JE Als de steenen spreken konden.... STOFZUIGERS Goethe's Tuinhuis te Weimar. H.D.* Vertelling Litteraire TC antteekeningen. 7t SATERDAG 6 APR IE T94Ö HASREEWS DKGBEAD' Goethe's Tuinhuis te Weimar. Silhouet van Charlotte von Stein. Silhouet van Goethe in 1779. menzijn met haar een geschenk des hemels. Haar koets voorbij te zien rijden, dat al was balsem voor zijn ziel. zijn hunkerende ziel, extatisch gestemd in deze ontberende liefde voor de alom-tegenwoordige onbereikbare. Onbereikbare want Charlotte weet afstand te houden, jarenlang, en de zoete kwelling der onze kerheid is voor Goethe als een zweepslag van den speelschen Cupido. „Mijn liefde", schrijft hij. ..mijn liefde voor je is geen passie meer, ze is een ziekte die mij liever is dan de volmaaktste gezondheid, een ziekte waarvan ik niet meer wil genezen". Zie, daarom vooral blijft Goethe in Weimar. En er is nog iets. Karl-August heeft het zijne gedaan om Goethe aan Weimar te binden: hij schenkt hem het idyllische tuinhuis aan de Ilm. In Mei is Goethe zelf bij het herstelwcrk aan wezig; witgekalkt, liefelijk in zijn eenvoud, ligt het daar, omrankt door rozenstruiken, omgeven door boompartijen, weggedoken tusschen het groen, in een stilte die alleen verbroken wordt door hei slaan van den kwartel, in een vrede, welkom verstoord enkel door een koppel duiven die van het slot uit daarginds komt aangezwermd Charlotte's duiven. En daarbinnen? Bescheidener kan het niet; be neden: een ruimte met veranda, ongeschikt om er te huizen: boven: drie kamertjes: een ontvangka mer met harde, steile stoelen; een werkkamer met een kleine schrijftafel waaraan Goethe zijn „Iplie- genie" zou voltooien; voorts een boekenkamer waar hij zijn papieren vrienden bijeengebracht heelt, be grensd door een kabinetje dat, sober gemeubileerd, tot slaapvertrek dient. Maar waar men uit de vensters ziet prijkt de zomer met weidegroen en frisch gebladerte en bloemen in verscheidenheid: keizerskronen, malva en lelies. En ginds, toppunt van zaligheid, ginds achter de boomen van het park, huist de heerlijkste van allen, zij, Charlotte. Soms is 'n het tuinhuis te gast: Goethe schenkt haar de koffie en overlaadt haar met pronkjuweelen van zijn bloemenschat. Dat zijn de liefste uren. De paden zijn gewijd door haar voetstappen, de struiken door de blikken van haar oogen. Wat al herinneringen.. Gewikkeld in een mantel zit Goethe den avond lang in de veranda, droomt van het lieftalligste dat zijn levensweg kruiste en valt in een diepen, verkwik- kenden slaap waaruit regen noch donder hem kun nen wekken, „EEN LANG GESPREK MET DE BOOMEN" In verbeelding is hij altijd bij haar die hem niet ganschelijk toebehoort en hem toch, misschien juist daarom, zoo onzegbaar lief is. ,.Ik heb een lang ge sprek met mijn boomen gehad en hun verteld, hoe zeer ik je liefheb. Vanavond ben ik in de nabijheid van je huis". En hij houdt woord: door het duistere park heeft hij den weg gevonden naar het slot: de ensters zijn verlicht in Charlotte's apartementen - ze heeft bezoek, hij lean en mag er dus niet bin nengaan. Uren doolt hij rond als een verliefde schooljongen of neen: als een dichter die, bevoor recht als hij is, de wereld in één dimensie meer kan zien dan de nuchtere burger in de hoop nog een enkelen klank van haar stem te hooren, een tip van haar kleed te zien en o, zoetste belooning voor al dat kwellend dwalen, een druk van haar hand te voelen. Goethe is gelukkig: „Wat het lot me allemaal ge schonken heeft" - „ik ben de gelukkigste van al len" - „bewogenheid des harten" - „wonderlijk blij" - in alle toonaarden bejubelt hjj den zegen, hem •ergund. Goethe is gelukkig: met eigen handen wroet hij in de geurende, zwarte aarde, plant