Als de steenen spreken konden
i
1^1
WOLLEN QjEB DEKENS
1 edSLMul
1 V°0<,^£n
1 - 4
Huize De Bourgogne.
Litteraire
Kantteekeningen.
(De Mallemolen".
N.V. „GRANITO"
ZATERDAG 4 MEI 1940
HA'AREEM'S DAGBEAB
7
Een tooneelspel in Hotel de Bourgogne.
Charles Nodïer mag overdreven hebben toen hij
het „Hotel de Bourgogne" eens roemde als „het huis
waar men van ganscher harte heeft gelachen, van
de stichting van Parijs af tot op den huidigen dag",
vermaak heeft het den Parijzenaars zeker geboden
en meer dan dat: kunstgenot van onvergankelijke
waarde.
Hotel de Bourgogne: het zij dan niet de bakermat
geweest van het Fransche theater, tot ouderlijk huis
waar het zijn jeugd en vlegeljaren beleefde en zelfs
den roem van het ontplooid talent oogstte heeft het
hem wel gediend,
Hoe gansch en al anders scheen de bestemming
'van dit oorspronkelijk zoo sobere gebouw: in de on
genaakbare citadel van het „hotel d'Artoïs" zooals
het toen nog heette hield jarenlang Jan Zonder
Vrees, hertog van Bourgondië, verblijf en, naar. men
schrijft, in weerwil van zijn naam niet zonder vree-
ze. Want nadat hij den hertog van Orleans, zijn neef
nog wel, om het leven had doen brengen waande
hij zich zelfs in zijn burcht niet veilig; vandaar den
toren dien hij liet bouwen, waarin een kamer zonder
vensters hem 's nachts tot schuilplaats diende. Eerst
in den morgenstond werd de deur geopend „met alle
voorzorgen die de angst een booswicht pleegt in te
fluisteren". Toch kon ook hij het noodlot niet ont-
loopen: een twaalftal jaren later \verd hij op de brug
van Montereau vermoord.
Frans I, tot wiens bezittingen in het midden van
Parijs ook hotel d'Artois behoorde, verkavelde vele
van zijn gronden en zoo kwam de burcht van Jan
Zonder Vrees in handen van de Broederschap der
Passie, die zich beijverde in het bouwen van een
groote zaal, bestemd voor het schouwtooneel dat zij
met toewijding beoefende het tooneel dat Huize
de Bourgogne nog zou doen voortleven in de herin
nering toen in de tot markthal bestemde ruimte het
loven en bieden van kooplieden klonk, waar eens
taal van een Racine en een CorrieiÜe werd ge
sproken.
Op een tooneel van 5 meter breedte én ongeveer
gelijke diepte wrochtten de broeders van de Passie
ware wonderen van tooneelspel: het waren myste
riespelen die zij ten beste gaven, bijbelsche taferee-
len, waarin het paleis van Herodes, hét huis van Pi-
latus, ja zelfs het Paradijs werd voorgesteld. Engelen
en serafijnen, de Heilige Maagd en Lucifer versche
nen er ten tooneele en duivels verrezen uit den muil
van een draak, aldus de Hel verbeeldend, die onder
het tooneel gedacht was. Jarenlang was de zaal bij
iedere voorstelling gevuld met nieuwsgierige toe
schouwers wier aanwezigheid zeker niet uitsluitend
aan begeerte i^aar godvruchtige stichting mag wor
den toegeschreven. Men fluisterde het niet eens
meer in Parijs, men sprak het openlijk uit: dat huize
de Bourgogne „een modderpoel van Satan" geleek.
