Bijzonderheden over de Winstbelasting FLITSEN De paardenstapel in Nederland. MAANDAG S AUGUSTUS 194Ö HAATTEM'S DAGBCÏS 3 AMSTERDAM BOUWT BRUGGEN. De constructie van de nieuwe brug over den Amstel bij de Havemaansteeg in de hoofdstad nadert haar voltooiing. In het besluit van den secretaris-generaal be treffende de winstbelasting wordt o.m. bepaald: Artikel 1. (1) Onder den naam van „winstbe lasting" wordt een belasting geheven, waaraan onderworpen zijn de binnen het rijk gevestigde: (a) Naamlooze vennootschappen en commandi taire vennootschappen op aandeelen; (b) Coöperatieve vereenigingen, onderlinge verzekeringsmaatschappijen en andere vereenigin gen op coöperatieven of onderlingen grondslag; (c) Vereenigingen andere dan op coöperatieven of onderlingen grondslag, die een bedrijf uitoefe nen. (2) Waar in dit besluit gesproken worden van lichamen, worden daaronder verstaan de onder het eerste lid van dit artikel vallende vennootschappen, vereenigingen en maatschappijen, ook voor zoover zulke vennootschappen en vereenigingen naar bur gerlijk recht geen rechtspersoonlijkheid bezitten. (3) Of een vennootschap, vereeniging of maat schappij binnen het rijk is gevestigd, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. (4) De winstbelasting wordt als een directe be lasting beschouwd. NIET AAN DE BELASTING ONDERWORPEN. Artikel 2. Niet aan de belasting zijn onder- Worpen: 1) Rechtspersonen, waarvan uitsluitend publiek rechtelijke lichamen aandeelhouders, deelgenooten of leden zijn. 2) Andere rechtspersonen, ten aanzien waarvan door het hoofd van het departement van financiën, bij met redenen omkleed besluit is bepaald, dat zij worden gelijkgesteld met een rechtspersoon, vallende onder 1, ofschoon zij niet uitsluitend publiekrechte lijke lichamen tot aandeelhouders, deelgenooten ol leden hebben. Artikel 3. De in artikel 1 bedoelde lichamen zijn belastingplichtig naar hun belastbare winst. Artikel 4. (1) De belasting wordt geheven over elk jaar, dat eindigt met of na 31 Decem ber 1939. (2) Onder jaar wordt verstaan, het boekjaar of, bij gebreke van dien, het kalender. (3) Onder boekjaar wordt verstaan de periode, die in de statuten of reglementen van het lichaam als zoodanig wordt aangemerkt. (4) Indien de belastingplicht eindigt in den loop van een jaar wordt het gedeelte van het jaar tot en met den dag, waarop dé belastingplicht is ge ëindigd, als een jaar aangemerkt. (5) Voor de toepassing van artikel 20 van de comptabiliteitswet 1927, staatsblad no. 259, wordt het dienstjaar waarin de aanslag is vastgesteld, als belastingjaar beschouwd. DE WINST. Artikel 5. (1) Onder winst over eenig jaar wordt verstaan het verschil tusschen het zui vere vermogen van het lichaam bij het einde van het jaar en het zuivere vermogen bij het begin van dat jaar, vermeerderd met de gelds waarde van hetgeen in den loop van het jaar als terugbetaling van kapitaal, als uitdeeling aan deel gerechtigden in de winst, en, in het algemeen, anders dan voor bedrijfs doeleinden aan het vermogen is onttrokken en verminderd met de in den loop van het jaar ontvangen stortingen en kapitaal. Uitsluitend voor de toepassing van dit artikel geldt de winstbelasting als een uitdeeling aan deelge- gerechtigden in de winst. (2) Bij het vaststellen van het zuivere vermogen van het lichaam worden de activa en passiva ge schat overeenkomstig goed koopmansgebruik. (3) Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als uitdeeling aan deelgerechtigden in de winst aangemerkt: a) Het bedrag, waarmede de betaling, door een lichaam op coöperatieven grondslag, aan zijn aan deelhouders of leden, haar den maatstaf van dat lichaam geleverde goederen of ten behoeve van dat lichaam verrichten arbeid, de marktwaarde van die goederen of van dien arbeid te boven gaat. b) Het bedrag, door een lichaam op coöpera tieven onderlingen grondslag