Wie heit
ex mee?
HET LEVEN GAAT
ZIJN GANG.
Van zijde en kunstzijde
Glimlach uit en thuis
DONDERDAG 9 MEI 1940
H A X R t E M'S D A G BEAD
Ook in dagen
van spanning.
Met een kinderachtig" onnoozel geluidje gaat de
wekker af, en ik bedenk dat dit nuttige maar
soms hatelijke instrument naar den klokken
maker moet, omdat hij er anders wiskundig zeker
vandaag of morgen heelemaal de brui aan geeft.
Dat zooiets onbelangrijks mijn eerste gedachte
kan zijn bij het wakker worden in een tijd van
spanning en onrust, verbaast me, maar tegelijker
tijd geeft het een gevoel van ontspanning dat een
mensch toch in zulke dagen in staat blijkt te zijn
om de dagelij ksche kleinigheden in zich op te
nemen en uit te voeren. Stel u voor, dat iedereen
iii een dergelijke situatie de handen in den
schoot legde, alleen zich maar kon en wilde con-
centreeren op dat eene, dat van belang is en ver
der nergens naar omkeek, omdat het te onder
geschikt was. Dat zou niet alleen het heele eco
nomische leven ontwrichten, het zou ook onze
eigen geest zoo in opperste spanning brengen,
dat het niet om uit be houden zou zijn. Bovendien
zouden wij onze omgeving ermee besmetten, en
er is in een tijd als deze niet zoo erg veel toe
noodig om niet alleen enkelingen, maar ook heele
groepen van mensehen in spanning en opwinding
te doen geraken.
Zooals ik al zei zijn er misschien menschen die
zich nergens anders op kunnen concentreeren
omdat zij de fut niet hebben, hun gedachten te
verzetten en het leven te aanvaarden zooals het
zich voordoet.
Maar veel erger is het wanneer de menschen
zich alleen maai" willen instellen op de moeilijk
heden van den tijd, wanneer zij bij de pakken
neerzitten en niet anders willen doen dan jam
meren over de moeilijke tijden die wij beleven en
terugverlangen naar de jaren die achter ons
liggen, en die toch nooit terugkomen. Zij gebrui
ken de moeilijkheden om hun eigen slappe karak
ter te verontschuldigen, zij schuiven alles, waarin
zij geen aardigheid of geen lust meer hebben van
zich af, omdat het er de tijd niet voor is, en zij
probeeren op een slinksche manier te leven, zoo
als het hun het gemakkelijkste uitkomt.
Met zoo'n houding in een moeilijken tijd, waar
in wij menschen elkaar dubbel noodig hebben, is
niemand gebaat, en het dient alleen om onaan
gename dingen van zich af te schuiven.
Laten wij vrouwen veeleer blij zijn, dat ons
leven vol kleinigheden is, die onze tijd en onze
gedachten opeischen, en dat er ook onaangename
werkjes gedaan moeten worden, die ons voldoe
ning schenken, als ze zijn afgedaan.
Juist de kleine en onbelangrijke dingen van
eiken dag' kunnen in een zwaren tijd zooveel ont
spanning geven als zij tegen de groote spannin
gen worden afgewogen. Het feit ook dat ons
appelboompje zoo weelderig bloeit, dat de lijster
op den-nok van het dak zit te fluiten, dat de
natuur zijn allerbeste pakje aantrekt, niettegen
staande alle menschelijke moeilijkheden, dat de
heele wereld zijn gewone loop heeft, dit alles
stemt, met de dingen van allen dag, tot een ge
voel van kleinheid tegenover de macht van het
heelal.
Het leven gaat zijn gang, en het is goed dat het
dit doet. Laten wij ons daartegen niet verzetten,
maar integendeel mee willen gaan in dien gang,
dan blijkt het niet alleen, dat wij ons er het best
en het gemakkelijkst in kunnen schikken, maar
dat er ondanks alles nog veel moois en goeds ook
uit voortkomen kan.
