Wie heit ex mee? HET LEVEN GAAT ZIJN GANG. Van zijde en kunstzijde Glimlach uit en thuis DONDERDAG 9 MEI 1940 H A X R t E M'S D A G BEAD Ook in dagen van spanning. Met een kinderachtig" onnoozel geluidje gaat de wekker af, en ik bedenk dat dit nuttige maar soms hatelijke instrument naar den klokken maker moet, omdat hij er anders wiskundig zeker vandaag of morgen heelemaal de brui aan geeft. Dat zooiets onbelangrijks mijn eerste gedachte kan zijn bij het wakker worden in een tijd van spanning en onrust, verbaast me, maar tegelijker tijd geeft het een gevoel van ontspanning dat een mensch toch in zulke dagen in staat blijkt te zijn om de dagelij ksche kleinigheden in zich op te nemen en uit te voeren. Stel u voor, dat iedereen iii een dergelijke situatie de handen in den schoot legde, alleen zich maar kon en wilde con- centreeren op dat eene, dat van belang is en ver der nergens naar omkeek, omdat het te onder geschikt was. Dat zou niet alleen het heele eco nomische leven ontwrichten, het zou ook onze eigen geest zoo in opperste spanning brengen, dat het niet om uit be houden zou zijn. Bovendien zouden wij onze omgeving ermee besmetten, en er is in een tijd als deze niet zoo erg veel toe noodig om niet alleen enkelingen, maar ook heele groepen van mensehen in spanning en opwinding te doen geraken. Zooals ik al zei zijn er misschien menschen die zich nergens anders op kunnen concentreeren omdat zij de fut niet hebben, hun gedachten te verzetten en het leven te aanvaarden zooals het zich voordoet. Maar veel erger is het wanneer de menschen zich alleen maai" willen instellen op de moeilijk heden van den tijd, wanneer zij bij de pakken neerzitten en niet anders willen doen dan jam meren over de moeilijke tijden die wij beleven en terugverlangen naar de jaren die achter ons liggen, en die toch nooit terugkomen. Zij gebrui ken de moeilijkheden om hun eigen slappe karak ter te verontschuldigen, zij schuiven alles, waarin zij geen aardigheid of geen lust meer hebben van zich af, omdat het er de tijd niet voor is, en zij probeeren op een slinksche manier te leven, zoo als het hun het gemakkelijkste uitkomt. Met zoo'n houding in een moeilijken tijd, waar in wij menschen elkaar dubbel noodig hebben, is niemand gebaat, en het dient alleen om onaan gename dingen van zich af te schuiven. Laten wij vrouwen veeleer blij zijn, dat ons leven vol kleinigheden is, die onze tijd en onze gedachten opeischen, en dat er ook onaangename werkjes gedaan moeten worden, die ons voldoe ning schenken, als ze zijn afgedaan. Juist de kleine en onbelangrijke dingen van eiken dag' kunnen in een zwaren tijd zooveel ont spanning geven als zij tegen de groote spannin gen worden afgewogen. Het feit ook dat ons appelboompje zoo weelderig bloeit, dat de lijster op den-nok van het dak zit te fluiten, dat de natuur zijn allerbeste pakje aantrekt, niettegen staande alle menschelijke moeilijkheden, dat de heele wereld zijn gewone loop heeft, dit alles stemt, met de dingen van allen dag, tot een ge voel van kleinheid tegenover de macht van het heelal. Het leven gaat zijn gang, en het is goed dat het dit doet. Laten wij ons daartegen niet verzetten, maar integendeel mee willen gaan in dien gang, dan blijkt het niet alleen, dat wij ons er het best en het gemakkelijkst in kunnen schikken, maar dat er ondanks alles nog veel moois en goeds ook uit voortkomen kan. E. E. J.