er zijn boom pjes, verzorgt perk en bosschage; in de Ilm staalt hij zijn lichaam, in de eenzaamheid van het lande lijk schoon verkwikt hij zijn geest. Goethe is gelukkig: hij is zich bewust geworden an een laak, die volbracht moet worden; hij kent een plicht, waaraan gehoorzaamd moet worden; hij heeft geleerd zich te verloochenen. „Geheimer Le- gationsrat" is hij geworden; hij maakt deel uit van het Kabinet, arbeidt aan 's lands welzijn bestiert fi nanciën en defensie, koloniseert en ontgint, gaat den hertog voor in wat een goed regeerder betaamt. De dagen der lichtzinnigheid zijn voorbij. Goethe is mi nister geworden, maar Charlotte's minnaar g e- bleven.... AFSCHEID VAN HET TUINHUIS Zeven jaren bewoont hij het tuinhuis; dan neemt hij zijn intrek in een woning aan de „Frauenplan"; hij heeft zijn levensanker uitgeworpen. Al zijn wer ken en handelen is niet langer een vrijblijvend ex periment; Goethe heeft gekozen. Maar het vertrek uit het idyllische landhuis is geen afscheid voor goed: een toevluchtsoord is het nu geworden, intiemer nog, kostelijker, waardevol ler. Goethe weet het maar al te zeer: „men stapt zijn huis nog niet uit of men loopt in de modder". Daarginds, in en rond het tuinhuis, is harmonie door eenvoud, onkwetsbaarheid door afzondering, zuiverheid door inkeer tot zichzelf. Bij zijn verhui zing naar „de stad" beseft hij terdege, om het een leven lang niet te vergeten, wat het liefelijk oord aan de Ilm voor hem is geweest: „Elke roos zei me: En jij, je wilt ons weggeven? Op dat oogenblik voel de ik, dat ik deze woning des vredes niet zou kun nen ontberen. Ik sloop om mijn verlaten huisje heen als Melusine om het hare, waarin ze niet meer zou terugkeeren Nu. Goethe keerde in het zijne nog menigmaal te rug. Eckermann, zijn vertrouwde dagboekschrijver, heeft ons verteld van zoo'n verblijf in de lente: de bejaarde Goethe onderging zoo innig den toover van het voorjaar dat hij wekenlang in zijn tuinhuis bleef en er bijna niet meer van scheiden kon. Wat een herinneringen ook: Zij, Charlotte, leidsvrouwe van zijn geest gedurende zoo vele en kostbare le vensjaren, behoorde al lang niet meer tot het rijk Een standbeeld viel. door ERIC RUDOLF.' TIM, m'n vriend, heeft me nu al zoo vaak gezegd, dat ik hem toch eens moet komen opzoeken, dat het bezoek onmogelijk langer uitgesteld kan worden. Er is feitelijk ook geen enkele reden om over uitstel te spreken, behalve dan, dat ik het inderdaad zeer druk heb. Tim en ik zijn goed met elkaar, heel goed. Gis teren kreeg ik hem aan de telefoon. „Wanneer kom je nu weer eens bij ons, ouwe schavuit", zei hij. Dat „ouwe schavuit" dateert nog uit onze jon- génsjaren, toen hij nog op de H.B.S. was, en de kei van de klas, en ik binnen een eenigszins rede lijk aantal jaren het gymnasium probeerde te doorworstelen. Als hij in een stemming is. dat hij me met „ouwe schavuit" betitelt, moet ik oppas sen., want dan ben ik als was in z'n handen en krijgt hij alles van me gedaan. „Zullen we zeggen in den loop van de volgende maand?", probeerde ik nog wat uit te stellen, „want ik heb 't ontzettend druk". „Volgende maand, ouwe knaap? Nee Zondag kom je. En geen dag later. De jongens hebben je in zoo'n tijd niet gezien, dat ze ook naar je gevraagd hebben". Tegen zulk een doortastend optreden ben ik niet opgewassen en ik zwichtte, zij het niet on gaarne,. want Tim is een joviale kerel, hij heeft een aardige vrouw en twee haast nog aardiger jongens, en hij rookt puike sigaren. De Zondag verliep zeer vlot en prettig. Vóórdat ik aan m'n tweede sigaar toe was. had Tim me al verteld, dat z'n roem als machinebouwer weer wat was vergroot, doordat hij een oplossing had gevonden voor eenige moeilijkheden, welke