JE
Als de steenen spreken konden....
STOFZUIGERS
Goethe's Tuinhuis te Weimar.
H.D.* Vertelling
Litteraire
TC antteekeningen.
7t
SATERDAG 6 APR IE T94Ö
HASREEWS DKGBEAD'
Goethe's Tuinhuis te Weimar.
Silhouet van Charlotte von
Stein.
Silhouet van Goethe in 1779.
menzijn met haar een geschenk des hemels. Haar
koets voorbij te zien rijden, dat al was balsem voor
zijn ziel. zijn hunkerende ziel, extatisch gestemd in
deze ontberende liefde voor de alom-tegenwoordige
onbereikbare.
Onbereikbare want Charlotte weet afstand te
houden, jarenlang, en de zoete kwelling der onze
kerheid is voor Goethe als een zweepslag van den
speelschen Cupido. „Mijn liefde", schrijft hij. ..mijn
liefde voor je is geen passie meer, ze is een ziekte
die mij liever is dan de volmaaktste gezondheid, een
ziekte waarvan ik niet meer wil genezen".
Zie, daarom vooral blijft Goethe in Weimar. En er
is nog iets. Karl-August heeft het zijne gedaan om
Goethe aan Weimar te binden: hij schenkt hem het
idyllische tuinhuis aan de Ilm.
In Mei is Goethe zelf bij het herstelwcrk aan
wezig; witgekalkt, liefelijk in zijn eenvoud, ligt het
daar, omrankt door rozenstruiken, omgeven door
boompartijen, weggedoken tusschen het groen, in
een stilte die alleen verbroken wordt door hei slaan
van den kwartel, in een vrede, welkom verstoord
enkel door een koppel duiven die van het slot uit
daarginds komt aangezwermd Charlotte's duiven.
En daarbinnen? Bescheidener kan het niet; be
neden: een ruimte met veranda, ongeschikt om er
te huizen: boven: drie kamertjes: een ontvangka
mer met harde, steile stoelen; een werkkamer met
een kleine schrijftafel waaraan Goethe zijn „Iplie-
genie" zou voltooien; voorts een boekenkamer waar
hij zijn papieren vrienden bijeengebracht heelt, be
grensd door een kabinetje dat, sober gemeubileerd,
tot slaapvertrek dient. Maar waar men uit de
vensters ziet prijkt de zomer met weidegroen en
frisch gebladerte en bloemen in verscheidenheid:
keizerskronen, malva en lelies. En ginds, toppunt
van zaligheid, ginds achter de boomen van het park,
huist de heerlijkste van allen, zij, Charlotte. Soms is
'n het tuinhuis te gast: Goethe schenkt haar de
koffie en overlaadt haar met pronkjuweelen van zijn
bloemenschat. Dat zijn de liefste uren. De paden
zijn gewijd door haar voetstappen, de struiken door
de blikken van haar oogen. Wat al herinneringen..
Gewikkeld in een mantel zit Goethe den avond lang
in de veranda, droomt van het lieftalligste dat zijn
levensweg kruiste en valt in een diepen, verkwik-
kenden slaap waaruit regen noch donder hem kun
nen wekken,
„EEN LANG GESPREK MET DE
BOOMEN"
In verbeelding is hij altijd bij haar die hem niet
ganschelijk toebehoort en hem toch, misschien juist
daarom, zoo onzegbaar lief is. ,.Ik heb een lang ge
sprek met mijn boomen gehad en hun verteld, hoe
zeer ik je liefheb. Vanavond ben ik in de nabijheid
van je huis". En hij houdt woord: door het duistere
park heeft hij den weg gevonden naar het slot: de
ensters zijn verlicht in Charlotte's apartementen
- ze heeft bezoek, hij lean en mag er dus niet bin
nengaan. Uren doolt hij rond als een verliefde
schooljongen of neen: als een dichter die, bevoor
recht als hij is, de wereld in één dimensie meer kan
zien dan de nuchtere burger in de hoop nog een
enkelen klank van haar stem te hooren, een tip van
haar kleed te zien en o, zoetste belooning voor al
dat kwellend dwalen, een druk van haar hand te
voelen.