—P. (Adv. Ingez. Med.) (Recepten Gesmoorde hersenen. Benoodigdheden (4 personen)500 gram kalfs- hersenen, 'Z* 1. bouillon, 50 gram boter, 40 gram bloem,-d.g.w. een eidooier, eerT scheutje melk, zout, peterselie. Bereiding: Leg de hersenen direct in koud wa ter, laat ze er minstens V; uur inliggen. Verwij der de velletjes en de bloedadertjes en leg ze dan nog Vs uur in koud water. Zet ze nu op met koudwater, breng het aan de kook en giet het af. Nu worden de hersenen opgezet met water en zouten een klein scheutje azijn. Kook ze hierin gaar in pl.m. 25 minuten. Haal ze uit het vocht en snijdt ze in plakken. Smelt de boter en laat de hersenen hier pl.m. 10 minuten in smoren. Leg de plakken nu op een verwarmden schotel. Zorg dat ze warm blijven. Voeg bij de boter de bloem roer dit glad, giet er langzaam onder goed roe ren de bouillon bij. Laat de saus 10 minuten doorkoken. Maak ze af met de melk en d.g.w. de eidooier. Giet de saus over het vleesch en garneer den schotel met een takje frissche peterselie. Vogelnestjes. Benoodigdheden (4 personen.): 3 ons kalfs gehakt, 4 hardgekookte eieren, peper, zout, noot muskaat, 1 ei, 1 beschuit. Maak het gehakt aan de gewone wijze met ei. oeschuit. en de kruiden. Verdeel het in vier gelijke deelen, omgeef elk koud, hardgekookt ei met een vierde deel van het gehakt, en braad deze ballen gewoon in boter of vet. Snijd ze middendoor en garneer er den schotel met spina zie mee. Iedere goedgekleede vrouw kent de practische waarde van een gezellig vest; het is tot in het eindelooze toe te combineeren met blouses en een voudige shirts, x'okken en mantelcostuums, waar door het een ideaal kleedingstuk vormt, speciaal ook voor de niet al te uitgebreide garderobe, ter wijl de eigenares daarvan toch graag op haar voordeeligst voor den dag komt. Mede door het verwerken van twee goed har- monjeerende kleuren is ons vest speciaal zoo'n dankbaar bezit. Wijnrood met lichtblauw, grijs of blauwgroen vormen in de hedendaagsche mode een prachtige kleurencombinatie. Er zijn zoovele moge lijkheden overigens, dat hiermede niemand be hoeft te struikelen. Het model is tamelijk lang en dus slankmakend; bij het dragen wordt het eenigszins blousend bo ven het ceintuurtje uitgetrokken, terwijl de over slag onderaan iets van elkaar zal wijken en zoo doende eenzelfde kleurig biesje aan het linker pandje zal toonen, wat erg aardig staat. Het moet een echt degelijk vest wonden, dat ons bij kille zomersche dagen ook voldoende zal be schutten; daarom kiezen wij een liefst niet te dunne soort wol: Mercedes-, Noorsche^ en crêpe wol beantwoorden wel het meest aan ons doel. Wij hebben hiervan noodig 500 gram voor het vest zelf, dan nog van dezelfde wolsoort doch in een contrasteerende kleur 50 gram voor de randen en knoopen en voorts 1 paar breinaalden no. 4, 1 gesp en 5 pikpakknoopen van c.M. doorsnede. Het patroon^ zooals het hier volgt, geldt voor de maten 4244, de meest gangbaren dus. Wenscht men het grooter of kleiner uit te 'voeren, dan wor den per c.M. 2 st. meer of minder opgezet, terwijl dan toch het patroontje gevolgd kan worden, mits maar steeds rekening wordt gehouden met het ver anderde aantal steken. Hoofdzakelijk wordt gebreid in een aardigen rib belsteek, welke uitgewerkt wordt als volgt: le naald-(averecht) o3 averecht 1 recht, herha len vanaf o. 2e naald-(recht) geheel recht. Voor het Rugpand zetten wij 74 st. op, welke In den bovenbeschreven, steek gebreid worden. Bij de 8e, 36e, 24e,. 