Trouwens, vrij plotseling kwam aan deze vertoo
ningen een einde toen het bij Koninklijk decreet aan
de Broederschap verboden werd, mysteries van ge
wijde strekking op te voeren. Het huis werd ver
huurd aan Les Enfants Sans-souci, vrij vertaald: de
Zorgelooze Kinderkens: jongelieden van goeden
huize die ter gelegenheid van feestdagen tooneel-
voorstellingen gaven. Wat zij opvoerden bood af
wisseling genoeg om het publiek te boeien: daar
waren de „moralités", kleine allegorische drama's,
waarin in persoon de aardsche deugden en ondeug
den ten tooneel verschenen en veelal een zeer men-
schelijke en dus zeer verstaanbare taal spraken. In
de lugubere „danse macabre" vertoonde zich de
Dood in telkens nieuwe gedaanten; en geen was er,
dien hij van zijn bezoek verschoonde: de meiskes
tooverde hij een glimlach op het blozend gelaat, de
grijsaards deed hij bij zijn nadering huiveren; maar
allen, hoe genaamd en hoe gesitueerd, vielen vroeg
of laat dezen grijnzenden almachtige ten offer: de
gratie en de lompheid, de schoonheid en de mis
maaktheid, de armoede en de rijkdom.
GEWAAGDE KLUCHTEN
En dan de „sotties", de narrenstukken, waarin de
hoofdrol werd vervuld door den Prins der Dwazen
die zich menige gewaagde toespeling op politieke
toestanden veroorloven kon. Zeker, ze werden ver
boden, door Kerk en Parlement; maar de „farcen",
de kluchten waarmee de spelers het publiek ver
gastten, doelden al evenzeer het mocht dan
speelsch en onschuldig klinken op wat de politie
ke gemoederen beroerde. Uitgebreid was het reper
toire zeker: daar zorgden een Jodelle, een Gamier
en een Hardy wel voor: teksten bij de vleet. Van
Alexandre Hardy, uit wiens pen naai- men gist wel
800 „stukken" vloeiden, werd verteld dat hij 2000
verzen in een etmaal kon schrijven. Maar hoe dan
ook: naam had Hotel de Bourgogne ongetwijfeld. In
1607 maakte zelfs Koning Hendrik IV met zijn gan-
sche hofhouding zich op, de vertooning van zulk een
farce bij te wonen. Was het naïveteit, was het opzet,
dat juist een klucht gespeeld werd waarin de „taille"
de zoo gehate belasting aldus gehekeld werd: een
vrouw verwijt haar echtgenoot dat hij zooveel geld
in de kroeg stukslaat, terwijl er nauwelijks genoeg
is om de belasting te betalen. Och wat, verdedigt
manlief zich, wat zouden we aan 't weinige dat wij
bijeen kunnen schrapen hebben: het is immers toch
niet voor ons maar voor den lieven Koning. Daar
verschijnen drie dienaren van het gerecnt die de
taille, komen invorderen. Wat, van het gerecht?
vraagt de verbolgen echtgenoot; daar geloof ik niks
van wie van het Gerecht is, handelt anders.
Uit een kist die op last van de gerechtsdienaren
wordt geopend springen drie duivels te voorschijn
en voeren de dienaren van Justitia o, boosaardige
symboliek mee
En dat speelde zich af voor de oogen van „den
lieven Koning"! Het was te bar; de spelers werden
in arrest gesteld, maar op bevel des Konings
onmiddellijk weer vrijgelaten, omdat de goedge
luimde vorst zich, naar hij verklaarde, tranen had
gelachen. Nu, voor een voortreffelijk spel staan ons
de namen van een Gros Guïllaume, Turlupin en
Gaultier Garguille, de bekwaamste acteurs van het
Parijs dier dagen, borg. Zoo verbreid was hun roem,
dat de Kardinaal de Richelieu zich verwaardigde de
„grappen van zulk een Jan-Klaasenspel" te komen
aanhooren. En ook hij lachte, de Kardinaal, ook hij
was voldaan, wat niet belette dat Gros Guillaume in
den kerker werd gesloten toen hij zich eens tegen
een magistraat had verzet. Enkele dagen later over
leed hij in gevangenschap binnen een week in
den dood gevolgd, naar het grafschrift nog vermeldt,
door- zijn beide makkers Gaultier en Turlupin; zij
stierven uit verdriet om den verloren makker.
