HET GESCHENK.
GARAGE HARTOG
O fft-SonRiniia
G. HONING Zn.
N'
85
45
Ctatna
ALLEEN
Verhuurt BESTEL- en
Luxe D.K W. Automobielen
C IHIINTZ
ZIJLSTRAAT 90, TEL. 11161
NOG KOUDE VOORJAARSDAGEN!!
ZATERDAG 16 MAART 1940
HAARDE M'S D'AGBCSD
19
Sneeuwklokjes vertellen dat het lente wordt.
door F. VAN AMSTEL.
"U scheen het zonnetje en een lauw briesje
streek langs Betjes appelenwangetjes,
toen ze zich over de onderdeur heen boog
en een morgengroet met de „moeder"'
van het hofje wisselde. Het was lang guur ge
weest; een schraal voorjaar had den strengen
winter van 1774 besloten en nog geen veertien
dagen geleden had een Maartsche storm een
dakpan van „de metaale Kandelaer" in de Gast
huisstraat op de binnenplaats van het hofje
neergekletterd, zoodat men Jan Blok, den metse
laar uit de Barrevoetsteeg had moeten laten ha
len uit vrees voor verder ongeval.
Maar nu was het weer omgeslagen. Mild straal
de het zonnetje op de klinkertjes voor de hofjes
woningen en Bet je de Wilde snoof met welbeha
gen de voorjaarslucht op en rook den lentegeur,
die iets zoets en iets kruidigs had, den lentegeur,
die voorjaarsbeloften wilde brengen zelfs achter
de horretjes van het Bruiningshofje, op de
Haarlemsche Ossenmarkt 1).
De klok van de Nieuwe Kerk sloeg tien uur en
Betje ontwaakte uit haar mijmering. Ze sloot
de deur, joeg de poes, die in de bedstede was
gekropen, uit haar holletje en tastte naar den
sleutel van het kabinet.
Nu zou het gebeuren. Dit had ze zichzelf be
loofd. Het feest was goed en schoon geweest.
Josyntje had haar honderdsten verjaardag ge
vierd op een wijze, die de oudjes beduusd had
gemaakt. Want de Regenten hadden in de bus
geblazen: geuren van gebraad en gebak hadden
tusschen de muren van het hofje gehangen en
naast ieder bord had een glas wijn gestaan en
des middags was er niet alleen thee raar drin
ken, vond Betje, je kon er toch nooit heelemaal
aan wennen, al dronk de rijkdom het dan nu al
jaren lang dagelijks maar ook gebak en koek
geweest en nog dagen na het feest hadden de
vrouwtjes gesmuld van de restjes peren met
wijnsaus, blokjes kaas en de amandelen met ro
zijnen.
Maar iets had ontbroken op het eeuwfeest van
Josyntje Kaersien volgens Betje en dat waren
bloemen. Want het was hartje November en aan
bloemen viel dus niet te denken. Doch reeds aan
den maaltijd was bij Betje een plannetje ge
rijpt: zoodra het voorjaar in het land was en de
eerste bloemen van de kweekerijen kwamen, zou
Josijntje haar present ontvangen; een pot hya
cinten op tafel en wat tulpen voor het raam en
er zou kleur en geur en vroolijkheid in het huis
je van de honderdjarige zijnhoe dikwijls, als
het winterde en de sneeuw op het plaatsje lag,
had Betje hunkerend gevlast op den eersten
voorjaarsdag, die haar veroorloven zou, in eigen
persoon de bloemen uit te zoeken bij Teeuwen
Buys op het Geldeloozenpad en, kleumend bij
het vuur had ze dezen winter honderdmaal den
gelukwensch herhaald, dien ze straks zou uit
spreken, als ze met haar bloemen, bij Josyntje
zou binnenstappen.
Piepend draaide de deur van het kabinet open
en Betjes handen tastten in de donkere ruimte,
waar rechts de palmensjaal lag.. Een oogenblik
later plooide ze den doek om de tengere schou
ders, verwisselde de cornet voor den hoed, die nog
maar tien jaar oud was, pakte den hengselmand,
die in het keukentje hing en verliet de woning-
Vlak naast haar woonde Josijntje. 't Oudje zat
voor 't venster en genoot van het warme zonne
tje als een spinnende poes, zoodat het even duur
de, voordat ze Betje bespeurde, die zachtjes te
gen de ruitjes tikte en naar haar gezondheid in
formeerde. Josijntje was hardhoorend. maar ze
begreep dat er naar haar welzijn geïnformeerd
werd en knikte- dus glimlachend, het hoofd.