32e, 40e en 48e naald worden de buitenste 2 st. aan weerszijden van de naald sa- mengebreid, zoadat er tenslotte 62 st. overblijven. Hebben wij de 62e naald bereikt, dan wordt aan weerzijden van het werk 1 steek gemeerderd, het geen wij herhalen bij de 74e, 86e, 98e, 110e, 122e en 134e naald. V/ij moeten dan 76 st. op de naald hebben. Doorgebreid wordt nu tot en met de 139e naald, waarna de armsgaten beginnen. Hiervoor kanten wij aan het begin der 140e tot en met de 143e naald ieder 2 'st. af, terwijl wij voorts van de 144e en 145e naald de eerste 2 st. samervbreien. Voort gaat het dan tot aan de schouders; deze worden in een schuinoploopende lijn afgekant, waardoor deze een mooie coupe verkrijgen. Dit be- ■eiken wij door bij de 190e tot en met de 193e naald de eerste 5 steken en voorts bij de 194e tot en met de 199e naald de eerste 4 st. af te kanten. De rug is dan klaar. De Voorpanden: Eerst een woordje vooraf over de sluiting welke gemaakt kan worden met knoopsgaten, die dan in het rechterpandje gebreid worden op de volgende wijze: bij de 47e naald de pen uitbreien tot op 4 st. na, een aparte draad nemen en met deze in de komende 6 nld. deze laat- DEZE WEEK EEN GEZELLIG SPORTIEF VEST. ste (of eerste- bjf de even naalden) steken breien, in de 7e naald weer gewoon met één draad verder breien. Bij de 69e, 91e, 113e en 135e naald herhalen wij dit nog eens. Wil men echter dit inbreien v-an de knoopsgaten vermijden, dan naaien wij de knoo pen op het rechterpandje vast en sluiten het vest met stevige drukkers. De voorpandjes zijn geheel aan elkaar gelijk, zij het dan dat het één een spiegelbeeld is van het andere. Wij zetten er 45 st. voor op en beginnen de eerste naald, wanneer het het rechterpandje be treft, met 1 recht 3 averecht enz.; betreft het het linkerparadje, dan beginnen wij met 1 av., 1 recht, 3 av., 1 recht enz., hierdoor zullen streepen op den schouder keurig aansluiten bij die van den rug. Eén zijde van het werk moet voor de sluiting recht blijven, de andere kant wordt voorloopig precies zoo gebreid als bij den rug staat aangegeven tot aan het armsgat. Hier gekomen kanten wij aan het begin van de 140e of 141e nld. (hangt er van af welk pandje wij onderhanden hebben) 3 st. af, terwijl aan het eind van de naald, aan den recht- gehouden kant voor de sluiting dus, meteen begon nen wordt met het tegenovergestelde breien van het motief, dit met het oog op de revers. Hiertoe breien wij de rechte steken voor de streep averecht en de averechte steken recht, terwijl inplaats van recht thans averecht overgebreid wordt. Begonnen wordt met 3 steken, welke bij elke 4e naald met 1 steek van het overige breiwerk uitgebreid wor den. De armsgatuitsnijding vraagt overigens nog onze aandacht: aan het begin der 142e (of 143e) en 144e (of 145e) naald nog 2 st. afkanten, waarna doorgebreid wordt tot en met de 194e naald. Hier vraagt thans de rechtgehouden zijde van het werk onze aandacht: bij de 195e (of 196e) naald kanten wij de eerste 17 st. af, waarna thans geen steken meer tegenovergesteld gebreid moeten worden. Meteen vraagt de schouder onze aandacht weer, waarvoor bij de 196e (of 197e) en de 198e (of 199e) naald de eerste 5 st. bij d^ 200e (of 201), de 202e (of 203e) en 204e (of 2Ö5e) naald de eerste 4 st. afgekant worden. Voor de Mouwen zetten wij 48 st. op, welke wij, te beginnen met de 21e naald bij alle oneven naalden aan weerszijden vermeenderen met 1 steek. Hebben wij zoodoende 76 st. verkregen, dan kan ten wij aan het begin der volgende naalden 3, 3, 2, 2, 2 en 2 st. af, zoodat er dan nog 62 st. over zijn. Bij de volgende naalden breien wij steeds de eerste 2 st. samen totdat er nog 26 st. over zijn, die daarna allen tegelijk afgekant worden. Voor de Zakjes zetten wij 23 st. op en breien deze 37 nld. hoog, om daarna af te kanten in de 38e nld. Voor de Ceintuur worden 10 st. in de con trasteerende kleur opgezet, welke in 1 recht 1 averecht tot de benoodigde lengte gebreid worden. Langs de sluitingszijide van het vest moet een bies je komen van 6 st. breedte, dat loopt van onder aan de linkerrevers tot geheel onderaan het