toegekend aan aan deelhouders, leden of deelnemers, uit en naar den maatstaf van de in rekening gebrachte, tot hun be- drijfs- of beroepskosten, behoorende provisiën, huren of premiën. (4) Tot de passiva, welke bij de berekening van het zuivere vermogen in mindering van de activa worden gebracht, behooren reserves tot dekking van risico's, welke plegen te worden verzekerd, doch die niet verzekerd zijn, alsmede reserves tot gelijkmatige verdeeling van kosten en lasten. (5) Tot de passiva worden mede gerekend naar goed koopmansgebruik gevormde reserves tot regjstratie van verplichtingen, reserve als voorzie ning tegen aanwijsbare risico's en reserves met een bestemming van soortgelijken aard. (6) Ten aanzien van de in artikel 1 eerste lid, onder c bedoelde vereenigingen komt bij het vast stellen van de winst uitsluitend het bedrijfsver mogen in aanmerking. Artikel 6. (1) Het overeenkomstig het vorige artikel be rekende bedrag wordt, ter berekening van de be lastbare winst: 1) vermindert met het gedeelte van de winst, dat toekomt aan: a) den staat als zoodanig: b) anderen dan commissarissen, gecommitteer den of bestuurders, ter zake van buiten het rijk verrichten arbeid; c) de voor het geheel aansprakelijke vennooten van commanditaire vennootschappen op aandeelen als zoodanig: 2) vermeerderd met de over het desbetreffende jaar aan commissarissen, gecommitteerden, bestuur ders en binnen het rijk werkzaam verder personeel uitbetaalde salarissen, indien en voor zoover het jaarlijksche bedrag van deze salarissen de som te boven gaat, die in verband met het maatschappe lijk kapitaal bij het einde van het jaar hierna wordt bepaald, te weten: Bij een maatschappelijk kapitaal van 500.000, of minder bedraagt de belastingvrije som voor commissarissen, gecommitteerden 200 gulden, ver meerderd met 1 10 procent van het bedrag, waar mede het maatschappelijk kapitaal 200.000 te boven gaat. Bij een maatschappelijk kapitaal van meer dan 500.000, doch niet meer dan één millioen is de belastingvrije som 500 gulden, vermeerderd met 1/20 procent van het bedrag, waarmee het maat schappelijk kapitaal 500.000 te boven gaat. Bij een maatschappelijk kapitaal van meer dan 1 millioen doch niet meer dan 3'/2 millioen, be draagt de belastingvrije som 750 gulden, vermeer derd met 1/50 procent van het bedrag, waarmede het maatschappelijk kapitaal 1 millioen te boven gaat. Bij een maatschappelijk kapitaal van meer dan 3y2 millioen is de belastingvrije som 1250. In alle gevallen bedraagt voorts de belastingvrije som voor bestuurders en verder personeel 10.000. (2) Onder salaris wordt verstaan elke beloo ning, onverschillig onder welken naam en in welken vorm zij wordt genoten en of zij bedongen is of niet, met uitzondering slechts van winstaandeelen. (3) Onder maatschappelijk kapitaal wordt ver staan bij commanditaire vennootschappen op aan deelen het kapitaal der voor het geheel aansprake lijke vennooten, vermeerderd met het geplaatst aandeelenkapitaal, bij coöperatieve vereenigingen het bedrag der inleggelden en overigens het geplaatst aandeelenkapitaal. Voor lichamen, welke het 'le vensverzekeringsbedrijf uitoefenen, wordt het maatschappelijk kapitaal niet lager gesteld dan 1 ten honderd van het bij den aanvang van het jaar verzekerde kapitaal, berekend op de in het levensverzekeringsbedrijf gebruikelijke wijze. (4) Personen, aan wie te zamen een bedrag als salaris wordt toegekend, worden, tenzij het tegen deel blijkt, geacht gelijkelijk daarin te deelen. (5) Voor de toepassing van het eerste lid, onder 2, worden onder bestuurders de voor het geheel aansprakelijke vennooten eener commanditaire op aandeelen niet begrepen. Artikel 7. (1) Indien het lichaam tevens in Nederlandsch-Indië, in Suriname, in Curasao of in het buitenland aan een landsbelasting is onderworpen, die in eenigen vorm naar de winst wordt geheven, wordt