Bijzonderheden over de Winstbelasting
FLITSEN
De paardenstapel in Nederland.
MAANDAG S AUGUSTUS 194Ö
HAATTEM'S DAGBCÏS
3
AMSTERDAM BOUWT BRUGGEN. De constructie van de nieuwe brug over den
Amstel bij de Havemaansteeg in de hoofdstad nadert haar voltooiing.
In het besluit van den secretaris-generaal be
treffende de winstbelasting wordt o.m. bepaald:
Artikel 1. (1) Onder den naam van „winstbe
lasting" wordt een belasting geheven, waaraan
onderworpen zijn de binnen het rijk gevestigde:
(a) Naamlooze vennootschappen en commandi
taire vennootschappen op aandeelen;
(b) Coöperatieve vereenigingen, onderlinge
verzekeringsmaatschappijen en andere vereenigin
gen op coöperatieven of onderlingen grondslag;
(c) Vereenigingen andere dan op coöperatieven
of onderlingen grondslag, die een bedrijf uitoefe
nen.
(2) Waar in dit besluit gesproken worden van
lichamen, worden daaronder verstaan de onder het
eerste lid van dit artikel vallende vennootschappen,
vereenigingen en maatschappijen, ook voor zoover
zulke vennootschappen en vereenigingen naar bur
gerlijk recht geen rechtspersoonlijkheid bezitten.
(3) Of een vennootschap, vereeniging of maat
schappij binnen het rijk is gevestigd, wordt naar
de omstandigheden beoordeeld.
(4) De winstbelasting wordt als een directe be
lasting beschouwd.
NIET AAN DE BELASTING
ONDERWORPEN.
Artikel 2. Niet aan de belasting zijn onder-
Worpen:
1) Rechtspersonen, waarvan uitsluitend publiek
rechtelijke lichamen aandeelhouders, deelgenooten
of leden zijn.
2) Andere rechtspersonen, ten aanzien waarvan
door het hoofd van het departement van financiën,
bij met redenen omkleed besluit is bepaald, dat zij
worden gelijkgesteld met een rechtspersoon, vallende
onder 1, ofschoon zij niet uitsluitend publiekrechte
lijke lichamen tot aandeelhouders, deelgenooten ol
leden hebben.
Artikel 3. De in artikel 1 bedoelde lichamen
zijn belastingplichtig naar hun belastbare winst.
Artikel 4. (1) De belasting wordt geheven
over elk jaar, dat eindigt met of na 31 Decem
ber 1939.
(2) Onder jaar wordt verstaan, het boekjaar of,
bij gebreke van dien, het kalender.
(3) Onder boekjaar wordt verstaan de periode,
die in de statuten of reglementen van het lichaam
als zoodanig wordt aangemerkt.
(4) Indien de belastingplicht eindigt in den loop
van een jaar wordt het gedeelte van het jaar tot
en met den dag, waarop dé belastingplicht is ge
ëindigd, als een jaar aangemerkt.
(5) Voor de toepassing van artikel 20 van de
comptabiliteitswet 1927, staatsblad no. 259, wordt
het dienstjaar waarin de aanslag is vastgesteld,
als belastingjaar beschouwd.
DE WINST.
Artikel 5. (1) Onder winst over eenig jaar
wordt verstaan het verschil tusschen het zui
vere vermogen van het lichaam bij het einde
van het jaar en het zuivere vermogen bij het
begin van dat jaar, vermeerderd met de gelds
waarde van hetgeen in den loop van
het jaar als terugbetaling van kapitaal,
als uitdeeling aan deel gerechtigden in de winst,
en, in het algemeen, anders dan voor bedrijfs
doeleinden aan het vermogen is onttrokken en
verminderd met de in den loop van het jaar
ontvangen stortingen en kapitaal. Uitsluitend
voor de toepassing van dit artikel geldt de
winstbelasting als een uitdeeling aan deelge-
gerechtigden in de winst.