rech- tervoorpandje. Een apart kort biesje wordt dan nog gebreid, dat bij het openvallen onderaan het lin kerpandje te zien zal zijn. Voor de Knoopen zetten wij 8 st. op, welke in den tricotsteek (recht aan de goede- en averecht breien aan de verkeerde zijde) 12 nld. hoog worden gebreid om daarna af te kanten. En thans een woordje over de afwerking van het geheel: alle stukken worden onder een vochti- gen doek goed platgestreken aan de verkeerde zij de om daarna in elkaar gezet te worden. Voor de naden gebruiken wij hiertoe dezelfde breiwol en stikken hiermede in een smal naadje met mooie gelijke steken. De ruimte van den mouwkop wordt eerst gelijkmatig geplooid ingeregen' om te kun nen passen of het wel goed valt. Eerst dan gaan wij tot het definitieve dichtstikken van de mouw tjes over. Alle naadjes worden nog eens bewerkt in den overhandschen steek, zoodat zij mooi plat worden en het vest ook aan de binnenzijde er keurig uit zal zien. Voorts zoomen wij de onder zijden van het vest en de mouwen tegen, alsmede één der breedtekanten van de beide zakjes. Deze laatsten worden, precies op het breimotief aan sluitend, op het vest genaaid, waarna de biezen aan de beurt komen, Hiervoor gebruiken wij de wol in contrasteerende kleur; voor wij aan het definitief bevestigen ervan toe zijn, verdeelen wij de lengte der biezen goed over het gedeelte, waar voor zij bestemd zijn. Knoopen en/of drukkers worden aangezet, terwijl wij de knoopsgaten in de kleur van het vest omhaken met vasten. NORA HANA. Jiettu van de iveek Zondag. Eerste Pinksterdag. Bruine ragoütsoep. Kalfstong. Doperwtjes (blik). Aardappelen Sleepasperges met ge smolten boter en harde eieren. Sneeuwpudding met abrikozensaus Maandag: Tweede Pinksterdag. Aspergesoep Spinazie met vogelnestjes Aardappelen Haagsche bluf. Dinsdag: Runderlapjes Sla van Brusselsch lof Aardappelen Vermicellipap met rozijnen. Woensdag: Versche worst, Rhabarbercompóte. Aardappelen Rijstebrij met bruine suiker en cocos. Donderdag: Gesmoorde kalfs- hersens. Andijvie. Aardappelen Fruit. Vrijdag: Gebakken tong. Sla Aardappelen Griesmeelpudding met amandelen. Zaterdag: Varkenscarbonaden Stamppot van rauwe spinazie. Pannekoeken. UIT DE HOFSTAD overvalt ons een lawine van berichten, dat aldaar door de dames uit hygiënisch oogpunt reeds lang öf JOZO óf NEZO voor alle spijzen wordt gebruikt. „Sneeuwblank zout", is al gemeen het oordeel. (Adv. Ingez. Med.) „DE PLATTELANDSVROUW". Van de uitgevers van Gorcum en Comp. N.V. Assen, ontvingen wij het proefnummer van het maandblad „De plattelandsvrouw", orgaan van den Nederlandschen bond van boerinnen en andere plattelandsvrouwen. Een aardig, overzichtelijk blaadje, dat het wel doen zal. Het komt uit met 7 verschillende inlegbladen, zoodat het vereenigings- nieuws uit de verschillende provincies wordt op genomen. „De plattelandsvrouw*', die staat onder redactie van mevr. A. C. WiersmaRisselade te Leeuwarden, telt onder zijn medewerkers o.a mej. H, H. van der Heide, mej. J. Kooistra, S SchaperBeukema, mej. A. Sieffers, J. Stam— Dresselhuys, J. Homan, j. Jans, architect, dr. P Muntendam. Ongetwijfeld zal dit blad, dat min of meer de plaats zal innemen van het opgeheven tijdschrift „In en om woning en boerderij" in een behoefte vorozien. Een interessante bladzij uit het boek der economie Grondstoffen voor zijn voeding vindt de mensch overal, waar de aarde vruchtbaar is. Doch de grond stoffen voor onze tweede belangrijke behoefte: de kleeding zijn niet zoozeer aan de vruchtbaarheid als wel aan enkele zeer bepaalde plaatsen gebonden. Dit heeft in de wereldgeschiedenis tot allerlei ver wikkelingen geleid en het is zeer zeker