Hulpmiddelen voor verkeer in
De Lotgevallen van een Collier
NEKK1E-RAF
DINSDAG 10 SEPTEMBER 1940
HAARLEM'S DAGBLAD
de duiStemiS Verschillende soorten lichten
Gebruik van fluoresceerende voorwerpen verboden
'sGRAVENHAGE 10 September (A. N. P.) De
rijksinspectie luchtbescherming deelt ons het vol
gende mede:
Vele gebruikers van den weg, die ook des avonds
zich over straat moeten'of willen bewegen, maken
zich begrijpelijkerwijs thans reeds min of meer
bezorgd over de komende donkere avonden.
Men beoordeelt de mate der duisternis, welke men
dan meent te moeten verwachten, naar wat nu de
late zomeravonden ons te verduren geven en velen
nemen zich voor in den vervolge zoo weinig moge
lijk des avonds uit te gaan.
Voor deze neiging is men vooral in de zakenwe-
rend bevreesd. Er is zelfs reeds hier en daar het
denkbeeld geopperd om de winkels dan maar voor
het invallen der duisternis te sluiten, omdat men
verwacht, dat het koopende publiek zooveel mo
gelijk de daguren zal kiezen voor het doen van zijn
inkoopen.
Afgezien van het feit, dat zulk een inkrimping tot
de daguren hoogst ongewenscht en economisch wei
nig verantwoord schijnt, kunnen vele particulieren
en alle beheerders van cafés en amusementsbedrij
ven zich Aiet veroorloven overdag hun inkoopen te
doen, respectievelijk het avondbezoek uit te scha
kelen.
Nog minder kan men dit in concertzalen, schouw
burgen en filmtheaters, die vrijwel uitsluitend op
het avondbezoek zijn aangewezen.
Vele ondernemingen zouden onnoemelijke schade
lijden, indien inderdaad het publiek tijdens de ver
duistering de straat ging mijden.
Het is daarom van groot sociaal en economisch
belang, dat het gewone leven ook des avonds zooveel
mogelijk voortgang vindt. Maar om dit te bereiken
zal het noodig zijn, dat de straten in de steden, on
danks de verduistering eenigermate begaanbaar
worden en de kans op verkeersongelukken tot een
minimum beperkt wordt.
Het spreekt wel vanzelf, dat de overheid terzake
diligent is en met grooten spoed voorbereidingen
heeft getroffen om het verkeer bij duisternis zooveel
mogelijk te beveiligen.
De ï'ijksinspectie-luchtbescherming heeft, aan de
hand van daartoe door haar vastgestelde voorschrif
ten, een en ander medegedeeld omtrent den aard
dezer beveili ngingsmaatregelen
Voorgesteld moet worden, dat het geheele land en
elke stad zoodanig verduisterd moet zijn, dat in het
donker en bij goed zicht van een hoogte van 500
meter boven het aardoppervlak geen enkel recht
streeks of gereflecteerd licht kan worden waarge
nomen.
In de aldus ontstane duisternis moeten nu hulp
middelen worden aangebracht of gebruikt ten be
hoeve van het verkeer.
Deze hulpmiddelen zijn als volgt te onderscheiden:
a. RICHTLIJNEN:
Dit zijn de op enkele wegen minstens vier meter
boven het wegdek en boven daarvoor in aanmerking
komende kruispunten van wegen hangende lampen
met een of twee spleetvormige horizontale
openingen, welke juist voldoende licht doorlaten om
het rijdend verkeer het beloop van den weg of het
kruispunt aan te geven.
Zij worden als regel binnen en in bepaalde ge
vallen ook buiten de bebouwde kommen toegepast.
Deze richtlichten hebben één horizontale spleet,
wanneer zij het beloop van den weg aangeven, en
twee spleten, wanneer zij boven kruispunten van
wegen hangen..
De kleur van deze richtlichten is wit of geel.
b. GELEIDELICHTEN.
Geleidelichten zijn lichten, welke binnen de be
bouwde kom van een gemeente als bebakening aan
den kant van den rijweg mogen worden geplaatst, in
het bijzonder ook ter geleiding van het voetgangers
verkeer.