E. E. J.—P.
(Adv. Ingez. Med.)
(Recepten
Gesmoorde hersenen.
Benoodigdheden (4 personen)500 gram kalfs-
hersenen, 'Z* 1. bouillon, 50 gram boter, 40 gram
bloem,-d.g.w. een eidooier, eerT scheutje melk,
zout, peterselie.
Bereiding: Leg de hersenen direct in koud wa
ter, laat ze er minstens V; uur inliggen. Verwij
der de velletjes en de bloedadertjes en leg ze dan
nog Vs uur in koud water. Zet ze nu op met
koudwater, breng het aan de kook en giet het
af. Nu worden de hersenen opgezet met water en
zouten een klein scheutje azijn. Kook ze hierin
gaar in pl.m. 25 minuten. Haal ze uit het vocht
en snijdt ze in plakken. Smelt de boter en laat de
hersenen hier pl.m. 10 minuten in smoren. Leg
de plakken nu op een verwarmden schotel. Zorg
dat ze warm blijven. Voeg bij de boter de bloem
roer dit glad, giet er langzaam onder goed roe
ren de bouillon bij. Laat de saus 10 minuten
doorkoken. Maak ze af met de melk en d.g.w. de
eidooier. Giet de saus over het vleesch en garneer
den schotel met een takje frissche peterselie.
Vogelnestjes.
Benoodigdheden (4 personen.): 3 ons kalfs
gehakt, 4 hardgekookte eieren, peper, zout, noot
muskaat, 1 ei, 1 beschuit.
Maak het gehakt aan de gewone wijze met
ei. oeschuit. en de kruiden. Verdeel het in vier
gelijke deelen, omgeef elk koud, hardgekookt ei
met een vierde deel van het gehakt, en braad
deze ballen gewoon in boter of vet. Snijd ze
middendoor en garneer er den schotel met spina
zie mee.
Iedere goedgekleede vrouw kent de practische
waarde van een gezellig vest; het is tot in het
eindelooze toe te combineeren met blouses en een
voudige shirts, x'okken en mantelcostuums, waar
door het een ideaal kleedingstuk vormt, speciaal
ook voor de niet al te uitgebreide garderobe, ter
wijl de eigenares daarvan toch graag op haar
voordeeligst voor den dag komt.
Mede door het verwerken van twee goed har-
monjeerende kleuren is ons vest speciaal zoo'n
dankbaar bezit. Wijnrood met lichtblauw, grijs of
blauwgroen vormen in de hedendaagsche mode een
prachtige kleurencombinatie. Er zijn zoovele moge
lijkheden overigens, dat hiermede niemand be
hoeft te struikelen.
Het model is tamelijk lang en dus slankmakend;
bij het dragen wordt het eenigszins blousend bo
ven het ceintuurtje uitgetrokken, terwijl de over
slag onderaan iets van elkaar zal wijken en zoo
doende eenzelfde kleurig biesje aan het linker
pandje zal toonen, wat erg aardig staat.
Het moet een echt degelijk vest wonden, dat ons
bij kille zomersche dagen ook voldoende zal be
schutten; daarom kiezen wij een liefst niet te
dunne soort wol: Mercedes-, Noorsche^ en crêpe
wol beantwoorden wel het meest aan ons doel. Wij
hebben hiervan noodig 500 gram voor het vest
zelf, dan nog van dezelfde wolsoort doch in een
contrasteerende kleur 50 gram voor de randen en
knoopen en voorts 1 paar breinaalden no. 4, 1
gesp en 5 pikpakknoopen van c.M. doorsnede.
Het patroon^ zooals het hier volgt, geldt voor
de maten 4244, de meest gangbaren dus. Wenscht
men het grooter of kleiner uit te 'voeren, dan wor
den per c.M. 2 st. meer of minder opgezet, terwijl
dan toch het patroontje gevolgd kan worden, mits
maar steeds rekening wordt gehouden met het ver
anderde aantal steken.