Dat was Betje genoeg en ze maakte zich ge
reed het hofje te verlaten.
Mietje de Hulst, die het eerste huisje bij den
Ingang bewoonde, stond aan de deur. Zoodra ze
de klink van Betje's huisje had hooren ramme
len, was ze overeind gekomen, had post aan den
ingang van haar woning gevat en was oor- en
ooggetuige geweest van het morgenpraatje met
Josyntje.
„Dag Mietje", zei Betje bedeesd. Ze was altijd
een beetje schuw voor haar gebuur, die een hoofd
boven haar uitstak en haar betoog altijd in
kleedde op een wijze, die geen tegenspraak ge
doogde.
„Dag, Betje de Wilde", antwoordde Mietje.
..Ik ga uit." merkte Betje op, een weinig over
bodig.
„Waarheen?"
„Zoo maarBetje wilde haar klein geheim
zoo lang mogelijk bewaren.
Mietje snoof. Ze hield er niet van buiten de
zaken te worden gehouden.
„Als je een oogenblik patiëntie hebt, zou
ik.
Maar dat lag niet in Betjes bedoeling.
„Nee, nee. 't is maar een oogenblikje
Mietje kneep de lippen op elkaar, keek, alsof
Betje haar iets heel erg had verweten, zeide:
„Zoo, zooen verdween in haar woning.
Door de smalle gang. die den toegang naar het
hofje vormde, haastte Betje zich voort en knipte
met de oogen tegen de zonnestralen, toen ze de
Ossenmarkt bereikt had.
Aan den overkant klonk rumoer. Er lag een sta
pel verfhout en een paar grofgebouwde, schon
kige knapen stapelden de blokken op een burrie.
die tusschen hen in stond. Betje wierp schuw een
blik in hun richting en keek angstig naar de
grauwe pakjes. Ze wist het: dat waren twee die
ven of roovers of moordenaars uit het Tuchthuis
1) De tegenwoordige Botermarkt.
die heel den dag aan de rasp moesten staan en
voor harden arbeid den schralen kost kregen, die
het deel is van den boosdoener, die achter de tra
lies zijn straf ondergaat. Blijkbaar ging het ver
voer van het hout Lot Jansz, den knecht van het
Tuchthuis, niet vlot genoeg, want hij raasde
tierde op het tweetal in termen, die Betje, als
vroom mennistje, met ontzetting vervulden.
Ze haastte zich dus voort, scnoof met vlugge
dribbelpasjes langs de huizen en drentelde de
brug naar de Koningstraat over, ofschoon dat
haar weg niet bekortte. Maar daar, achter de rui
ten van den boekwinkel van Bohn op 't Verwulf,
lag immers het boek met platen over hyacinten
waar neef Jurren nog verleden week de lof van
gezongen hadGaf 't wel pas, zoo maai- voor
een winkel te staan kijken? Betje keek eens om
zich heen, maar toen ze niemand ontwaarde dan
een Schalkwijker boer, die zijn melkschuitj
door de Oude Gracht boomde, waagde ze het er
op en stond een oogenblik in aandachtige be
schouwing van de prenten uit het werk over het
telen van hyacinten in een pronkbak.
Betje toefde niet lang. Achter de ruiten was al
eens naar haar gekeken. Ze wendde zich dus af
van het „Gekroonde Oost- en Westindisch Worst-
vat", waarin nu al meer dan twintig jaar de boe-
kenaffaire werd gedreven, wierp, toen ze over de
brug trippelde, een blik op het water, dat rim
pelde onder een voorjaarsbriesje en wandelde de
Groote Houtstraat in.
Wat een drukte, wat een drukte! Betje werd er
confuus van. Uit de bakkerij op den hoek klonk
het rumoer van koperen ketels, die tegen elkaar
botsten. Op den hoogen stoep aan den overkant
maakte een huisknecht gekheid met een Zand-
voortsche vischvrouw en vain den kant van de
Nieuwstraat naderde een bolder-boerewagen.
Betje drukte zich angstig tegen de huizen, toen de
kar voorbijreed, 't Moest verboden worden, vond
ze, dat rijden en rossen, dat maar ongelukken
gaf. Je kon midden in de Groote Houtstraat niet
eens meer een rustig praatje houden.De ko
perslager in „Het Ossenhoofd" zong boven zijn
gehamer uit het lied van mooie meisjes en mooie
bloemen en in de travalje bij de Doelstraat had
de smid het met een paard te kwaad, terwijl zijn
knechtje aan idie pomp bij 't Proveniershuis stond
te luieren.