tot nu toe belet hadden het aantal P.K. van een machine boven een zeker aantal te vergrooten. Tim, die directeur van een machinefabriek is, liet me teekeningen zien en foto's, zette vlug wat cijfers op papier, tooverde ingewikkelde bereke ningen te voorschijn en bleek van alle details zoo goed op de hoogte, dat ik mij afvroeg hoe iemand ter wereld in staat was al die dingen uit elkaar te houden en ze samen te voegen tot een geheel dat voor den mensch practisch bruikbaar was. „En toen ik dat gevonden' had, was het nog maar een klein kunstje voor me om die kast in elkaar te draaien", zei Tim. Hij nam me mee naar z'n kamer, waar hij aan den muur een teekening van enkele vierkante meters oppervlakte had hangen. „Kijk", zei hij, „dat is 't geworden. Deze week hebben we het eerste exemplaar klaar gekregen We hebben er acht maanden aan gewerkt, maar we hebben nu op al onze concurrenten wel acht jaar voorsprong". Volgens de teekening was 't inderdaad een kapi taal stuk werk en ik verborg m'n bewondering niet. „Dat is meer dan een gelukwensch waard", zei ik. ,,'t Is voor de fabriek een prachtig succes, maar we kunnen niet op onze lauweren gaan rusten Coöp. Restaurant MOLEN PAO 2 Leidschegr A'dam Aord app. - groé«t«>~vleesch AO cent Een reeks wan jckcrteLl., Geen Tooi ebediening IO"A Ongelooflijk goedkoop! (Adv. Ingez. Med.) der levenden; Karl-August, Christiane Vulpius - Goethe's latere vrouw - Herder, Wieland, Schiller ze waren heengegaan Goethe, over weiden en akkers, naar boomen en sterren starend met den gelouterden, begrijpenden blik van een bijna tachtigjarig genie, Goethe hoort een innerlijke, o zoo welbekende stem die alleen kinderen en dichters verstaan, de dichtregels her halen, hem door de harmonische stilte van het Wei- marsche tuinhuis 45 jaren geleden ingefluisterd: „Ueber allen Gipfeln 1st Ruh', In allen Wipfeln Spiirest du Kaum einen Hauch; Die Vöglein schweigen lm Walde. Warte nur, balde Ruhest du auchT" C. J. E. DINAUX. (Adv. Ingez. Med.) Zoo kwam hij in Weimar aan, de jonge Goethe, in den herfst van 1774: blauwe jas met koperen knoopen, geellederen vest en broek, kaplaarzen en gepoederd staartcöiffure: in Werther-kleedij dus, toegejuicht door een groepje jongelieden en meis- kes, onder wie vooral de laatsten nieuwsgierig wa ren den dichterlijken Don Juan van aangezicht tot aangezicht te zien. Want de roep van zijn charme was voor hem uit gegaan, meer nog dan zijn dich- tersroem. Hier in Weimar, hoofdstad van het kleine hertog dom, plaatsje van nauwelijks 500 huizen waartus- schen de keilooze straatjes modderig kronkelden, afgesloten vrijwel van de wereld, hier zou hij ver- blijf houden voorloopig, zooals hij meende; voor zijn gansche leven, naar bleek. Het was Karl- August, de jonge Hertog, geweest die den dichter aan het Hof had genood, veel verwachtingen koeste rend van den heilzamen invloed- die een begaafd jongmensch als Goethe op de staatszaken zou kun nen hebben. Men kon zeggen wat men wilde van den negen tienjarigen Karl-August, begiftigd met zekere talen ten was hij zeker, daarenboven een brok oernatuur dat onder goede leiding tot een gaaf mensch ge cultiveerd zou kunnen worden. „Ein geborener, groszer Mensch" zoo noemde Goethe hem. Zesentwintig jaar was Goethe toen hij den Wei- marschen grond voor 't eerst betrad, niet meer als de Rococo-jonkman, wiens amoureuze hart gulzig drie liefdes had verzwolgen en zich zoojuist, Frankfurt ontvluchtend, van een vierde had weten te bevrij den; niet meer als één die in zielenood had uitge roepen: „red mij van mijn eigen Ik; 'k ben een ver- idoolde, verlorene.maar veeleer als een man die zichzelf gevonden heeft, lang genoeg tusschen hemel en aarde heeft