Pos
N IDIIIE
Voorjaar in het Vondelpark.
Litteraire
Kantteekeningen.
.UURTJES
AGENDA.
ZATERDAG 27 AP Rit 1940
HAARDE M'S D A G B t X B
7
Sprookjes van Moeder de Gans.
Als het waai- is en er pleit heel wat voor dat
het waar is zijn de Sprookjes van Moeder de
Gans geschreven door een jongen van een jaar of
twaalf. Niet, dat hij ze zelf bedacht heeft: verhalen
als Roodkapje, Klein Duimpje en de Schoone Slaap
ster in het Bosch bestonden reeds jaren, reeds
eeuwen. Maar deze jeugdige literator heeft ze uit
den volksmond naverteld en er „met zijn, nog door
geen werkelijkheidszin gebreidelde fantasie en met
natuurlijke verhaalkunst" het stempel der bekoor
lijkheid op gedrukt. Deze twaalfjarige auteur was
Pierre Perrault Darmancourt, de tweede zoon van
Charles Perrault de l'Académie frangaise, secretaris
van de Académie des Inscriptions, controleur-gene
raal der Koninklijke paleizen in Frankrijk en dus
een man van gewicht. Men heeft het er lang voor
gehouden, dat de aanzienlijke papa voor de buiten
wereld niet als de auteur van Kinderverhaaltjes
wilde bekend staan en daarom den naam van zijn
zoontje op het titelblad van de Contes de ma mère
l'Oye plaatste. Een sort Shakespeare-Bacon-kwes-
tie dus. Maar deze opvatting is onaannemelijk. Char
les Perrault heeft onder zijn eigen naam verschei
dene sprookjes gepubliceerd. Maar die zijn zoo ver
velend en taai, dat men in hem zeker niet den auteur
van de naïeve en waarlijk-kinderlijke verhalen die
onzen bundel vormen, mag zien. Waarschijnlijk
heeft hij in het geschrift van zijn veelbelovenden
spruit wel een en ander verbeterd, heeft hij het
hier en daar bedorven door groote-menschenopmer-
kingen in te lasschen en zijn de berijmde zede-
preekjes aan het slot van elk verhaal ook van zijn
hand. Maar overigens zullen ze wel ontstaan zijn,
zooals het plaatje op het titelblad in de oudste uitga
ven' aangeeft: een vriendelijke, eenvoudige vrouw
zit onder het spinnen te vertellen aan een paar kin
deren en vooral een twaalfjarige jongen leest haar
de woorden van de lippen.
De Reus en Klein Duimpje.
Vanwaar nu die vreemde titel: Sprookjes van
Moeder de Gans? Wie mag die geheimzinnige vrouw
zijn of waarom wordt die dwaze naam gegeven aan
het vriendelijke oudje van het titelvignet? Toen
Perraut zijn Contes schreef in 1697 bestond
die naam reeds lang. Naar men zegt heeft hij zijn
ontstaan te danken aan Berthe met den breeden
voet, de vrouw van Pepijn den Korten en dus de
moeder van Karei den Grooten. „Berthe au grand
pied" moet een vrouw van zeldzame schoonheid en
het toonbeeld van zorgzame liefde zijn geweest.
Steeds wordt zij voorgesteld, nijver arbeidend aan
haar spinnewiel met een door veelvuldig trappen
plat geworden voet. In de streek van Toulouse was
zij het voorwerp der volksvereering onder den naam
La Reine Pédanque, hetgeen beteekent: de Koningin
met den ganzevoet (regina pedis aucae). Sommigen
leiden de persoonlijkheid dezer Bertha af van de
Germaansche godin Bertha of Berchta, wier voor
naamste karaktertrek haar teedere zorg voor kin
deren was. In Noorsche volksverhalen waakt zij
vaak bij de wieg van pasgeborenen, wanneer de ver
zorgster in slaap is gevallen. Het beeld der godin
zou dan zijn samengesmolten met dat van Koningin
Bertha, de liefhebbende, zorgzame moeder.