Maar stilaan daalde de rust weer in de Groote
Houtstraat Uit de Kerkstraat kwam een koppel
kippen aanstappen op zoek naar een graantje of
een grasje met den haan parmantig in de achter
hoede. Ook hij genoot van het zonnetje dat zijn
staart in een gloed van kleur zette, doch Betje
sloeg geen acht op hanestaarten, maar las voor de
zooveelste maal in haar leven onder den gevel
steen van het huis „De Tulp":
Als men iddt huys uyt d'asch herboude
Kof menich man, dat hem beroude.
Ze dacht aan de verhalen, die haai- vader haar
dikwijls hra-d verteld over den dwazen tulpenhan
del uit zijn jeugd, schudde het hoofd over zooveel
menschelijke dwaasheid en mediteerde nog, toen
ze het Plein bereikte en de drukte gewaar werd
voor het „Heerenhek" en „De groene Valk" en de
andere uitspanningen, waar de koetsen stilhielden
en de diligences afreden.
Maar Betje bekreunde zich om koetsen noch
uitspanningen in het vertrouwen dat de schouten
dienaar, die een praatje met een stalknecht
maakte, ook over haar waakte, bereikte zonder
ongeval het Geldeloozenpad en lichtte den klink
op van het hek, waarachter Teeuwen Buys zijn
kweekerij had.
In het bollenhuis vond ze hem bezig aan het
verspenen van wat zaaigoed. Teeuwen Buys was
van Betjes leeftijd en droeg zijn twee en zestig
jaren zoo goed: als zijn blauw werkbuis, waaronder
de bruine korte broek en de grijze kousen, in
klompen gestoken, uitkwamen. Voor de deur van
de schuur stonden de schoenen met gespen.
Betje legde haar wenschen bloot.
„Het oude liedje, Betje! 't Is amper lente aan
den kalender of de menschen moeten bloeiende
bollen hebben. Je kan tegenwoordig niet genoeg
trekken. Kwam me daar verleden week de oude
heer Loo om twaalf witte tulpen, die hij als een
vereering aan zijn schoondochter wilde sturen
„Monsieur", zeg ik ,,'t wordt te mal! Ik zie 't er
nog van komen, dat de menschen met Vrouwen
dag tulpen willen hebben„J:a." zegt hij, „dat
zal nog wel eens gebeuren!" „Monsieur", zeg
ik weer, ..kan een Christenmensch dat verant
woorden, bloemen, die Onze Lieve Heer ons in
April geeft in Louwmaand uit te broeien?"....
maar ja, hij lachte zoowat en iknou, hij heeft
zijn tulpen al gehad, maar waar 't op die wijs
heen moet
,Nu, Teeuwen". zei Betje, „ben ik ook te vroeg?"
„Dat wil ik niet zeggen." zei Teeuwen voor
zichtig. „maar je zult wat er is voor lief moeten
nemen" en hij ging haar voor naar een broei
bak.
Een kwartier later verliet Betje den tuin.
Zwaar woog de hengselmand, die met twee ge
vulde bloempotten prijkte: een keurige hyacint,
mooi van loof en zwaar van bloem en vijf tulpen,
die in haar eersten bloei nog bescheiden tusschen
de bladeren verscholen zaten.
Daar was 't Plein alweer. Er was een postkoets
aangekomen en de paarden deden zich te goed
aan den haver, die een knecht in de voerbak
stortte.
Verschrikt keerde Betje zich om. toen ze een
hand op haar schouder voelde, maar toen
Femmetje ontwaarde, de vrouw van Goris de
Zwart uit ..De groene valk" lachte ze vriendelijk.
„Wel. Betje. aan 't bloemenkoopen geweest?'
Betje toonde haar hengselmand.
„Mooi!" prees Femmetje. ..maar moet je dat
heelemaal naar de Botermarkt dragen?"
Betje knikte en zette den mand even neer.
„Maar je zult toch een amering binnenkomen?'
Het aanbod was verleidelijk en de bloempotten
waren zwaar.
„Maar lieve ziel" zei Femmetje. die haar naai
den hengselmand zag kijken „dien laat ik Flip
wel even brengen. Hier. kereltje, breng jij die
bloemen eens even bij de juffer thuis. Je weet
wel. op 't Bruiningshofje?"
Be'je liet zich bepraten, de jongen verdween
met de bloemen en de vrouwen gingen het ach
terhuis binnen.
Flip was een vlugge jongen. Binnen tien minu
ten was hij op de Ossenmarkt en wilde juist de
poort naast het huis „In de Rosbaar" binnengaan,
toen hij zijn naam hoorde noemen. Het was Lot
Jansz, die aan den overkant stond te wenken.