(2) Bij het vaststellen van het zuivere vermogen
van het lichaam worden de activa en passiva ge
schat overeenkomstig goed koopmansgebruik.
(3) Voor de toepassing van het eerste lid wordt
niet als uitdeeling aan deelgerechtigden in de winst
aangemerkt:
a) Het bedrag, waarmede de betaling, door een
lichaam op coöperatieven grondslag, aan zijn aan
deelhouders of leden, haar den maatstaf van dat
lichaam geleverde goederen of ten behoeve van
dat lichaam verrichten arbeid, de marktwaarde van
die goederen of van dien arbeid te boven gaat.
b) Het bedrag, door een lichaam op coöpera
tieven onderlingen grondslag toegekend aan aan
deelhouders, leden of deelnemers, uit en naar den
maatstaf van de in rekening gebrachte, tot hun be-
drijfs- of beroepskosten, behoorende provisiën,
huren of premiën.
(4) Tot de passiva, welke bij de berekening van
het zuivere vermogen in mindering van de activa
worden gebracht, behooren reserves tot dekking
van risico's, welke plegen te worden verzekerd,
doch die niet verzekerd zijn, alsmede reserves tot
gelijkmatige verdeeling van kosten en lasten.
(5) Tot de passiva worden mede gerekend naar
goed koopmansgebruik gevormde reserves tot
regjstratie van verplichtingen, reserve als voorzie
ning tegen aanwijsbare risico's en reserves met
een bestemming van soortgelijken aard.
(6) Ten aanzien van de in artikel 1 eerste lid,
onder c bedoelde vereenigingen komt bij het vast
stellen van de winst uitsluitend het bedrijfsver
mogen in aanmerking.
Artikel 6.
(1) Het overeenkomstig het vorige artikel be
rekende bedrag wordt, ter berekening van de be
lastbare winst:
1) vermindert met het gedeelte van de winst,
dat toekomt aan:
a) den staat als zoodanig:
b) anderen dan commissarissen, gecommitteer
den of bestuurders, ter zake van buiten het rijk
verrichten arbeid;
c) de voor het geheel aansprakelijke vennooten
van commanditaire vennootschappen op aandeelen
als zoodanig:
2) vermeerderd met de over het desbetreffende
jaar aan commissarissen, gecommitteerden, bestuur
ders en binnen het rijk werkzaam verder personeel
uitbetaalde salarissen, indien en voor zoover het
jaarlijksche bedrag van deze salarissen de som te
boven gaat, die in verband met het maatschappe
lijk kapitaal bij het einde van het jaar hierna
wordt bepaald, te weten:
Bij een maatschappelijk kapitaal van 500.000,
of minder bedraagt de belastingvrije som voor
commissarissen, gecommitteerden 200 gulden, ver
meerderd met 1 10 procent van het bedrag, waar
mede het maatschappelijk kapitaal 200.000 te
boven gaat.
Bij een maatschappelijk kapitaal van meer dan
500.000, doch niet meer dan één millioen is de
belastingvrije som 500 gulden, vermeerderd met
1/20 procent van het bedrag, waarmee het maat
schappelijk kapitaal 500.000 te boven gaat.
Bij een maatschappelijk kapitaal van meer dan
1 millioen doch niet meer dan 3'/2 millioen, be
draagt de belastingvrije som 750 gulden, vermeer
derd met 1/50 procent van het bedrag, waarmede
het maatschappelijk kapitaal 1 millioen te boven
gaat.
Bij een maatschappelijk kapitaal van meer dan
3y2 millioen is de belastingvrije som 1250.
In alle gevallen bedraagt voorts de belastingvrije
som voor bestuurders en verder personeel 10.000.
(2) Onder salaris wordt verstaan elke beloo
ning, onverschillig onder welken naam en in welken
vorm zij wordt genoten en of zij bedongen is of
niet, met uitzondering slechts van winstaandeelen.