Goethe is gelukkig: „Wat het lot me allemaal ge
schonken heeft" - „ik ben de gelukkigste van al
len" - „bewogenheid des harten" - „wonderlijk blij"
- in alle toonaarden bejubelt hjj den zegen, hem
•ergund.
Goethe is gelukkig: met eigen handen wroet hij
in de geurende, zwarte aarde, plant er zijn boom
pjes, verzorgt perk en bosschage; in de Ilm staalt
hij zijn lichaam, in de eenzaamheid van het lande
lijk schoon verkwikt hij zijn geest.
Goethe is gelukkig: hij is zich bewust geworden
an een laak, die volbracht moet worden; hij kent
een plicht, waaraan gehoorzaamd moet worden; hij
heeft geleerd zich te verloochenen. „Geheimer Le-
gationsrat" is hij geworden; hij maakt deel uit van
het Kabinet, arbeidt aan 's lands welzijn bestiert fi
nanciën en defensie, koloniseert en ontgint, gaat den
hertog voor in wat een goed regeerder betaamt. De
dagen der lichtzinnigheid zijn voorbij. Goethe is mi
nister geworden, maar Charlotte's minnaar g e-
bleven....
AFSCHEID VAN HET TUINHUIS
Zeven jaren bewoont hij het tuinhuis; dan neemt
hij zijn intrek in een woning aan de „Frauenplan";
hij heeft zijn levensanker uitgeworpen. Al zijn wer
ken en handelen is niet langer een vrijblijvend ex
periment; Goethe heeft gekozen.
Maar het vertrek uit het idyllische landhuis is
geen afscheid voor goed: een toevluchtsoord is het
nu geworden, intiemer nog, kostelijker, waardevol
ler. Goethe weet het maar al te zeer: „men stapt
zijn huis nog niet uit of men loopt in de modder".
Daarginds, in en rond het tuinhuis, is harmonie
door eenvoud, onkwetsbaarheid door afzondering,
zuiverheid door inkeer tot zichzelf. Bij zijn verhui
zing naar „de stad" beseft hij terdege, om het een
leven lang niet te vergeten, wat het liefelijk oord
aan de Ilm voor hem is geweest: „Elke roos zei me:
En jij, je wilt ons weggeven? Op dat oogenblik voel
de ik, dat ik deze woning des vredes niet zou kun
nen ontberen. Ik sloop om mijn verlaten huisje heen
als Melusine om het hare, waarin ze niet meer zou
terugkeeren
Nu. Goethe keerde in het zijne nog menigmaal te
rug. Eckermann, zijn vertrouwde dagboekschrijver,
heeft ons verteld van zoo'n verblijf in de lente: de
bejaarde Goethe onderging zoo innig den toover
van het voorjaar dat hij wekenlang in zijn tuinhuis
bleef en er bijna niet meer van scheiden kon. Wat
een herinneringen ook: Zij, Charlotte, leidsvrouwe
van zijn geest gedurende zoo vele en kostbare le
vensjaren, behoorde al lang niet meer tot het rijk
Een standbeeld viel.
door
ERIC RUDOLF.'
TIM, m'n vriend, heeft me nu al zoo vaak
gezegd, dat ik hem toch eens moet komen
opzoeken, dat het bezoek onmogelijk langer
uitgesteld kan worden. Er is feitelijk ook geen
enkele reden om over uitstel te spreken, behalve
dan, dat ik het inderdaad zeer druk heb.
Tim en ik zijn goed met elkaar, heel goed. Gis
teren kreeg ik hem aan de telefoon.
„Wanneer kom je nu weer eens bij ons, ouwe
schavuit", zei hij.