EEN MOOI ALS LE CID
Het was in dienzelfden tijd dat Hotel de Bour
gogne herhaaldelijk bezocht werd door een tweetal
onopvallende gasten, een grijsaard 'én een jongeling
een kind nog bijna na elke voorstelling stortte
de jongen tranen, omdat zijn werk zoo bitter slecht
beantwoordde aan zijn liefst verlangen. Poquelin
luidde zijn nietszeggende naam; Molière, aldus zou
hij zich noemen toen hij de roeping zijns harten
had kunnen volgen en het tooneel diende met pen en
spel Molière: de vijand van Hotel de Bourgogne,
waar te dien tijde stukken gespeeld werden van een
ander veelbelovend tooneeldïchter: Corneille. „Meli-
te", geïnspireerd door de liefde voor een Rouaan-
sche schoone, opende de rij en al was deze eerste
ling van de Fransche Comedïe op het schouwtooneel
van Hotel de Bourgogne nog geen meesterstuk, het
oogstte ongewonen bijval.
J)e Toren van Jan Zonder Vrees.
Ernest Claes. Jeugd.
Amsterdam, Wereldbibliotheek.
Als schrijver van „De Witte" en van „Kobeke"
is Emest Claes een populair schrijver geworden
uit de Hollandsche letteren, waarin een oplaag van
gezamenlijk zestigduizend exemplaren, (De Witte)
een zeldzaam verschijnsel is. „In „Jeugd" vertelt
hij nu van het eigen leven, van de vroegste dagen
uit zijn herinnering, van den eersten schooltijd,
het dorpsleven van zijn geboorteplaats Zichem. in
het Vlaamsche land van de leem en hutten en de
open haarden, maar bovenal doet hij herleven
den geest die bijna een halve eeuw geleden die
streek nog eigen was en de bewoners er van ken
merkte. Zooals zooveel, zijn al die eigenaardige
particulariteiten door den jachtenden tijd, die het
ongemotiveerde verkeer uitvond, vernietigd en
is het leven er gelijk geschakeld tusschen twee
buurdorpen, die in Claes' herinneringen nog als
twee onafhankelijke volksstammen, met gansch
eigen en afzonderlijke karaktertrekken, zijn blij
ven voortbestaan. Er is volop romantiek in zulk
binnen enge grenzen doorleefd bestaan; de klein
ste gebeurtenissen worden feiten van belang, maar
ook de innigste gevoelens zijn er krachtiger on
dergaan en behouden nog jaren lang hun herin
neringsmacht. Leurders,landloopers en doolaards
brengen hun bezoeken aan het ouderlijk huis van
den schrijver^ dat aan den grooten weg ligt en
waar altijd een voorkomende gastvrijheid betracht
wordt. Teder geregeld bezoek is een gebeurtenis,
waarvan het beeld niet is verloren gegaan. Na
tuurlijk dus, dat de beelden van moeder en vader
bij den thans boven den midden-leeftijd geraak
ten ,al heel zuiver en in gevoelige lijnen geteekend
konden worden. Zij toch zijn net, die in zulken
kleinen kring op de omgeving den diepsten indruk,
onbewust, achterlaten. Als Ernest Claes een uit
muntend verteller geworden is, zal de vader, die
hem bij ziekten of bij kinderlijk verdriet, met zijn
onopgesmukte vertelsels kon troosten, daaraan wel
medeplichtig geacht moeten worden. En hoe de
schrijver zich zijn Moeder herinnert, dat moet de
lezer zelf maar eens naslaan op pag. 92 van dit
vaak heel mooie boek. Claes wil zich daar pant
seren tegen de dichterlijke ontboezemingen die zoo
bij de moederpoëzie behooren. Hij zegt dat hij
dat niet kan. „Want aan mijn moeder was geen
poëzie", en „Maar moeder was ze, zonder poëzie,
in de allerhoogste beteekenis van het woord, en
in dé volle werkelijkheid van het leven". „In
mijn moeder was geen kwaad, waren geen zon->
den", enz.
