„BLOED VAN „AMSTELFLORA" GEOPEND. DUITSCHE VRACHTDIENST DOOR DE LUCHT BOEDDHA" De tunnelbouw onder de Maas te Rotterdam. Het ventilatiegebouw op den rechter oever nadert zijn voltooiing Voor het eerst sedert het uitbreken van den oorlog landde Vrijdag op Schiphol een Duitsch vliegtuig, dat post vervoerde. Voor de terugreis werd een zending post en Aalsmeersche bloemen meegenomen. Het inladen Kostbare Aronskelken, een prachtige inzending op de ten toonstelling „Amstelflora" in dö Amsterdamsche Apollohal Koningin-weduwe Elisabeth bracht in de afgeloopen week een bezoek aan verschillende Belgische militaire kampen, om er getuige van te zijn, hoe de manschappen, die opgeroepen zijn, om het land te beschermen, „fit" gehouden worden voor hun verantwoordelijke taak Minister mr. M. P. L. Steenberghe verrichtte Vrijdagmiddag de officieele opening van de tentoon stelling „Amstelflora in de Apollohal te Amsterdam. De minister tijdens zijn openingsrede Het historische „Huis ter Geul" te Valkenburg, dat bewoond werd door Fransche paters Redemptoristen, is ver kocht, daar de paters voor het meeren- deel naar het Fransche front zijn opgeroepen Lenteweelde op de tentoonstelling „Amstelflora", welke Vrijdagmid dag door minister mr. M. P. L. Steen berghe, officieel geopend is in de Apollohal te A'dam Het nieuwe beursgebouw aan den Coolsingel te Rotterdam nadert zijn voltooiing, waarmede de Maasstad een imposant bouwwerk rijker zal zijn geworden. Een overzicht van den stand der werkzaamheden door HAROLD WARD 16 Hij stond op en vertiet brommend en hoofdschud- éend de kamer. De kapitein bleef diep in gepeins achter. Wat wiet de kleine geleerde, wat hield hy verborgen en met welk doel? Hoe meer hij over die vragen na dacht, des te minder was hij van Dittmar's on schuld overtuigd. Aan den anderen kant kon hy lich den professor moeilijk voorstellen als een berekenden, koelbloedigen moordenaar. Dat hij iemand in woede zou kunnen dooden was aan te nemen, maar dat hij een moord in koelen bloede zou kunnen beramen, dat hij een mensch door 'een slag op het hoofd zou kunnen dooden, om daarna het lichaam met een strop om den nek uit het raam te gooien, neen, daartoe achtte York den profes sor niet in staat. Bovendien had Dittmar's niet het minste gevoel voor humor en de man, die den strop om den hals van den dooden man gelegd had, moest toch wel over een dosis humor, zij het dan ook een eigenaardig soort humor beschikken. York stond op en begon zich voor het diner te kleeden. Hij hoorde de andere gasten al naar be neden gaan. Hy keek op zyn horloge en bemerkte met schrik, dat er een uur verloopen was, sedert Dittmars was weggegaan. Zijrr pijp was uitgegaan en koud geworden, zonder dat hij er erg in gehad had. Hy had een voorgevoel, dat er weer wat gebeu ren zou, dat binnen een paar uur de zaak een be slissende wending zou nemen en hi) was blij dat Tommy Muer er zijn zou, om hem ter zijde te staan. Bij zijn birrnen treden in de eetzaal ging er een koor van verbaasde uitroepen op bij het zien van den bult op zijn hoofd en de pleister op zijn kin. Hij vertelde hun hetzelfde verhaal, dat hij aan Dittmars verteld had. Onder het praten lette hij scherp op, of niemand zich door een onverwachte beweging zou verraden, maar niemand gaf zich bloot. Tim kondigde aan, dat het diner klaar was. Ook aan tafel had York alle gelegenheid zijn medegas ten te bestudeeren. Hoewel ze allen zenuwachtig waren kon York toch geen enkele er van verden ken in de afgrrloopen vierentwintig