Dat „ouwe schavuit" dateert nog uit onze jon-
génsjaren, toen hij nog op de H.B.S. was, en de
kei van de klas, en ik binnen een eenigszins rede
lijk aantal jaren het gymnasium probeerde te
doorworstelen. Als hij in een stemming is. dat hij
me met „ouwe schavuit" betitelt, moet ik oppas
sen., want dan ben ik als was in z'n handen en
krijgt hij alles van me gedaan.
„Zullen we zeggen in den loop van de volgende
maand?", probeerde ik nog wat uit te stellen,
„want ik heb 't ontzettend druk".
„Volgende maand, ouwe knaap? Nee
Zondag kom je. En geen dag later. De jongens
hebben je in zoo'n tijd niet gezien, dat ze ook
naar je gevraagd hebben".
Tegen zulk een doortastend optreden ben ik
niet opgewassen en ik zwichtte, zij het niet on
gaarne,. want Tim is een joviale kerel, hij heeft
een aardige vrouw en twee haast nog aardiger
jongens, en hij rookt puike sigaren.
De Zondag verliep zeer vlot en prettig. Vóórdat
ik aan m'n tweede sigaar toe was. had Tim me
al verteld, dat z'n roem als machinebouwer weer
wat was vergroot, doordat hij een oplossing had
gevonden voor eenige moeilijkheden, welke tot nu
toe belet hadden het aantal P.K. van een machine
boven een zeker aantal te vergrooten.
Tim, die directeur van een machinefabriek is,
liet me teekeningen zien en foto's, zette vlug wat
cijfers op papier, tooverde ingewikkelde bereke
ningen te voorschijn en bleek van alle details zoo
goed op de hoogte, dat ik mij afvroeg hoe iemand
ter wereld in staat was al die dingen uit elkaar
te houden en ze samen te voegen tot een geheel
dat voor den mensch practisch bruikbaar was.
„En toen ik dat gevonden' had, was het nog
maar een klein kunstje voor me om die kast in
elkaar te draaien", zei Tim.
Hij nam me mee naar z'n kamer, waar hij aan
den muur een teekening van enkele vierkante
meters oppervlakte had hangen.
„Kijk", zei hij, „dat is 't geworden. Deze week
hebben we het eerste exemplaar klaar gekregen
We hebben er acht maanden aan gewerkt, maar
we hebben nu op al onze concurrenten wel acht
jaar voorsprong".
Volgens de teekening was 't inderdaad een kapi
taal stuk werk en ik verborg m'n bewondering
niet.
„Dat is meer dan een gelukwensch waard", zei
ik.
,,'t Is voor de fabriek een prachtig succes, maar
we kunnen niet op onze lauweren gaan rusten
Coöp. Restaurant
MOLEN PAO 2 Leidschegr A'dam
Aord app. - groé«t«>~vleesch AO cent
Een reeks wan jckcrteLl.,
Geen Tooi ebediening IO"A
Ongelooflijk goedkoop!
(Adv. Ingez. Med.)
der levenden; Karl-August, Christiane Vulpius -
Goethe's latere vrouw - Herder, Wieland, Schiller
ze waren heengegaan
Goethe, over weiden en akkers, naar boomen en
sterren starend met den gelouterden, begrijpenden
blik van een bijna tachtigjarig genie, Goethe hoort
een innerlijke, o zoo welbekende stem die alleen
kinderen en dichters verstaan, de dichtregels her
halen, hem door de harmonische stilte van het Wei-
marsche tuinhuis 45 jaren geleden ingefluisterd:
„Ueber allen Gipfeln
1st Ruh',
In allen Wipfeln
Spiirest du
Kaum einen Hauch;
Die Vöglein schweigen lm Walde.
Warte nur, balde
Ruhest du auchT"
C. J. E. DINAUX.
(Adv. Ingez. Med.)