op zijn belast bare winst, alvorens het tarief van artikel 9 wordt toegepast, een aftrek in rekening ge bracht ten bedrage van negen tienden van de belastbare winst, welke geacht moet worden aldaar te zijn verkregen. Bij het berekenen van laatstbedoelde belastbare winst wordt niets toegeschreven aan de hoofdleiding. (2)Indien in de belastbare winst eenig bedrag is begrepen wegens zuiver voordeel uit deelgerechtig- heid in de al dan niet verdeelde winst van een andere vennootschap, vereeniging of maatschappij, wordt op de belastbare winst, alvorens het tarief van artikel 9 wordt toegepast, een aftrek in reke ning gebracht ten bedrage van: a) het volle bedrag van bedoeld zuiver voordeel, indien de andere vennootschap, vereeniging of maatschappij niet binnen het rijk was gevestigd; b) negen tienden van bedoeld zuiver voordeel, indien de andere vennootschap, vereeniging of maatschappij niet binnen het rijk was gevestigd en ter plaatse van haar vestiging was onderworpen aan een landsbelasting, die in eenigen vorm naar de winst wordt geheven. (3) Bij het vaststellen van het zuivere voordeel, bedoeld in het vorige lid, wordt rekening gehouden met de kosten van beheer en de beroepskosten, evenals met de rente van vreemde middelen, waar mede het betreffende aandeelenbezit wordt ge financierd. (4) De aftrek van het tweede lid wordt niet ge noten, voor zoover het daar bedoelde zuivere voor deel reeds begrepen is in een aftrek verleend krachtens het eerste lid. (5) Leidt de berekening van den aftrek volgens het eerste of het tweede lid van dit artikel tot een negatief bedrag, dan wordt dit verrekend met den positieven aftrek volgens dit artikel over hetzelfde jaar en, indien of voor zoover zulks niet mogelijk is, met het positieve bedrag van den zuiveren af trek over de eerstvolgende vijf jaren, te beginnen met het eerste dier jaren. Artikel 8. Indien bij de toepassing van de ar tikelen 5 tot en met 7 een negatief bedrag wordt verkregen, wordt dit in mindering gebracht van de overeenkomstig die artikelen bepaalde som over de volgende vijf jaren, te beginnen met het eerste van die jaren. TIEN PROCENT. Artikel 9. De winstbelasting bedraagt 10 ten honderd van de belastbare som. Artikel 10. De bestuurders van de in artikel 1 bedoelde lichamen zijn verplicht aangifte te doen van de belastbare som binnen een maand, nadat de winst over een jaar is vastgesteld, doch uiterlijk binnen zes maanden na het einde van dat jaar. De termijn voor de inlevering van de aangifte kan door den inspecteur wor den verlengd. De bestuurders leveren, met de aangiften een gewaarmerkt afschrift in van de balans en van de winst- en verliesrekening of van de daarvoor in de plaats tredende rekening, welke met die aan gifte verband houdt. Voor de ingeleverde geschrif ten geeft de inspecteur des verlangd een ontvang bewijs af. Indien er meer dan twee bestuurders zijn, kan de onderteekening van het aangiftebiljet en de waar merking, bedoeld in het vorige lid, geschieden door slechts twee bestuurders. BEZWAARSCHRIFTEN Artikel 13. Het bestuur van het lichaam, dat bezwaar heeft tegen den opgelegden aanslag, kan binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift indienen bij den inspecteur. Artikel 15. De uitspraak van den inspecteur is met redenen omkleed, indien het bezwaar ge heel of ten deele wordt afgewezen. Afschrift van de uitspraak wordt aan den reclamant gezonden bij aangeteekenden brief of uitgereikt tegen gedag- teekend ontvangbewijs. Artikel'20. Indien het beroep bij de uitspraak van den raad van beroep geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, wordt een nadere aanslag opge legd. bedragende vijf en twintig ten honderd van het verschil tusschen hetgeen volgens den raad van beroep en hetgeen volgens den appellant ver schuldigd is. (2) De in het eerste lid bedoelde aanslag blijft achterwege: a) indien