Geleidelichten moeten bij voorkeur op een hoogte
van 1.20 M. tot 1.70 M. worden geplaatst.
De kleur van het licht van geleidelichten is wit
o£ geel.
c. OBSTAKELLICHTEN.
Deze komen zoowel binnen als buiten de be
bouwde kommen voor en zijn uitsluitend bestemd
om verkeersobstakels (wegherstellingen, bom trech
ters e.d.) duidelijk aan te geven.
Een wit obstakellicht moet men rechts passee-
ren, een rood obstakellicht altijd links, zulks in
overeenstemming met de ook in vredestijd gelden
de regelen van wegbebakening.
Vorengenoemde drie soorten lichten behooren
tot de groote groep van bebakeningsmaatregelen,
welke door de rijksinspectie zijn vastgesteld in de
voorschriften betreffende de beveiliging van het
verkeer op den openbaren weg gedurende den tijd,
dat het gebruik van de normale openbare verlich
ting verboden is.
Deze lichten kunnen door burgemeesters naar
behoefte worden toegepast.
Tot dezelfde groep maatregelen worden ook ge
rekend het afsluiten van gevaarlijke punten, b.v.
aan den waterkant, met behulp van witte hekken',
het wit verven van trottoirranden, verkeerspalen,
hekken, palen, enz.
Vooral dit wit werven behoort oordeelkundig te
worden toegepast aangezien gebleken is, dat dit
hulpmiddel het verkeer in hooge mate beveiligen
kan.
Naast al deze bebakeningsmaatregelen. waar
van het essentieele karakter ligt in het feit. dat
zij geen verlichting aan het wegdek geven, doch
alleen een richting gevend effect hehben,
komt nu nog de mogelijkheid van de toepas
sing van openbare luchtbeschermingsverlich
ting.
Deze verlichting brengt wel licht op het wegdek
en is dus aan verschillende beperkende bepalingen
gebonden.
Zij mag, slechts na goedkeuring door en met toe
stemming van de rijksinspectie worden aangebracht
op speciale punten in gemeenten, welke daartoe
door de rijksinspectie worden aangewezen.
Zij geldt dus als een aanvulling op de beveili
ging met richt- en geleidelichten en zal uiteraard
alleen daar worden toegelaten, waar deze wegdek-
verlichting absoluut noodzakelijk blijkt in het be
lang van het verkeer.
Doch ook de voetganger wordt in staat ge
steld zelf een bescheiden verlichting hij zich te
dragen. Daartoe komen in den handel de z.g.
voetgangerslantaarns.
Ook aan deze lantaarns zijn door de rijksin
spectie bepaalde eischen gesteld, omdat gevaar
voor teveel licht uitgesloten moest worden.
De aandacht zij er op gevestigd, dat deze voet-
gangerslantaarns uitsluitend wit of geel licht
mogen uitstralen.
Behalve lantaarns zijn tenslotte ook lichtge
vende voorwerpen, op. eenigerlei wijze aan
het lichaam te bevestigen.
Deze voorwerpen zijn nog niet aam keuring on
derworpen. In verband hiermede wordt er de aan
dacht op gevestigd, dat thans ook tal van waarde-
looze phosphoresceerende voorwerpen als speldjes,
schildjes, gordels e.d. in den handel worden aan
geboden. Deze moeten uiteraard door bestraling
met wit licht (daglicht) geactiveerd worden om
des avonds lichtgevend te zijn. Het aantal uren,
gedurende welke deze activiteit voldoende groot
blijft, bepaalt de waarde en vooral de bruikbaar
heid dezer voorwerpen.
Men moet deze phosphoresceerende werking
(ook van allerlei hulpmiddelen om voorwerpen,
traptreder, huisbellen, sleutelgaten enz. in het
duister te markeeren) niet verwarren met het flu-
oresceeren van voorwerpen, welke met een spe
ciale verf bestreken zijn en een voortdurende be
straling met b.v. ultra-violet licht vereischen.
Het gebruik van fluoresceerende voorwer
pen is tot nader order niet toegestaan.