Zoo kwam hij in Weimar aan, de jonge Goethe,
in den herfst van 1774: blauwe jas met koperen
knoopen, geellederen vest en broek, kaplaarzen en
gepoederd staartcöiffure: in Werther-kleedij dus,
toegejuicht door een groepje jongelieden en meis-
kes, onder wie vooral de laatsten nieuwsgierig wa
ren den dichterlijken Don Juan van aangezicht tot
aangezicht te zien. Want de roep van zijn charme
was voor hem uit gegaan, meer nog dan zijn dich-
tersroem.
Hier in Weimar, hoofdstad van het kleine hertog
dom, plaatsje van nauwelijks 500 huizen waartus-
schen de keilooze straatjes modderig kronkelden,
afgesloten vrijwel van de wereld, hier zou hij ver-
blijf houden voorloopig, zooals hij meende; voor
zijn gansche leven, naar bleek. Het was Karl-
August, de jonge Hertog, geweest die den dichter
aan het Hof had genood, veel verwachtingen koeste
rend van den heilzamen invloed- die een begaafd
jongmensch als Goethe op de staatszaken zou kun
nen hebben.
Men kon zeggen wat men wilde van den negen
tienjarigen Karl-August, begiftigd met zekere talen
ten was hij zeker, daarenboven een brok oernatuur
dat onder goede leiding tot een gaaf mensch ge
cultiveerd zou kunnen worden. „Ein geborener,
groszer Mensch" zoo noemde Goethe hem.
Zesentwintig jaar was Goethe toen hij den Wei-
marschen grond voor 't eerst betrad, niet meer als de
Rococo-jonkman, wiens amoureuze hart gulzig drie
liefdes had verzwolgen en zich zoojuist, Frankfurt
ontvluchtend, van een vierde had weten te bevrij
den; niet meer als één die in zielenood had uitge
roepen: „red mij van mijn eigen Ik; 'k ben een ver-
idoolde, verlorene.maar veeleer als een man
die zichzelf gevonden heeft, lang genoeg tusschen
hemel en aarde heeft gezweefd en nu grond onder
de voeten wil voelen. En met eenig recht kon hij
trotsch zijn op zijn prestaties: zijn „Werther" had
hem tot ver over de landsgrenzen beroemd ge
maakt, zijn „Götz von Berlichingen" werd geprezen
genoeg om hem een plaats te verzekeren in het
Pantheon der Duitsche literatuur.
HOFGENEUGTEN
Aan het hertogelijk hof, te groot eigenlijk voor
«en zoo klein land, waar men niet afkeerig was van
den modieuzen maanbleeken gevoelszwijmel, aan
gewakkerd door galante lectuur, gewaagde liaisons
en vrij obscene zwelgpartijtjes, volgde aanvankelijk
de jeugdige Goethe eer den hertog dan omgekeerd:
de studentikoze genoegens van Karl-August smaak
te Goethe met een bedenkelijk animo: „Zondag-
iochtendbijeenkomsten waar men elkaar bij punch
en wijn met dwaze verzen hekelde; wilde zwijnen
jachten; overnachten in het winterlijk woud; eten
op de straat voor het hertogelijk huis onder het uit
halen van de ruwste streken ten aanschouwe van de
igapende burgerij; wedstrijden in het klappen met
den jachtzweep, 's nachts midden op de markt
zoo vermaakte zich het Hof, zoo vermaakte zich
iGoethe, in stilte het geweten sussend met de over
weging, dat hij, burgerjongen, zijn invloed op den
Jjongen edelman zou verspelen als hij niet toonde
ook in het losbandige zijn man te staan.
Maar toch gedurende intieme avondlijke ge-
isprekken, een enkel maal in versvorm, zooals in zijn
later gedicht „Ilmenau", wees de andere Goethe, de
igeniale-plichtsgetrouwe, zich bewust van een hoo-
gere roeping, den hertog op de landsplichten, die hij
al spoedig zelf zou gaan nakomen.