(3) Onder maatschappelijk kapitaal wordt ver
staan bij commanditaire vennootschappen op aan
deelen het kapitaal der voor het geheel aansprake
lijke vennooten, vermeerderd met het geplaatst
aandeelenkapitaal, bij coöperatieve vereenigingen het
bedrag der inleggelden en overigens het geplaatst
aandeelenkapitaal. Voor lichamen, welke het 'le
vensverzekeringsbedrijf uitoefenen, wordt het
maatschappelijk kapitaal niet lager gesteld dan
1 ten honderd van het bij den aanvang van het
jaar verzekerde kapitaal, berekend op de in het
levensverzekeringsbedrijf gebruikelijke wijze.
(4) Personen, aan wie te zamen een bedrag als
salaris wordt toegekend, worden, tenzij het tegen
deel blijkt, geacht gelijkelijk daarin te deelen.
(5) Voor de toepassing van het eerste lid, onder
2, worden onder bestuurders de voor het geheel
aansprakelijke vennooten eener commanditaire op
aandeelen niet begrepen.
Artikel 7. (1) Indien het lichaam tevens
in Nederlandsch-Indië, in Suriname, in Curasao
of in het buitenland aan een landsbelasting
is onderworpen, die in eenigen vorm naar de
winst wordt geheven, wordt op zijn belast
bare winst, alvorens het tarief van artikel 9
wordt toegepast, een aftrek in rekening ge
bracht ten bedrage van negen tienden van de
belastbare winst, welke geacht moet worden
aldaar te zijn verkregen. Bij het berekenen van
laatstbedoelde belastbare winst wordt niets
toegeschreven aan de hoofdleiding.
(2)Indien in de belastbare winst eenig bedrag is
begrepen wegens zuiver voordeel uit deelgerechtig-
heid in de al dan niet verdeelde winst van een
andere vennootschap, vereeniging of maatschappij,
wordt op de belastbare winst, alvorens het tarief
van artikel 9 wordt toegepast, een aftrek in reke
ning gebracht ten bedrage van:
a) het volle bedrag van bedoeld zuiver voordeel,
indien de andere vennootschap, vereeniging of
maatschappij niet binnen het rijk was gevestigd;
b) negen tienden van bedoeld zuiver voordeel,
indien de andere vennootschap, vereeniging of
maatschappij niet binnen het rijk was gevestigd en
ter plaatse van haar vestiging was onderworpen
aan een landsbelasting, die in eenigen vorm naar
de winst wordt geheven.
(3) Bij het vaststellen van het zuivere voordeel,
bedoeld in het vorige lid, wordt rekening gehouden
met de kosten van beheer en de beroepskosten,
evenals met de rente van vreemde middelen, waar
mede het betreffende aandeelenbezit wordt ge
financierd.
(4) De aftrek van het tweede lid wordt niet ge
noten, voor zoover het daar bedoelde zuivere voor
deel reeds begrepen is in een aftrek verleend
krachtens het eerste lid.
(5) Leidt de berekening van den aftrek volgens
het eerste of het tweede lid van dit artikel tot een
negatief bedrag, dan wordt dit verrekend met den
positieven aftrek volgens dit artikel over hetzelfde
jaar en, indien of voor zoover zulks niet mogelijk
is, met het positieve bedrag van den zuiveren af
trek over de eerstvolgende vijf jaren, te beginnen
met het eerste dier jaren.
Artikel 8. Indien bij de toepassing van de ar
tikelen 5 tot en met 7 een negatief bedrag wordt
verkregen, wordt dit in mindering gebracht van de
overeenkomstig die artikelen bepaalde som over de
volgende vijf jaren, te beginnen met het eerste van
die jaren.
TIEN PROCENT.
Artikel 9. De winstbelasting bedraagt 10
ten honderd van de belastbare som.