Hoofdzakelijk wordt gebreid in een aardigen rib
belsteek, welke uitgewerkt wordt als volgt:
le naald-(averecht) o3 averecht 1 recht, herha
len vanaf o.
2e naald-(recht) geheel recht.
Voor het Rugpand zetten wij 74 st. op, welke
In den bovenbeschreven, steek gebreid worden. Bij
de 8e, 36e, 24e,. 32e, 40e en 48e naald worden de
buitenste 2 st. aan weerszijden van de naald sa-
mengebreid, zoadat er tenslotte 62 st. overblijven.
Hebben wij de 62e naald bereikt, dan wordt aan
weerzijden van het werk 1 steek gemeerderd, het
geen wij herhalen bij de 74e, 86e, 98e, 110e, 122e
en 134e naald. V/ij moeten dan 76 st. op de naald
hebben. Doorgebreid wordt nu tot en met de 139e
naald, waarna de armsgaten beginnen. Hiervoor
kanten wij aan het begin der 140e tot en met de
143e naald ieder 2 'st. af, terwijl wij voorts van de
144e en 145e naald de eerste 2 st. samervbreien.
Voort gaat het dan tot aan de schouders; deze
worden in een schuinoploopende lijn afgekant,
waardoor deze een mooie coupe verkrijgen. Dit be-
■eiken wij door bij de 190e tot en met de 193e
naald de eerste 5 steken en voorts bij de 194e tot
en met de 199e naald de eerste 4 st. af te kanten.
De rug is dan klaar.
De Voorpanden: Eerst een woordje vooraf
over de sluiting welke gemaakt kan worden met
knoopsgaten, die dan in het rechterpandje gebreid
worden op de volgende wijze: bij de 47e naald de
pen uitbreien tot op 4 st. na, een aparte draad
nemen en met deze in de komende 6 nld. deze laat-
DEZE WEEK
EEN GEZELLIG
SPORTIEF VEST.
ste (of eerste- bjf de even naalden) steken breien,
in de 7e naald weer gewoon met één draad verder
breien. Bij de 69e, 91e, 113e en 135e naald herhalen
wij dit nog eens. Wil men echter dit inbreien v-an
de knoopsgaten vermijden, dan naaien wij de knoo
pen op het rechterpandje vast en sluiten het vest
met stevige drukkers.
De voorpandjes zijn geheel aan elkaar gelijk, zij
het dan dat het één een spiegelbeeld is van het
andere. Wij zetten er 45 st. voor op en beginnen
de eerste naald, wanneer het het rechterpandje be
treft, met 1 recht 3 averecht enz.; betreft het het
linkerparadje, dan beginnen wij met 1 av., 1 recht,
3 av., 1 recht enz., hierdoor zullen streepen op
den schouder keurig aansluiten bij die van den rug.
Eén zijde van het werk moet voor de sluiting recht
blijven, de andere kant wordt voorloopig precies
zoo gebreid als bij den rug staat aangegeven tot
aan het armsgat. Hier gekomen kanten wij aan
het begin van de 140e of 141e nld. (hangt er van
af welk pandje wij onderhanden hebben) 3 st. af,
terwijl aan het eind van de naald, aan den recht-
gehouden kant voor de sluiting dus, meteen begon
nen wordt met het tegenovergestelde breien van
het motief, dit met het oog op de revers. Hiertoe
breien wij de rechte steken voor de streep averecht
en de averechte steken recht, terwijl inplaats van
recht thans averecht overgebreid wordt. Begonnen
wordt met 3 steken, welke bij elke 4e naald met
1 steek van het overige breiwerk uitgebreid wor
den. De armsgatuitsnijding vraagt overigens nog
onze aandacht: aan het begin der 142e (of 143e)
en 144e (of 145e) naald nog 2 st. afkanten, waarna
doorgebreid wordt tot en met de 194e naald. Hier
vraagt thans de rechtgehouden zijde van het werk
onze aandacht: bij de 195e (of 196e) naald kanten
wij de eerste 17 st. af, waarna thans geen steken
meer tegenovergesteld gebreid moeten worden.