Tenslotte bestaat nog de mogelijkheid tot het
aanbrengen van lichtgevende aanrandingen, welke
bedrijven, inrichtingen enz. noodig hebben om het
publiek zekere noodzakelijke aanwijzingen te ge
ven.
Voorschriften omtrent de toelaatbaarheid van
deze lichtgevende aanduidingen ten dierste van
het publiek zijn in bewerking en zullen spoedig
verschijnen.
Alle hierboven opgesomde hulpmiddelen en
maatregelen zullen er naar het oordeel der rijks
inspectie luchtbescherming tijdens de komende
wintermaanden veel toe kunnen bijdragen om het
verkeer bij avond belangrijk te vergemakkelijken.
Het bezoeken van winkels, cafés, restaurants,
schouwburgen en concerten zal dan ook mogelijk
zijn.
Men moet er alleen zich aan gewennen met be
hulp van de geleide, en andere lichten zijn weg te
vinden.
Wanneer a! deze hulpmaatregelen zijn toege
past, zal een ieder, die niet zoogenaamd „sche-
meringsblind" is, zich, met inachtneming van
de noodige extra-voorzichtigheid, in de ver
duisterde stad kunnen orienteeren.
Waar het in het algemeen belang genomen een
sociaal en economisch belang is, zoolang mogelijk
den normalen gang van zaken' ongestoord te laten
voortgaan, mag men de overtuiging meedragen,
dat van overheidswege al het mogelijke op dit ge
bied is en wordt gedaan, om dit ook mogelijk te
maken gedurende den tijd, dat de normale open
bare verlichting gedoofd is.
NEDERLANDSCHE BOND TOT HET REDDEN
VAN DRENKELINGEN.
Door diepe duisternis, ook door misbruik ma
ken van sterken drank en door te gaan baden bij
golfbrekers in zee is het aantal verdrinkïngsge-
vallen in Augustus 1940 weer bijzonder hoog ge
weest.
Er verdronken in die te koude maand 30 jongens,
beneden 16 jaar, 4 meisjes, 41 mannen en 4 vrou
wen, te zamen 79 dooden. Bij auto's die te water
raakten kwamen geen verdrinkingsongevallen voor.
Augustus 1939: 80 verdronken. Door bij duisternis
te water geraken kwamen 11 mannen en 1 vrouw
om. Niettegenstaande herhaalde waarschuwingen
aan de ouders, verdronken 15 jongens en 3 meisjes,
beneden den leeftijd van zes jaar. We herhalen:
Ouders, draagt meer zorg voor uw jonge kinde
ren".
Is het aantal dooden hoog geweest, het getal
geredden is gelukkig nog veel hooger. Er werden
gered 34 jongens, beneden 16 jaar, 16 meisjes, 72
mannen en 12 vrouwen. In de afgeloopen maand
geraakten in totaal te water 188 menschenen kin
deren!
Een bewoner van Weesp, wien het een doorn in het oog is, dat zijn medebewoners
de Achtergracht als vuilnisbelt gebruiken, is er toe overgegaan een bord met
bovenstaand opschrift te plaatsen. Of het helpen zal?
(Foto Pax Holland)
Waarneming secretariaat-generaal
Onderwijs, K. en W.
Het A.N.P. meldt: Met de voorloopige 'waarne
ming van de werkzaamheden van den secretaris
generaal van het departement van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen heeft de Rijkscom
missaris voor het bezette Nederlandsche gebied,
rijksminister Seyss-Inquart, den administrateur
aan dat departement mr. H. J. Reimïnk belast.
EXAMENS INSTITUUT PONT.
Voor de gehouden examens „Mercurius", Ver.
v. Leeraren" en „L.I.T.E.H." slaagden de volgen
de candidaten, alle opgeleid door het instituut
Pont te Haa'rlem.
Nederlandsch: De dames Briët, Etty, Bijman,
Emous, de Graaff, Gunning, Henny, v. Iersel.
Lasschuit, de Loor, v. d. Laan. Kimman, Pronker,
v. Ravenswaay, de Ridder, Sieuwertsz, van Ree-
sema, Tusenius, Teer, Winterink en de heeren
v. Aardenburg, Bruin, Loeb. Mol en Schotman.