Artikel 10. De bestuurders van de in artikel
1 bedoelde lichamen zijn verplicht aangifte te
doen van de belastbare som binnen een maand,
nadat de winst over een jaar is vastgesteld,
doch uiterlijk binnen zes maanden na het einde
van dat jaar. De termijn voor de inlevering
van de aangifte kan door den inspecteur wor
den verlengd.
De bestuurders leveren, met de aangiften een
gewaarmerkt afschrift in van de balans en van de
winst- en verliesrekening of van de daarvoor in
de plaats tredende rekening, welke met die aan
gifte verband houdt. Voor de ingeleverde geschrif
ten geeft de inspecteur des verlangd een ontvang
bewijs af.
Indien er meer dan twee bestuurders zijn, kan de
onderteekening van het aangiftebiljet en de waar
merking, bedoeld in het vorige lid, geschieden door
slechts twee bestuurders.
BEZWAARSCHRIFTEN
Artikel 13. Het bestuur van het lichaam, dat
bezwaar heeft tegen den opgelegden aanslag, kan
binnen twee maanden na de dagteekening van het
aanslagbiljet een bezwaarschrift indienen bij den
inspecteur.
Artikel 15. De uitspraak van den inspecteur
is met redenen omkleed, indien het bezwaar ge
heel of ten deele wordt afgewezen. Afschrift van de
uitspraak wordt aan den reclamant gezonden bij
aangeteekenden brief of uitgereikt tegen gedag-
teekend ontvangbewijs.
Artikel'20. Indien het beroep bij de uitspraak
van den raad van beroep geheel of gedeeltelijk
wordt afgewezen, wordt een nadere aanslag opge
legd. bedragende vijf en twintig ten honderd van
het verschil tusschen hetgeen volgens den raad van
beroep en hetgeen volgens den appellant ver
schuldigd is.
(2) De in het eerste lid bedoelde aanslag blijft
achterwege:
a) indien en voor zoover het beroep uitsluitend
gegrond was op verkeerde toepassing of schending
van de wet of van eenig met de wet gelijk te stellen
besluit;
b) indien de inspecteur gehandeld heeft in strijd
met artikel 15.
c) indien aannemelijk is, dat niet door opzet
of grove onachtzaamheid van den appellant of zijn
gemachtigde het bedrag, dat volgens den appellant
had moeten worden geheven, te laag is gesteld.
(3) De nadere aanslag wordt vastgesteld door
den inspecteur.
(4) Indien en voor zoover afwijking van het
volgens den appellant verschuldigde bedrag noodig
is geweest tengevolge van een onjuiste opvatting
van het volgens den appellant verschuldigde be
drag noodig is geweest ten gevolge van een onjuiste
schatting van den apellant, en deze schatting klaar
blijkelijk te goeder trouw heeft plaats gehad.
Artikel 30. (1) Hij, die een aangifte opzettelijk
onjuist of onvolledig doet wordt, indien daaruit
nadeel voor het rijk kan ontstaan, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden.
(2) De bepaling van het eerste lid blijft buiten
toepassing, indien de aangever, zoolang het open
baar ministerie niet is verwittigd, uit eigen be
weging alsnog een juiste en volledige aangifte doet.
(3) De aangever wordt geacht niet uit eigen be
weging te hebben gehandeld, onder meer, indien
de nadere aangifte wordt gedaan:
1) Alvorens de aanslag is vastgesteld, doch na
dat de inspecteur inlichtingen heeft gevraagd of
bedenkingen tegen de aangifte heeft gemaakt;
2) nadat inzage van boeken of andere bescheiden
is gevraagd op den voet van artikel 25, zoolang
het onderzoek niet is geëindigd:
3) nadat de aanslag te hoog is vastgesteld.
Artikel 31. Hij, die aan den inspecteur, den
raad van beroep, aan een door den inspecteur aan
gewezen ambtenaar of aan een door den voorzitter
van den raad van beroep aangewezen persoon op
zettelijk een valsch of vervalscht boek of onder ge
schrift overlegt of ter inzage aanbiedt, wordt ge
straft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren.
