7hg zwaaide* stiaffeu
aaac spiotw
Doodstraf
In tijd van
oorlog
mogelijk.
Wijzigingen in aanhangig wets
voorstel aangebracht.
Militaire onderwerpen
DE VERPLICHTE RADIOBIJDRAGE
ZATERDAG 4 MEI 1940
HAARLEM'S DAGBLAD
3
AAN den door de vaste Tweede-Ka
mer commissie voor privaat en straf
recht op hem uitgeoefenden aandrang
tot verzwaring van de voorgestelde
straffen voor spionnage heeft de minister van
Justitie mr, P. S. Gerbrandy, gevolg ge
geven.
In een nota van wijzigingen wordt voor
spionnage, althans voor wat feiten betreft ge
pleegd in tijd van oorlog, overeenkomstig het
voorstel van de commissie, de mogelijkheid
geopend van levenslange gevangenisstraf of
tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste
twintig jaren. Dezelfde straffen zijn, even
eens overeenkomstig een voorstel van de com
missie, welk voorstel de minister gaarne als
een verbetering aanvaardt, in de nota van wij
zigingen voorgesteld voor het misdrijf van ar
tikel 97 (het in verstandhouding treden met
een buitenlandsche mogendheid met het oog
merk haar tot het plegen van vijandelijkheden
tegen den staat te bewegen.)
Beide wijzigingen hebben tot gevolg, dat bij
deze delicten, evenals thans reeds het geval
is bij de andere delicten van titel I en titel II
van het tweede boek W. v. S., waarop levens
lange gevangenisstraf is bedreigd, „in geval
van oorlog", d.i. dus indien oorlog werkelijk
uit uitgebroken, de doodstraf zal kunnen wor
den opgelegd, indien zij althans gepleegd wor
den in een in staat van beleg verklaard ge
deelte van het grondgebied des rijks
Eveneens is in de nota van wijzigingen voor
gesteld, overeenkomstig een suggestie, ver
meld in het verslag van de commissie om ook
de voorbereidingshandelingen van het misdrijf
van artikel 102 (het opzettelijk in tijd van oor
log den vijand hulp verleenen of den staat
tegenover den vijand benadeelen). strafbaar
te stellen.
Verder zou de minister voor het oogenblik echter
niet willen gaan. In het bijzonder bestaat bij hem be
zwaar voor het tegenwoordige mede te gaan met de
verder strekkende voorstellen van de meerderheid
van de commissie, rakende-de strafmaat van artikel
98. Deze voorstellen houden in overbrenging van de
misdrijven van de eerste beide titels van het tweede
boek van het Wetboek van Strafrecht, ook wat de
burgers betreft, reeds onder den staat van beleg dus
nog voordat oorlog werkelijk is uitgebroken, naar
den militairen rechter en het openen, in verband met
de bijzondere bepalingen voor de militaire recht
spraak geldende, in aansluiting hieraan reeds onder
dien staat van de mogelijkheid van doodstraf voor
die delicten, waarop in het Wetboek van Strafrecht
levenslange gevangenisstraf is gesteld.
De minister heeft deze materie bij zich zelf her
haaldelijk overwogen. Hij is hierbij tot de conclusie
gekomen, dat het te dezen om zeer vérstrekkende
voorzieningen gaat, waartoe naar zijn overtuiging al
leen zeer beraden en in volkomen rust, en na over
denking van alle in aanmerking komende gezichts
punten, mag worden besloten. Voorzieningen boven
dien, waartegen ook verschillende bedenkingen be
staan.
MILITAIR STRAFRECHT
Daarbij komt, dat bij de regeering voorzieningen
in beraad zijn, welke de strekking hebben de moge
lijkheid uit te sluiten, dat gevangenisstraffen van
langeren duur, opgelegd ter zake van de hier in aan
merking komende misdrijven, ten gevolge van een
vijandelijken inval zouden kunnen worden onder
broken. Zouden deze voorzieningen na onderzoek de
regeering aanvaardbaar voorkomen, zoo zou een be
langrijke aanleiding om overeenkomsig de voorstel
len te gaan in de richting van de doodstraf weg
vallen.