Meteen vraagt de schouder onze aandacht weer,
waarvoor bij de 196e (of 197e) en de 198e (of
199e) naald de eerste 5 st. bij d^ 200e (of 201), de
202e (of 203e) en 204e (of 2Ö5e) naald de eerste 4
st. afgekant worden.
Voor de Mouwen zetten wij 48 st. op, welke
wij, te beginnen met de 21e naald bij alle oneven
naalden aan weerszijden vermeenderen met 1 steek.
Hebben wij zoodoende 76 st. verkregen, dan kan
ten wij aan het begin der volgende naalden 3, 3,
2, 2, 2 en 2 st. af, zoodat er dan nog 62 st. over
zijn. Bij de volgende naalden breien wij steeds de
eerste 2 st. samen totdat er nog 26 st. over zijn,
die daarna allen tegelijk afgekant worden.
Voor de Zakjes zetten wij 23 st. op en breien
deze 37 nld. hoog, om daarna af te kanten in de
38e nld.
Voor de Ceintuur worden 10 st. in de con
trasteerende kleur opgezet, welke in 1 recht 1
averecht tot de benoodigde lengte gebreid worden.
Langs de sluitingszijide van het vest moet een bies
je komen van 6 st. breedte, dat loopt van onder
aan de linkerrevers tot geheel onderaan het rech-
tervoorpandje. Een apart kort biesje wordt dan nog
gebreid, dat bij het openvallen onderaan het lin
kerpandje te zien zal zijn.
Voor de Knoopen zetten wij 8 st. op, welke
in den tricotsteek (recht aan de goede- en averecht
breien aan de verkeerde zijde) 12 nld. hoog worden
gebreid om daarna af te kanten.
En thans een woordje over de afwerking van
het geheel: alle stukken worden onder een vochti-
gen doek goed platgestreken aan de verkeerde zij
de om daarna in elkaar gezet te worden. Voor de
naden gebruiken wij hiertoe dezelfde breiwol en
stikken hiermede in een smal naadje met mooie
gelijke steken. De ruimte van den mouwkop wordt
eerst gelijkmatig geplooid ingeregen' om te kun
nen passen of het wel goed valt. Eerst dan gaan
wij tot het definitieve dichtstikken van de mouw
tjes over. Alle naadjes worden nog eens bewerkt
in den overhandschen steek, zoodat zij mooi plat
worden en het vest ook aan de binnenzijde er
keurig uit zal zien. Voorts zoomen wij de onder
zijden van het vest en de mouwen tegen, alsmede
één der breedtekanten van de beide zakjes. Deze
laatsten worden, precies op het breimotief aan
sluitend, op het vest genaaid, waarna de biezen
aan de beurt komen, Hiervoor gebruiken wij de
wol in contrasteerende kleur; voor wij aan het
definitief bevestigen ervan toe zijn, verdeelen wij
de lengte der biezen goed over het gedeelte, waar
voor zij bestemd zijn. Knoopen en/of drukkers
worden aangezet, terwijl wij de knoopsgaten in
de kleur van het vest omhaken met vasten.
NORA HANA.
Jiettu van de iveek
Zondag.
Eerste Pinksterdag.
Bruine ragoütsoep.
Kalfstong.
Doperwtjes (blik).
Aardappelen
Sleepasperges met ge
smolten boter en
harde eieren.
Sneeuwpudding met
abrikozensaus
Maandag:
Tweede Pinksterdag.
Aspergesoep
Spinazie met
vogelnestjes
Aardappelen
Haagsche bluf.