Artikel 32. (1) Hij, die opzettelijk de bij ar
tikel 28 opgelegd geheimhouding schendt, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogte zes
honderd gulden.
(2) Hij, aan wiens schuld schending van de ge
heimhouding te wijten is, wordt gestraft met hech
tenis van ten hoogste drie maanden of geldboete
van ten hoogste driehonderd gulden.
(3) Geen vervolging wordt ingesteld, dan op
klachte van hem, te wiens aanzien de geheimhou
ding is geschonden.
STRAFFEN.
Met geldboete van ten hoogste duizend gulden
wordt gestraft'
1) F-Iij, die niet volledig voldoet aan de ver
plichtingen, opgelegd bij artikel 10 of bij artikel
39;
2) hij, die niet volledig voldoet aan de verplich
tingen, opgelegd bij artikel 25;
3) hij, die niet voldoet aan een verzoek, als be
doeld is in artikel 38.
(1) De wet op de dividend- en tantieme-belas-
ting 1917 vervalt, behalve ten aanzien van boek
jaren, welke eindigen vóór 31 December 1939.
(2) De dividend en tantièmebetaling, vóór het
in werking treden van dit besluit ten kohiere ge
bracht in strijd met het vorige lid, wordt terugge
geven, zoodat voor het eerste boekjaar, waarover
de winstbelasting wordt geheven, de aangifte is
behandeld.
Artikel 39. De bestuurders van een lichaam,
als bedoeld is bij artikel 1, zijn gehouden, vóór 1
September 1940 aangifte te doen van het zuivere
vermogen van het lichaam op het overgangstijdstip,
alsmede van het bedrag van de winst, welke op dat
tijdstip in het lichaam aanwezig was, onder ver
melding van de grondslagen voor de winstbereke
ning, welke bij het opstellen van het zuiver ver
mogen zijn gevolgd en voortaan zullen worden ge
volgd.
Het in het eerste lid bedoelde vermogen en het
aldaar bedoelde bedrag aan winst worden, zoo noo
dig bij gebreke van of met afwijking van de aan
gifte, vastgesteld dooi den inspecteur
Waar in dit artikel en in de volgende artikelen
gesproken wordt van „overgangstijdstip", wordt
daaronder verstaan het tijdstip waarop het eerste
NIEUWE SERIE No. 66
Nieuw Speelgoed
1. Heerlijk als je na 2. Besluit te begin-
je verjaardag nieu- nen met den nieu
we dingen hebt om wen trein, dien oom
mee te spelen. Al- Jan hem gegeven
leen is de keus heeft,
lastig.
3. Legt de rails en 4. Begint een moei-
besluit dan onmid- lijke constructie die
dellijk dat het toch snel instort,
leuker is met de
blokkendoos te spe
len.
5. Wendt zich van 6. Herinnert zich
het bouwvak naar dat hij zijn verfdoos
de lectuur. nog niet heeft in
gewijd en gaat daar
onverwijld toe over.
7. Haalt het nieuwe 8. Besluit buiten te
spel tevoorschijn en gaan spelen en
tracht te ontdekken zoekt zijn weg tus-
hoe het gespeeld schen al het speel-
moet worden. goed door, dat an
deren moeten op
bergen.
boek- of kalenderjaar, dat eindigt met of na 31
December 1939, is aangevangen.
Voor het boekjaar, dat met het overgangstijdstip
aanvangt, eindigt de tijdruimte voor het doen van
de aangifte, bedoeld bij artikel 10, niet vóór 1
September 1940.
Artikel 40. (1) Bij het vaststellen van het
zuivere vermogen van het lichaam op het over
gangstijdstip worden de activa en passiva gewaar
deerd op de bedragen, waarop zij voor de heffing
van de winstbelasting worden gesteld.