In zijn zoo beheerscht objectieve beschouwing
van haar die hem blijkbaar heel dierbaar is ge
weest, schrijft Claes een proza van zoo dichter
lijken zin, dat het veel „moederpoëzie" ver achter
,zich laat.
En toch: hoe onbeholpen waren de middelen nog
in die dagen: op het nauwe tooneel, spaarzaam ver
licht door het flakkerend schijnsel van kaarsen,
placht een bosch aangeduid te worden door een en
kelen boom, de zee door een bak met water; de
Place Royale en de Tuilerieën waren maar een en
kelen meter van elkaar gescheiden, de kloeke held
werd in een enkel uur een mummelende grijsaard
de tijd waarin men bij de eenheid van tijd, plaats
en handeling zwoer, moest nog komen. Maar men
genoot, verlangde geen kijkspel van kunstige décors
en beschikte nog in voldoende mate over de koste
lijke gave der fantasie.
Corneille's „Melite" werd gevolgd door „Clitan-
dre", waarin Belleros, vermaard acteur, zulk een
succes oogstte dat Hotel de Bourgogne zich in de
gunst van Richelieu mocht verheugen. En mèt Hui
ze Bourgogne ook Corneille. Och arme: de ijdele
Richelieu vertoonde een ontstellende neiging om van
de vermoeienissen der politiek uit te rusten in het
schrijven van tooneelwerken, waarbij hij zich dan
rijkelijk bediende van anderer talenten: ook tot
zijn ongeluk van Corneille, den snoodaard die
zoowaar zonder 's ministers „medewerking" een
nieuw stuk had geschreven en wat voor een! Le Cid
heette het; Le Cid, waarin de beroemde acteur Ba
ron de rol van Don Diègue vertolkte.... Enthou
siasme overal: wilde men iets om zijn schoonheid
buitensporig prijzen, dan heette het voortaan: „zoo
mooi als le Cid". En toch noodlottige voorstelling:
Baron wondde zich aan den voet met zijn degen,
weigerde de onvermijdelijke amputatie, omdat hij
ervoor bedankte, als Koning van het Theater uitge
jouwd te worden vanwege zijn houten been en
stierf daags na de voorstelling.
En Corneille? Wel, zijn succes had den kardinaal
zoo ontstemd dat op zijn bevel Le Cid alom be
lachelijk werd gemaakt. Neen, aan afgunst ont
brak het ook toen al niet. Molière, die in het Petit
Bourbon speelde, luchtte zijn minachting voor de
prestaties van Hotel de Bourgogne duidelijk ge
noeg1 in een van zijn stukken en kreeg prompt in
een comedie van Boursault zijn trekken thuis. Zoo
waren de toenmalige tooneelzeden.
En toch vierde Hotel de Bourgogne triomfen; een
nieuw talent, Racine, verrijkte het repertoire met
enkele kostelijke stukken; de slanke bekoorlijke
actrice La Champmeslé speelde ze. Men fluisterde
dat Racine méér in haar bewonderde dan haar too-
neeltalent enkel, ja zelfs dat zij het was, die hem
geïnspireerd had tot zijn „Phèdre".
Phèdre wrange herinnering! Afgunstigen had
den voor 6 voorstellingen tegelijk de logeplaatsen
opgekocht. Phèdre „ging" de zaal was zoo goed
als leeg. Maar de tegenpartij kostte dit grapje 15000
ponden. Een te groot offer? Wat bekommerde men
zich om geld: de Prins de Condé, de groote Mazarin,
ze bleven al te vaak den prijs van hun loges schul
dig; Corneille wachtte meer dan eens vergeefs op
betaling; Racine ontving voor zijn Phèdre geen
rooie duit. Beroemdheid? Het mocht'wat! Een her-
j'J nteiT
1 ié
WIJ GEVEN ALLEMAAL
OP MOEDERDAG !2MEI
'Utl/VL.
ÓAA. QQUA:.
BARTELJOR^SSTR^O
(Adv. Ingez. Med.)