Duitsch: De dames Etty. Emous, de Loor, v. Ier
sel, Teer. Thon, Winterink.
Engelsch: De dames Emous, Jongeneel, de Loor,
Teer, Thon, Snuyff en Winterink en de heeren
Ni huis en v. d. Wateren.
VOOR DE KINDEREN
Plotseling hoort Raf een stem, die
sarrend zegt„Al is de leugen nog
zoo snel, de waarheid achterhaalt
haar wel." Raf schrikt ontzettend.
Van schrik laat hij de „Eau de Co
logne" vallen. Waar komt dat van
daan? O, lieve help! „Boontje komt
om zijn loontje,' hoort hij weer. O,
o. o, het is ontzettend! Opeens ziet hij
dat de buitendeur openstaat.
„Ach, het zal mijn kwade geweten
zijn'
Wacht, ik zal gauw de deur dicht
doen. Ik moet nu oppassen voor onge-
wenschte gasten. Ik ben nu een rijk
man. Maar van wien zou die stem
toch zijn geweest? vraagt hij zich
ar stig af. Zijn hooge hoed was af-
ge\ allen en met doorgezakte knieën
- van schrik en geheel terneergesla
gen doet hij nu de deur dicht. Hu,
wat bibbert hij! Hij moet maar naar
bed gaan. Maar die stem, van wien is
die toch geweest?
Opeens, net wil Raf naar zijn
slaapkamer gaan, wat is dat? Rat
keert zich verschrikt om en een
langgerekt „Héééééé" ontsnapt zijn
mond. Want daar komt me iemand
onder die kist vandaan! Raf kijkt
verbaasd toe en ziet dat het de vos is.
„Wat doet 'dat brutaal heerschap
hier?" denkt hij. „Zou hij de man
van die stem zijn?" En vol ontzetting
denkt hij aan zijn groot geheim.
De voorzieningen terzake van den
industriëeïen eigendom.
Een verbeterde toelichting.
's-GRAVENHAGE, 9 September (A.N.P.)
Hieronder volgt een verbeterde toelichting oph
besluit van den secretaris-generaal van het h
partement van Handel, Nijverheid en Schejj
vaart, houdende voorzieningen op het gebied vl
den industrieelen eigendom, in verband met.'
buitengewone omstandigheden, welke is opget.
men in het Verordeningenblad van 2 Septembï
Deze verbeterde toelichting luidt als volgt:
Dit besluit houdt rekening met de als geve!
van de buitengewone omstandigheden ontsta:
moeilijkheden bij de betaling van de in de Ot
trooiwet 1910 en het Octrooireglement 1921 var,
gestelde kosten; het sluit aan bij een verordeni:
van den Nederlandschen opperbevelhebber w
land- en zeemacht van Mei 1940. In afzonderlijl
punten bepaalt de nieuwe verordening, dat
inschrijvingskosten voor de sedert het begin v-
de buitengewone omstandigheden ingediem
aanvragen om octrooi tot uiterlijk 1 Noventó
1940 (i.p.v. zooals tot nu toe tot uiterlijk 15 Aii!
1940) kunnen worden voldaan. Daarbij geld:
aanvragen om een octrooi, die op of na den 15de
Aug. 1940 zijn ingediend, eveneens als op het tijd
stip van ontvangst te zijn binnengekomen, m
neer niet tegelijkertijd met het overhandigs
van de aanvraag de betaling van het inschrij!
geld wordt aangetoond. Deze bepaling is voord
prioriteit van de aanmelding van belang. De li
schrijvingskosten voor zulke aanvragen om o:
trooi moeten echter uiterlijk voor 15 Novembf
1940 worden gestbrt. De overige termijnen bij
behandeling van het octrooi, die door de i
noemde verordening van den Nederlandsch:
opperbevelhebber van land- en zeemacht vei
lengd of opnieuw zijn ingesteld, worden wedero:
met drie maanden verlengd voor zoover zij reet
op 10 Mei liepen, Toeslagen tot de jaarkoste
moeten in de toekomst niet reeds bij betaling r.
den vervaldatum, onderscheidenlijk na een maani
daarna, doch pas bij nabetaling na resp. drie::
vier maanden na den vervaldatum worden b?
taald. Ook de kosten voor de publicatie van ee:
aanvraag om octrooi kunnen in de toekomst bin
nen vier maanden na het desbetreffende beslui!
van de afdeeling van beroep van den Octrooiraa!
worden nabetaald.