Al spoedig! Nóg aarzelde Goethe, of hij zijn Wei-
marsch verblijf al dan niet zou beëindigen. Zeker,
iKarl-August had zijn medewerking dringend van
noode. Maar dat was toch niet de eenige, mogelijk
■niet eens de voornaamste drijfveer die hem tot blij
ven deed besluiten. Amor beval, en Goethe, gehoor
zaamde.
De herinnering aan de Frankfurtsche geliefde,
Lilli Schönemann, begon nog niet te verbleeken of
een ander had heel zijn hart in beslag genomen:
'Charlotte 'von Stein, echtgenooté van den Opper
stalmeester, zeven jaren ouder dan hij, moeder van
zeven kinderen van wie ze er te dien tijde al vier
ten grave had gedragen.
Vóór zijn aankomst te Weimar had hij al vaak en
veel van haar gehoord, haar beeltenis in silhouet
zelfs in handen gehad. Lang had hij erop gestaard:
en met zijn kennis van de physiognomie die hij ijve
rig met den beroemden Lavater had bestudeerd,
teekende hij bij Charlotte's schaduwbeeld aan:
„Stein - vastheid - zelfbehagen - liefdevolle vrien
delijkheid - naïveteit en goedheid - blijft trouw -
iverovert met listenToen kort daarop doctor
aimmermann, dezelfde die hem het bewuste scha
duwbeeld in handen had gespeeld, in Frankfurt bij
jden dichter logeerde, vertelde de brave physicus
'hem zooveel hartroerends over Charlotte, dat
'Goethe drie nachten niet kon slapen.
En zij, Charlotte? Ook haar had de doctor inge
licht over den schrijver van „Werther" en haar be
langstelling zoozeer voor hem gewekt, dat zij den
wensch te kennen had gegeven, hem te ontmoeten.
iWist Zimmermann wel wat hij zeide, toen hij waar
schuwend antwoordde: „U wilt hem zien? Arme
vriendin, ge weet niet hoe gevaarlijk deze innemen
de man voor u kan worden
„Ach, der heiligste von unsren Trieben,
Warum quillt aus ihm die grimme Pein?"
Nu, zij ontmoetten elkaar; Goethe: niet zoo Apol
linisch als men hem vaak voorstelde, wat bleek en
Imager, maar vol temperament, geniaal. Charlotte:
Iklein, elegant, ernstig, maar geen schoonheid, al
'niet zoo jong meer, wat geresigneerd, koelO,
Katchen Schönkopf, Friederike Brion, Lotte Buff,
Lilli Schönemann ze waren allen onvergelijkelijk
knapper, jeugdiger; en zelfs de tooneelspeelster Co
rona Schröter, die Goethe alras naar Weimar nood
de, won het in pikante aantrekkelijkheid van de
jlngetogen Charlotte. En toch en tóch stond
Goethe's hart in vuur en vlam, verrees zij voor zijn
iSichtersoog als een Madonna, was elk uur van sa-
o
Karl Kreisler. Catilina. De roman
van een samenzweerder. Vertaald
door S. Vestdijk (Wereldbibliotheek).
„Hoelang pog. Catilina. zult gij ons geduld op
de proef stellen?" Deze beroemde zin uit Cice
ro's redevoering tegen Catilina, den oproerigen
volkstribuun, die een reeks van samenzweringen
tegen den Romeinschen Senaat op het getouw
zette en het tenslotte tegen Cicero moest af
leggen. deze zin zal door den lezer van Kreis-
ler's roman misschien ook wel eens over zijn lec
tuur heen gemompeld zijn. Wat de bedoeling van
den schrijver ook moge geweest zijn, toen hij
deze stof uit een ver verleden als romanmateriaal
ging gebruiken, een levendige belangstelling in
Catilina's persoon en actie heeft hij slechts in
geringe mate weten te wekken.