Wanneer de naam van Moeder de Gans inderdaad
teruggaat tot de Germaansche mythologie, is zij van
even eerbiedwaardigen ouderdom als haar sprook
jes. In de verzameling van Perrault staan er slechts
zeven. Behalve de bovengenoemde vindt men er nog
in: Blauwbaard. De gelaarsde Kat, de Toovergodin-
nen, en Asschepoester, een wonderlijke verzameling
van lieftalligheid en wreedheid, naïveteit en raffi
nement, offervaardigheid en bloeddorst, zeker niet
voor kinderen bedoeld. Waaraan hebben deze
vreemde geschiedenissen van reuzen en dwergen,
prinsen en prinsessen, booze stiefmoeders en spre
kende dieren, moordlustige ridders en weldoende
feeën haar oorsprong te danken? Zij moeten eeuwen
en eeuwen onder het volk hebben geleefd, wellicht
zijn ze als dorre bladeren weggewaaid, hier en daar
neer-gedwarreld en weer opgejaagd naar andere stre
ken, andere landen, andere werelddeelen. Kwamen
zij uit het geheimzinnige Oosten, uit het land der
1001 Nacht? Bloeiden zij overal uit den bodem op,
onafhankelijk van elkaar? Zijn zij de tot verhaal ge
worden weerspiegeling eener vroegere werkelijk
heid? Of zijn ze als de mythen, de oeroude goden
verhalen, voortgesproten uit de diepten der volks
fantasie? Is er samenhang met de primitieve kunst
of met oude riten en zijn sprookjes derhalve niet
anders dan pogingen heilige handelingen onder
woorden te brengen?
Vele zijn de vragen. En de antwoorden vullen
vele boeken van vele geleerden.
Een der merkwaardigste der sprookjes van Per
rault is ongetwijfeld Klein Duimpje. Dezen snaak
van minimale afmetingen, deze verpersoonlijking
van spreekwoorden als „Wie niet sterk is moet
slim zijn", deze belichaming van het oude „Wie
wil die kan", vinden we overal in Europa. De
Grieken kenden hem zoo goed als de Engelschen,
Duitschers, Denen, Portugeezen, Franschen, Span
jaarden, Albaneezen, Noren en Italianen. Hij
draagt namen als Gerstekorrel, Vuistgroot, Rollende
Erwt, Tom Thumb, Kleine Vinger. Zijn woon
plaats is een snuifdoos, een notedop, een vinger
hoed of een wormengang. Maar altijd is hij held
haftig en stoutmoedig en uitermate schrander.
Met zijn zevenmijlslaarzen rent hij voort en het
zwaard in zijn kleine vuist doet reuzen beven als
een espenblad. Hij kruipt door het oog van een
naald, maar overwint ondanks de dapperste ridders
van de Ronde Tafel. Soms is hij eenig kind, soms
de jongste van zeven. Zijn ouders zijn meestal
stokoude menschen en het beroep van den vader
is onveranderlijk dat van houthakker. Maar wie
wordt met den kleinen held bedoeld? Het waar
schijnlijkst lijkt het dat hij de Zonnegod zelve is,
die den boozen Winterreus te slim af is. Het begin
van het sprookje is al een aanwijzing in deze rich
ting: zoo streng is de winter, zoo schraal zijn de
verdiensten, zoo wanhopig de ouders, dat zij be
sluiten hun kinderen het bosch in te zenden, liever
dan hen voor hun oogen van honger te zien om
komen. Door de list van Klein Duimpje die de
Blauwbaard.
plannen der ouders heeft afgeluisterd en met kei
steentjes den weg heeft gemerkt, mislukt de eerste
poging. Maar de broodkruimels die de slimmerik
de tweede maal strooit, worden door de vogels weg
gepikt en het zevental dwaalt wanhopig door het
wilde woud. Dan ontdekte Klein Duimpje een licht
en zoo bereiken zij een steenen woning, waar de
booze reus woont met zijn vrouw. Deze verstopt
de kinderen en in den nacht die volgt, verricht
de kleine held zijn slimste en laagste streek: hij
ontrooft de kinderen van den reus hun kroontjes
en de geweldenaar doodt nu zijn eigen kroost. Met
zijn zevenmijlslaarzen snelt'hij de vluchtelingetjes
achterna, maar wederom wordt hij et slachtoffer
van Duimpjes geslepenheid. Het brutale rekeltje
ontrooft den slapenden wreedaard de tooverlaarzen
enredt zijn broertjes en zichzelf.