De distributie van snelscheercrême,
Twee kleine tubes op één hon.
Ter vermijding van misverstand, vestigt dl
secretaris-generaal, wnd. hoofd van het departe
ment van Handel, Nijverheid en Scheepvaart tl
de aandacht op, dat ook de z.g. snelscheercrêm:
onder de zeepdistrïbutiebeschïkking 1940 1 val!,
zoodat het koopen, verkoopen en afleveren hier
van uitsluitend is toegestaan tegen inlevering
bon no. 116.
In verband met de verschillende merken en
pakkingen, waarin de snelscheercrême in den
handel verkrijgbaar is, is niet aangegeven hoevee!
gram snelscheercrême op een bon kan worden
betrokken, doch is bepaald, dat een bon recht
geeft op het koopen van een tube snelscheer
crême. Hiermede is bedoeld-een tube van de ge
bruikelijke afmeting, hetgeen uiteraard mede
brengt, dat van de kleine tubes, die ongeveer de
helft inhouden, twee stuks op één bon mogen
worden afgeleverd.
door
NORMAN FRAZER.
40)
(Nadruk verboden).
Miss O'Connor begon sir Randolph een buiten
gewoon charmanten man te vinden en sir Ran
dolph had zijnerzijds al lang vastgesteld dat miss
O'Connor een bijzonder aantrekkelijke vrouw was
voor haar leeftijd ze had hem de waarheid daar
omtrent onthuld in een vertrouwelijk oogenblik,
dat miss Fardell even haar handwerkje was gaan
halen. En het duurde niet lang of de andere hotel
gasten glimlachten verstolen, maar vol welwillend
heid om de idylle die ze voor hun oogen zagen ont
luiken en opbloeien.
Toen was het dat de groote gebeurtenis plaats
greep.
Op een mooien ochtend na het ontbijt, zetten
miss O'Connor en miss Fardell zich op een bank
in den tuin van het hotel met hun handwerk en
hun la-anten. Miss Fardell, van nature eenigszins
sentimenteel, vergat handwerkje en lectuur voor de
prachtige baai, die zich voor haar uitstrekte en
het spel der zonnestralen op het blinkende water
ze vouwde haar handen en verzonk in droomen,
Misss O'Connor, met veel meer practischer geest,
opende de „Irish Times" en las het nieuws. En
op het zoetste moment van miss Fardell's over
peinzingen uitte miss O'Connor een geluid, dat
niet veel minder dan een kreet was en liet de
krant op het grint vallen.
i „Goede hemel!" steunde ze. „Fanny de
diamanten!"
Miss Fardell keerde uit den hemel, waar ze ver
toefd had, naar de aarde terug.
„De diamanten!" herhaalde ze. En met snelle
aanpassing aan de aardsche \y£rkelijkheid:
„Teresa, niet niet de diamanten waarvan je in
ibublin beroofd bent?"
Miss O'Connor keek uit een ooghoek naar de
noordelijke wateren van de baai. In gedachten zag
ze het hotel in North Wall.
„Ja", bevestigde ze. „Ze hebben ze gevonden,
Fanny. Of beter gezegd", ging ze voort, van een
verbaasden in een triesten toon vervallend, „een
gedeelte er van. Hier lees maar".
Ze duwde haar de krant in de hand en wees
naar een kolom met dikke zwarte letters er
boven:
„VREEMD VERVOLG VAN EEN
MYSTERIE IN DUBLIN"
Terwijl miss Fardell met klimmende verwon
dering las, zat haar gezellin in gedachten verloren.
Wat haar het meest verbijsterde, waren de tra
gedies, die aan het halssnoer verbonden bleken.
Het verhaal in de krant weidde uit over den moord
in Lower Abbey Street, de verdwijning van de
diamanten, vervolgens de ontdekking van Kilner
in zijn nieuwe woonplaats, zijn arrrestatie en dood.