gezweefd en nu grond onder de voeten wil voelen. En met eenig recht kon hij trotsch zijn op zijn prestaties: zijn „Werther" had hem tot ver over de landsgrenzen beroemd ge maakt, zijn „Götz von Berlichingen" werd geprezen genoeg om hem een plaats te verzekeren in het Pantheon der Duitsche literatuur. HOFGENEUGTEN Aan het hertogelijk hof, te groot eigenlijk voor «en zoo klein land, waar men niet afkeerig was van den modieuzen maanbleeken gevoelszwijmel, aan gewakkerd door galante lectuur, gewaagde liaisons en vrij obscene zwelgpartijtjes, volgde aanvankelijk de jeugdige Goethe eer den hertog dan omgekeerd: de studentikoze genoegens van Karl-August smaak te Goethe met een bedenkelijk animo: „Zondag- iochtendbijeenkomsten waar men elkaar bij punch en wijn met dwaze verzen hekelde; wilde zwijnen jachten; overnachten in het winterlijk woud; eten op de straat voor het hertogelijk huis onder het uit halen van de ruwste streken ten aanschouwe van de igapende burgerij; wedstrijden in het klappen met den jachtzweep, 's nachts midden op de markt zoo vermaakte zich het Hof, zoo vermaakte zich iGoethe, in stilte het geweten sussend met de over weging, dat hij, burgerjongen, zijn invloed op den Jjongen edelman zou verspelen als hij niet toonde ook in het losbandige zijn man te staan. Maar toch gedurende intieme avondlijke ge- isprekken, een enkel maal in versvorm, zooals in zijn later gedicht „Ilmenau", wees de andere Goethe, de igeniale-plichtsgetrouwe, zich bewust van een hoo- gere roeping, den hertog op de landsplichten, die hij al spoedig zelf zou gaan nakomen. Al spoedig! Nóg aarzelde Goethe, of hij zijn Wei- marsch verblijf al dan niet zou beëindigen. Zeker, iKarl-August had zijn medewerking dringend van noode. Maar dat was toch niet de eenige, mogelijk ■niet eens de voornaamste drijfveer die hem tot blij ven deed besluiten. Amor beval, en Goethe, gehoor zaamde. De herinnering aan de Frankfurtsche geliefde, Lilli Schönemann, begon nog niet te verbleeken of een ander had heel zijn hart in beslag genomen: 'Charlotte 'von Stein, echtgenooté van den Opper stalmeester, zeven jaren ouder dan hij, moeder van zeven kinderen van wie ze er te dien tijde al vier ten grave had gedragen. Vóór zijn aankomst te Weimar had hij al vaak en veel van haar gehoord, haar beeltenis in silhouet zelfs in handen gehad. Lang had hij erop gestaard: en met zijn kennis van de physiognomie die hij ijve rig met den beroemden Lavater had bestudeerd, teekende hij bij Charlotte's schaduwbeeld aan: „Stein - vastheid - zelfbehagen - liefdevolle vrien delijkheid - naïveteit en goedheid - blijft trouw - iverovert met listenToen kort daarop doctor aimmermann, dezelfde die hem het bewuste scha duwbeeld in handen had gespeeld, in Frankfurt bij jden dichter logeerde, vertelde de brave physicus 'hem zooveel hartroerends over Charlotte, dat 'Goethe drie nachten niet kon slapen. En zij, Charlotte? Ook haar had de doctor inge licht over den schrijver van „Werther" en haar be langstelling zoozeer voor hem gewekt, dat zij den wensch te kennen had gegeven, hem te ontmoeten. iWist Zimmermann wel wat hij zeide, toen hij waar schuwend antwoordde: „U wilt hem zien? Arme vriendin, ge weet niet hoe gevaarlijk deze innemen de man voor u kan worden „Ach, der heiligste von unsren Trieben, Warum quillt aus ihm die grimme Pein?" Nu, zij ontmoetten elkaar; Goethe: niet zoo Apol linisch als men hem vaak voorstelde, wat bleek en Imager, maar vol temperament, geniaal. Charlotte: Iklein, elegant, ernstig, maar geen schoonheid, al 'niet zoo jong meer, wat geresigneerd, koelO, Katchen Schönkopf, Friederike Brion, Lotte Buff, Lilli Schönemann ze waren allen onvergelijkelijk knapper, jeugdiger; en