Dinsdag:
Runderlapjes
Sla van Brusselsch lof
Aardappelen
Vermicellipap met
rozijnen.
Woensdag:
Versche worst,
Rhabarbercompóte.
Aardappelen
Rijstebrij met bruine
suiker en cocos.
Donderdag:
Gesmoorde kalfs-
hersens.
Andijvie.
Aardappelen
Fruit.
Vrijdag:
Gebakken tong.
Sla
Aardappelen
Griesmeelpudding
met amandelen.
Zaterdag:
Varkenscarbonaden
Stamppot van rauwe
spinazie.
Pannekoeken.
UIT DE HOFSTAD
overvalt ons een lawine van berichten, dat
aldaar door de dames uit hygiënisch oogpunt
reeds lang öf JOZO óf NEZO voor alle spijzen
wordt gebruikt. „Sneeuwblank zout", is al
gemeen het oordeel.
(Adv. Ingez. Med.)
„DE PLATTELANDSVROUW".
Van de uitgevers van Gorcum en Comp. N.V.
Assen, ontvingen wij het proefnummer van het
maandblad „De plattelandsvrouw", orgaan van
den Nederlandschen bond van boerinnen en andere
plattelandsvrouwen. Een aardig, overzichtelijk
blaadje, dat het wel doen zal. Het komt uit met 7
verschillende inlegbladen, zoodat het vereenigings-
nieuws uit de verschillende provincies wordt op
genomen. „De plattelandsvrouw*', die staat onder
redactie van mevr. A. C. WiersmaRisselade te
Leeuwarden, telt onder zijn medewerkers o.a
mej. H, H. van der Heide, mej. J. Kooistra, S
SchaperBeukema, mej. A. Sieffers, J. Stam—
Dresselhuys, J. Homan, j. Jans, architect, dr. P
Muntendam.
Ongetwijfeld zal dit blad, dat min of meer de
plaats zal innemen van het opgeheven tijdschrift
„In en om woning en boerderij" in een behoefte
vorozien.
Een interessante bladzij
uit het boek der economie
Grondstoffen voor zijn voeding vindt de mensch
overal, waar de aarde vruchtbaar is. Doch de grond
stoffen voor onze tweede belangrijke behoefte: de
kleeding zijn niet zoozeer aan de vruchtbaarheid als
wel aan enkele zeer bepaalde plaatsen gebonden.
Dit heeft in de wereldgeschiedenis tot allerlei ver
wikkelingen geleid en het is zeer zeker interessant
hier eens iets over te vertellen.
Reeds in oeroude tijden beleefde de menschheid
het drama van de zijde. Bekend is,rdat het-gebruik
van de zijderups omstreeks 2650 v. Chr. door een
Chineesche keizerin werd uitgevonden. Onmiddellijk
trok China het monopolie aan zich en werd de dood
straf gesteld op den uitvoer van de rupsen of eitjes.
Wel werden zijden draden en stoffen aan de
Skythen, die aan dè Indus woonden, verkocht en
deze verhandelden ze weer aan de Parthen, die ze
op hun beurt naar Rome brachten, doch de land
weg naar China werd door de Parthen streng ge
heim gehouden en eerst in 552 n. Chr. werd het
geheim van de zijdeteelt in Europa bekend. Een
voorname Chineesche dame smokkelde terwille van
haar verloofde, een prins van Khotan, de eitjes der
zijderups in haar hoofdtooi over de grens en door
de een of andere list wisten Byzantijnsche monni
ken zich van deze kostbare levenskiemen meester
te"maken. Zij brachten ze in holle bamboestokken
naar keizer Justinianus en van Byzantium uit ver
spreidde zich de zijdeteelt naar Zuid-Europa, waar
ze thans" nog inheemsch is.