Kreisler voelt er klaarblijkelijk wel iets voor
den historischen Catilina een weinig te zuiveren
van de smet, slechts een ongure landverrader ge
weest te zijn, zooals wij dat in onze geschiede
nisboekjes geleerd hebben. Hij bedoelt wel geen
„eerherstel" doch tracht toch dezen Romein in
een gunstiger daglicht te plaatsen door ook op
zijn qualiteiten te wijzen en daarbij vooral zijn
genegenheid voor de armen en verdrukten naar
den voorgrond te brengen.
Het staat den romancier natuurlijk volkomen
vrij een historische gebeurtenis of figuur zoo
danig om te werken, aan te kleeden of te be
korten als hem dat voor zijn herschepping past,
mitshij niet vervelend worde.
Daaraan ontkomt Kreisler niet. Bij allen goe
den wil blijft Catilina in dit boek een onrusti-
gen praatjesmaker en zijn helpers in de aansla
gen, die hij voorbereid, nemen zoo nu en dan, in
hun antwoorden en belofte, het air van onschul
dige idioten aan, zoodat de lezer er zich nooit over
verwondert als er weer eens een aanslag mislukt
of voor de geboorte verstikt.
En daar zich dat gedoe ieder oogenblik her
haalt, wordt de lezer ongeduldig. De schrijver
slaagt er dan ook maar matigjes in voor Catilina
een zekere sympathie in het leven te roepen: de
daartoe aangewende middelen zijn te zwak
van fundeering. Het is best mogelijk dat Catili
na een goedennobelhartvoordearmen.de be
dreigden en bestolenen bezat, doch „gedaan"
heeft hij voor die volksgroepen niets: alles bleef
bij beloften, voor wanneer hij eenmaal de macht
in handen zou hebben. Dat hij een geldverkwis
ter, een vrouwenjager, ja feitelijk een brutale
schoelje was, kan niet worden verzacht door de
redeneering dat al die eigenschappen in het.
Romeinsche volk van twee duizend jaar geleden
inheemsch waren, geduld werden en soms zelfs
bewonderd.
En tenslotte zijn Kreisler's stijl en verhaal
trant weinig boeiend voor een modernen roman:
tenzij men het een aanbeveling vindt dat de
lezer telkens meent, een stuk klassiek proza
van Caesar of Sallustius in een ..levendige"
gymnasiasten-vertaling voor zich te hebben
Problemen van onzen tijd zouden in de zeer be
wogen gebeurtenissen, die hier verteld worden.
ter herkennen zijnvoor de litteraire waarde
van een roman heeft dat echter weinig beteeke
nis en het ontneemt aan dezen de ietwat zeurige
verveling niet, die van een goedbedoeld school
opstel van te groot formaat kan uitgaan.
Dat een gemeenlijk zoo hoog te paard zittend
litterator als Vestdijk het noodig vond Catilina
te gaan vertalen kan na de lezing slechts be
vreemden.
WEEKABONNEMENTEN
dienen uiterlijk Wo e n sd a gs avonds
betaald te zijn, daar de bezorgers op
Donderdag moeten afrekenen.
DE ADMINISTRATIE
C. de Dood. Nachtschade. W. L.
Salm Co., Amsterdam.
Goede oorspronkelijke detective-romans zijn er
niet veel. Dit is er een die tot die rubriek gere
kend kan worden, De gegeven verwikkelingen
zijn niet onmogelijk, de oplossing is dat ten
slotte evenmin en de spanning, waar het bij deze
amusementskunst toch om blijft gaan. wordt be
hoorlijk vastgehouden tot de ontknooping.
In de directe omgeving eener groote chemische
fabriek speelt het drama zich af. Daar zijn drie
directeuren: twee jongere en de oudste, die de
zaak heeft opgericht en telkens gevoelt dat de
jongeren, wetenschappelijk en commercieel weer
verder geschoold dan hij. bezig kunnen zijn
hem van zijn plaats te verdringen. Dat geeft
voortdurend strubbelingen. Als de jongste direc
teur plotseling ziek wordt en er sprake is van
vergiftiging, staan we in medias res en kan het
spel beginnen. De atropine, waarmee 't slachtof
fer vergiftigd is, staat met andere zware vergif
ten verzegeld in de brandkast van de fabriek;
theoretisch is er niemand die er bij kan komen
dan de directeuren zelf en de hoofdboekhouder.