Ook werd melding gemaakt van den diefstal van
het collier ten nadeele van een dame, gedurende
het verblijf in een hotel te Dublin, maar den naam
van deze dame werd niet genoemd. Het bericht
besloot met een beschrijving van het thans ge
plunderde en verminkte sieraad.
„Jouw naam wordt niet genoemd, Teresa",
constateerde miss Fardell, een tikje angstig.
Dat hindert niet, Fanny", was het geruststellende
antwoord. Miss O'Connor wees haar de laatste
regels, die meldden, dat de steenen zich op het
oogenblik in handen van inspecteur Davidson uit
Dublin bevonden, die er juist mee teruggekomen
was uit Wales. „Zie je dat? Nu, Davidson weet
drommels goed wiens eigendom ze zijn".
„Misschien heeft hij je naar Cleerycrow Castle
geschreven, Teresa", opperde miss Fardell.
.Dat is heel goed mogelijk", meende miss O'Con
nor, „maar ik ben niet van plan daarop te wach
ten. Ga mee in het hotel Fanny en laten we ons
klaar maken om naar Dublin te gaan. We zullen
den trein naar Westland Row nemen en dadelijk
naar Davidson gaan. Ik voel er niets voor om mijn
diamanten of wat er van over is daar in het
politiebureau te laten rondslingeren. Kom".
Geen uur later werden de dames in inspecteur
Davidson's kamer gelaten. Hij was lichtelijk ver
baasd hen te zien, maar zei niets tot ze zaten.
Toen:
„Wel miss O'Connor", riep hij uit, „u bent zeker
per speciaal vliegtuig gekomen! Het is nauwelijks
een uur geleden dat ik u getelegrafeerd heb en u
bent al hier uit Limerick".
„Ik kom niet uit Limerick", vertelde miss O'Con
nor. „Ik logeer op het oogenblik in het Royal
Marine hotel in Kingstown en zag het bericht in
de „Irish Times". Natuurlijk ben ik direct naar u
toegegaan. Ik wil mijn collier of wat er van
over is Ze schijnen er vrij raar mee omgespron
gen te hebben". En met een zucht: „Het is een
heele geschiedenis, die er aan verbonden is!"
De inspecteur zuchtte ook. Hij ontsloot de
brandkast, haalde er een klein pakje uit, legde het
op de schrijftafel voor zich, keek naar miss O'Con-
ner en zuchtte nogmaals
„Ja", hernam hij toen; ongeveer de helft van
de steenen is weg, miss O'Connor. Zooals u zegt;
het heeft een heele geschiedenis. Als dat ding van
mij was", ging hij voort met iets van afgrijzen in
zijn stem, „zou ik het in de zee gooien. Ik zou
het niet in mijn nabijheid kunnen hebben, nu ik
er alles van weet!"
„Nonsens!", viel miss O'Connor ongeduldig uit.
„Wat kan het me schelen wat er allemaal mee
gebeurd is? Het is geen levend wezen het kan
niet spreken. En diamanten zijn diamanten".
„Ja-a", stemde de inspecteur aarzelend toe. Ze
zeggen wel eens dat van sommige edelsteenen een
noodlottige invloed uitgaat eil als je de geschie
denis van dit collier nagaat, zou je warempel ge
neigd zijn het te gaan gelooven! U hebt dat stuk
in de krant immers gelezen nu, dan weet u
ook dat moord en doodslag deze diamanten als hun
schaduw begeleid hebben. Ik kan me als man niet
zoo goed in de gevoelens van een vrouw verplaat
sen, die alles draagt wat maar steenen zijn", ging
hij voort meer oprecht dan hoffelijk, „maar één
ding weet ik wèl en dat is dat ik het voor geen
geld ter wereld zou willen dragen.
„Wat een ziekelijke weekhartigheid voor een in
specteur van politie!", protesteerde miss O'Connor.
De inspecteur glimlachLe, een beetje vermoeid
en cynisch, terwijl hij de papieren van het pakje
wikkelde. Hij haalde het verminkte collier er uit en
legde het op zijn bureau Miss O'Connor en miss
Fardell veerden overeind van hun stoelen en
kwamen dichterbij om het te bekijken. Davidson
legde zijn hand er op, toen de ongeduldige eigena
res het wilde opnemen.