uur een moord en een aanslag gepleegd te hebben. Carol Spencer zat naast hem. Het gesprek was algemeen en York deed zijn uiterste best om onder houdend te zijn. Onder het praten door verzuimde hij evenwel niet goed op te letten, of er niet iemand door •woord of gebaar iets zou verraden. Telkens moest hij echter naar de vrouw aan zijn zijde zien. Ze zag er buitengewoon goed uit, vond hij. Zou hel toeval zijn, dat ze naast hem zat, of zou iemand dat zoo gearrangeerd hebben? Toch voelde liy, dat hij wat goed te maken had, na die geschiede nis van dien middag' „Is het mij vergeven?" vroeg hij fluisterend. Ze kreeg een kleur, maar knikte toestemmend. „In mijn vak maak je wel erger dingen mee", zei ze, wat York beamen kon. Niemand had dien avond veel lust In dansen. Voor de radio speelde een beroemde bar.d uit Chi cago, maar niemand luisterde er naar, zelfs de dames waren lusteloos en verveeld. Er werd nog al wat gedronken en aan een paar tafels werd gebridged. Dittmars zat in een hoek te rooken, zijn lippen bewogen, alsof hij in zichzelf aan het praten was. Grass bladerde in een boek. Page praatte met Virginia Lee en Watson had het toe kijken. York ging naar Carol Spencer, die bij de radio zat en met haar goudgeschoeide voetje de maat tikte. Hy vroeg of ze wilde dansen, maar ze had geen zin, dus ging hy naast haar zitten, en begon een gesprek. Zij die niet bridgten, liepen verveeld heen en weer. Er scheen een zenuwach tige stemming te lieerschen, alsof iedereen wacht te, dat er wat gebeuren zou. Yorks hoofd deed nog flink pijn, hij had aan tafel zooveel gepraat, dat hij er nu moe van was en toen hij Lee op zich toe zag komen, die hem wel wat te vragen zou hebben, maakte hij zich uit de voeten en zocht een stil plekje op de veranda op. Hij zocht een ge- makkelijken stoel uit, stopte zijn pijp en probeer de na te denken. De avond had verademing ge bracht na de hitte van den dag. Vuurvliegen dansten tusschen het dikke bladerdak der boo- men en een koor van duizenden insecten zong een nooit eindigende melodie. Er was geen maan. Ver kon men dus niet zien. De gezichten van de an deren onder de porte-chochère waren onduidelijk. Men zag het licht van een afgestreken lucifer en de gloeiende punten van sigaretten of sigaren. Heel in de verte, op den grooten weg, zag York de lichten van een auto. Hij keek op zijn horloge, het was bijna acht uur, mogelijk was het luite nant Muer. De lichten kwamen met groote snelheid nader. Het zou Tommy kunnen zijn, die ook altijd met een onverantwoordelijke vaart reed. Plotseling werd de stilte verscheurd door een harden klap en het gerinkel van brekend glas. Een vrouw gilde, York zag de koplampen van den wagen omhoog gaan, daarna sloeg hy tegen een boom en kantelde. In een oogwenk was York over de balustrade gesprongen en rende den tuin door naar den weg. Ook de anderen waren uit het huis gekomen en snelden naar de plaats des onheils. De wagen lag, zwaar beschadigd tegen een van de zware böomen, die langs de oprijlaan stonden, één koplamp brandde nog, wierp een lichte streep over den weg waar een beweginglooze gestalte uitgestrekt lag. York knielde ernaast en keerde met een kloppend hart den dooden man op den rug. Dat de man onmiddellijk dood geweest w»s liet geen twijfel. Het was Jake, Fenton's zwijgende assistent. Het hoofd van den armen kerel was vrijwel van den romp gescheiden, het bloed gutste uit een ver schrikkelijke wond aan zijn hals. York kon niet nalaten een zucht van verlich ting te slaken; hij