De minister zou ook daarom gaarne deze voor
stellen, evenals een aantal andere hieronder aan te
duiden vraagstukken op het gebied van landver
raad en spionnage, voor het moment aanhouden
en, behoudens eventueele meer ondergeschikte
wijzigingen en aanvullingen, thans willen volstaan
met het gewijzigd wetsontwerp, waaromtrent vrij
wel algemeenheid van gevoelen blijkt te bestaan
en dat een spoedige totstandkoming behoeft.
Mocht de Kamer dezen gedachtengang kun
nen aanvaarden, zoo wil hij zijnerzijds gaarne
toezeggen op korten termijn de indiening te
zullen bevorderen van een tweede ontwerp,
rakende deze materie, inhoudende o.m. een
wijziging van het wetboek van militair straf
recht.
Daar hij omtrent deze laatste wijziging over
leg moet plegen met zijn ambtgenoot van de
fensie, zou invoeging in het aanhangig wets
voorstel tot vertraging aanleiding geven. Bij
de behandeling van dit nieuwe ontwerp zullen
de bovenbedoelde voorstellen opnieuw onder
het oog kunnen worden gezien.
De commissie vroeg of niet de strafbepaling van
artikel 102, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht,
dient te worden verruimd. De practijk heeft aan-
getoond, dat er landen zijn, die door ondermijning
van het wettelijke gezag in een ander land trach
ten, dat andere land juist zonder oorlog zijn zelf
standigheid te doen verliezen. De nadruk moet
hier vallen op de woorden: „zonder oorlog" im
mers oor het geval van oorlog is artikel 102, lid
1, rc s van toepassing. De laatste omstandigheid
heeft ten gevolge, dat de door de commissie be
doek' -< uitbreiding ten onzent voorshands slechts
theoretische beteekenis zou bezitten. Er is toch
geen sprake van, dat ons land, zooals de omstan
digheden in het huidige wereldconflict, liggen, zon
der oorlog zijn zelfstandigheid zou kunnen verlie
zen. Iedere eventueele vijand kan er op rekenen,
dat wij met man en macht voor onze onafhanke
lijkheid tegen iedere aanranding zullen opkomen.
In dit verband zijn trouwens ook de artikelen 97
en 97a van belang.
In de nota van wijzigingen wordt in een nieuw
artikel 4 voorgesteld, overeenkomstig de suggestie,
gedaan in het voorloopig verslag, de strafbaarheid
uit het bestaande artikel 102 en ook die van
artikel 97 uit te breiden tot voorbereidings
handelingen. Gelijktijdig bevat deze nota, in aan
sluiting aan de strafverhooging in de artikelen 98
en 97, een verhooging van de maximum-straf, be
dreigd in het eerste lid, tot levenslange gevange
nisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.
Het in verstandhouding treden met een buiten
landsche mogendheid met het oogmerk om haar
tot het plegen van vijandelijkheden te bewegen,
enz. omvat het in verstandhouding treden met tus-
schenpersonen met gelijk oogmerk. Dit laatste zal
trouwens het normale geval zijn, daar men voor
HET NIEUWE ARTIKEL 98.
De tekst van de nieuwvoorgestelde redactie van
art. 98 luidt als volgt:
„Hij die opzettelijk bescheiden, berichten of in
lichtingen omtrent eenige zaak waarvan hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden dat de geheimhou
ding door het belang van den staat wordt geboden,
hetzij openbaar maakt, hetzij verschaft ami
een buitenlandsche mogendheid of aan zoo
danige personen, dat gevaar ontstaat dat de
inhoud aan een buitenlandsche mogendheid be
kend wordt, wordt gestraft, indien het feit gepleegd
wordt buiten tijd van oorlog, met, gevangenisstraf
van ten hoogste vijftien jaren, indien het gepleegd
wordt in tijd van oorlog, met Itvenslange gevange
nisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.
Handelingen gepleegd ter voorbereiding van een
misdrijf als omschreven in het voorgaande lid, wor
den gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
tien jaren.
handelingen als hier bedoeld in den regel niet
rechtstreeks in verstandhouding zal tréden met de
centrale organen van een toekomstigen vijand. De
situatie ligt in artikel 97 anders dan 'in artikel 98.
Het laatste artikel beoogt ook ieder gevaar van
bekend worden van geheimen te voorkomen, treft
dus ook handelingen, welke op zich zelf niet als
spionnage kunnen worden beschouwd: artikel 97
eischt een bepaalde bedoeling, een bepaald oog
merk bij den dader.