(2) De winst, welke op het overgangstijdstip in
het lichaam aanwezig was, wordt gesteld op net
bedrag, waarmede het overeenkomstig het vorige
lid bepaalde vermogen het gestorte kapitaal over
trof, verminderd met het bedrag der uitdeelingen
in den zin der wet op de dividend- en tantièmebe
lasting 1917, welke na het overgangstijdstip worden
gedaan over boekjaren, welke met of vóór dat tijd
stip zijn geëindigd en met het bedrag van de over
zoodanige uitdeelingen verschuldigde dividend- en
tantième belasting, alsmede de met de krachtens
het vijfde lid in aftrek te brengen bedragen.
Artikel 41. (1) Artikel 8 blijft buiten toepas
sing, zoolang een negatief bedrag, als daar is be
doeld, kan worden gedekt uit de op het overgangs
tijdstip in het lichaam aanwezige winst, verminderd
met de uitdeelingen, ten aanzien waarvan het vol
gende lid over vroegere jaren toepassing heeft ge
vonden en met de als gevolg van deze toepassing
verschuldigde belasting.
(2) Uitdeelingen in den zin der wet op de divi
dend- en tantièmebelasting 1917, welke na het
overgangstijdstip worden gedaan ten laste van de
op het overgangstijdstip in het lichaam aanwezige
winst, worden gevoegd bij de belastbare som over
het jaar, waarin de uitdeeling plaats vindt, met dien
verstande, dat de belastbare som alsdan ten minste
op het bedrag van de hierbedoelde uitdeelingen
wordt gesteld.
Artikel 45. Indien de zuivere opbrengst van
de dividend- en tantième-belasting over eenig
dienstjaar der rijksbegrooting negatief is, wordt
het bedrag van die opbrengst in mindering gebracht
van de opbrengst van -de winstbelasting voor dat
dienstjaar.
Artikel 46. Vóór het in werking treden van dit
besluit gemaakte bedingen met betrekking tot het
dragen van dividend- en tantième-belasting vin
den ten aanzien van de winstbelasting overeen
komstige toepassing.
Artikel 47 (1) Dit besluit wordt aangehaald
als: besluit op de winstbelasting 1940.
(2) Het treedt in werking op den dag zijner af
kondiging.
Het overgroote deel bestaat uit paarden
bestemd voor den landbouw.
Een van de terreinen, waarop zich in den laat-
sten tijd zeer groote veranderingen hebben vol
trokken, is zeker wel dat van het transport.
Terwijl nog korten tijd geleden de motortractie
hier een alles overheerschende rol speelde, zijn
door de internationale omstandigheden princi-
pieele veranderingen opgetreden. Een van de ge
volgen van de beperking van het motorbrandstof-
verbruik. welke aan een ieder opvalt, is wel de
overgang van de motortractie naar het paard.
Voor een buitenstaander dringt zich hierbij
direct een vraag op. waarvan de beantwoording
voor een niet-deskundige niet zoo gemakkelijk is.
Deze vraag is namelijk hoe het mogelijk is, dat,
waar de paarden grootendeels uit het verkeer
waren verdwenen, althans een zeer ondergeschik
te rol speelden in het groote-stads-verkeer. er nu,
op het oogenblik dat er weer een behoefte aan
paardentracties bestaat, plotseling weer zooveel
paarden beschikbaar zijn. De beantwoording van
deze vraag is niet zoo eenvoudig, en daarom
wendde een vertegenwoordiger'van het A.N.P. zich
tot een deskundige op dit gebied, teneinde in deze
materie een beter inzicht te verkrijgen.
De heer ir. W. F. Gerhardt. die door zijn publi
caties in „Het Paard" over den paardenstapel in
Nederland, de aandacht in deskundige kringen
had. werd bereid gevonden omtrent deze kwestie
eenige inlichtingen te verschaffen, die hierop een
licht kunnen werpen.
Ir. Gerhardt begon zijn uiteenzetting met te
wijzen op de samenstelling van den Nederland-
schen paardenstapel. Deze is zoodanig, dat de z.g.
groote stadspaarden. dus de paarden voor het ver
keer. slechts een klein contingent uitmaken van
den geheelen stapel, die voor het overgroote deel
bestaat uit paarden, die gebruikt worden in den
landbouw.