en voor zoover het beroep uitsluitend gegrond was op verkeerde toepassing of schending van de wet of van eenig met de wet gelijk te stellen besluit; b) indien de inspecteur gehandeld heeft in strijd met artikel 15. c) indien aannemelijk is, dat niet door opzet of grove onachtzaamheid van den appellant of zijn gemachtigde het bedrag, dat volgens den appellant had moeten worden geheven, te laag is gesteld. (3) De nadere aanslag wordt vastgesteld door den inspecteur. (4) Indien en voor zoover afwijking van het volgens den appellant verschuldigde bedrag noodig is geweest tengevolge van een onjuiste opvatting van het volgens den appellant verschuldigde be drag noodig is geweest ten gevolge van een onjuiste schatting van den apellant, en deze schatting klaar blijkelijk te goeder trouw heeft plaats gehad. Artikel 30. (1) Hij, die een aangifte opzettelijk onjuist of onvolledig doet wordt, indien daaruit nadeel voor het rijk kan ontstaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. (2) De bepaling van het eerste lid blijft buiten toepassing, indien de aangever, zoolang het open baar ministerie niet is verwittigd, uit eigen be weging alsnog een juiste en volledige aangifte doet. (3) De aangever wordt geacht niet uit eigen be weging te hebben gehandeld, onder meer, indien de nadere aangifte wordt gedaan: 1) Alvorens de aanslag is vastgesteld, doch na dat de inspecteur inlichtingen heeft gevraagd of bedenkingen tegen de aangifte heeft gemaakt; 2) nadat inzage van boeken of andere bescheiden is gevraagd op den voet van artikel 25, zoolang het onderzoek niet is geëindigd: 3) nadat de aanslag te hoog is vastgesteld. Artikel 31. Hij, die aan den inspecteur, den raad van beroep, aan een door den inspecteur aan gewezen ambtenaar of aan een door den voorzitter van den raad van beroep aangewezen persoon op zettelijk een valsch of vervalscht boek of onder ge schrift overlegt of ter inzage aanbiedt, wordt ge straft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Artikel 32. (1) Hij, die opzettelijk de bij ar tikel 28 opgelegd geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogte zes honderd gulden. (2) Hij, aan wiens schuld schending van de ge heimhouding te wijten is, wordt gestraft met hech tenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. (3) Geen vervolging wordt ingesteld, dan op klachte van hem, te wiens aanzien de geheimhou ding is geschonden. STRAFFEN. Met geldboete van ten hoogste duizend gulden wordt gestraft' 1) F-Iij, die niet volledig voldoet aan de ver plichtingen, opgelegd bij artikel 10 of bij artikel 39; 2) hij, die niet volledig voldoet aan de verplich tingen, opgelegd bij artikel 25; 3) hij, die niet voldoet aan een verzoek, als be doeld is in artikel 38. (1) De wet op de dividend- en tantieme-belas- ting 1917 vervalt, behalve ten aanzien van boek jaren, welke eindigen vóór 31 December 1939. (2) De dividend en tantièmebetaling, vóór het in werking treden van dit besluit ten kohiere ge bracht in strijd met het vorige lid, wordt terugge geven, zoodat voor het eerste boekjaar, waarover de winstbelasting wordt geheven, de aangifte is behandeld. Artikel 39. De bestuurders van een lichaam, als bedoeld is bij artikel 1, zijn gehouden, vóór 1 September 1940 aangifte te doen van het zuivere vermogen van het lichaam op het overgangstijdstip, alsmede van het bedrag van de winst, welke op dat tijdstip in het lichaam aanwezig was, onder ver melding van de grondslagen voor de winstbereke ning, welke bij het opstellen van het zuiver ver mogen zijn gevolgd en voortaan zullen worden ge volgd. Het in het eerste lid bedoelde vermogen en het aldaar bedoelde bedrag aan winst worden, zoo noo dig bij gebreke van of met afwijking van de aan gifte, vastgesteld dooi den inspecteur Waar in dit artikel en in de volgende artikelen gesproken wordt van „overgangstijdstip", wordt daaronder verstaan het tijdstip waarop het eerste NIEUWE SERIE No. 66 Nieuw Speelgoed 1. Heerlijk als je na 2. Besluit te begin- je verjaardag nieu- nen met den nieu we dingen hebt om wen trein, dien oom mee te spelen. Al- Jan hem gegeven leen is de keus heeft, lastig. 