Een zelfde spannende geschiedenis zouden we
kunnen vertellen over de wol, een stof, die vroeger
uitsluitend uit Spanje kwam, van ouds het vader
land van het merinoschaap en thans in hoofdzaak
uit Australië, Argentinië, Uruguay en Zuid-Afrika
Naast wol en zijde was in vroeger eeuwen vlas
de belangrijkste grondstof voor de kleedingindustrie.
Weliswaar kende men ook reeds in oude tijden de
katoen, doch deze speelde slechts een onderge
schikte rol, omdat de zaadpluizen bij de katoenplant
moeizaam met de hand van de zaden moesten wor
den geplukt en de bewerking bij de lange vlasvezels
veel gemakkelijkerwas. De volledige ommekeer in
deze verhouding tussc'nen vlas (linnen) en katoen
brachten twee uitvindingen uit de laatste helft der
18e eeuw: die van de Engelsche katoenspinmachine
en die van de Amerikaansche egreneermachine,
die reeds in haar eersté, onvolkomen vorm 300
pond zuivere katoen leverde tegen 5 tot 6 pond, die
een negerslaaf per dag kon afplukken. De katoen
industrie nam hierdoor een zoo groote vlucht, dat
wol, vlas e*i zijde ver op den achtergrond raakten.
Een tragisch gevolg hiervan was de ondergang van
de bloeiende Sleeswijksche linnenweverij, waar in
1844 de dagelij ksche verdienste van een heel we
versgezin nog slechts1 zilvergroschen bedroeg!
Een tweede tragedie ontstond tijdens den slaven
oorlog in Amerika van 1861 tot 1864. De Noorde
lijke staten trachtten toen door een blokkade van
de Zuidelijken den afval van dezen te verhinderen
en de bevrijding der slaven te forceeren. 't Gevolg
was, dat de uitvoer van katoen bijna geheel ophield
en in Engeland, hèt katoencentrum, honderdduizen
den menschen werkloos werden. De ramp greep juist
hierom zoo ver om zich heen omdat van den katoen-
aanvoer alle mogelijke bedrijven als weverijen,
spinnerijen, bleekerijen, ververijen, drukkerijen,
wasscherijen, machinefabrieken en de fabrieken
van bleekmiddelen, verfstoffen, waschmiddelen enz.
enz. afhankelijk zijn, alsmede de naaisters, kleer
makers en confectiemagazijnen.
Geen enkele grondstof is daarom zoo „gevaarlijk"
a'.s de katoen, die bijna uitsluitend in de Vereenigde
Staten groeit waardoor dus oorlogen of andere
rampen daar ter plaatse de vreeselijkste gevolgen
hebben.
Maar..., sinds enkele tientallen jaren beleven
we nu een groote verandering in de verhoudingen
onzer kleedingindustrie en deze heeft geen econo
mische doch een chemische 'oorzaak. We bedoelen
de verdringing van wol, zijde, linnen en katoen door
een nieuwe, goedkoope stof: de kunstzij.
Ook deze geschiedenis is interessant om het ver
rassend vernuft, dat eruit spreekt.
't Begon in 1734, toen de Franschman Réaumur in
zijn boek „Mémoire pour servir a l'histore des in-
sectes" de gedachte uitsprak, dat het mogelijk moest
zijn, een vervangingsstof voor zijde te vinden.