„Een moment, miss O'Connor", verzocht hij. „Ik
veronderstel, dat u er absoluut niet aan twijfelt
dat het diamanten halssnoer uw eigendom is?"
„Mijn eigendom?", echode miss O'Connor ver
rast. „U weet immers, dat het mijn eigendom is?"
„Dat is juist wat ik niet weet", klonk het
rustig. „Ik weet dat het in uw bezit was in der.
nacht van den diefstal in 't hotel in North Wall en
ik weet ook hoe het in uw bezit kwam. Maar hoe
kwam. die man Finney er aan?"
„Wat heeft die er nu mee te maken!", vroeg
miss O'Connor geprikkeld.
„Dat raakt kant noch wal".
„Tja", zei Davidson, terwijl hij zijn hand van
de diamanten wegnam en haar er weer oplegde, „de
zaak is niet zoo eenvoudig. Ik zal het u uitleggen,
miss O'Connor. Ik moet u tot mijn spijt mee-
deelen dat dit collier eenige jaren geleden aan
den oorspronkelijken eigenaar ontstolen is. Deze
eigenaar is- vanmorgen komen opdagen en heeft
zijn rechten er op onweerlegbaar bewezen. Hij is
hiernaast hij zou u graag willen spreken".
Terwijl hij nog sprak opende inspecteur
Davidson de deur en zichbaar werd de slanke
figuur van sir Randolph Kent.
HOOFDSTUK XXX
Het collier en zijn eigenaar.
Sir Randolph wandelde de kamer in, buigend
en glimlachend tegen de twee dames, waarvan de
eene te onthutst was om de buigingen en de glim
lachjes te beantwoorden. Want miss O'Connor had
de gewaarwording, dat, in vergelijking met wat
ze zooeven vernomen had, een aardbeving niets i
was; ze was plotseling in een standbeeld veran- I
derd, niet in staat tot eenige actie; ze zag Davidson 1
de deur sluiten, naar zijn schrijftafel teruggaan
plaast nemen, ze hoorde hem sir Randolph uitnoodi-
gen eveneens te gaan zitten; ze zag den edelman
haar beleefd een wenk geven zijn voorbeeld Ie
volgen; maar ze keek en luisterde als een stand
beeld van hout of steen.
Toen haar normale functie met een plotseling®
schok, krachtig als een lawine terugkeerde, stiet
ze slechts één woord uit, als een pistoolschot af
gevuurd op sir Randolph.
„U!"
De oud-gouverneur boog met volmaakte hoffe
lijkheid.
„Ik vrees", begon hij voorzichtig, „dat
twijfel kan bestaan dat het diamanten halssnoer;
van mij is, miss O'Connor. Als u nu eens
ritten en naar de geschiedenis van de diamanten
luistert? Het zal u interesseeren en u moet het
weten".
Maar miss Teresa O'Connor was nog niet in
staat behoorlijk te luisteren naar wat dan ook
Ze staarde naar sir Randolph, naar miss Fardell,
•raar inspecteur Davidèon, alsof ze niet heelemaal
zeker was van haar omgeving. Op het gezicht van
miss Fardell kwam een angstige uitdrukking.
„Teresa", zei ze kalmeerend, „neem het rustig
°n verstandig op, Teresa".
De welgemeende raad scheen miss O'Connor
eindelijk geheel tot de werkelijkheid terug te
roepen. Ze keek haar vriendin aan en viel in den
stoel neer, dien sir Randolph voor haar had
geschoven.
„Verstandig", riep ze, „Groote goedheid Fanny,
hoe krijg je het in je hoofd? Alsof ik ooit iets zou
doen dat niet verstandig was! Verstandig! Ik wou,
dat iedereen zoo verstandig was als ik. Nee nee
ik zal het tegen al het verstand van de wereld
opnemen, maar lieve help, te denken, dat ze
hem zijn!"
Ze wees met uitgestrekten vinger naar sir
Randolph, alsof hij een wassen pop was. Sir Ran*
iolph boog en glimlachte.
(Wordt vervolgd)#