Hulpmiddelen voor verkeer in De Lotgevallen van een Collier NEKK1E-RAF DINSDAG 10 SEPTEMBER 1940 HAARLEM'S DAGBLAD de duiStemiS Verschillende soorten lichten Gebruik van fluoresceerende voorwerpen verboden 'sGRAVENHAGE 10 September (A. N. P.) De rijksinspectie luchtbescherming deelt ons het vol gende mede: Vele gebruikers van den weg, die ook des avonds zich over straat moeten'of willen bewegen, maken zich begrijpelijkerwijs thans reeds min of meer bezorgd over de komende donkere avonden. Men beoordeelt de mate der duisternis, welke men dan meent te moeten verwachten, naar wat nu de late zomeravonden ons te verduren geven en velen nemen zich voor in den vervolge zoo weinig moge lijk des avonds uit te gaan. Voor deze neiging is men vooral in de zakenwe- rend bevreesd. Er is zelfs reeds hier en daar het denkbeeld geopperd om de winkels dan maar voor het invallen der duisternis te sluiten, omdat men verwacht, dat het koopende publiek zooveel mo gelijk de daguren zal kiezen voor het doen van zijn inkoopen. Afgezien van het feit, dat zulk een inkrimping tot de daguren hoogst ongewenscht en economisch wei nig verantwoord schijnt, kunnen vele particulieren en alle beheerders van cafés en amusementsbedrij ven zich Aiet veroorloven overdag hun inkoopen te doen, respectievelijk het avondbezoek uit te scha kelen. Nog minder kan men dit in concertzalen, schouw burgen en filmtheaters, die vrijwel uitsluitend op het avondbezoek zijn aangewezen. Vele ondernemingen zouden onnoemelijke schade lijden, indien inderdaad het publiek tijdens de ver duistering de straat ging mijden. Het is daarom van groot sociaal en economisch belang, dat het gewone leven ook des avonds zooveel mogelijk voortgang vindt. Maar om dit te bereiken zal het noodig zijn, dat de straten in de steden, on danks de verduistering eenigermate begaanbaar worden en de kans op verkeersongelukken tot een minimum beperkt wordt. Het spreekt wel vanzelf, dat de overheid terzake diligent is en met grooten spoed voorbereidingen heeft getroffen om het verkeer bij duisternis zooveel mogelijk te beveiligen. De ï'ijksinspectie-luchtbescherming heeft, aan de hand van daartoe door haar vastgestelde voorschrif ten, een en ander medegedeeld omtrent den aard dezer beveili ngingsmaatregelen Voorgesteld moet worden, dat het geheele land en elke stad zoodanig verduisterd moet zijn, dat in het donker en bij goed zicht van een hoogte van 500 meter boven het aardoppervlak geen enkel recht streeks of gereflecteerd licht kan worden waarge nomen. In de aldus ontstane duisternis moeten nu hulp middelen worden aangebracht of gebruikt ten be hoeve van het verkeer. Deze hulpmiddelen zijn als volgt te onderscheiden: a. RICHTLIJNEN: Dit zijn de op enkele wegen minstens vier meter boven het wegdek en boven daarvoor in aanmerking komende kruispunten van wegen hangende lampen met een of twee spleetvormige horizontale openingen, welke juist voldoende licht doorlaten om het rijdend verkeer het beloop van den weg of het kruispunt aan te geven. Zij worden als regel binnen en in bepaalde ge vallen ook buiten de bebouwde kommen toegepast. Deze richtlichten hebben één horizontale spleet, wanneer zij het beloop van den weg aangeven, en twee spleten, wanneer zij boven kruispunten van wegen hangen.. De kleur van deze richtlichten is wit of geel. b. GELEIDELICHTEN. Geleidelichten zijn lichten, welke binnen de be bouwde kom van een gemeente als bebakening aan den kant van