zelfs de tooneelspeelster Co rona Schröter, die Goethe alras naar Weimar nood de, won het in pikante aantrekkelijkheid van de jlngetogen Charlotte. En toch en tóch stond Goethe's hart in vuur en vlam, verrees zij voor zijn iSichtersoog als een Madonna, was elk uur van sa- o Karl Kreisler. Catilina. De roman van een samenzweerder. Vertaald door S. Vestdijk (Wereldbibliotheek). „Hoelang pog. Catilina. zult gij ons geduld op de proef stellen?" Deze beroemde zin uit Cice ro's redevoering tegen Catilina, den oproerigen volkstribuun, die een reeks van samenzweringen tegen den Romeinschen Senaat op het getouw zette en het tenslotte tegen Cicero moest af leggen. deze zin zal door den lezer van Kreis- ler's roman misschien ook wel eens over zijn lec tuur heen gemompeld zijn. Wat de bedoeling van den schrijver ook moge geweest zijn, toen hij deze stof uit een ver verleden als romanmateriaal ging gebruiken, een levendige belangstelling in Catilina's persoon en actie heeft hij slechts in geringe mate weten te wekken. Kreisler voelt er klaarblijkelijk wel iets voor den historischen Catilina een weinig te zuiveren van de smet, slechts een ongure landverrader ge weest te zijn, zooals wij dat in onze geschiede nisboekjes geleerd hebben. Hij bedoelt wel geen „eerherstel" doch tracht toch dezen Romein in een gunstiger daglicht te plaatsen door ook op zijn qualiteiten te wijzen en daarbij vooral zijn genegenheid voor de armen en verdrukten naar den voorgrond te brengen. Het staat den romancier natuurlijk volkomen vrij een historische gebeurtenis of figuur zoo danig om te werken, aan te kleeden of te be korten als hem dat voor zijn herschepping past, mitshij niet vervelend worde. Daaraan ontkomt Kreisler niet. Bij allen goe den wil blijft Catilina in dit boek een onrusti- gen praatjesmaker en zijn helpers in de aansla gen, die hij voorbereid, nemen zoo nu en dan, in hun antwoorden en belofte, het air van onschul dige idioten aan, zoodat de lezer er zich nooit over verwondert als er weer eens een aanslag mislukt of voor de geboorte verstikt. En daar zich dat gedoe ieder oogenblik her haalt, wordt de lezer ongeduldig. De schrijver slaagt er dan ook maar matigjes in voor Catilina een zekere sympathie in het leven te roepen: de daartoe aangewende middelen zijn te zwak van fundeering. Het is best mogelijk dat Catili na een goedennobelhartvoordearmen.de be dreigden en bestolenen bezat, doch „gedaan" heeft hij voor die volksgroepen niets: alles bleef bij beloften, voor wanneer hij eenmaal de macht in handen zou hebben. Dat hij een geldverkwis ter, een vrouwenjager, ja feitelijk een brutale schoelje was, kan niet worden verzacht door de redeneering dat al die eigenschappen in het. Romeinsche volk van twee duizend jaar geleden inheemsch waren, geduld werden en soms zelfs bewonderd. En tenslotte zijn Kreisler's stijl en verhaal trant weinig boeiend voor een modernen roman: tenzij men het een aanbeveling vindt dat de lezer telkens meent, een stuk klassiek proza van Caesar of Sallustius in een ..levendige" gymnasiasten-vertaling voor zich te hebben Problemen van onzen tijd zouden in de zeer be wogen gebeurtenissen, die hier verteld worden. ter herkennen zijnvoor de litteraire waarde van een roman heeft dat echter weinig beteeke nis en het ontneemt aan dezen de ietwat zeurige verveling niet, die van een goedbedoeld school opstel van te groot formaat kan uitgaan. Dat een gemeenlijk zoo hoog te paard zittend litterator als Vestdijk het noodig vond Catilina te gaan vertalen kan na de lezing slechts be vreemden. WEEKABONNEMENTEN dienen uiterlijk Wo e n sd a gs avonds betaald te zijn, daar de bezorgers op Donderdag moeten afrekenen. DE ADMINISTRATIE C. de