Dit worden dus de hoofdverdachten, doch als na
langdurige verhooren blijkt, dat deze geen van
allen de daad op hun geweten kunnen hebben,
moet de politie naar andere verdachten zoe
ken.
Het slachtoffer herstelt, na langen tijd in een
ziekenhuis verpleegd te zijn doch kan zelf ook
geen licht in deze duistere zaak brengen. En ik
zal dit hier ook niet, omdat de gehcele aardig
heid van deze kunstsoort die ik zeker niet te
hoog aansla, doch in ieder geval niet pretentieus
of vervelend vind berust op onverwachte ont
knoopingen, die ik niet meedeel om er de aardig
heid niet aan te ontnemen. Laat ik alleen mogen
zeggen dat ook een directeur eener chemische
fabriek een zwak hart voor de vrouwelijke helft
der menschheid hebben kan, maar dat hij dan
ook gevaar loopt door zijn eigen producten om
zeep te gaan. De rest vindt de lezer zelf wel uit.
I. H. DE BOIS.
45 BEKENDE MERKEN Ook in huurkoop.
DE STOFZUIGER CENTRALE H A G E M A N
GED. OUDE GRACHT 52 - TELEF. 12762
(Adv. Ingez. Med.)
'k Heb al weer wat anders onder handen, dat nog
beter moet wordenMaar nu zwijgen we hier
over en we gaap naar de huiskamer".
In de huiskamer kwamen John en Karei op
me afstormen.
En de jongens John is negen en Karei zeven
die me nog altijd oom noemen, zeiden er tege
lijk in één adem achteraan: „Zoo dadelijk moet u
ook onzen nieuwen electrischen trein komen zien".
„Ja, dat komt straks aan de beurt", zei Minny,
Tim's vrouw. „Eerst moet oom Eric wat tot rust
komen na de vermoeiende uiteenzetting van Paps".
„Vermoeiend?", klonk het uit twee jongens
kelen, „vermoeiend?Paps schudt alles zoo uit
z'n mouw.... Dat kan voor oom Erie toch niet
vermoeiend zijn?"
„Ze zijn nog net als vroeger, Tim", bracht ik in
het midden. „Jij bent voor hen nog de man, die al
les weet, die voor alle moeilijkheden een oplos
sing klaar heeft".
„Ja, tot nu wel. Maar er zal ook eens een oogen
blik komen, dat ze zullen merken, dat er aan m'n
kennis iets hapert. Hoeweldat tijdstip zal nog
wel even wegblijven".
Toen we aan de derde sigaar begonnen, konden
we aan den stillen aandrang van de jongens geen
weerstand meer bieden en gingen naar den zol
der, waar een vrijwel compleet spoorwegempla
cement van kinderspeelgoed was opgebouwd.
Een magnifieke electrische trein toerde rond,
passeerde nu eens via dit wissel, dan weer via een
ander, trok langzaam aan of heel snel, reed ach
teruit. rangeerde, al naar den wil van de jongens.
Maar plots haperde er iets. De trein bleef in een
bocht staan en ondanks alle pogingen was er
geen beweging meer in te krijgen.
John en Karei keken hoopvol naar Tim, die een
uitgebreid onderzoek ging instellen, 't Duurde vijf
minuten, tien minuten, een kwartier, twintig mi
nutende jongens en Tim waren alleen aan
het woord. De technische kennis van John en Ka-
rel bleek respectabel, doch veel respectabeler nog
die van hun vader
Eén oogenblik had ik me in de discussie ge
mengd met de -wat schuchter gestelde vraag: „Kan
er geen stop gesprongen zijn?", maar alle drie
hadden ze me wat medelijdend aangekeken en een
driemaal herhaald „Neen", zacht, doch zeer be
slist uitgesproken, was een scherper veroordeeling
geweest dan een langdurig betoog had kunnen
zijn.