den rijweg mogen worden geplaatst, in het bijzonder ook ter geleiding van het voetgangers verkeer. Geleidelichten moeten bij voorkeur op een hoogte van 1.20 M. tot 1.70 M. worden geplaatst. De kleur van het licht van geleidelichten is wit o£ geel. c. OBSTAKELLICHTEN. Deze komen zoowel binnen als buiten de be bouwde kommen voor en zijn uitsluitend bestemd om verkeersobstakels (wegherstellingen, bom trech ters e.d.) duidelijk aan te geven. Een wit obstakellicht moet men rechts passee- ren, een rood obstakellicht altijd links, zulks in overeenstemming met de ook in vredestijd gelden de regelen van wegbebakening. Vorengenoemde drie soorten lichten behooren tot de groote groep van bebakeningsmaatregelen, welke door de rijksinspectie zijn vastgesteld in de voorschriften betreffende de beveiliging van het verkeer op den openbaren weg gedurende den tijd, dat het gebruik van de normale openbare verlich ting verboden is. Deze lichten kunnen door burgemeesters naar behoefte worden toegepast. Tot dezelfde groep maatregelen worden ook ge rekend het afsluiten van gevaarlijke punten, b.v. aan den waterkant, met behulp van witte hekken', het wit verven van trottoirranden, verkeerspalen, hekken, palen, enz. Vooral dit wit werven behoort oordeelkundig te worden toegepast aangezien gebleken is, dat dit hulpmiddel het verkeer in hooge mate beveiligen kan. Naast al deze bebakeningsmaatregelen. waar van het essentieele karakter ligt in het feit. dat zij geen verlichting aan het wegdek geven, doch alleen een richting gevend effect hehben, komt nu nog de mogelijkheid van de toepas sing van openbare luchtbeschermingsverlich ting. Deze verlichting brengt wel licht op het wegdek en is dus aan verschillende beperkende bepalingen gebonden. Zij mag, slechts na goedkeuring door en met toe stemming van de rijksinspectie worden aangebracht op speciale punten in gemeenten, welke daartoe door de rijksinspectie worden aangewezen. Zij geldt dus als een aanvulling op de beveili ging met richt- en geleidelichten en zal uiteraard alleen daar worden toegelaten, waar deze wegdek- verlichting absoluut noodzakelijk blijkt in het be lang van het verkeer. Doch ook de voetganger wordt in staat ge steld zelf een bescheiden verlichting hij zich te dragen. Daartoe komen in den handel de z.g. voetgangerslantaarns. Ook aan deze lantaarns zijn door de rijksin spectie bepaalde eischen gesteld, omdat gevaar voor teveel licht uitgesloten moest worden. De aandacht zij er op gevestigd, dat deze voet- gangerslantaarns uitsluitend wit of geel licht mogen uitstralen. Behalve lantaarns zijn tenslotte ook lichtge vende voorwerpen, op. eenigerlei wijze aan het lichaam te bevestigen. Deze voorwerpen zijn nog niet aam keuring on derworpen. In verband hiermede wordt er de aan dacht op gevestigd, dat thans ook tal van waarde- looze phosphoresceerende voorwerpen als speldjes, schildjes, gordels e.d. in den handel worden aan geboden. Deze moeten uiteraard door bestraling met wit licht (daglicht) geactiveerd worden om des avonds lichtgevend te zijn. Het aantal uren, gedurende welke deze activiteit voldoende groot blijft, bepaalt de waarde en vooral de bruikbaar heid dezer voorwerpen. Men moet deze phosphoresceerende werking (ook van allerlei hulpmiddelen om voorwerpen, traptreder, huisbellen, sleutelgaten enz. in het duister te markeeren) niet verwarren met het flu- oresceeren van voorwerpen, welke met een spe ciale verf bestreken zijn en een