3. Legt de rails en 4. Begint een moei- besluit dan onmid- lijke constructie die dellijk dat het toch snel instort, leuker is met de blokkendoos te spe len. 5. Wendt zich van 6. Herinnert zich het bouwvak naar dat hij zijn verfdoos de lectuur. nog niet heeft in gewijd en gaat daar onverwijld toe over. 7. Haalt het nieuwe 8. Besluit buiten te spel tevoorschijn en gaan spelen en tracht te ontdekken zoekt zijn weg tus- hoe het gespeeld schen al het speel- moet worden. goed door, dat an deren moeten op bergen. boek- of kalenderjaar, dat eindigt met of na 31 December 1939, is aangevangen. Voor het boekjaar, dat met het overgangstijdstip aanvangt, eindigt de tijdruimte voor het doen van de aangifte, bedoeld bij artikel 10, niet vóór 1 September 1940. Artikel 40. (1) Bij het vaststellen van het zuivere vermogen van het lichaam op het over gangstijdstip worden de activa en passiva gewaar deerd op de bedragen, waarop zij voor de heffing van de winstbelasting worden gesteld. (2) De winst, welke op het overgangstijdstip in het lichaam aanwezig was, wordt gesteld op net bedrag, waarmede het overeenkomstig het vorige lid bepaalde vermogen het gestorte kapitaal over trof, verminderd met het bedrag der uitdeelingen in den zin der wet op de dividend- en tantièmebe lasting 1917, welke na het overgangstijdstip worden gedaan over boekjaren, welke met of vóór dat tijd stip zijn geëindigd en met het bedrag van de over zoodanige uitdeelingen verschuldigde dividend- en tantième belasting, alsmede de met de krachtens het vijfde lid in aftrek te brengen bedragen. Artikel 41. (1) Artikel 8 blijft buiten toepas sing, zoolang een negatief bedrag, als daar is be doeld, kan worden gedekt uit de op het overgangs tijdstip in het lichaam aanwezige winst, verminderd met de uitdeelingen, ten aanzien waarvan het vol gende lid over vroegere jaren toepassing heeft ge vonden en met de als gevolg van deze toepassing verschuldigde belasting. (2) Uitdeelingen in den zin der wet op de divi dend- en tantièmebelasting 1917, welke na het overgangstijdstip worden gedaan ten laste van de op het overgangstijdstip in het lichaam aanwezige winst, worden gevoegd bij de belastbare som over het jaar, waarin de uitdeeling plaats vindt, met dien verstande, dat de belastbare som alsdan ten minste op het bedrag van de hierbedoelde uitdeelingen wordt gesteld. Artikel 45. Indien de zuivere opbrengst van de dividend- en tantième-belasting over eenig dienstjaar der rijksbegrooting negatief is, wordt het bedrag van die opbrengst in mindering gebracht van de opbrengst van -de winstbelasting voor dat dienstjaar. Artikel 46. Vóór het in werking treden van dit besluit gemaakte bedingen met betrekking tot het dragen van dividend- en tantième-belasting vin den ten aanzien van de winstbelasting overeen komstige toepassing. Artikel 47 (1) Dit besluit wordt aangehaald als: besluit op de winstbelasting 1940. (2) Het treedt in werking op den dag zijner af kondiging. Het overgroote deel bestaat uit paarden bestemd voor den landbouw. Een van de terreinen, waarop zich in den laat- sten tijd zeer groote veranderingen hebben vol trokken, is zeker wel dat van het transport. Terwijl nog korten tijd geleden de motortractie hier een alles overheerschende rol speelde, zijn door de internationale omstandigheden princi- pieele veranderingen opgetreden. Een van de ge volgen van de beperking van het motorbrandstof- verbruik. welke aan een ieder opvalt, is wel de overgang van de motortractie naar het paard. Voor een buitenstaander dringt zich hierbij direct een vraag op. waarvan de beantwoording voor een