Flip trad op den knecht van het Tuchthuis toe.
„Je kunt een stuiver verdienen" zei deze, na de
begroeting.
Flip keek hem vragend aan.
„Ik kan hier niet vandaan en er is haast bij.
Schout komt hier over een uur en nu moet
ik den Vader waarschuwen. Hij is bij dominee
Nozeman, dien je wel kent. Doe me dus het ge
noegen en ga hem zeggen, dat hij zijn bezoek
niet te lang rekt."
..Goed." zei Flip. ..maar eerst mijn boodschap.
Ik moet die bloemen bij Betje de Wilde afgeven
Ga maar", drong Lot aan. „die reik ik wel
even over." Hij pakte den mand en keek Flip na.
toen die beenen maakte. Toen stak hij de markt
over.
Mietje de Hulst was op haar post. Niet zoodra
hoorde ze voetstappen in de poort, of ze kwam
over de onderdeur en vertoonde zich ten voeten
uit. zoodra ze Lot Jansz ontwaarde.
„Wat zal dat?"
„Goed volk. vrijster!"
„Er wordt hier geen mansvolk toegelaten!"
„Wat je zegt! Je bent toch niet bang voor me?
We zullen jou niet aan 't netten breien zet
ten!" 2)
„Wat moet je hier?"
„Niet zoo kwaad, oudje! Ik kom bloemen bren-
;n."
„Voor mij?"
„Ben je dwaas? Voor Betje de Wilde!
„Wat heb jij met Betje de Wilde te schaffen?"
Lot. rook de kans en vatte die onmiddellijk aan.
„Meer dan jij denkt, Mietje! Je kunt toch
zwiigen?"
Mietje gromde.
„Betje en ikTwee is mooier dan eén.
Mietje!ik ken Betje al zoo lang en onge
trouwd voor een man als ik is ook niets
„Kerel! Wil je me zeggen, dat jullie tweeën
dat iii en Betje
„St! Niet zoo luid! Derde deur. nietwaar? 'k Zal
ze maar in huis zetten!"
„En dan er uit!" zei Mietje prompt.
„Ja. ik ga al. Nu, mondje dicht, hoor! In Mei
gaan we
Lot verdween grinnekend naar den overkant
en vloekte nog eens zoo lustig als te voren.
„Marijtje", zei Mietje, toen aan den overkant
een andere neepmuts te zien kwam. „kom hier.
Had jij ooit kunnen denken, dat Betje de Wilde
en die tuchthuisboef van den overkant nog
eens
Jan van Vollenhoven, Voorzitter-regent van
het Bruinings-hofje was ontstemd. Hij was een
man van strenge plichtsbetrachting en met zin
voor een ingetogen levenswijs. Zijn functie als
beheerder van de stichting van den overgrootva
der zijner echtgenoote bekleedde hij met ernst
en waardigheid, in het besef, aldus bij te dragen
tot het welzijn der eerbare vrouwen, die op het
Bruinings Hofje haar levensavond sleten.
En nu dit! Wandelend over het Plein en
ziende naar de herbergen, waar. naar zijn oordeel
niet dan brassers en lichtmissen den dag door
brachten en den avond passeerden, zag hij plot
seling de deur van „De groene Valk" opengaan,
doch "inplaats van'den een' of anderen voerman
schuifelde daarBetje de Wilde naar bui
ten, uitgeleid door den kastelein en diens vrouw
en het afscheid droeg alle kenmerken, dat Betje
hier een goede bekende moest zijn.
Jan van Vollenhoven nam den kortsten weg
naar de Ossenmarkt, arriveerde op het Hofje
en liep bijna Mietje de Hulst onderstboven, die
met Marijtje op weg naar Josijntje was.
„Goedenmorgen", zei hij ernstig
De vrouwtjes nijgden.
„Als Betje de Wilde thuiskomt verwacht ik
haar op de Regentenkamer" vervolgde hij op
stroeven toon.
Mietje en Marijtje keken elkaar aan. Mietje
glimlachte.
„Wat valt er hier te lachen. Maria van Hulst",
vroeg van Vollenhoven geprikkeld.
.,'t Is maar", zei Mietje, „dat ze juist een
paar potten bloemen van haar vrijer heeft ge
kregen".
„Wat blief je?" vroeg van Vollenhoven stom
verbaasd.
„Welzeker", beaamde Mietje, „van den knecht
van 't Tuchthuis!"