was er van overtuigd geweest, het lichaam van zijn assistent te vinden en hoewel hij Jalce wel mocht was er tusschen hen geen band, zooals tusschen Tommy Muer en hem; een band, ontstaan door jarenlange samenwerking, dikwijls onder gevaarvolle omstandigheden. Hij herinnerde zich nu, dat hij Penton gevraagd had, iemand met zyn goed naar Oakwood Manor te sturen, Fenton had Jake gestuurd en de arme kerel had die op dracht met den dood moeten bekoopen. Meteen schoot het door York's hoofd, dat deze dood te wijten moest zijn aan dezelfde hand, die den man onder den boom vermoord had, en die de aanslag op hemzelf in het museum pleegde. Maar wat had Jake met de zaak te maken? Deze vraag was eenvoudig te beantwoorden. Jake was een toevallig slachtoffer van den moordenaar ge weest het was zijn bedoeling Muer onschadelijk te maken. Het telefoongesprek met New-Orleans was immers afgeluisterd, York had duidelijk de „klik" gehoord, toen hij de luisteraar ophing. Maar wat was de oorzaak van het ongeluk? York stond op en meteen kwam zijn schouder in aanraking met iets, dat hij in de duisternis niet gezien had. Hij strekte zijn hand uit, en kwam in contact met een strak gespannen staaldraad, die tusschen twee hoo rnen, dwars over den weg liep. De hoogte was zoo danig, dat het hoofd van een man in een auto er juist door geraakt zou worden. Aan het begin van de oprijlaan werd een an deren wagen zichtbaar. York ging midden op den weg staan met opgehevea arm. In het volle licht van den schijnwerper van de naderende car. Deze stopte, een kort, dik mannetje sprong er uit en rende op York toe. „Wat is hier gebeurd?" riep de nieuw aangeko mene uit, terwijl York hem warm de hand schudde. „Gelukkig voor jou, dat je laat bent, Tommy", zei de kapitein ernstig, „dit was voor jou bedoeld!" „Ik ben verdwaald en het heeft me nogal wat tijd gekóst den weg hierheen te vinden". „Dat is goddank je redding" geweest, Tommy". En fluisterend voegde York er aan toe: „Iemand heeft ons telefoongesprek afgeluisterd, en een val voer jou gezet. De arme bliksem, die mij m'n ba gage kwam brengen is er het slachtoffer van ge worden, Als jij op tijd geweest was, zou jij daar nu liggen in plaats van die arme Jake!" Muer stak een sigaret aan. lm het licht van de lucifer kon men zien, dat zyn hand beefde. HOOFDSTUK XII. Handigheid. Tommy Muer was niet spraakzaam. Jaren lange ondervinding als assistent van Kapitein York bij de Intelligence Service had hem geleerd dat deze hem alles wel zou uitleggen, wanneer hij dat noodig achtte. Een blik op list bleeke ge laat en de wond aan de kin zei hem dat er hier ic-ts ernstigs aan de hand was. Zonder een woord te zeggen liep hij naar zijn auto terug, haalde een tang. uit een gereedschapsbak, knipte den draad aan het eene einde door, rolde hem op, knipte toen ook het andere einde af, en gaf het toen aan York. Intusschen had doctor Grass zich over het lichaam van den doode gebogen, een vluchtige blik was genoeg om hem van het nuttelooze van een nader onderzoek te overtuigen. „Dood1" zei hij, zich oprichtend. „De arme ke rel heeft waarschijnlijk niet eens gemerkt, wat er met hem gebeurde. Het hoofd is vrijwel van de romp gescheiden, terwijl ik uit de houding opmaak dat hij door zijn val bovendien de ruggegraat ge broken heeft." Hy bekeek de rol ijzerdraad, die York In de hand hield. „Een gewone waschlijn," ging hy voort, „waar schijnlijk uit de bygebouwen gehaald." j(Wordt vervolgd),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 28