niet-deskundige niet zoo gemakkelijk is. Deze vraag is namelijk hoe het mogelijk is, dat, waar de paarden grootendeels uit het verkeer waren verdwenen, althans een zeer ondergeschik te rol speelden in het groote-stads-verkeer. er nu, op het oogenblik dat er weer een behoefte aan paardentracties bestaat, plotseling weer zooveel paarden beschikbaar zijn. De beantwoording van deze vraag is niet zoo eenvoudig, en daarom wendde een vertegenwoordiger'van het A.N.P. zich tot een deskundige op dit gebied, teneinde in deze materie een beter inzicht te verkrijgen. De heer ir. W. F. Gerhardt. die door zijn publi caties in „Het Paard" over den paardenstapel in Nederland, de aandacht in deskundige kringen had. werd bereid gevonden omtrent deze kwestie eenige inlichtingen te verschaffen, die hierop een licht kunnen werpen. Ir. Gerhardt begon zijn uiteenzetting met te wijzen op de samenstelling van den Nederland- schen paardenstapel. Deze is zoodanig, dat de z.g. groote stadspaarden. dus de paarden voor het ver keer. slechts een klein contingent uitmaken van den geheelen stapel, die voor het overgroote deel bestaat uit paarden, die gebruikt worden in den landbouw. Wij zien bijgevolg, aldus de heer Gerhardt, dat de Nederlandsche paardenstapel voornamelijk op het landbouwbedrijf ingesteld is en als zoodanig niet zoo klein was, als men oppervlakkig zou meenen. In de laatste jaren is het aantal paarden in Nederland zelfs niet onbelangrijk toegenomen, welk proces op net oogenblik nog in vollen gang is! Wat nu betreft de paardenfokkerij in Neder land, het zal na het voorgaande, duidelijk zijn, dat deze vrijwel uitsluitend gebaseerd is op de pro ductie van paarden voor den landbouw. Daarnaast worden ook wel andere paarden als dravers, ren paarden en zelfs, Arabieren gefokt, doch het aan tal van deze categorieën speelt slechts een zeer ondergeschikte rol in het totaal-cijfer. Warmbloeds en koudbloeds. Nu kunnen de hier gefokte landbouw-paarden worden onderverdeeld in warmbloeds en koud bloeds. In het kort gezegd beteekent dit het vol gende: koudbloeds zijn de zware inheemsche paarden, de z.g. „Zeeuwen" of „Belgen", een authochtoon Europeesch ras. Daarentegen staan de warmbloeds, welke omschrijving echter in den ruimsten zin moet worden opgevat. De warmbloeds hebben in meerdere of mindere mate Oostersch bloed in zich. en vertoonen daar door een ander temperament en een anderen lichaamsbouw. Indien men de vraag stelt welk type. dus of warmbloed of koudbloed. voor den Nederland- schen landbouw het meest geschikt is, dan kan hierop ten antwoord gegeven worden, dat dit zoo wel van de grondsoort als van de historie af hankelijk is. Om nu terug te komen op den stand van den Nederlandschen paardenstapel, kan gezegd wor den. dat het „volwassen" landbouwpaard de vaste basis hiervan uitmaakt, en het aantal hiervan, d.w.z. van de paarden van drie jaar en ouder, loopt met zoo sterk uiteen. Daar omheen komen fluctuaties voor in de fokkerij. Interessant is het hierbij een vergelijking te maken tusschen het aantal paarden in Nederland gedurende eenige tientallen jaren, waarbij wij in ronde cijfers de volgende getallen vinden; totaal aan- paarden van paarden jonger Jaar tal paarden 3 j. en ouder dan 3 jaar 1900 295.000 222.000 73 000 1910 327.000 239.000 88.000 1921 363.000 258.000 105.000 1930 299.000 254.000 45.000 1939 322.000 240.000 82.000 terwijl het kleinste aantal paarden voorkwam in 1934. namelijk totaal 269.000. drie jaar en ouder 221 000. jonger dan drie jaar 48.000. Bij de beschouwing van deze cijfers springt dadelijk in het oog. dat het aantal jonge paarden in' 1939, vergeleken bij 1930, biia» ittiaiubbeld is. Verplichting tot inenting tegen typhus en para-typhus. Bij besluit van den secretaris-generaal van het departement van Sociale Zaken betreffende de in- j enting tegen typhus en parathyphus, dat 3 Augus- tus