De symboliek is nu wel duidelijk. De vrouw van
den reus is de goede Moeder Aarde, zuchtend onder
den druk van het wintersche geweld. De zeven
kleine zwervelingen zijn de zoekende zomermaan
den en de zeven reuzen schepseltjes moeten diens
volgens de wintermaanden verbeelden. De reken
som klopt nu wel niet, maar zeven is nu eenmaal
een heilig getal en dat is ook wat waard. De heer
schappij, verbeeld in de kroontjes wordt den win
termaanden door de lentezon ontnomen en ofschoon
de winter gewend was als door den stormwind ge
dragen door het land te ijlen, is de lentezon hem ten
slotte te snel af en in dezelfde vaart gaat nu de
zomer over de wereld.
In het verhaal zooals Perrault ons dat heeft over
gebracht, wordt gezegd, dat Klein Duimpje de
vrouw van den wildeman al de schatten van haar
echtgenoot afvorderde en waarlijk: de lente eischt
van de aarde alle schatten op die de barre winter
diep heeft verborgen.
Dit alles lijkt zoo duidelijk en eenvoudig dat het
ons verwondert, wanneer we lezen dat er nog heel
wat andere oplossingen van het raadsel „Klein
Duimpje" worden gegeven. Er zijn geleerden die
in hem den geleider der zielen zien die zijn broertjes
(de andere menschelijke zielen) redt uit de macht
des Doods (de reus) en de onderwereld (het bosch)
om ze weer veilig naar de ouderlijke woning terug
te brengen.
Weer anderen leggen verband tusschen de
sprookjesgeschiedenis en de vele riten die bij primi
tieve volkeren de initiatie tot volwassen man bege
leidden. Bij vele Afrikaansche volkeren wordt de
jonkman voor zijn inwijding tot volwassene in het
oerwoud aan allerlei beproevingen blootgesteld en
uit hun daden zal blijken wie uitblinken in moed,
slimheid, zelfbeheerschïng en andere deugden
De reus is volgens deze opvatting de priester die
'de jongelingen examineert, als men dat moderne
woord wil gebruiken en de laarzen zijn ritueele
voorwerpen, die eertijds deel zouden hebben uitge
maakt van de échte mannenuitrusting.
De aanhangers van de theorie der natuurmythe
draaien natuurlijk hun hand niet om voor de ver
klaring van de sprookjes Roodkapje en de Schoone
Slaapster. Het eerste eindigt bij Perrault als de
wolf grootmoeder en kleinkind heeft verslonden,
dus als de winter de heerschappij over de aarde
en de zon heeft verworven. Bij Grimm heeft het
verhaal een ander slot: de jager snijdt den wolf
de buik open en de verslonden slachtoffers her
rijzen. Zoo komen immers ook de zeven geitjes
in het andere sprookje ongedeerd uit hun donkere
gevangenis tevoorschijn. En in de Schoone Slaap
ster kust de Lentezon de Aarde wakker, die in een
eeuwigdurenden slaap verzonken scheen.
Misschien is dezelfde verklaring ook geldig voor
Asschepoester en haar glazen muiltjes. De schoen
is van oudsher het symbool van de macht. Van
daar dat we van sommige echtgenooten zeggen,
dat ze „onder de pantoffel" zitten; dat de Heer
aan Mozes beveelt: Ontschoei uwe voelen, want
de grond waarop gij treedt is heilige grond; dat
krijgsgevangenen de schoenen werden ontnomen
om hen als overwonnen voor te stellen. Macht en
geluk zijn voor velen identiek, vandaar dat men in
Engeland jonggehuwden bij hun vertrek een schoen
achterna gooit en dat kinderen met Sinterklaas uit
hun schoen milde gaven ontvangen. Asschepoester
wordt door de wreede zusters en de booze stief
moeder lang in het duister gehouden, maar de Zon
geeft toch eindelijk haar den schoen, de macht
en het stralende doch broze geluk. Rationa
listen hebben pantoufle de verre wel willen lezen
als pantoufle de vair (muiltjes van bont), maar daar
waren het rationalisten voor.