voortdurende be straling met b.v. ultra-violet licht vereischen. Het gebruik van fluoresceerende voorwer pen is tot nader order niet toegestaan. Tenslotte bestaat nog de mogelijkheid tot het aanbrengen van lichtgevende aanrandingen, welke bedrijven, inrichtingen enz. noodig hebben om het publiek zekere noodzakelijke aanwijzingen te ge ven. Voorschriften omtrent de toelaatbaarheid van deze lichtgevende aanduidingen ten dierste van het publiek zijn in bewerking en zullen spoedig verschijnen. Alle hierboven opgesomde hulpmiddelen en maatregelen zullen er naar het oordeel der rijks inspectie luchtbescherming tijdens de komende wintermaanden veel toe kunnen bijdragen om het verkeer bij avond belangrijk te vergemakkelijken. Het bezoeken van winkels, cafés, restaurants, schouwburgen en concerten zal dan ook mogelijk zijn. Men moet er alleen zich aan gewennen met be hulp van de geleide, en andere lichten zijn weg te vinden. Wanneer a! deze hulpmaatregelen zijn toege past, zal een ieder, die niet zoogenaamd „sche- meringsblind" is, zich, met inachtneming van de noodige extra-voorzichtigheid, in de ver duisterde stad kunnen orienteeren. Waar het in het algemeen belang genomen een sociaal en economisch belang is, zoolang mogelijk den normalen gang van zaken' ongestoord te laten voortgaan, mag men de overtuiging meedragen, dat van overheidswege al het mogelijke op dit ge bied is en wordt gedaan, om dit ook mogelijk te maken gedurende den tijd, dat de normale open bare verlichting gedoofd is. NEDERLANDSCHE BOND TOT HET REDDEN VAN DRENKELINGEN. Door diepe duisternis, ook door misbruik ma ken van sterken drank en door te gaan baden bij golfbrekers in zee is het aantal verdrinkïngsge- vallen in Augustus 1940 weer bijzonder hoog ge weest. Er verdronken in die te koude maand 30 jongens, beneden 16 jaar, 4 meisjes, 41 mannen en 4 vrou wen, te zamen 79 dooden. Bij auto's die te water raakten kwamen geen verdrinkingsongevallen voor. Augustus 1939: 80 verdronken. Door bij duisternis te water geraken kwamen 11 mannen en 1 vrouw om. Niettegenstaande herhaalde waarschuwingen aan de ouders, verdronken 15 jongens en 3 meisjes, beneden den leeftijd van zes jaar. We herhalen: Ouders, draagt meer zorg voor uw jonge kinde ren". Is het aantal dooden hoog geweest, het getal geredden is gelukkig nog veel hooger. Er werden gered 34 jongens, beneden 16 jaar, 16 meisjes, 72 mannen en 12 vrouwen. In de afgeloopen maand geraakten in totaal te water 188 menschenen kin deren! Een bewoner van Weesp, wien het een doorn in het oog is, dat zijn medebewoners de Achtergracht als vuilnisbelt gebruiken, is er toe overgegaan een bord met bovenstaand opschrift te plaatsen. Of het helpen zal? (Foto Pax Holland) Waarneming secretariaat-generaal Onderwijs, K. en W. Het A.N.P. meldt: Met de voorloopige 'waarne ming van de werkzaamheden van den secretaris generaal van het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft de Rijkscom missaris voor het bezette Nederlandsche gebied, rijksminister Seyss-Inquart, den administrateur aan dat departement mr. H. J. Reimïnk belast. EXAMENS INSTITUUT PONT. Voor de gehouden examens „Mercurius", Ver. v. Leeraren" en „L.I.T.E.H." slaagden de volgen de candidaten, alle opgeleid door het instituut Pont te Haa'rlem. Nederlandsch: De dames Briët, Etty, Bijman, Emous, de Graaff, Gunning, Henny, v. Iersel. Lasschuit, de Loor, v. d. Laan. Kimman, Pronker, v. Ravenswaay, de Ridder, Sieuwertsz, van