Waarschijnlijk beoogde hij, het spinproces van de
zijderups, waarbij door het lichaam uitgescheiden
druppeltjes aan de lucht verharden en tot fijne dra
den worden, machinaal na te bootsen. Het vervaar
digen van kunstzijde uit cellulose werd bestudeerd,
toen in 1844 de Engelsche fabrikant Mercer de op
zienbarende ontdekking deed, dat katoenen stoffen
door een behandeling met geconcentreerde natron
loog opzwellen. Katoen bestaat uit cellulose; Mer-
cei had dus ontdekt, dat men cellulose chemisch
kan veranderen zonder ze te vernietigen De twee
de reactie in deze richting werd in 1846 gevonden
door prof. Schönhein, die nitrocellulose maakte van
cellulose met salpeterzuur en zwavelzuur. Schweit
zer, Grosz, Bevan en Beadle deden ontdekkingen op
dit gebied, die er tenslotte toe leidden, dat men,
direct of na toevoeging van een oplossende vloei
stof, de cellulose in een siroopachtige, in draden
trekkende vloeistof veranderde, waarbij dan die
draden, na het wegblazen of uitwasschen van het
oplossingsmiddel, een als zijde glanzende opper-
vlakte vertoonden. De gedachte van Réaumur was
dus tenslotte gerealiseerd, doch het duurde lang voor
't zoover was. De techniek ging hierbij langs om
wegen en op haar weg naar de kunstzij deed ze
andere waardevolle ontdekkingen: collodinus, cel
luloid, fotografische film enz.
Mercel's ontdekking leidde in de 90er jaren tot
het ontstaan van het crêpe-effect, dat verschijnt als
katoen streepsgewijs in natroonloog 'wordt ge
drenkt, waarna de uitgespaarde gedeelten regel
matige kreukeltjes gaan vertoonen.
Om de te sterke inkrimping van de katoen door
de inwerking van natroonloog te compenseeren von
den kort daarop de heeren Thomas en Prévost te
Crefeld het merceriseeren uit onder gelijktijdige
machinale spanning. Hierdoor ontstond het verras
sende mat-effect.
Intusschen had reeds in 1884 graaf Hilaire de
Chardonnet te Besangon welbewust de nieuwe cel-
lulose-chemie aan de gedachte van Réaumur ver
bonden en zich daarbij bediend van de nitrocellulose
kunstzij op de wereldmarkt, maarze was zeer
brandbaar! Dóór gebruikmaking van de uitvindin
gen van Mercer, Grasz, Bevan en Beadle slaagde
men er tenslotte in, de kunstzijde meer en meer te
volmaken.
Kunstzijdeeigenlijk is de naam niet juist.
Want de nieuwe stof bestaat uit cellulose en is dus
plantaardig, terwijl de echte zijde een dierlijk spin
sel is. Ook is de bedoeling der kunstzijfabrikanten
thans niet meer, een surrogaat voor zijde te geven.
Men weet veel te goed, dat de kunstzijde toch nooit
de echte zijde zal kunnen vervangen en dat de
dames, die het zich permitteeren kunnen, steeds
echte zijde zullen koopen, evenals echt tafelzilver.
Maar de beteekenis der kunstzijde ligt hierin,
dat hierdoor wordt tegemoetgekomen aan het ver
langen van breedere lagen der maatschappij naar
schoonheid en elegance in kleedingstoffen. En een
groot voordeel van de kunstzij is, dat men voor de
aanvoer van grondstoffen niet aan bepaalde plaatsen
op de aarde gebonden is. Immers: kunstzijde wordt
gemaakt van cellulose en dit wordt thans veelal
vervaardigd van hout, dat immers bijna overai
groeit!
Voorzoover we het bekijken kunnen, zullen dus
geen economische of politieke toestanden in de toe
komst de fabricatie van onze kunstzijden japonne
tjes kunnen beïnvloeden. Wat echter de prijzen be
treft. maar dat is een heel ander verhaal.
L. S.
Hoe we van oud nieuw maken
Op verzoek een aardig hansopje
voor drie-jarig kind.
Een onzer lezeressen vroeg ons om een patroon
voor een hansop voor een kindje van drie jaar,
We voldoen gaarne aan dit verzoek en geven hier
een duidelijke patroonteeekening.
I schouderstukje voor (hiervan twee knip
pen).
II hansop voorpand met heele broek (hier
van twee knippen).
III helft van kraagje.
IV helft van ruggetje.
V mouw (natuurlijk ook 2 knippen).