Dat behalve de schoen het hoofdhaar het teeken
van macht is, bewijst ons het verhaal van Simson.
Dat mannen den hoed afnemen, schijnt te stammen
uit den tijd dat de kortgeknipte slaaf door dit ge
baar zijn nederigheid toonde tegenover den lang-
harigen vrijen man. Zou dus ook Blauwbaard niet
het symbool van de machtige zon kunnen zijn?
De vrouw van de Zon is Aurora, de Dageraad, de
nieuwsgierige bij uitnemendheid: zij immers ont
hult al wat duister was. En eiken dag weer doodt
Blauwbaard zijn vrouw en neemt een nieuwe. In
de beide broers die op het kritieke moment reddend
optreden, ziet men dan de Morgen- en de Avond
ster die Aurora beschermen, zoodat zij den vol
genden dag herrijzen kan.
Maar eerlijk gezegd wordt het mij wat al te
machtig als ik lees, dat ook De gelaarsde Kat de
opgaande zon in poezengedaante is. Dan krijg ik de
neiging de heele natuur-symboliek te verwerpen
al zou men op deze wijze gevaar loopen met het
badwater ook de kat weg te werpen.
P. H. SCHRÖDER.
Kolendainpvergif tiging.
Een man om het leven gekomen.
In een woning aan de Lotterstraat te Haarlem
heeft zich een geval van kolendampvergiftiging voor
gedaan, waarbij de 67-jarige heer J. T. om het le
ven is gekomen. Hij was des avonds op bezoek bij
zijn schoondochter gegaan, die met een kindje van
tien maanden in de Lotterstraat woont. Daar de
vrouw ziek was, bleef de man overnachten, om op
te passen, doch toen des morgens zijn vrouw naar
haar dochter kwam informeeren, kwam zij tot de
ontdekking, dat de man, de vrouw en het kind door
kolendamp bedwelmd waren. De vrouw en het kind
kwamen spoedig weer bij, doch bij den heer T. ble
ken, toen een dokter was gehaald, de levensgeesten
reeds geweken te zijn.
De kolendamp werd verspreid door een kachel in
de huiskamer, waarvan de pijp nagenoeg afgeslo
ten was.
PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE RADIO
CENTRALE OP ZONDAG 28 APRIL 1940.
Progr. I. Hilversum I en Jaarsveld.
Progr. II. Hilversum II
Progr. III. Danmarks Radio 8.30; Fransch Brus
sel 9.20; Ned. Brussel 11.20; Fransch Brussel 3.50.
Pauze of diversen 5.20; Ned. Brussel 5.30; Engeland
6.05; Ned. Brussel 6.40; Fransch Brussel 9.30.
Progr. IV. Ned. Brussel 8.30; Deutschlandsendei
10.20; Weermachtsprogramma 10.50; Danmarks Ra
dio 12.20; Weermachtsprogramma 12.35; Ned. Brus
sel 4.20; Weermachtsprogramma 4.35; Pauze 5.00;
Parijs Radio 5.05; Deutschlandsender 6.50; Fransch
Brussel 8.20; Beromunster 9.20; Engeland 9.40;
Parijs Radio 10.05; Boedapest 10.50; Parijs Radio
pl.m. 11.05.
Progr. V. 8.301.00 Diversen; 1.001.09 Scheve-
ningen, Ber. Dep. v. Justitie; 1.0912.00 Diversen.
(Adv. Ingez. Med.)