Ree- sema, Tusenius, Teer, Winterink en de heeren v. Aardenburg, Bruin, Loeb. Mol en Schotman. Duitsch: De dames Etty. Emous, de Loor, v. Ier sel, Teer. Thon, Winterink. Engelsch: De dames Emous, Jongeneel, de Loor, Teer, Thon, Snuyff en Winterink en de heeren Ni huis en v. d. Wateren. VOOR DE KINDEREN Plotseling hoort Raf een stem, die sarrend zegt„Al is de leugen nog zoo snel, de waarheid achterhaalt haar wel." Raf schrikt ontzettend. Van schrik laat hij de „Eau de Co logne" vallen. Waar komt dat van daan? O, lieve help! „Boontje komt om zijn loontje,' hoort hij weer. O, o. o, het is ontzettend! Opeens ziet hij dat de buitendeur openstaat. „Ach, het zal mijn kwade geweten zijn' Wacht, ik zal gauw de deur dicht doen. Ik moet nu oppassen voor onge- wenschte gasten. Ik ben nu een rijk man. Maar van wien zou die stem toch zijn geweest? vraagt hij zich ar stig af. Zijn hooge hoed was af- ge\ allen en met doorgezakte knieën - van schrik en geheel terneergesla gen doet hij nu de deur dicht. Hu, wat bibbert hij! Hij moet maar naar bed gaan. Maar die stem, van wien is die toch geweest? Opeens, net wil Raf naar zijn slaapkamer gaan, wat is dat? Rat keert zich verschrikt om en een langgerekt „Héééééé" ontsnapt zijn mond. Want daar komt me iemand onder die kist vandaan! Raf kijkt verbaasd toe en ziet dat het de vos is. „Wat doet 'dat brutaal heerschap hier?" denkt hij. „Zou hij de man van die stem zijn?" En vol ontzetting denkt hij aan zijn groot geheim. De voorzieningen terzake van den industriëeïen eigendom. Een verbeterde toelichting. 's-GRAVENHAGE, 9 September (A.N.P.) Hieronder volgt een verbeterde toelichting oph besluit van den secretaris-generaal van het h partement van Handel, Nijverheid en Schejj vaart, houdende voorzieningen op het gebied vl den industrieelen eigendom, in verband met.' buitengewone omstandigheden, welke is opget. men in het Verordeningenblad van 2 Septembï Deze verbeterde toelichting luidt als volgt: Dit besluit houdt rekening met de als geve! van de buitengewone omstandigheden ontsta: moeilijkheden bij de betaling van de in de Ot trooiwet 1910 en het Octrooireglement 1921 var, gestelde kosten; het sluit aan bij een verordeni: van den Nederlandschen opperbevelhebber w land- en zeemacht van Mei 1940. In afzonderlijl punten bepaalt de nieuwe verordening, dat inschrijvingskosten voor de sedert het begin v- de buitengewone omstandigheden ingediem aanvragen om octrooi tot uiterlijk 1 Noventó 1940 (i.p.v. zooals tot nu toe tot uiterlijk 15 Aii! 1940) kunnen worden voldaan. Daarbij geld: aanvragen om een octrooi, die op of na den 15de Aug. 1940 zijn ingediend, eveneens als op het tijd stip van ontvangst te zijn binnengekomen, m neer niet tegelijkertijd met het overhandigs van de aanvraag de betaling van het inschrij! geld wordt aangetoond. Deze bepaling is voord prioriteit van de aanmelding van belang. De li schrijvingskosten voor zulke aanvragen om o: trooi moeten echter uiterlijk voor 15 Novembf 1940 worden gestbrt. De overige termijnen bij behandeling van het octrooi, die door de i noemde verordening van den Nederlandsch: opperbevelhebber van land- en zeemacht vei lengd of opnieuw zijn ingesteld, worden wedero: met drie maanden verlengd voor zoover zij reet op 10 Mei liepen, Toeslagen tot de jaarkoste moeten in de toekomst niet reeds bij betaling r. den vervaldatum, onderscheidenlijk na een maani daarna, doch pas bij nabetaling na resp. drie:: vier maanden na den