Evenals Ernest Claes het verstaat door een
oprechte gevoeligheid aan woordenreeksen van
nuchter proza, haast ongemerkt een dracht van
verhevenheid mede te geven die anders slechts
door den dichter wordt bewerkstelligd, kan hij
een humor openbaren, die, ongezocht en onopval
lend, juist daardoor voortreffelijk is. De lezer vindt
daarvan in de verhalen van de schooljaren bij
Meester Bakelants. wiens paedagogie nog geen
kennis droeg van die van Ligthart of Casimir en
wiens opvoedkundige hulpmiddelen meer dan
uiterst bescheiden, en misschien ook juist daardoor
zeer efficient waren. Toegegeven dient dat de
eischen aan het onderwijs van Meester Bakelants
gesteld, wat de portie parate kennis betreft, niet
zoo bijzonder hoog waren in Zichem, en voor vijftig
jaar. Het is in Ernest's laatste schooljaar dat hij
in het strafhok, een kleine, duistere ruimte, die
tegelijkertijd als bergplaats der brandstof, turf en
kolen, en als gemeente-bibliotheek fungeert, een
boek van Hendrik Conscience in handen krijgt.
Dat boek wordt beslissend, voor den loop van zijn
verder leven en aan Conscience wijdt Ernest Claes
de laatste hoofdstukken van zijn „Jeugd".
Tot slot wil ik een aardig fragment uit het be
gin citeeren, waar de schrijver het heeft over die
kinderlijke mentaliteit waaraan niemand ont
komen is waarbij de jongen of het meisje zich
een na te volgen ideaal stelt uit de een of andere
bekende, beroemde of vereerde persoonlijkheid.
(Adv ingez. Med.)
togin, die tot den kring van regelmatige bezoek
sters behoorde, vroeg eens den vermaarden speler
Baron, toen deze het gebouw binnenkwam: „Wat
zoekt u hier, meneer?" Baron was slagvaardig ge
noeg om te antwoorden: „Een slaapmuts, Me
vrouw".
ALS PIERROT LACHT
Racine trok zich terug na het échec met zijn
Phèdre; La Champmeslé ging elders een verbin
tenis aan. En daarmee was een hoofdstuk van de
Fransche theatergeschiedenis afgesloten en een
nieuw geopend: dat der Italiaansche Comedie.
Op hetzelfde tooneel waar het woord van Racine
en Corneille had geklonken verschenen nu het
was omstreeks 1680 de stuntelige Arlequin, de
goedmoedige grijsaard Pantalon die altijd het ge
lag betaalt, de schelmachtige dienaar Scapin, de
dolzinnige Polichinelle, de wit-gepoederde smach
tende Pierrot en de eeuwige minnares Colombine.
Zeventien jaren vermaakten ze het Parijsche pu
bliek, tot onverwacht, bij koninklijk decreet, de
deuren werden verzegeld. Wanbetaling? Geens
zins. Politiek conflict? Allerminst. Ach, Madame de
Maintenon, 's Konings maitresse, meende in het
aangekondigde stuk „De Gewaande Kuische" zich
zelf te herkennen dat was al; maar de Koning
was onvermurwbaar. De Italianen konden gaan:
„Ge kwaamt.te voet naar Frankrijk; ge hebt genoeg
verdiend om per koets te vertrekken" zoo was
zijn besluit en daarbij bleef het.
Twintig jaren diende Hotel de Bourgogne tot
loterijzaal, roemloos en verwaarloosd. Eerst in 1716
keerde de Italiaansche comedie er op uitnoodiging
van den Regent terug. De schouwburgzaal was
gansch en al vernieuwd en rijkelijk verguld; de
loges schenen kleine boudoirs, overeenkomstig de
zeden of liever de zedeloosheid van al de „grandes
en petites maisons", die „gecapitonneerde nesten
van ontucht", waarvan Parijs zoo vol was. Stukken
van Marivaux en Delisle werden vanuit de donzige
loges aangestaard door poppige kopjes, sierlijk ge-
pruikt en overdadig geblanket; handjes, rozig als
de beeldjes van Fragonard, klapten met berekende
gratie voor dans en zang van. de ster van Huize
de Bourgogne: Madame Favart, die schitterde in
de gevierde opera comique waaraan een Goldoni
en een Philidor talentvol luister verleenden.