Langs de takken van de iepeboomen langs de
grachten heeft het voorjaar een fijn waas van
goudbruin geweven het is de bijna onzicht
bare bloesem van den iep, die voor dat eerste
voorjaarstreken in de stad zorgt, en het bracht
mij er toe op den eersten zomerschen Zondag
dien we in April beleefden, mij als eerzame
Amsterdamsche naar het Vondelpark te bege
ven, daar een beetje op 'n bankje te zitten en
vervolgens een kopje thee te drinken in de mo
derne grijs met blauwe rotonde, die het melk-
huisje van eertijds op waardige wijze vervan
gen heeft. Het klinkt een beetje wonderlijk,
maar werkelijk, die moderne rotonde, waarop de
Nederlandsche vlag met haar rood, wit en blauw
wappert, en die omgeven is door een wijden kring
van helderblauwe tafeltjes en stoeltjes, doet
het opperbest in het oude park, waar ergens een
vergrijsd standbeeld van Joost van den Von-
Voor Tlu? ffimitie-druhiDGrk:
«p v
Zijlstraat 51 tel.10597
(Adv. Ingez. Med.)
del op een heuveltje staat, dat ernstig uitkijkt
over het gladde water van een van de vijvers,
de daarvoor liggende grasvelden, en de zich er
achter verheffende boomen, waaraan het voor
jaar al heel wat beginnend leven tooverde ook
hier bloeien de iepen, en de kastanjes zijn al
lemaal uitgeloopen en vertoonen overal zachte,
donzig groene bladknoppen tusschen de wijd-
uiteengeweken glanzend bruine schutbladeren.
Ik moet het eerlijk bekennen vooral zoo in
het voorjaar bekruipt mij soms een hevig ver
langen naar de parken van Parijs. Parijs is zoo
rijk aan groote parken. Amsterdam zoo arm.
Niets dan dat ééne Vondelpark het was
heusch een beetje uit armoede, voor mijn gevoel
ten minste, dat ik op dien eersten zomerschen
Zondag in April en uit verlangen naar een beetje
zon en wat vogelgekwetter, naar het Vondelpark
dwaalde. Maar wat is dat Vondelpark op zoo'n
voorjaarsachtigen Zondag een openbaring.
Heusch, op dat bankje in de zon. waar ik zat en
keek naar het va et vient van menschen over de
lichte paden, heb ik me een beetje zitten scha
men over mijn verlangen haar Parijsche par-
I kenzoolang als we in de hoofdstad van ons
j land zoo'n park hebben als het Vondelpark,
i In het Vondelpark houden de Amsterdammers
I op mooie Zondagen hun pantoffelparade. Ze
doen dat ook wel min of meer in de Kalverstraat
en in de Leidschestraat. maar in het Vondel-
park bereikt de Amsterdamsche Zondagsche
pantoffel parade bepaald haar hoogte-punt. Zoo
niet heel, maar dan toch half Amsterdam komt
er en slentert er op zijn of haar gemak langs de
met gras en kleine hekwerkjes afgezette paden
en ziet. laat zich zien en wordt gezien. In de
verte liggen de vijvers met de slank omhoog-
rijzende boomen er achter de grasvelden, die
naar het water toe glooien, zien er na den lan
gen, kouden winter nog niet op hun best uit,
maar Joost van den Vondel, die van zijn heuvel
Herman de Man. Heilig Pietje de
Booy. Amsterdam Querido's U. M.
De nieuwe roman van Herman de Man (pseu
doniem van A. Hamburger) zal velen, die zeer te
recht zijn zoo levendige en gezond doordachte boe
renromans uit de landen tusschen Maas en Waal
hebben gewaardeerd, een verrassing bezorgd heb
ben. Niet doordat hij de terreinen zijner waar
neming bedu idend verlegd zou hebbenwij
leven met het heilig Pietje in het stadje Oudewa
ter en de invloeden van buiten komen er uit Woer
den, Gouda en Utrecht als de wereldsche plaatsen
des verderfs en des heils. Maar bij Herman de
Man is iets anders verlegd. Hij is, van objectief
beschouwer, in dit boek de man geworden die ge
tuigen wil, getuigen van een nieuw in hem opge
gaan licht, een voor hem nieuw levensinzicht dat,
naar men vermoeden mag, met zijn overgang naar
de katholieke kerkgemensohap samenhangt.