interessant hier eens iets over te vertellen. Reeds in oeroude tijden beleefde de menschheid het drama van de zijde. Bekend is,rdat het-gebruik van de zijderups omstreeks 2650 v. Chr. door een Chineesche keizerin werd uitgevonden. Onmiddellijk trok China het monopolie aan zich en werd de dood straf gesteld op den uitvoer van de rupsen of eitjes. Wel werden zijden draden en stoffen aan de Skythen, die aan dè Indus woonden, verkocht en deze verhandelden ze weer aan de Parthen, die ze op hun beurt naar Rome brachten, doch de land weg naar China werd door de Parthen streng ge heim gehouden en eerst in 552 n. Chr. werd het geheim van de zijdeteelt in Europa bekend. Een voorname Chineesche dame smokkelde terwille van haar verloofde, een prins van Khotan, de eitjes der zijderups in haar hoofdtooi over de grens en door de een of andere list wisten Byzantijnsche monni ken zich van deze kostbare levenskiemen meester te"maken. Zij brachten ze in holle bamboestokken naar keizer Justinianus en van Byzantium uit ver spreidde zich de zijdeteelt naar Zuid-Europa, waar ze thans" nog inheemsch is. Een zelfde spannende geschiedenis zouden we kunnen vertellen over de wol, een stof, die vroeger uitsluitend uit Spanje kwam, van ouds het vader land van het merinoschaap en thans in hoofdzaak uit Australië, Argentinië, Uruguay en Zuid-Afrika Naast wol en zijde was in vroeger eeuwen vlas de belangrijkste grondstof voor de kleedingindustrie. Weliswaar kende men ook reeds in oude tijden de katoen, doch deze speelde slechts een onderge schikte rol, omdat de zaadpluizen bij de katoenplant moeizaam met de hand van de zaden moesten wor den geplukt en de bewerking bij de lange vlasvezels veel gemakkelijkerwas. De volledige ommekeer in deze verhouding tussc'nen vlas (linnen) en katoen brachten twee uitvindingen uit de laatste helft der 18e eeuw: die van de Engelsche katoenspinmachine en die van de Amerikaansche egreneermachine, die reeds in haar eersté, onvolkomen vorm 300 pond zuivere katoen leverde tegen 5 tot 6 pond, die een negerslaaf per dag kon afplukken. De katoen industrie nam hierdoor een zoo groote vlucht, dat wol, vlas e*i zijde ver op den achtergrond raakten. Een tragisch gevolg hiervan was de ondergang van de bloeiende Sleeswijksche linnenweverij, waar in 1844 de dagelij ksche verdienste van een heel we versgezin nog slechts1 zilvergroschen bedroeg! Een tweede tragedie ontstond tijdens den slaven oorlog in Amerika van 1861 tot 1864. De Noorde lijke staten trachtten toen door een blokkade van de Zuidelijken den afval van dezen te verhinderen en de bevrijding der slaven te forceeren. 't Gevolg was, dat de uitvoer van katoen bijna geheel ophield en in Engeland, hèt katoencentrum, honderdduizen den menschen werkloos werden. De ramp greep juist hierom zoo ver om zich heen omdat van den katoen- aanvoer alle mogelijke bedrijven als weverijen, spinnerijen, bleekerijen, ververijen, drukkerijen, wasscherijen, machinefabrieken en de fabrieken van bleekmiddelen, verfstoffen, waschmiddelen enz. enz. afhankelijk zijn, alsmede de naaisters, kleer makers en confectiemagazijnen. Geen enkele grondstof is daarom zoo „gevaarlijk" a'.s de katoen, die bijna uitsluitend in de Vereenigde Staten groeit waardoor dus oorlogen of andere rampen daar ter plaatse de vreeselijkste gevolgen hebben. Maar..., sinds enkele tientallen jaren beleven we nu een groote verandering in de verhoudingen onzer kleedingindustrie en deze heeft geen econo mische doch een chemische 'oorzaak. We bedoelen de verdringing van wol, zijde, linnen en katoen door een nieuwe, goedkoope stof: de kunstzij. Ook deze geschiedenis is interessant om het ver rassend vernuft, dat eruit spreekt. 