Ook het Hof frequenteerde van tijd tot tijd een
voorstelling, irr de fictie van het tooneel vergetel
heid zoekend om de werkelijkheid, te ontwijken.
Terwijl Marie-Antoinette, bekoorlijk, bejubeld, met
zichtbaar welgevallen een liefelijk romantisch tafe
reel van Florian, zoo rijk aan heimwee naar een
voud en goedheid, gadesloeg vergaderden wie weet
in Parijs mannen, die luttele jaren later de scha
votten zouden oprichten waarop het ancien regime
zou zieltogen.
In 1781 acht jaren voor de groote omwente
ling werd Hotel de Bourgogne gesloten. Het
bleek ongewilde symboliek te bouwvallig
om nog langer tot schouwburgzaal te kunnen die
nen. Voor het laatst zakte het doek, een comedie
was ten einde gespeeld, de kaarsen van het voet
licht konden worden gedoofd.
Een ander tafereel dat geen voetlicht van noode
had:-de fakkels van de Revolutie, de brandende
kasteelen, ze zouden met rossige gloed den onder
gang-van een vermolmd staatsbestel belichten. Een
tafereel dat ge enschouwtooneel behoefde: Parijs,
heel Frankrijk zou tot plaats van handeling wor
den, waar op de puinhoopen van het absolutisme
de rechten van den Mensch geproclameerd zouden
worden, ten aanschouwe van gansch Europa.
In dien zin was de sluiting van Hotel de Bour
gogne een symbool: een einde en een begin.
C. J. E. DINAUX.
WEEK-ABONNEMENTEN
dienen uiterlijk Woensdagsavonds
betaald te zijn, daar de bezorgers op
Donderdag moeten afrekenen.
DE ADMINISTRATIE.
Zoo droomde Ernest er van mettertijd een heilige
te worden, daar hij over hen steeds en niets dan
goeds en schoons te hooren had gekregen. Maar
zij njeugdige overmoed en rappe vechtlust deden
hem .ook van generaals der historie droomen, en
zoo kon hij in den heiligen Eustacihius, soldaat en
martelaar, en in de kerk van Zichem afgebeeld,
een hem passend ideaal vinden.
„Het vaste besluit eenmaal als soldaat
martelaar te sterven verliet mij niet zelfs bij onze
dagelïjksche jongensgevechten. Niet dat ik me ooit
heb laten martelen uit devotie, of om te probee-
ren, bij lange niet, ik vocht integendeel met moed
en doodsverachting. Het deel „soldaat" van mijn
tweevoudig ideaal ovei'heerschte. Op zekeren dag,
bij de inneming van Jeruzalem door de kruisvaar
ders, sloegen wij met onze houten slagzwaarden
zoo verwoed op elkanders koppen, geloovigen te
gen tegen Ongeloovigen, dat er van beide zij-den
„uit de vijandelijke legerscharen gehuil en gekerm
opsteeg". Ik stond plots alleen tegenover twee Sa-
racenen, Peer Grune en Miel Weynants, en op het
punt „het onderspit te moeten delven tegenover
de overmacht" riep ik: „ik ben kristen en als kris
ten wil ik sterven!" Peer vond dat zoo ongewoon,
dat hij inhield en vroeg: „Watte?" en hij gaf mij
den tijd om hem met mijn zwaard een streek over
de linkerkaak te geven zoodat zijn oor bloedde.
Hij huilde als vermoord, ik kreeg van zijn moe
der een afrossing, zonder dat ze er rekerung mee
hield, dat ik Godfried van Bouillon, eerste koning
van Jeruzalem was".
Carel Smissaert. Het goud van
Afrika. Nijkerk, G. F. Callenbach N.V.