Dood. Nachtschade. W. L. Salm Co., Amsterdam. Goede oorspronkelijke detective-romans zijn er niet veel. Dit is er een die tot die rubriek gere kend kan worden, De gegeven verwikkelingen zijn niet onmogelijk, de oplossing is dat ten slotte evenmin en de spanning, waar het bij deze amusementskunst toch om blijft gaan. wordt be hoorlijk vastgehouden tot de ontknooping. In de directe omgeving eener groote chemische fabriek speelt het drama zich af. Daar zijn drie directeuren: twee jongere en de oudste, die de zaak heeft opgericht en telkens gevoelt dat de jongeren, wetenschappelijk en commercieel weer verder geschoold dan hij. bezig kunnen zijn hem van zijn plaats te verdringen. Dat geeft voortdurend strubbelingen. Als de jongste direc teur plotseling ziek wordt en er sprake is van vergiftiging, staan we in medias res en kan het spel beginnen. De atropine, waarmee 't slachtof fer vergiftigd is, staat met andere zware vergif ten verzegeld in de brandkast van de fabriek; theoretisch is er niemand die er bij kan komen dan de directeuren zelf en de hoofdboekhouder. Dit worden dus de hoofdverdachten, doch als na langdurige verhooren blijkt, dat deze geen van allen de daad op hun geweten kunnen hebben, moet de politie naar andere verdachten zoe ken. Het slachtoffer herstelt, na langen tijd in een ziekenhuis verpleegd te zijn doch kan zelf ook geen licht in deze duistere zaak brengen. En ik zal dit hier ook niet, omdat de gehcele aardig heid van deze kunstsoort die ik zeker niet te hoog aansla, doch in ieder geval niet pretentieus of vervelend vind berust op onverwachte ont knoopingen, die ik niet meedeel om er de aardig heid niet aan te ontnemen. Laat ik alleen mogen zeggen dat ook een directeur eener chemische fabriek een zwak hart voor de vrouwelijke helft der menschheid hebben kan, maar dat hij dan ook gevaar loopt door zijn eigen producten om zeep te gaan. De rest vindt de lezer zelf wel uit. I. H. DE BOIS. 45 BEKENDE MERKEN Ook in huurkoop. DE STOFZUIGER CENTRALE H A G E M A N GED. OUDE GRACHT 52 - TELEF. 12762 (Adv. Ingez. Med.) 'k Heb al weer wat anders onder handen, dat nog beter moet wordenMaar nu zwijgen we hier over en we gaap naar de huiskamer". In de huiskamer kwamen John en Karei op me afstormen. En de jongens John is negen en Karei zeven die me nog altijd oom noemen, zeiden er tege lijk in één adem achteraan: „Zoo dadelijk moet u ook onzen nieuwen electrischen trein komen zien". „Ja, dat komt straks aan de beurt", zei Minny, Tim's vrouw. „Eerst moet oom Eric wat tot rust komen na de vermoeiende uiteenzetting van Paps". „Vermoeiend?", klonk het uit twee jongens kelen, „vermoeiend?Paps schudt alles zoo uit z'n mouw.... Dat kan voor oom Erie toch niet vermoeiend zijn?" „Ze zijn nog net als vroeger, Tim", bracht ik in het midden. „Jij bent voor hen nog de man, die al les weet, die voor alle moeilijkheden een oplos sing klaar heeft". „Ja, tot nu wel. Maar er zal ook eens een oogen blik komen, dat ze zullen merken, dat er aan m'n kennis iets hapert. Hoeweldat tijdstip zal nog wel even wegblijven". Toen we aan de derde sigaar begonnen, konden we aan den stillen aandrang van de jongens geen weerstand meer bieden en gingen naar den zol der, waar een vrijwel compleet spoorwegempla cement van kinderspeelgoed was opgebouwd. Een magnifieke electrische trein toerde rond, passeerde nu eens via dit wissel, dan weer via een ander, trok langzaam aan of heel snel, reed ach teruit. rangeerde, al naar den wil van de jongens. Maar plots haperde er iets. De trein bleef in een bocht staan en ondanks alle pogingen was er geen beweging meer in te krijgen. John en Karei keken hoopvol naar Tim, die een uitgebreid onderzoek ging instellen, 't