vervaldatum worden b? taald. Ook de kosten voor de publicatie van ee: aanvraag om octrooi kunnen in de toekomst bin nen vier maanden na het desbetreffende beslui! van de afdeeling van beroep van den Octrooiraa! worden nabetaald. De distributie van snelscheercrême, Twee kleine tubes op één hon. Ter vermijding van misverstand, vestigt dl secretaris-generaal, wnd. hoofd van het departe ment van Handel, Nijverheid en Scheepvaart tl de aandacht op, dat ook de z.g. snelscheercrêm: onder de zeepdistrïbutiebeschïkking 1940 1 val!, zoodat het koopen, verkoopen en afleveren hier van uitsluitend is toegestaan tegen inlevering bon no. 116. In verband met de verschillende merken en pakkingen, waarin de snelscheercrême in den handel verkrijgbaar is, is niet aangegeven hoevee! gram snelscheercrême op een bon kan worden betrokken, doch is bepaald, dat een bon recht geeft op het koopen van een tube snelscheer crême. Hiermede is bedoeld-een tube van de ge bruikelijke afmeting, hetgeen uiteraard mede brengt, dat van de kleine tubes, die ongeveer de helft inhouden, twee stuks op één bon mogen worden afgeleverd. door NORMAN FRAZER. 40) (Nadruk verboden). Miss O'Connor begon sir Randolph een buiten gewoon charmanten man te vinden en sir Ran dolph had zijnerzijds al lang vastgesteld dat miss O'Connor een bijzonder aantrekkelijke vrouw was voor haar leeftijd ze had hem de waarheid daar omtrent onthuld in een vertrouwelijk oogenblik, dat miss Fardell even haar handwerkje was gaan halen. En het duurde niet lang of de andere hotel gasten glimlachten verstolen, maar vol welwillend heid om de idylle die ze voor hun oogen zagen ont luiken en opbloeien. Toen was het dat de groote gebeurtenis plaats greep. Op een mooien ochtend na het ontbijt, zetten miss O'Connor en miss Fardell zich op een bank in den tuin van het hotel met hun handwerk en hun la-anten. Miss Fardell, van nature eenigszins sentimenteel, vergat handwerkje en lectuur voor de prachtige baai, die zich voor haar uitstrekte en het spel der zonnestralen op het blinkende water ze vouwde haar handen en verzonk in droomen, Misss O'Connor, met veel meer practischer geest, opende de „Irish Times" en las het nieuws. En op het zoetste moment van miss Fardell's over peinzingen uitte miss O'Connor een geluid, dat niet veel minder dan een kreet was en liet de krant op het grint vallen. i „Goede hemel!" steunde ze. „Fanny de diamanten!" Miss Fardell keerde uit den hemel, waar ze ver toefd had, naar de aarde terug. „De diamanten!" herhaalde ze. En met snelle aanpassing aan de aardsche \y£rkelijkheid: „Teresa, niet niet de diamanten waarvan je in ibublin beroofd bent?" Miss O'Connor keek uit een ooghoek naar de noordelijke wateren van de baai. In gedachten zag ze het hotel in North Wall. „Ja", bevestigde ze. „Ze hebben ze gevonden, Fanny. Of beter gezegd", ging ze voort, van een verbaasden in een triesten toon vervallend, „een gedeelte er van. Hier lees maar". Ze duwde haar de krant in de hand en wees naar een kolom met dikke zwarte letters er boven: „VREEMD VERVOLG VAN EEN MYSTERIE IN DUBLIN" Terwijl miss Fardell met klimmende verwon dering las, zat haar gezellin in gedachten verloren. Wat haar het meest verbijsterde, waren de tra gedies, die aan het halssnoer verbonden bleken. Het verhaal in de krant weidde uit over den moord in Lower Abbey Street, de verdwijning van de diamanten, vervolgens de ontdekking van Kilner in zijn nieuwe woonplaats, zijn arrrestatie