weten wij in den grond zelf waarom wij
dit doen en iets anders nalaten? Prachtig thema
voor Greshoff om op voort te borduren, niet
waar? En hij laat zich de gelegenheid dan ook
niet ontglippen. Hij wil zijn denkbeeldigen in
terviewer niet geheel onbevredigd naar huis
sturen en causeert met hem verder, deelt en pas
sant houwen en prikken uit op wat hem in het
leven niet aanstaat en geeft een levenswijsheid
ten beste, die voor den gewoon-maatschappeüj-
ken mensch een soort vorstelijke nonsens kan
schijnen doch dien mensch tevens jaloersch
maakt.
Dat is wel Greshoff op z'n best. Er is voor
die eenmaal aanvaarde levenshouding op de tel
kens herhaalde vraag Waarom? niet veel ander
antwoord denkbaar dan het kinderlijk-eigen
zinnige: daarom! Maar de manier waarop in dit
artikel op dat per slot onbevredigend slot wordt
aangestuurd is zoo geestig en wei-gefundeerd te
vens. dat de lezer er een voortdurend plezier
aan beleeft, allen moralisten, wetenschappe-
lijken schifters en ordenaars, strengen doorden
kers en anderen gewichtigen lieden ten spijt.
Greshoff mag misschien door zijn impulsivi-
tent wel eens naar den verkeerden kant blazen,
men kan hem daarbij noch originaliteit noch
onafhankelijke frischheid van geest ontzeggen.
En per slot is hij eigenlijk, ondanks zijn eigen
gekanker tegen het vak, een buitengewoon jour
nalist in ons land. dien wij met genoegen naar I
hier zullen zien terugkeeren.
J. H. DE BOLS. 1