't Begon in 1734, toen de Franschman Réaumur in zijn boek „Mémoire pour servir a l'histore des in- sectes" de gedachte uitsprak, dat het mogelijk moest zijn, een vervangingsstof voor zijde te vinden. Waarschijnlijk beoogde hij, het spinproces van de zijderups, waarbij door het lichaam uitgescheiden druppeltjes aan de lucht verharden en tot fijne dra den worden, machinaal na te bootsen. Het vervaar digen van kunstzijde uit cellulose werd bestudeerd, toen in 1844 de Engelsche fabrikant Mercer de op zienbarende ontdekking deed, dat katoenen stoffen door een behandeling met geconcentreerde natron loog opzwellen. Katoen bestaat uit cellulose; Mer- cei had dus ontdekt, dat men cellulose chemisch kan veranderen zonder ze te vernietigen De twee de reactie in deze richting werd in 1846 gevonden door prof. Schönhein, die nitrocellulose maakte van cellulose met salpeterzuur en zwavelzuur. Schweit zer, Grosz, Bevan en Beadle deden ontdekkingen op dit gebied, die er tenslotte toe leidden, dat men, direct of na toevoeging van een oplossende vloei stof, de cellulose in een siroopachtige, in draden trekkende vloeistof veranderde, waarbij dan die draden, na het wegblazen of uitwasschen van het oplossingsmiddel, een als zijde glanzende opper- vlakte vertoonden. De gedachte van Réaumur was dus tenslotte gerealiseerd, doch het duurde lang voor 't zoover was. De techniek ging hierbij langs om wegen en op haar weg naar de kunstzij deed ze andere waardevolle ontdekkingen: collodinus, cel luloid, fotografische film enz. Mercel's ontdekking leidde in de 90er jaren tot het ontstaan van het crêpe-effect, dat verschijnt als katoen streepsgewijs in natroonloog 'wordt ge drenkt, waarna de uitgespaarde gedeelten regel matige kreukeltjes gaan vertoonen. Om de te sterke inkrimping van de katoen door de inwerking van natroonloog te compenseeren von den kort daarop de heeren Thomas en Prévost te Crefeld het merceriseeren uit onder gelijktijdige machinale spanning. Hierdoor ontstond het verras sende mat-effect. Intusschen had reeds in 1884 graaf Hilaire de Chardonnet te Besangon welbewust de nieuwe cel- lulose-chemie aan de gedachte van Réaumur ver bonden en zich daarbij bediend van de nitrocellulose kunstzij op de wereldmarkt, maarze was zeer brandbaar! Dóór gebruikmaking van de uitvindin gen van Mercer, Grasz, Bevan en Beadle slaagde men er tenslotte in, de kunstzijde meer en meer te volmaken. Kunstzijdeeigenlijk is de naam niet juist. Want de nieuwe stof bestaat uit cellulose en is dus plantaardig, terwijl de echte zijde een dierlijk spin sel is. Ook is de bedoeling der kunstzijfabrikanten thans niet meer, een surrogaat voor zijde te geven. Men weet veel te goed, dat de kunstzijde toch nooit de echte zijde zal kunnen vervangen en dat de dames, die het zich permitteeren kunnen, steeds echte zijde zullen koopen, evenals echt tafelzilver. Maar de beteekenis der kunstzijde ligt hierin, dat hierdoor wordt tegemoetgekomen aan het ver langen van breedere lagen der maatschappij naar schoonheid en elegance in kleedingstoffen. En een groot voordeel van de kunstzij is, dat men voor de aanvoer van grondstoffen niet aan bepaalde plaatsen op de aarde gebonden is. Immers: kunstzijde wordt gemaakt van cellulose en dit wordt thans veelal vervaardigd van hout, dat immers bijna overai groeit! Voorzoover we het bekijken kunnen, zullen dus geen economische of politieke toestanden in de toe komst de fabricatie van onze kunstzijden japonne tjes kunnen beïnvloeden. Wat echter de prijzen be treft. maar dat is een heel ander verhaal. L. S. Hoe we van oud nieuw maken Op verzoek een aardig hansopje voor drie-jarig