Duurde vijf minuten, tien minuten, een kwartier, twintig mi nutende jongens en Tim waren alleen aan het woord. De technische kennis van John en Ka- rel bleek respectabel, doch veel respectabeler nog die van hun vader Eén oogenblik had ik me in de discussie ge mengd met de -wat schuchter gestelde vraag: „Kan er geen stop gesprongen zijn?", maar alle drie hadden ze me wat medelijdend aangekeken en een driemaal herhaald „Neen", zacht, doch zeer be slist uitgesproken, was een scherper veroordeeling geweest dan een langdurig betoog had kunnen zijn. Na vijfentwintig minuten kwam Minny naar ons kijken. „Waar blijven jullie zoo lang? Hebben jullie een defect?" Een kort „ja" was het eenige antwoord. „Maar weten jullie, dat er een stop is gespron gen?" „Een stop. „Een stop. ,Een stop De twee jongens keken me aan. We gingen met z'n allen naar beneden. Het afscheid van Tim was niet zoo hartelijk als de begroeting enkele uren tevoren geweest was. (Nadruk verboden. Auteursrecht voorbehouden). ANDROMEDA. Andromeda Japonica. Andromeda is een alleraardigst vroegbloeiend heestertje. Doordat de grootste soort niet hooger wordt dan ongeveer een meter, is het zeer geschikt voor den kleinen tuin. Het zijn groenblijvende struiken, die in het voorjaar trossen van witte bolronde bloemen dragen. Ze groeien het beste in zandigen, humusrijken bosch- of veengrond en staan liefst op een wat schaduwrijke plek, die hun voldoende vochtigheid kan bieden. De meest bekende soorten zijn Andromeda flori- bunda en Andromeda japonica. Beide bloeien in April-Mei met groote sneeuwwitte bloemtrossen, die echter bij A. floribunda rechtop staan, terwijl A. japonica hangende trossen heeft. Van Andromeda japonica bestaan nog enkele variëteiten, waarvan de A. japonica vanegata in het bezit is van zilverbonte bladeren en daardoor vooral in den winter een vroolijke variatie tusschen het donkergroen van andere groenblijvende hees ters of van naaldboomen vormt. A. japonica pygmaea is een dwergvorm, die zeer geschikt is voor den rotstuin. Zeer mooi is ook Andromeda polyfolia, die iets later bloeit en van Mei-Juli tusschen de donker groene bladeren prachtige, wit met rose gekleurde bloemtrossen draagt. Deze struik blijft vrij laag. A. polyfolia rosmarinifolia draagt blauwgroen blad in de kleur der blaadjes van Rosmarijn. Inderdaad is vaak het blad van Andromeda haast evenzeer een sierraad als de bloemen. Zoo is er ook een Andremcda Catebaei met langwerpige, leer achtige bladeren, die vooral in het najaar een ■prachtige roodgroene kleur krijgen. De bloemtros sen van deze soort zijn zeer lang en smal en dragen vrij kleine'witte bloemen. Prachtige groote bloemen, eveneens van een smetteloos wit, heeft Andromeda pulverulenta nuda, die bloeit van Mei-Juni en zich vooral door de grootte van haar bloemen van A. pulverulenta speciosa onderscheidt. Nog een vroege, reeds in April bloeiende soort is Andromeda calyculata, waarvan de variëteit A. calyculata nana, niet alleen zeer laag blijft, maar bovendien plat tegen den grond groeit en daar door alleraardigst over een laag muurtje of aan den zijkant vaq een rotstuin kan worden aange plant. Al deze struiken hebben iets zeer sierlijks en fleurigs en zijn, zooals boven reeds is aangeduid, door de betrekkelijk geringe ruimte, die ze innemen, voor een kleinen tuin zeer aan te bevelen. Maar ook in een grooten tuin kunnen ze zeer mooi uitkomen, hetzij voor of tusschen grootere heesters, hetzij tusschen naaldboomen of ook als achtergrond van den border, die vroeg in het voor jaar nog niet zoovéél bloeiende planten bezit en in den zomer een groenen achtergrond zeer goed Rafl gebruiken. a

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 13