Vreemde avonturen van een vreemden jongen
man, gesjeesd student uit Holland die naar Zuid-
Afrika trekt, zonder veel geld, zonder relaties, in
een slecht humeur, en met vrij onsympathieke ka
raktertrekken. Dat eigenaardige karakter zal te
gen het einde door dominee Boskoop op welwil
lende, maar weinig steekhoudende wijze verklaard
en vergoelijkt worden en onze held, Arthur Lepole
krijgt zelfs nog een aardige lieve vrouw op den
koop toe, maar. hoewel wij hem dat geluk van
harte gunnen, hebben de explicaties van den goe
den Boskoop ons niet van de waarschijnlijkheid
van het Lepole-type overtuigd. Er zit teveel be
denksel in dit verhaal, dat zelfs een soort detec-
tive story bevat, waarvan Arthur het onhandig
middelpunt vormt en bewijst dat schrijvers van het
Smissaert-type daarvoor niet de geslepenste eigen
schappen bezitten. Het is overigens alles goed be
doeld, zelfs in de onwaarschijnlijkheden, en het
is een volmaakt onschuldig verhaal met flitsen van
ethische waarheden, die men altijd nog wel eens
hooren mag. Misschien schrijft Smissaert te ge
makkelijk. In eenzelfden zin spreekt hij van een
..goedlachschen" schapenfokker met een „onver
stoorbaar gezicht". In het verband is het wel te
verdedigen, maar het geeft even een tik tegen de
voorstelling, die daardoor scheef komt te hangen.
J. H. DE BOIS.
Cor Ruys
in
HET TOONEEL.
Nadat Cor Ruys een heel seizoen lang ernstig
een ander moest zijn, ja. ook een komiek
kan het in zijn kunst niet zonder ernst af
mag hij zich nu hij deze maand in het Leidsche
Plein Theater te Amsterdam in De Malle
molen noemt hij het het cabaret optreedt
weer eens laten gaan en hoeft hij de teugels niet
zoo straf aan te houden. Want het cabaret en
het klein-tooneel stellen heel andere eischen
dan het groote tooneel. Ruys is op beide terrei
nen volkomen thuis al beweert hij dan ook, dat
hij voor conferencier absoluut niet deugt.
Natuurlijk draait de ..Mallemolen" ook voor
namelijk om Ruys. „Drie solonummers" heeft
hij voor zijn rekening genomen. In het eerste
Ik ben te bang, te angstig voor m'n vrouw"
verschijnt hij als een pantoffelheld, die fluistert,
omdat hij nauwelijks praten durft, uit angst,
dat zijn vrouw hem zal hooren. Zijn grappig
heid van zulk een voordracht dien wij van
een ander waarschijnlijk flauw zouden vinden
is onweerstaanbaar. Maar zij wordt nog overtrof
fen in zijn „Solo op fluit", waarin de fluitist
Piet Piederiet ons theorie geeft over het fluit
spelen, in plaats van de aangekondigde solo „Het
vogeltje op 'n groenen tak" uit te voeren. De zaal
heeft tranen gelachen om dezen Piet Piederiet,
die fluit- is gaan spelen omdat hij 'n gat in zijn
verhemelte heeft en met dat wonderlijk spraak
gebrek ons de geheimen van het fluitspelen
openbaart.
Het derde nummer was een verrassing en
stond niet op het programma vermeld. Het kwam
inplaats van Fientje de la Mar. die wel was
aangekondigd, maar bij de première volgens
Ruys om onnaspeurlijke redenen niet verschenen
was. Daarvoor in de plaats verscheen Sally Weg
loop en al was het niet-optreden van Fientje de
la Mar een teleurstelling, de komst van Sally,
dien wij in zoo lang op het tooneel hadden ge-
mist, maakte veel goed. Deze Fransch-Holland-
sche parlevinkende impi-esario is een schepping
van Ruys, die men altijd weer kan zien en hoo
ren.