Wij zien bijgevolg, aldus de heer Gerhardt, dat
de Nederlandsche paardenstapel voornamelijk op
het landbouwbedrijf ingesteld is en als zoodanig
niet zoo klein was, als men oppervlakkig zou
meenen. In de laatste jaren is het aantal paarden
in Nederland zelfs niet onbelangrijk toegenomen,
welk proces op net oogenblik nog in vollen gang is!
Wat nu betreft de paardenfokkerij in Neder
land, het zal na het voorgaande, duidelijk zijn, dat
deze vrijwel uitsluitend gebaseerd is op de pro
ductie van paarden voor den landbouw. Daarnaast
worden ook wel andere paarden als dravers, ren
paarden en zelfs, Arabieren gefokt, doch het aan
tal van deze categorieën speelt slechts een zeer
ondergeschikte rol in het totaal-cijfer.
Warmbloeds en koudbloeds.
Nu kunnen de hier gefokte landbouw-paarden
worden onderverdeeld in warmbloeds en koud
bloeds. In het kort gezegd beteekent dit het vol
gende: koudbloeds zijn de zware inheemsche
paarden, de z.g. „Zeeuwen" of „Belgen", een
authochtoon Europeesch ras. Daarentegen staan
de warmbloeds, welke omschrijving echter in den
ruimsten zin moet worden opgevat.
De warmbloeds hebben in meerdere of mindere
mate Oostersch bloed in zich. en vertoonen daar
door een ander temperament en een anderen
lichaamsbouw.
Indien men de vraag stelt welk type. dus of
warmbloed of koudbloed. voor den Nederland-
schen landbouw het meest geschikt is, dan kan
hierop ten antwoord gegeven worden, dat dit zoo
wel van de grondsoort als van de historie af
hankelijk is.
Om nu terug te komen op den stand van den
Nederlandschen paardenstapel, kan gezegd wor
den. dat het „volwassen" landbouwpaard de vaste
basis hiervan uitmaakt, en het aantal hiervan,
d.w.z. van de paarden van drie jaar en ouder,
loopt met zoo sterk uiteen. Daar omheen komen
fluctuaties voor in de fokkerij.
Interessant is het hierbij een vergelijking te
maken tusschen het aantal paarden in Nederland
gedurende eenige tientallen jaren, waarbij wij in
ronde cijfers de volgende getallen vinden;
totaal aan- paarden van paarden jonger
Jaar tal paarden 3 j. en ouder dan 3 jaar
1900 295.000 222.000 73 000
1910 327.000 239.000 88.000
1921 363.000 258.000 105.000
1930 299.000 254.000 45.000
1939 322.000 240.000 82.000
terwijl het kleinste aantal paarden voorkwam in
1934. namelijk totaal 269.000. drie jaar en ouder
221 000. jonger dan drie jaar 48.000.
Bij de beschouwing van deze cijfers springt
dadelijk in het oog. dat het aantal jonge paarden
in' 1939, vergeleken bij 1930, biia» ittiaiubbeld is.
Verplichting tot inenting tegen
typhus en para-typhus.
Bij besluit van den secretaris-generaal van het
departement van Sociale Zaken betreffende de in-
j enting tegen typhus en parathyphus, dat 3 Augus-
tus in het verordeningenblad is verschenen, is be
paald, dat de geneeskundig inspecteur van de volks
gezondheid kan bepalen, dat de bevolking van een
door hem aan te wijzen gemeente in zijn ambtsge
bied verplicht is zich binnen een door hem te bepa-
palen termijn te doen inenten tegen typhus en para-
typhus (typheuze vorm en gastro-enteritische vorm).
De bevolking eener gemeente wordt geacht te be
staan uit hen, die zijn opgenomen in het bevolkings
register der gemeente.