en dood. Ook werd melding gemaakt van den diefstal van het collier ten nadeele van een dame, gedurende het verblijf in een hotel te Dublin, maar den naam van deze dame werd niet genoemd. Het bericht besloot met een beschrijving van het thans ge plunderde en verminkte sieraad. „Jouw naam wordt niet genoemd, Teresa", constateerde miss Fardell, een tikje angstig. Dat hindert niet, Fanny", was het geruststellende antwoord. Miss O'Connor wees haar de laatste regels, die meldden, dat de steenen zich op het oogenblik in handen van inspecteur Davidson uit Dublin bevonden, die er juist mee teruggekomen was uit Wales. „Zie je dat? Nu, Davidson weet drommels goed wiens eigendom ze zijn". „Misschien heeft hij je naar Cleerycrow Castle geschreven, Teresa", opperde miss Fardell. .Dat is heel goed mogelijk", meende miss O'Con nor, „maar ik ben niet van plan daarop te wach ten. Ga mee in het hotel Fanny en laten we ons klaar maken om naar Dublin te gaan. We zullen den trein naar Westland Row nemen en dadelijk naar Davidson gaan. Ik voel er niets voor om mijn diamanten of wat er van over is daar in het politiebureau te laten rondslingeren. Kom". Geen uur later werden de dames in inspecteur Davidson's kamer gelaten. Hij was lichtelijk ver baasd hen te zien, maar zei niets tot ze zaten. Toen: „Wel miss O'Connor", riep hij uit, „u bent zeker per speciaal vliegtuig gekomen! Het is nauwelijks een uur geleden dat ik u getelegrafeerd heb en u bent al hier uit Limerick". „Ik kom niet uit Limerick", vertelde miss O'Con nor. „Ik logeer op het oogenblik in het Royal Marine hotel in Kingstown en zag het bericht in de „Irish Times". Natuurlijk ben ik direct naar u toegegaan. Ik wil mijn collier of wat er van over is Ze schijnen er vrij raar mee omgespron gen te hebben". En met een zucht: „Het is een heele geschiedenis, die er aan verbonden is!" De inspecteur zuchtte ook. Hij ontsloot de brandkast, haalde er een klein pakje uit, legde het op de schrijftafel voor zich, keek naar miss O'Con- ner en zuchtte nogmaals „Ja", hernam hij toen; ongeveer de helft van de steenen is weg, miss O'Connor. Zooals u zegt; het heeft een heele geschiedenis. Als dat ding van mij was", ging hij voort met iets van afgrijzen in zijn stem, „zou ik het in de zee gooien. Ik zou het niet in mijn nabijheid kunnen hebben, nu ik er alles van weet!" „Nonsens!", viel miss O'Connor ongeduldig uit. „Wat kan het me schelen wat er allemaal mee gebeurd is? Het is geen levend wezen het kan niet spreken. En diamanten zijn diamanten". „Ja-a", stemde de inspecteur aarzelend toe. Ze zeggen wel eens dat van sommige edelsteenen een noodlottige invloed uitgaat eil als je de geschie denis van dit collier nagaat, zou je warempel ge neigd zijn het te gaan gelooven! U hebt dat stuk in de krant immers gelezen nu, dan weet u ook dat moord en doodslag deze diamanten als hun schaduw begeleid hebben. Ik kan me als man niet zoo goed in de gevoelens van een vrouw verplaat sen, die alles draagt wat maar steenen zijn", ging hij voort meer oprecht dan hoffelijk, „maar één ding weet ik wèl en dat is dat ik het voor geen geld ter wereld zou willen dragen. „Wat een ziekelijke weekhartigheid voor een in specteur van politie!", protesteerde miss O'Connor. De inspecteur glimlachLe, een beetje vermoeid en cynisch, terwijl hij de papieren van het pakje wikkelde. Hij haalde het verminkte collier er uit en legde het op zijn bureau Miss O'Connor en miss Fardell veerden