In de figuur varn Pietje de Booy schiep hij een
verpersoonlijking van de opperste goedheid, die,
zonder begrip van voorschrift, leer of catechismus,
vanzelf en uit zich zelf steeds met God in tact is
en Hem dient zonder van Zijn wezen uitleg te ken
nen of te wenschen, zonder verwachting van be
looning of straf en in pure natuurlijkheid steeds
handelend in Zijn geest, zonder van Hem een an
dere voorstelling te hebben dan die primitieve der
eenvoudigen van geest, voor wie Hij een steeds
aanwezig, steeds bereid belangstellende in hun
privé-aangelegenheden is. De kleine Pietje de
Booy weet wel is waar nog niets van privé-aan
gelegenheden af, maar in zijn kinderlijk rein gevoel
vindt de schrijver den bodem waarop hij de goed
heid, de liefde kan doen gedijen. Zonder twijfel
wordt hier een prachtig motief aangegeven waarop
een schrijver met De Man's capaciteiten kan voort
bouwen, maar men kan zich toch voorstellen dat
hij voor velen zijner lezers in dien verderen op
bouw teleurstelt door een teveel van het goede,
dat zelfs bij den gewilligsten lezer soms een gevoel
van weeigheid niet laat onderdrukken. Het oude
realisme in De Man's kunst speelt hem voortdu
rend parten in de beschrijving van Pietje's toch
zoo wondere doen en laten. Er zou iets van het
sprookje in dit kind moeten zijn, doch daar de
sprookjessfeer ontbreekt rest slechts het onwaar
schijnlijke.
Nu heeft De Man het zich niet gemakkelijk ge
maakt, integendeel. Door het nadrukkelijk affi
cheeren van Pietjes achterlijkheid in alles worden
zijn soms waarlijk spitsvondige uitlatingen, waar
het zijn verkeer met 't goddelijke betreft, wel nu en
dan wat te ongeloofwaardig in een verhaal, dat
overigens voor drie-kwart met dingen van nuchter-
alledaagsche waarneming is opgevuld. Wanneer
het boek een lezer onbevredigd laat of zelfs zou
kunnen tegenstaan, dan zal dat vennoedelijk het
gevolg zijn van de botsing die door het samenvoe
gen van sprookjessfeer en werkelijkheidsbeschrij
ving is ontstaan, bij welke botsing toch per slot het
sprookje het onderspit delft en verdwijnt. Het ge
geven, hoe prachtig overigens ook, lijkt te aange
blazen, te opgeschroefd om a esthetisch te bevredi
gen, al zal de lezer bij voortduring in fragmenten
De Man's groote vertelkunst terug vinden. Hij gaf
Ök
nee, ifc nieU
Geen wonder, want het gordijntje zit voor
uw auto-achterruit! Maar als de politie
ziet, dat u niets ziet, dan zuit u nog eens
wat anders zien
Slechts ter voorkoming van verblinding
mag dat gordijntje dicht! Daarna moet
het uitzicht weer onbelemmerd zijn (tenzij
u een buitenspiegel aan uw wagen hebt)
misschien te veel en daardoor te weinig, althans
naar onzen smaak.
Han G. Hoekstra. Het ongerijmde
leven. Gedichten. Amsterdam, J. M.
Meulenhoff.
Onder de jongere dichters van wie wij in de tijd
schriften gaarne werk tegenkomen behoort Hoek
stra genoemd te worden, En omdat het in Holland
een hachelijke onderneming is een gedichtenbundel
uit te geven en desondanks de lezer aan dit boekje
zijn genoegen beleven kan willen wij den laatste
er door iets meer dan een simpele aankondiging
mede bekend maken. Gedichten worden weinig ge
lezen en nog mindergekocht. En tochMis
schien is de te ingewikkelde vorm soms aanleiding
tot afweer: misschien ook de te opzettelijke duis
ternis der bedoeling. Wel, onder de jongeren zijn
er die een goed vers schrijven en toch even ver
staanbaar zijn als Jan Piet Heye of Tollens en ons
meer interesseeren omdat ze van onzen tijd zijn
en onzen eigen gedachten soms een schooner vorm
geven. Hoekstra schrijft een eenvoudig doordacht
en even eenvoudig gevormd vers, doch boeit juist
door die qualiteiten, die hij trouwens reeds bij
sommigen, iets ouderen, zijner generatie kan heb
ben aangetroffen. Ook kan hij-, evenals Ten Kate,
het verzenmaken maar niet laten. Doch hij doet het
beter. Al kwam de twijfel wel bij hem binnen over
het: „waarom, waarvoor?"