De nieuwe tekst van het tweede lid van artikel
102, voorgesteld in artikel 3 van het gewijzigd
wetsontwerp, omvat ook het teweegbrengen of be
vorderen door burgers van oproer, of muiterij of
desertie onder het krijgsvolk in tijd van oorlog,
zonder dat hulp aan „den vijand' of het benadeelen
van den staat tegenover „den vijand" zal behoeven
te worden bewezen. Het komt dus reeds voor een
deel aan het hier gestelde desideratum tegemoet.
De minister verklaart voorts nog in zijn Memo
rie van Antwoord de voorzieningen, opgenomen in
het thans aanhangige wetsontwerp, slechts te zien
als een onderdeel van hetgeen voor een doeltref
fende bestrijding en onderdrukking van het zoo
gevaarlijke euvel van de spionnage is vereischt.
Bij voortduring en in de eerste plaats houdt hij zijn
aandacht gericht op al, wat een daadwerkelijke
bestrijding in den meest uitgebreiden zin van het
woord en een doeltreffende vervolging van de
spionnagemisdrijven kan bevorderen.
In dit verband wijst hij er op, dat op het
gebied van de voorkoming opsporing en ver
volging van de hier bedoelde feiten in ons land
den laatsten tijd reeds veel meer is bereikt,
dan naar buiten kan blijken.
Nog geen duurtetoeslag voor
ambtenaren.
In haar vergadering van Vrijdag beëindigde
de centrale commissie voor georganiseerd over
leg in ambtenarenzaken de behandeling van den
duurtetoeslag.
Overeenstemming werd over dit punt niet be
reikt.
De regeering gaf als haar uiteindelijk stand
punt te kennen van meening te zijn, dat op dit
oogenblik het nog niet gewettigd is een duurte
toeslag toe te kennen, maar dat zulks wel het ge
val zal zijn, wanneer het indexcijfer in verhou
ding tot dat van de periode 1937-1938 met 10
pet. zal zijn gestegen.
Op dat tijdstip zou de regeering aan de ge
huwde ambtenaren en daarmede gelijkstaanden
met een bruto inkomen van 'ten hoogste f 1800,
een duurtetoeslag /an 5 pet. willen toekennen.
De bijeenkomst van het I. V. V.
Op vragen van het Tweede Kamerlid de Mar-
chant et d'Ansembourg aan de ministers van
Buitenlandsche Zaken en Justitie, luidende:
1. Is het den ministers bekend, dat op 17
Maart j.l. te Amsterdam een conferentie is ge
houden van vertegenwoordigers van de bij het
I.V.V. aangesloten centrale vakbonden der neu
trale Europeesche landen?
2. Kunnen de ministers mededeelen wat op die
conferentie is behandeld?
3. Heeft het in vraag 1 vermelde feit de mi
nisters doen overwegen dat bijeenkomsten hier
te lande van vertegenwoordigers van de ge
noemde organisaties op grond van de omstandig
heid, dat die internationaal eenzijdig georiën
teerd zijn, onder de huidige omstandigheden een
gevaar voor onze neutraliteit kunnen opleveren
en daarom niet verder toegelaten mogen wor
den?
Hebben deze ministers als volgt geantwoord:
De eerste vraag wordt bevestigend beant
woord.
Het antwoord op de tweede vraag moge opge
merkt worden, dat de in vraag 1 bedoelde verga
dering een niet nader openbaar karakter droeg,
waaraan uitsluitend door personen, uit onzijdige
landen afkomstig, werd deelgenomen. De regee-
ring is van oordeel, dat deze bijeenkomst geen
gevaar voor de neutraliteit van Nederland heeft
opgeleverd.
Maatregelen om bijeenkomsten hier te lande
van vertegenwoordigers van de in de vraag be
doelde organisaties voor het vervolg te verhin
deren zijn niet overwogen.
mogen niet gefotografeerd
Geen fototoestellen in vreemde
auto's of vreemde voertuigen
treinentrams of bussen.