Betje kwam juist, een half uur later dan van
Vollenhoven op het Hofje aan. Ze had de wande
ling geducht in de beenen en de vermoeidheid
had een paar aardige blosjes op haar wangen
getooverd.
Als een bulhond lag Mietje op de loer. Achter
het horretje keek Marijtje.
„Dag. Mietje", zei Betje. maar de ander ne
geerde den groet.
..Betje de Wilde moet dadelijk op zaal komen"
commandeerde ze met een grafstem.
Verrast keek Betje op. Haar geweten was zui
ver.
„Zou ik eerst niet
„Dadelijk op zaal komen!" baste Mietje op
nieuw en Betje haalde de schouders op en ging.
Aan de tafel zat Jan van Vollenhoven. Zijn
driekanten hoed en zijn stok had hij weggelegd,
maar zijn pruik stond een weinig op zij en dat
spelde weinig goeds.
Zwijgend beduidde hij Betje te gaan zitten. Hij
nam een snuifje en terwijl Betje bedacht, hoe
straks Josijntje zou glunderen, als ze haar bloe
men zou krijgen, begon hij:
„Ofschoon, Betje de Wilde, op uw gedrag tot
dusver geen aanmerkingen van beteekenis te
maken waren, zie ik mij thans genoodzaakt, u.
jongedochter, vadeVlïjk te vermanen en terecht
te wijzen."
Hij poosde even, maar Betje keek hem trouw
hartig aan en hij vervolgde:
„Alsof het niet reeds strijdig met alle coutu-
men en moraliteiten moet worden geacht, dat
een juffer van uw stand en jaren wijnhuizen en
kroegen bezoekt, gelijk ik met eigen oogen heb
waargenomen, blijkt gij thans zelfs gewikkeld
in een minnehandel met den knecht van het
Tuchthuis
In weerwil van haar vermoeidheid was Betje
met één sprong bij het venster en trommelde
daar op. dat de ruiten rinkelden.
„Mietje! Marijtje! help!" gilde ze. „help!, een
meester, een diefleider! de boeien! Van Vollen
hoven is gek geworden!"
2) Het werk voor de vrouwelijke gevangenen.
MAART.
De naam Maart is gevormd van het Latijnsche
Martius. Maart was in de oudheid de eerste
maand van het jaar en aan Mars, den god van
den krijg gewijd.
PRIMA MATZIJDE
ONZE RECLAME KOUS
Fijn en sterk. Nieuwste
Z onnebra nd tin ten
Onze bekende Extra
fijn en solide
Nieuwste kleuren
ONZE VOORDEELIGE KOUS:
Moderne tinten. Iets
bijzonders, voor
Zijde op zijde
Prachtkous
Fil d'écosse met zijde,
Onze overbekende sterke J 35
Reuze sorteering andere soorten
Sokken, Sportkousen
HET OUDE KOUSEN-ADRES:
Kleine Houtstr. 7
Cronjéstr. 43,
Bl'daalschew. 105
lio
KOUS:
120
Het is weer appart. de sortccrins 1IOLTAP,
HAARVELOURS. WILTON en SMYRNA
KARPETTEN
En dan die keurige uitgebreide sorteering
LOOPERS
l" slaagt i
r genoegen en de prijzen zijn billijk.
Turfmarkt 26-18, Telefoon 16066
De meest zuinige wagen 1:15
dat wij specialiteiten zijn in cretonne?
Wij etaleeren deze week de
nieuwste dessins Engelsche
voor GORDIJNEN, KUSSENS
en LAMPEKAPPEN.
Groofe stalenboeken worden
gaarne ter inzage gezonden.
CR. HOUTSTRAAT
HOEK ANECANC
Bezoekt ook ons filiaal te Bloemendaal
't Is waar, dat men overal wel 'n vulpen voor U heeft;
Maar nooit met die service, zooals Dantuma ze geeft
KANTOORBOEKHANDEL
Haarlem's Grootste Vulpenspecialist
Brandstof van Honing
In elke woning
Is Uw wintervoorraad op? Een goede
gelegenheid om eens een kleine „proef-
bestelling" te doen bij HONING. Een
„proef" waar U over enkele maanden,
bij het inslaan van Uw wintervoorraad
rekening mee kunt houden. HONING.
Een oud en vertrouwd adres. De reputatie
van deze zaak waarborgt U'n uitsteken
de kwaliteit en een goede bediening.
1IEUWE GRACHT 56
lOLIJNSTRAAT 23
ANDZICHTLAAN 34
TELEFOON 10230
TELEFOON 11012
TELEFOON 28001