„Het leven eens beleven is genoeg,
waarom op schrift nakaarten, nabeminnen?
het lot der duizend welgestelde zinnen
is twijfelachtig en de dood komt vroeg"
Maar daarna teekent hij verbaasd weer nieuwe
verzen op, als „Op een avond" en „Het slordig
hart" en nog meer zoo. die te onthouden zijn.
En al komen Buning's zwierende anjelieren even
ons in de gedachten bij de eerste strofe van „In
memoriam M" toch blijven die zestien regels ons
bij om het eenvoudig-gevoelige, het jong-harte-
lijke dat er in verscholen ligt:
„Op hoogen hak, met al haar verven,
en al haar tijgeren vellen om
kon Myrna door het stadsbeeld zwerven
brutaal, geduldig, oliedom".
Er staan betere regels in den bundel. Het s
moeilijk zwerven door eer, beeld. Maar het is sym
pathiek. En dat zijn veel moeilijker gewrochte ver
zen niet altijd.
i. H. DE BOIS.
op deze wonderlijke statige vijvers en boomen
uitziet, heeft werkelijk geen reden tot ontevre
denheid over de omgeving, waarin men hem ge
plaatst heeft en over het park, waarmee Am
sterdam zijn grooten burger eert. Dichterbij, op
de breede slingerpaden, viert de Amsterdammer
zijn Zondag op de volgens hem meest passende
wijze. Hij heeft er zijn beste das bij aangetrok
ken en den nieuwen voorjaarshoed bij opgezet,
en zij pronkt met haar voorjaarsmantcl en is gis
teren pas naar den kapper geweest. En hij en zij
genieten allebei. Trouwens, het zijn heusch niet
alleen hij's en zij's, die op deze wijze naar het
Vondelpark trekken en er hun Zondagmiddag
doorbrengen, innig gearmd onder de nog kale
boomen, of aan een tafeltje bij de rotonde, waar
op de vlag vroolijk wappert en helder afsteekt
tegen de blauwe lucht, waarin wat groote witte
wolken drijven. De Amsterdammer en de Aan-'
sterdamsc'ne komen er ook alleen, al of niet met
hun hond. En ook vaders en moeders komen er,
met al hun spruiten en speciaal voor hen is de
man. die bij den inging van het hek van de Van
Eeghenstraat staat met een heel rad vol met ge
kleurde molentjes of zijn het vogeltjes? die
waaien en ratelen in den wind. Ook moeders,
jonge moeders, komen er met haar eerstgebore
ne in den wagen een beetje zon en frissche lucht
halen en drentelen met langzame stapjes achter
den wagen de paden af, met blijden blik van het
hoopje mensch in den wagen naar de vriende
lijke. zonnige wereld rondom haar kijkend. In
de verte staat de muziektent, waar in den zo
mer muziek gemaakt wordt, maar die nu nog
leeg is. Het geeft niet in de boomen kwette
ren de musschen. dat het een lieve lust is en dat
hooren en zien je vergaat, en zorgen voor het
beetje voorjaarsrumoer, dat bepaald hoort bij
zoo'n zomerschen dag in April, en vervangen
voorloopig de muzikanten, waarvoor je anders in
de omgeving van de muziektent op je teenen
moet loopen, of liefst heelemaal niet loopen, want
de klanken verwaaien snel In de open lucht, en
niettemin klinkt zoo'n muziekje wonderlijk goed
zoo in het Vondelpark, tusschen de boomen, en
terwijl op de paden de menschen in groepjes
aandachtig staan te luisteren.