kind. Een onzer lezeressen vroeg ons om een patroon voor een hansop voor een kindje van drie jaar, We voldoen gaarne aan dit verzoek en geven hier een duidelijke patroonteeekening. I schouderstukje voor (hiervan twee knip pen). II hansop voorpand met heele broek (hier van twee knippen). III helft van kraagje. IV helft van ruggetje. V mouw (natuurlijk ook 2 knippen). Dit hansopje leent zich heel goed om uit een oude pyjama of flanellen jurk of nachtpon te wor den geknipt, vandaar dat we het onder dit rubriekje hebben opgenomen, 't Spreekt echter vanzelf, dat het ook van nieuwe stof gemaakt kan worden. U doet verstandig, de hier gegeven maten in c.M. even aan het kind in kwestie na te meten. De pijpjes worden met een elastiek, de mouwtjes met smalle bandjes van dezelfde stof afgewerkt. Er was eens een degelijke, oerdegelijke huis vrouw, zooals we er in óns vaderland duizenden kennen. Ze was volstrekt niet overdreven in haar bered dering, noch zelfs in haar schoonmaakwoede, maar.... ze was al meer dan tien jaar getrouwd en vond hét niet noodig te glimlachen. Thuis, in de keuken roerend in pannen, over den stofzuiger gebogen of zittend achter de naai machine, was haar gezicht steeds koel en strak. Een groot schort, erg practisch maar niet mooi, laat staan elegant, omhulde bijna altijd haar ge stalte. En er was aan haar heele verschijning niets, dat haar man had kunnen verlokken tot een hartelijk woord. Deze toestand waren ze allebei al vele jaren gewend: geen van beiden dacht erbij na. Eens op een dag, een heerlijke dag in Mei, moest, de huisvrouw naar de stad om kleeren te koopen. Plichtmatig trof ze haar toebereidselen en plicht matig stapte ze in de tram. En toengunst ja, daar zat een oude vriendin tegenover haar. Een vriendin uit haar H.B.S.-tijd. Een jolige elegante verschijning, die glimlachte, toen ze haar herkende. Onze huisvrouw was blij. Op de een of andere manier voelde ze opeens haar jeugd herleven. Samen gingen ze winkelen en ze kocht een mantel pak en een vroolijk hoedje. Kocht hetna een lange aarzeling. Zou 't niet te opvallend zijn voor mij? „Heelemaal niet, maar je moet erbij glimlachen!" beval de vriendin. Toen ze thuis kwam, durfde ze haast niet in den spiegel kijken. Ze deed de knip op de deur en keek tóch. 't Hoedje stond bepaald gek bij haar streng gezicht. Daarom moest ze wel glimlachen. Ze vond zichzelf toen opeens zóó jong en knap, dat ze ervan bloosde. Toen hoorde ze haar man thuiskomen en met kloppend hart ging ze hem tegemoet, glimlachend en met den pas gekochten hoed op. Hij zei „Zoo, al terug? Ehhé, wat is er met jou gebeurd?" ,Ik.... ik heb een nieuwe hoed op", zei ze stuntelig, „maar als j'em niet mooi vindt, dan Haar man vond de hoed mooi en het pakje ook Maar 't allermooiste vond hij dien glimlach, die hij zich van heel, héél vroeger herinnerde, maar eigenlijk nooit gemist had. Zoo werd een heel saai, vervelend huwelijks leven opgefrischt door..., een nieuw hoedje? Neen, ik zeg dèt niet juist, door een glimlach, die gestorven en -begraven scheen maar die toch nog leefde. Ik geloof, dat er wel iets zit in dit eenvoudige verhaaltje. Ja, 't leven is niet zoo erg gemakkelijk. De dagen lijken allemaal eender en er zijn tijden", dat de huiselijke plichten om ons heen schijnen te' hangen als een vormeloos, bont schort. Streng en degelijk en zuur kijken kan dan vanzelf tot een gewoonte worden. Maar.... een glimlach ik óók een gewoonte. Een blijde glimlach als 't leven vroolijk is, een dappere glimlach bij tegenspoed, daardoor wordt alles zoo héél anders! Probeert u 't ook eens'' R. DE RUYTERv. d. FEEK. j

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 7