Dit hansopje leent zich heel goed om uit een
oude pyjama of flanellen jurk of nachtpon te wor
den geknipt, vandaar dat we het onder dit rubriekje
hebben opgenomen, 't Spreekt echter vanzelf, dat
het ook van nieuwe stof gemaakt kan worden.
U doet verstandig, de hier gegeven maten in c.M.
even aan het kind in kwestie na te meten. De
pijpjes worden met een elastiek, de mouwtjes met
smalle bandjes van dezelfde stof afgewerkt.
Er was eens een degelijke, oerdegelijke huis
vrouw, zooals we er in óns vaderland duizenden
kennen.
Ze was volstrekt niet overdreven in haar bered
dering, noch zelfs in haar schoonmaakwoede,
maar.... ze was al meer dan tien jaar getrouwd
en vond hét niet noodig te glimlachen.
Thuis, in de keuken roerend in pannen, over
den stofzuiger gebogen of zittend achter de naai
machine, was haar gezicht steeds koel en strak.
Een groot schort, erg practisch maar niet mooi,
laat staan elegant, omhulde bijna altijd haar ge
stalte. En er was aan haar heele verschijning
niets, dat haar man had kunnen verlokken tot
een hartelijk woord.
Deze toestand waren ze allebei al vele jaren
gewend: geen van beiden dacht erbij na.
Eens op een dag, een heerlijke dag in Mei, moest,
de huisvrouw naar de stad om kleeren te koopen.
Plichtmatig trof ze haar toebereidselen en plicht
matig stapte ze in de tram.
En toengunst ja, daar zat een oude vriendin
tegenover haar. Een vriendin uit haar H.B.S.-tijd.
Een jolige elegante verschijning, die glimlachte,
toen ze haar herkende.
Onze huisvrouw was blij. Op de een of andere
manier voelde ze opeens haar jeugd herleven.
Samen gingen ze winkelen en ze kocht een mantel
pak en een vroolijk hoedje. Kocht hetna een
lange aarzeling.
Zou 't niet te opvallend zijn voor mij?
„Heelemaal niet, maar je moet erbij glimlachen!"
beval de vriendin.
Toen ze thuis kwam, durfde ze haast niet in
den spiegel kijken. Ze deed de knip op de deur
en keek tóch. 't Hoedje stond bepaald gek bij haar
streng gezicht. Daarom moest ze wel glimlachen.
Ze vond zichzelf toen opeens zóó jong en knap,
dat ze ervan bloosde.
Toen hoorde ze haar man thuiskomen en met
kloppend hart ging ze hem tegemoet, glimlachend
en met den pas gekochten hoed op.
Hij zei „Zoo, al terug? Ehhé, wat is er met
jou gebeurd?"
,Ik.... ik heb een nieuwe hoed op", zei ze
stuntelig, „maar als j'em niet mooi vindt,
dan
Haar man vond de hoed mooi en het pakje ook
Maar 't allermooiste vond hij dien glimlach, die
hij zich van heel, héél vroeger herinnerde, maar
eigenlijk nooit gemist had.
Zoo werd een heel saai, vervelend huwelijks
leven opgefrischt door..., een nieuw hoedje?
Neen, ik zeg dèt niet juist, door een glimlach,
die gestorven en -begraven scheen maar die toch
nog leefde.
Ik geloof, dat er wel iets zit in dit eenvoudige
verhaaltje. Ja, 't leven is niet zoo erg gemakkelijk.
De dagen lijken allemaal eender en er zijn tijden",
dat de huiselijke plichten om ons heen schijnen te'
hangen als een vormeloos, bont schort. Streng en
degelijk en zuur kijken kan dan vanzelf tot een
gewoonte worden.
Maar.... een glimlach ik óók een gewoonte.
Een blijde glimlach als 't leven vroolijk is, een
dappere glimlach bij tegenspoed, daardoor wordt
alles zoo héél anders! Probeert u 't ook eens''
R. DE RUYTERv. d. FEEK. j