De geneeskundig inspecteur kan bepalen, dat bo
venbedoelde verplichting niet geldt ten aanzien van
hen, die in een door hem aan te wijzen gedeelte der
gemeente wonen.
Deze verplichting eveneens geldt ten aanzien van
door hem aan te wijzen personen of groepen van
personen, die in de gemeente verblijven en met in
het bevolkingsregister zijn opgenomen.
De genoemde verplichting geldt niet:
1. Voor personen, die op den dag der bovenbe
doelde aanwijzing den leeftijd van zes jaren niet
hebben bereikt.
2. Voor personen, die op grond van geneeskundige
of godsdienstige motieven overwegende bezwaren
tegen de inenting hebben.
3. Voor personen, die in het bezit zijn van een ver
klaring van een geneeskundige, waaruit blijkt, dat
zij binnen één jaar vóór den dag der aanwijzing, zijn
ingeënt.
MINDERJARIG MEISJE VERDWENEN.
De commissaris van politie, chef van het bureau
kinderpolitie te Amsterdam, verzoekt namens de
ouders de opsporing en aanhouding van de minder
jarige Frederika Nieuwenhuizen, geboden 8 Maart
1923. die sedert 1 Augustus 1.1. wordt vermist.
Signalement: lang pl.m. 1.65 m., flink postuur,
donkerblond haar en wenkbrauwen, rond gelaat,
draagt bril zonder randen.
Kleeding: rood geruite blouse met wit kraagje,
donkerblauwe rok. beige kousen, blauwe schoenen,
grijs sportjasje, blootshoofds. In het bezit van een
nieuw damesrijwiel merk „Sportex" en heeft ver
moedelijk een klein bruin hondje bij zich.
Van 4 t/111 11 Augustus geen verkoop
van textielproducten.
De secretaris-generaal, wnd. hoofd van het de
partement van handel, nijverheid en scheepvaart,
maakt bekend, dat. in verband met de uitvoering
van de algemeene inventarisatie van de hier te
lande aanwezige voorraden textielproducten, de
verkoop en aflevering aan den verbruiker van alle
textielproducten, met uitzondering van sanitaire
textielproducten, pitten en petroleumbranders,
speelgoederen, touw en poetsdoeken, gedurende de
week van 4 tot en met 11 Augustus 1940 is ver
boden. Dit verbod geldt zoowel voor de industrie,
den groothandel als voor den kleinhandel.
Opgave van petroleumvoorraden.
De secretaris-generaal, waarnemend hoofd van
het departement van handel, nijverheid en
scheepvaart deelt het volgende mede:
Aangezien verschillende verbruikers van petro
leum thans nog blijken te beschikken over be
langrijke voorraden petroleum, welke reeds voor
het inwerkingtreden der petroleumdistributie-
regeling op 17 Juni J.l. zijn ingeslagen, wordt het
noodzakelijk geacht hierover nauwkeurige gege
vens te verkrijgen. Ten einde dit te bereiken is
bepaald, dat verbruikers, die beschikken over een
hoeveelheid van meer dan 200 liter petroleum,
welke reeds voor 17 Juni j.l. werd gekocht, ver
plicht zijn hiervan vóór 15 Augustus a.s, schrif
telijk opgave te doen bij het rijksbureau voor
aardolieproducten, Zeestraat 100—104 te 's-Gra-
venhage. De opgave dient te vermelden de op den
datum van afgifte aanwezige hoeveelheid, uitge
drukt in liters, alsmede de plaats en de wijze van
opslag. Tevens is bepaald, dat het verboden is da
bovenbedoelde hoeveelheden petroleum in voor
raad te houden of te gebruiken zonder daartoe
verkregen schriftelijke vergunning van genoemd
rijksbureau.
De aandacht wordt er op gevestigd, dat de
bovenomschreven verplichtingen niet gelden voor
hen, die in petroleum handelen en daarvan eea
normaal bedrijf maken.