In deze dagen is er nog geen muziek, er Is al
leen maar het Vondelpark en heusch, het is net
een beetje een Parijsch park. Of liever, het zou
net een Parijsch park zijn als het niet zoo'n door
en door Amsterdamsch park was. Maar die pan
toffelparade, met allemaal menschen in feest-
kleeren en met veel kleurigs flaneerend over de
lichte paden, die zich slingeren langs gras
velden onder de boomen door, en die breeduit
den tijd hebben en niets te doen dan maar zoo'n
beetje wandelen en babbelen en kijken naar de
boomen en zeggen, dat het toch echt lekker
voorjaarsweer wordt en zie je hoe de kastanjes
uitgeloopen zijn, en zullen we niet wat gaan
drinken bij de rotonde, wat wil je thee of iets
anders, die is heusch Amsterdamsch met een
beetje Parijsch accent. Of als je de ruiters
ziet, die uit een dichtbijgelegen manege komen
aanrijden het Vondelpark is zoowat dc eenige
gelegenheid in Amsterdam waar paardrijders een
beetje hun hart op kunnen halen zou je je ook
kunnen voorstellen, dat je in Hyde Park in Lon
den was.
De kleuren, en de Amsterdamschen met hun
nieuwe voorjaarshoeden op en hun hondje, en de
rotonde met zijn zilvergrijs en helderblauw, en de
rood, wit en blauwe vlag, die zoo vroolijk tus
schen de boomen wappert, en dc jonge moeders
met hun kinderwagens, en wat verderaf de sta
tigheid van glooiende grasvelden, gladde vijvers
en hooge boomen
Pantoffelparade in het Vondelpark op een
voorjaarsachtigen Zondag wie ophetoogen-
blik last heeft van Parijsche herinneringen be
veel ik het Amsterdamsche Vondelpark op een
zonnigen Zondagmiddag aan. Natuurlijk met
een nieuwen hoed op en in het Paaschbest, Dat
hoort er zoo bij. En dan een bankje, een beetje
flaneeren en een kopje thee toe. Zoo gauw doen
de vliegmachines van de K.L.M. naar Parijs het
nog niet eens.
W. v. d. T.
rAigra',ne6C0!„vBf
k6bbl*vW de n»»v. „uliei.
P&rZn airect!
(Adv. Ingez. Med.)
ZATERDAG 27 APRIL
Stadsschouwburg, Wilsonsplein: Fritz Hirsch ope
rette „Der Graf von Luxemburg", 8.15 uur.
Dancing La Gaité, Raaks: Nachtfeest.
Palace: „Variété". 2, 7 en 9.15 uur.
Frans Hals Theater: „Rio", 2.30, 7 en 9.15 uur.
Luxor Theater: „Sterren gaan naar Hollywood",
2.30, 7 en 9.15 uur.
Rembrandt Theater: „Het privé leven van Elisa
beth en Essex". Op het tooneel: Tom Jersey, hand
schaduwen. 2.30, 7 en 9.15 uur.
ZONDAG 28 APRIL
Rembrandt Theater: Perpetuum mobile, 11.30 uur.
Palace: Op hoop van Zegen, 11.30 uur.
Luxor Theater: Marie Antoinette, 11.30 uur.
Remonstrantenhuis: Harmonie-Avondwijding. 8 u.
Bioscoopvoorstellingen des middags en des avonds
MAANDAG 29 APRIL
Stadsschouwburg: Het Ned. Tooneel: De kus op
het perron, 8.15 uur.
Chem. Kunstinr. „Polygraph", Alg. verg. 8 uur.
Bioscoopvoorstellingen des middags en des avonda
(Palace 8.15 uur.)
Zandvoort. Raadhuis: Gemeenteraad 4.30 uur.
ROOSTER VAN APOTHEKEN
(Samengesteld door den Inspecteur der
Volksgezondheid.)
Voor de apotheken die toestemming gevraagd
nebben, om 's avonds en 's nachts en Zondags te
sluiten is door den Inspecteur der Volksgezondheid
een sluitingsrooster opgemaakt.
Van Zaterdag 27 April 's avonds 8 uur tot en met
Vrijdag 3 Mei zijn de volgende apotheken op Zon-
Hag, 's avonds en des nachts geopend.
Park Apotheek, Kleverparkweg 13. Tel. 11793.
Teyler Apotheek, Teylerplein 79. Tel. 17946.
Fa. C. G. Loomeijer en Zn., Barteljorisstraat 1L
TeL 10175.