in het verordeningenblad is verschenen, is be paald, dat de geneeskundig inspecteur van de volks gezondheid kan bepalen, dat de bevolking van een door hem aan te wijzen gemeente in zijn ambtsge bied verplicht is zich binnen een door hem te bepa- palen termijn te doen inenten tegen typhus en para- typhus (typheuze vorm en gastro-enteritische vorm). De bevolking eener gemeente wordt geacht te be staan uit hen, die zijn opgenomen in het bevolkings register der gemeente. De geneeskundig inspecteur kan bepalen, dat bo venbedoelde verplichting niet geldt ten aanzien van hen, die in een door hem aan te wijzen gedeelte der gemeente wonen. Deze verplichting eveneens geldt ten aanzien van door hem aan te wijzen personen of groepen van personen, die in de gemeente verblijven en met in het bevolkingsregister zijn opgenomen. De genoemde verplichting geldt niet: 1. Voor personen, die op den dag der bovenbe doelde aanwijzing den leeftijd van zes jaren niet hebben bereikt. 2. Voor personen, die op grond van geneeskundige of godsdienstige motieven overwegende bezwaren tegen de inenting hebben. 3. Voor personen, die in het bezit zijn van een ver klaring van een geneeskundige, waaruit blijkt, dat zij binnen één jaar vóór den dag der aanwijzing, zijn ingeënt. MINDERJARIG MEISJE VERDWENEN. De commissaris van politie, chef van het bureau kinderpolitie te Amsterdam, verzoekt namens de ouders de opsporing en aanhouding van de minder jarige Frederika Nieuwenhuizen, geboden 8 Maart 1923. die sedert 1 Augustus 1.1. wordt vermist. Signalement: lang pl.m. 1.65 m., flink postuur, donkerblond haar en wenkbrauwen, rond gelaat, draagt bril zonder randen. Kleeding: rood geruite blouse met wit kraagje, donkerblauwe rok. beige kousen, blauwe schoenen, grijs sportjasje, blootshoofds. In het bezit van een nieuw damesrijwiel merk „Sportex" en heeft ver moedelijk een klein bruin hondje bij zich. Van 4 t/111 11 Augustus geen verkoop van textielproducten. De secretaris-generaal, wnd. hoofd van het de partement van handel, nijverheid en scheepvaart, maakt bekend, dat. in verband met de uitvoering van de algemeene inventarisatie van de hier te lande aanwezige voorraden textielproducten, de verkoop en aflevering aan den verbruiker van alle textielproducten, met uitzondering van sanitaire textielproducten, pitten en petroleumbranders, speelgoederen, touw en poetsdoeken, gedurende de week van 4 tot en met 11 Augustus 1940 is ver boden. Dit verbod geldt zoowel voor de industrie, den groothandel als voor den kleinhandel. Opgave van petroleumvoorraden. De secretaris-generaal, waarnemend hoofd van het departement van handel, nijverheid en scheepvaart deelt het volgende mede: Aangezien verschillende verbruikers van petro leum thans nog blijken te beschikken over be langrijke voorraden petroleum, welke reeds voor het inwerkingtreden der petroleumdistributie- regeling op 17 Juni J.l. zijn ingeslagen, wordt het noodzakelijk geacht hierover nauwkeurige gege vens te verkrijgen. Ten einde dit te bereiken is bepaald, dat verbruikers, die beschikken over een hoeveelheid van meer dan 200 liter petroleum, welke reeds voor 17 Juni j.l. werd gekocht, ver plicht zijn hiervan vóór 15 Augustus a.s, schrif telijk opgave te doen bij het rijksbureau voor aardolieproducten, Zeestraat 100—104 te 's-Gra- venhage. De opgave dient te vermelden de op den datum van afgifte aanwezige hoeveelheid, uitge drukt in liters, alsmede de plaats en de wijze van opslag. Tevens is bepaald, dat het verboden is da bovenbedoelde hoeveelheden petroleum in voor raad te houden of te gebruiken zonder daartoe verkregen schriftelijke vergunning van genoemd rijksbureau. De aandacht wordt er op gevestigd, dat de bovenomschreven verplichtingen niet gelden voor hen, die in petroleum handelen en daarvan eea normaal bedrijf maken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 5