Ook In twee één-acters had Ruys een hoofd
rol. In ,,'n Model Echtgenoot" was hij de echtge
noot die na jaren lang onder de plak van zijn
zijn vrouw te hebben gezeten, zich plotseling
van zijn ketenen bevrijdt en m a n gaat worden,
In „Hoe ouwer, hoe gekker" speelt hij een ouden
bamboucheur, die een dienstmeisje het hof
maakt, en beide rollen de laatste wel het
meest kregen dat sterk komisch accent waar
van Ruys het geheim bezit.
In 'n Model Echtgenoot speelde Elly van Ste
kelenburg met veel verve een Vlaamsch klappend
vrouwtje, in Hoe ouwer, hoe gekker, zagen wij
Pierre Myin als de tweede verliefde oude heer
en Madeion Waldorp als een aardig, koket dienst
meisje.
Wij herinneren ons van vroeger, hoe voortref
felijk Elly van Stekelenburg Malèische liedjes
zingt en speelt en het was ons een genoegen
haai- in dit specifiek Indische genre dat geen
Hollandsche haar verbetert terug te zien.
Anton Ruys en Pierre Myin openden het
programma met het Gesprek van den Dag, dat
tot op den dag „bij" was en Beu kei" en Denys
gaven hun altijd weer in het cabaret zoozeer
gewaardeerde muzikale medewerking.
Wanneer ik nog vermeld, dat zelfs het be
ruchte B.O. stof blijkt te kunnen geven voor
een éenacter, dan heb ik niets vergeten van het
programma van de Mallemolen, die thans in het
Leidsche Plein Theater draait.
J. B. SCHUIL.
TOONEELVEREENIGING „HAARLEM S
TOONEEL".
Bovengenoemde vereeniging zal Maandag 6 Mei
tot besluit van het seizoen een clubavond organisee-
ren in hotel „De Leeuwerik". Enkele leden zullen
een viertal een-acters opvoeren, waarna de bridge-
wisselbeker en overige bridge- en ping-pongprijzen
zullen worden uitgereikt.
De dansmuziek zal worden verzorgd door „Tha
Harlem Kings".
N. BOERKOEL Aelbertsbergstraat 80
Telef. 14028 - Zaak: Ged. Oude Gracht 46
Alle GRANITO- en TEGELWERKEN
„Strak van lijn, soepel van prijs*'
(Adv. Ingez. Med.)
HERDENKING DROOGMAKING HAARLEMMER
MEER.
Feest op het Polderhuis.
Maandag a.s. zal op het Polderhuis van den
Haarlemmermeerpolder te Hoofddorp het feit
herdacht worden, dat honderd jaar geleden een
begin werd gemaakt met- de droogmaking van
het Haarlemmermeer.
Bij deze gelegenheid zal des morgens te half
elf de aanbieding plaats hebben van een ge
denksteen in het Polderhuis door de Vereeni
ging tot Bevordering van de algemeene belan
gen van den Haarlemmermeerpolder en zullen
toespraken worden gehouden Daarna wordt aan
de autoriteiten een lunch aangeboden, waarna
des middags het bestuur van den Haarlemmer
meerpolder recipieert.
Tot de genoodigden behoort ln de eerste
plaats de- vertegenwoordiger van H.M. de Ko
ningin. jhr. F. J. E. van Lennep. Kamerheer in
buitengewone dienst en de minister van Water
staat. terwijl de minister van Econ. Zaken en Soc.
Zaken vertegenwoordigd zullen worden door
hoofdambtenaren van hun departementen. Ook
Dr. H. Colijn zal aanwezig zijn. De Provincie
wordt vertegenwoordigd door den Commissaris
der Koningin in de Provincie Noord-Holland. Mr.
Dr. A. baron Röell en het Hoogheemraadschap
van Rijnland door den Dijkgraaf en Hoogheem
raden. Voor de gemeente Amsterdam wordt ver
wacht de heer W. Boissevain. loco-Burgemeester
én voor den Provincialen Waterstaat ae Hoofd
ingenieur-directeur C. Thomése en de Hoofd
ingenieurs, e.a.