Na vijfentwintig minuten kwam Minny naar ons
kijken. „Waar blijven jullie zoo lang? Hebben
jullie een defect?"
Een kort „ja" was het eenige antwoord.
„Maar weten jullie, dat er een stop is gespron
gen?"
„Een stop.
„Een stop.
,Een stop
De twee jongens keken me aan.
We gingen met z'n allen naar beneden.
Het afscheid van Tim was niet zoo hartelijk
als de begroeting enkele uren tevoren geweest
was.
(Nadruk verboden.
Auteursrecht voorbehouden).
ANDROMEDA.
Andromeda Japonica.
Andromeda is een alleraardigst vroegbloeiend
heestertje. Doordat de grootste soort niet hooger
wordt dan ongeveer een meter, is het zeer geschikt
voor den kleinen tuin. Het zijn groenblijvende
struiken, die in het voorjaar trossen van witte
bolronde bloemen dragen.
Ze groeien het beste in zandigen, humusrijken
bosch- of veengrond en staan liefst op een wat
schaduwrijke plek, die hun voldoende vochtigheid
kan bieden.
De meest bekende soorten zijn Andromeda flori-
bunda en Andromeda japonica. Beide bloeien in
April-Mei met groote sneeuwwitte bloemtrossen, die
echter bij A. floribunda rechtop staan, terwijl A.
japonica hangende trossen heeft.
Van Andromeda japonica bestaan nog enkele
variëteiten, waarvan de A. japonica vanegata in
het bezit is van zilverbonte bladeren en daardoor
vooral in den winter een vroolijke variatie tusschen
het donkergroen van andere groenblijvende hees
ters of van naaldboomen vormt.
A. japonica pygmaea is een dwergvorm, die zeer
geschikt is voor den rotstuin.
Zeer mooi is ook Andromeda polyfolia, die iets
later bloeit en van Mei-Juli tusschen de donker
groene bladeren prachtige, wit met rose gekleurde
bloemtrossen draagt. Deze struik blijft vrij laag.
A. polyfolia rosmarinifolia draagt blauwgroen blad
in de kleur der blaadjes van Rosmarijn.
Inderdaad is vaak het blad van Andromeda haast
evenzeer een sierraad als de bloemen. Zoo is er ook
een Andremcda Catebaei met langwerpige, leer
achtige bladeren, die vooral in het najaar een
■prachtige roodgroene kleur krijgen. De bloemtros
sen van deze soort zijn zeer lang en smal en dragen
vrij kleine'witte bloemen.
Prachtige groote bloemen, eveneens van een
smetteloos wit, heeft Andromeda pulverulenta nuda,
die bloeit van Mei-Juni en zich vooral door de
grootte van haar bloemen van A. pulverulenta
speciosa onderscheidt.
Nog een vroege, reeds in April bloeiende soort
is Andromeda calyculata, waarvan de variëteit A.
calyculata nana, niet alleen zeer laag blijft, maar
bovendien plat tegen den grond groeit en daar
door alleraardigst over een laag muurtje of aan
den zijkant vaq een rotstuin kan worden aange
plant.
Al deze struiken hebben iets zeer sierlijks en
fleurigs en zijn, zooals boven reeds is aangeduid,
door de betrekkelijk geringe ruimte, die ze innemen,
voor een kleinen tuin zeer aan te bevelen.
Maar ook in een grooten tuin kunnen ze zeer
mooi uitkomen, hetzij voor of tusschen grootere
heesters, hetzij tusschen naaldboomen of ook als
achtergrond van den border, die vroeg in het voor
jaar nog niet zoovéél bloeiende planten bezit en in
den zomer een groenen achtergrond zeer goed Rafl
gebruiken. a