overeind van hun stoelen en kwamen dichterbij om het te bekijken. Davidson legde zijn hand er op, toen de ongeduldige eigena res het wilde opnemen. „Een moment, miss O'Connor", verzocht hij. „Ik veronderstel, dat u er absoluut niet aan twijfelt dat het diamanten halssnoer uw eigendom is?" „Mijn eigendom?", echode miss O'Connor ver rast. „U weet immers, dat het mijn eigendom is?" „Dat is juist wat ik niet weet", klonk het rustig. „Ik weet dat het in uw bezit was in der. nacht van den diefstal in 't hotel in North Wall en ik weet ook hoe het in uw bezit kwam. Maar hoe kwam. die man Finney er aan?" „Wat heeft die er nu mee te maken!", vroeg miss O'Connor geprikkeld. „Dat raakt kant noch wal". „Tja", zei Davidson, terwijl hij zijn hand van de diamanten wegnam en haar er weer oplegde, „de zaak is niet zoo eenvoudig. Ik zal het u uitleggen, miss O'Connor. Ik moet u tot mijn spijt mee- deelen dat dit collier eenige jaren geleden aan den oorspronkelijken eigenaar ontstolen is. Deze eigenaar is- vanmorgen komen opdagen en heeft zijn rechten er op onweerlegbaar bewezen. Hij is hiernaast hij zou u graag willen spreken". Terwijl hij nog sprak opende inspecteur Davidson de deur en zichbaar werd de slanke figuur van sir Randolph Kent. HOOFDSTUK XXX Het collier en zijn eigenaar. Sir Randolph wandelde de kamer in, buigend en glimlachend tegen de twee dames, waarvan de eene te onthutst was om de buigingen en de glim lachjes te beantwoorden. Want miss O'Connor had de gewaarwording, dat, in vergelijking met wat ze zooeven vernomen had, een aardbeving niets i was; ze was plotseling in een standbeeld veran- I derd, niet in staat tot eenige actie; ze zag Davidson 1 de deur sluiten, naar zijn schrijftafel teruggaan plaast nemen, ze hoorde hem sir Randolph uitnoodi- gen eveneens te gaan zitten; ze zag den edelman haar beleefd een wenk geven zijn voorbeeld Ie volgen; maar ze keek en luisterde als een stand beeld van hout of steen. Toen haar normale functie met een plotseling® schok, krachtig als een lawine terugkeerde, stiet ze slechts één woord uit, als een pistoolschot af gevuurd op sir Randolph. „U!" De oud-gouverneur boog met volmaakte hoffe lijkheid. „Ik vrees", begon hij voorzichtig, „dat twijfel kan bestaan dat het diamanten halssnoer; van mij is, miss O'Connor. Als u nu eens ritten en naar de geschiedenis van de diamanten luistert? Het zal u interesseeren en u moet het weten". Maar miss Teresa O'Connor was nog niet in staat behoorlijk te luisteren naar wat dan ook Ze staarde naar sir Randolph, naar miss Fardell, •raar inspecteur Davidèon, alsof ze niet heelemaal zeker was van haar omgeving. Op het gezicht van miss Fardell kwam een angstige uitdrukking. „Teresa", zei ze kalmeerend, „neem het rustig °n verstandig op, Teresa". De welgemeende raad scheen miss O'Connor eindelijk geheel tot de werkelijkheid terug te roepen. Ze keek haar vriendin aan en viel in den stoel neer, dien sir Randolph voor haar had geschoven. „Verstandig", riep ze, „Groote goedheid Fanny, hoe krijg je het in je hoofd? Alsof ik ooit iets zou doen dat niet verstandig was! Verstandig! Ik wou, dat iedereen zoo verstandig was als ik. Nee nee ik zal het tegen al het verstand van de wereld opnemen, maar lieve help, te denken, dat ze hem zijn!" Ze wees met uitgestrekten vinger naar sir Randolph, alsof hij een wassen pop was. Sir Ran* iolph boog en glimlachte. (Wordt vervolgd)#

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 6