De volgende politieverordening van den
O.L.Z. is opgenomen in de Ned. Staatscourant als
algemeene bekendmaking no. 33 van den Opper
bevelhebber van Land- en Zeemacht. De verorde
ning luidt:
Artikel 1. In deze verordening worden verstaan:
Onder Nederlandsche zeeschepen en onder
binnenschepen welke in Nederland thuisbehoo-
ren, datgene, wat daaronder wordt verstaan in de
wet behoud scheepsruimte 1939.
Onder binnenwateren:
Alle wateren in Nederland, vallende binnen de
lijn, aangegeven in artikel 1, lid 1, van de schepen
wet, welke voor het openbaar verkeer openstaan.
Onder motorrijtuigen:
Motorrijtuigen in den zin van artikel 1 der
motor- en rijwielweri
Onder vreemde motorrijtuigen:
Motorrijtuigen, welke niet of niet op rechtma
tige wijze voorzien zijn van een nummer met
letter, als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub 1, van de
motor- en rijwielwet.
Onder fototoestellen: alle toestellen, geschikt
voor het maken van fotografische en cinemato
grafische opnamen.
Een fototoestel worde voor de toepassing van
deze verordening geacht voor onmiddellijk ge
bruik voorhanden of gereed te zijn, indien het
een film of plaat (platen) bevat.
Onder fotografeeren wordt verstaan: elk ge
bruik van een fototoestel als zoodanig.
Ónder militaire onderwerpen: militaire onder
werpen, niet zijnde militaire werken in den zin
van artikel 430 van het wetboek van strafrecht.
Onder militaire onderwerpen in den zin van
deze verordening zijn mede begrepen: militai
ren bij de uitoefening van hun dienst, militair
materieel, gebouwen waarin militairen zijn
ondergebracht of waarin zich militaire bureelen.
staf kwartieren of commandoposten bevinden,
gebouwen, waarin militaire paarden, militair
materieel of munitie zijn ondergebracht, militaire
vliegvelden, vliegparken of landingsterreinen,
bivaks, militaire autoparken en militaire wagen
parken.
Artikel 2: Het fotografeeren van militaire
onderwerpen is verboden.
Artikel 3: Het is in de binnenwateren verbo
den aan boord van andere dan Nederlandsche
zeeschepen en aan boord van binnenschepen, die
niet in Nederland thuis behooren, fototoe
stellen te vervoeren, in voorraad te hebben of
voorhanden te hebben, anders dan in een op
last van het militair gezag verzegelde bewaar
plaats.
Artikel 4: Het is op voor het openbaar verkeer
openstaande rijwegen verboden in vreemde mo
torrijtuigen fototoestellen te vervoeren, in voor
raad te hebben of voorhanden te hebben.
Minister van Boeyen loert op de nog niet gekooide luistervinken.
1»K U XK WACK*
VOOR 1)H\
LAAtiSTKN PRIJS!
DEMONSTRATIE ZONDER DE
MINSTE VERPLICHTING
AMST. RIJTUIG-MAATSCHAPPIJ N.V.
PLEIN 21 TELEF. 103SS11198
Off. Dealer Chevrolet-Buick.
(Adv. Ingez. Med.)
Artikel 5: Het is verboden in een trein of in
eenig ander openbaar middel van vervoer foto
toestellen voor onmiddellijk gebruik voorhanden
te hebben.
Artikel 6 Onverminderd het bepaalde in de
vorige artikelen is het verboden voor onmiddel
lijk gebruik gereed zijnde fototoestellen in het
openbaar te vervoeren of op of aan den openba
ren weg of op voor het publiek toegankelijke
plaatsen voor onmiddellijk gebruik voorhanden
te hebben, in die gebieden, waarvoor dit verbod
door of vanwege het militair gezag door middel
van aanplakking nader ter algemeene kennis is
gebracht.
Artikel 7Van het bepaalde in de artikelen 2,
3, 4, 5 en 6 kan door of vanwege den opperbevel
hebber van land- en zeemacht al dan niet voor
waardelijk schriftelijk ontheffing worden ver
leend.
Deze ontheffingen kunnen ten allen tijde en
zonder opgaaf van redenen worden ingetrokken.
Zij zijn slechts van kracht voorzoover zij op eer
ste aanvraag worden vertoond aan de personen,
genoemd in artikel 8.
Bij misbruik of op vermoeden van misbruik
kunnen laatstgenoemde personen ontheffingen
voorloopig intrekken rn daartoe innemen. Zij
moeten alsdan de ingenomen ontheffingen on
verwijld inzenden bij de betrokken autoritei
ten, bekleed met militair gezag, die terzake na
der zullen beslissen.
Artikel 8: Met de zorg voor de naleving en met
de handhaving van deze verordening zijn be
last:
1. De personen, bedoeld in artikel 141 van het
wetboek van strafvordering,
2. Het personeel der Koninklijke Marechaus
see.
3. De militaire politie.
4. De militairen, belast met wacht-, patrouille-
of onderzoekingsdienst.
5. De ambtenaren «van den Rijkswaterstaat.
6. De ambtenaren van de scheepvaartinspectie.
7. De ambtenaren van de Rijksverkeersinspec
tie.
8. De ambtenaren der invoerrechten en accijn
zen.
Met de zorg voor de naleving en met de hand
having van het verbod om in treinen fototoestel
len voor onmiddellijk gebruik voorhanden te
hebben zijn mede belast de beambten en be
dienden van den spoorweg.
Artikel 9: Deze verordening kan worden aan
gehaald als „verordening fotografie O.L.Z.".
Artikel 10: Deze verordening treedt in werking
op den dag na dien van hare verschijning in het
staatsblad, waarin zij onverwijld zal worden af
gekondigd.
NIJVERHEIDSSCHOOL VOOR ASSISTENT
GROND- EN BOORDWERKTUIGKUNDIGEN
VOOR DE LUCHTVAART GEOPEND.
In tegenwoordigheid van Prins Bernhard, die
vergezeld was van zijn secretaris, jhr. mr. C.
Dedel en van zijn waarnemenden adjudant, lui
tenant-kolonel H. J. Phaff, heeft, de minister van
Onderwijs Vrijdagmiddag om vier uur de Nijver
heidsschool voor assistent grond- en boordwerk
tuigkundigen voor de luchtvaart te 's-Graven-
hage, uitgaande van de stichting Nederlandsch
Luchtvaart Instituut geopend.
Tomatensoep in blik.
Door den Minister van Sociale Zaken is bepaald,
dat o.m. ten gevolge van de stijging der blikprijzen,
met ingang van 5 Mei 1940, de prijs van Tomaten
soep in blik ten behoeve van werkloozen en arm
lastigen wordt verhoogd met 2 cent per blik en der
halve gebracht op 15 cent per blik.
Lever Brothers en Unilever N.V.
keeren 6uit.
Het bestuur van de Leverbrothers en Unilever
N.V. deelt ons mede, dat het door bijzondere om
standigheden niet mogelijk zal zijn met het op
maken en de aceountantscontröle der jaarstukken
op den gebruikelijken datum gereed te zijn. Zij
zullen dus niet voor begin Juni gepubliceerd kun
nen worden.
Op grond van de thans beschikbare cijfers en in
overeenstemming met de dividend-politiek, die
beoogd werd bij het nedareeren van het interim
dividend op het gewone aandeelenkapitaal, had het
in de bedoeling van het bestuur der naamlooze ven
nootschap gelegen voor te stellen het dividend voor
1939 op de gewone aandeelen te handhaven op
7i/2%, hetgeen in verband met de bepalingen van
de „equalisatie-overeenkomst" tusschen de Neder
landsche en de Engelsche maatschappij insloot, dat
de Engelsche maatschappij een dividend van 12%
op de gewone aandeelen zou uitkeeren. Inmiddels
heeft de in de begrootingsrede van de Engelsche
kanselier van de schatkist aangekondigde dividend
restrictie tengevolge, dat het bestuur van de En
gelsche Maatschappij zich niet gerechtigd acht een
hooger dividend dan 10 op de gewone aandeelen
voor te stellen.
Berekend tegen den huid'igen officieelen koers
van het pond sterling correspondeert een dividend
van 10% op de aandeelen van de Engelsche maat
schappij met een dividend van 6 1/4 op de aan
deelen van de Nederlandsche maatschappij. Het
bestuur der Nederlandsche maatschappij kan zich
met het declareeren van een dergelijk lager divi
dend onder deze omstandigheden vereenigen. Op
basis van den huidigen officieelen koers van het
pond sterling zou het voor te stellen slotdividend
3 1/4bedragen, waardoor dus het totale dividend
op de gewone aandeelen op 61/4% zou worden
gebracht