Een man verdween... MAANDAG 16 SEPTEMBER 1940 HAAREEM'S DAGBE A D HET WEGVERKEER IN HET ALGEMEEN. En het beroepsvervoencezen in het bijzonder. EéN BELASTING VOOR HET WEGVERKEER GEVRAAGD, N.L. EEN BENZINEBELASTING. De heer F. L. Witkamp, van Zeggelenstraat 94. Haarlem, zendt ons een uitvoerig stuk, waaraan wij het volgende ontleenen. Onze geheele samenleving heeft een zeer inten sief en veelzijdig gemeenschappelijk belang bij het bezit van een zoo ruim en economisch mogelijke gelegenheid tot vervoer van personen en goederen. Een goedkoop en goed algeheel verkeersapparaat, zal niet alleen economisch van groot belang zijn, doch ook dienen tot geestelijke verheffing van ons volk. Vacantiereizen b.v. moeten niet alleen mo gelijk zijn voor enkelen, doch voor allen, ook de arbeider heeft hier recht op. Het automobilisme nu, neemt wel een zeer voor aanstaande plaats in onder het verkeers- en ver voerwezen; evenwel wordt deze nieuwe levensader van ons volk, op alle mogelijke en onmogelijke wij zen in haar vooruitgang belemmerd, terwijl bij een normale ontwikkeling hiervan, een geweldige op bloei en werkverruiming te constateeren zou zijn geweest. De fiscale aanslagen op het wegver keer hebben reeds vele nijvere werkers tot on dergang gedoemd en zeer vele bedrijven nood-, lijdend gemaakt; wij denken hierbij aan de duizenden bedrijfsautohouders, bus-exploitan ten, expediteurs, autohandelaars en duizenden anderen welke zijdelings bij het autowezen be trokken zijn, zooals garagehouders, benzine pomphouders, enz.; terwijl een billijke verlich ting der lasten hun een behoorlijk bestaan zou hebben opgeleverd. Tnplaats van de auto te beschouwen als een nuts- artikel, zag men het als een luxe, terwijl men meende dat de technische ontwikkeling hiervan het voortbestaan der spoorwegen, nooit zou bedreigen. Men meende den vooruitgang der moderne tech niek te kunnen tegenhouden en dat dan een eeuwi ge glorie der Ned. Spoorwegen gewaarborgd zou zijn. In 1928 evenwel begon de crisis, de tekorten der Ned. Spoorw. namen een angstwekkende hoog te aan, doch de N.S. gingen voort met breken en bouwen, moderniseeren en aanschaffen, lijnen ex- plpiteeren waar jaarlijks duizenden bij moesten, gratis afhalen en bestellen, terwijl men het auto wezen door allerlei belastingen en wetten aan ban den trachtte te leggen om den concurrentie-strijd tusschen spoor en auto in het voordeel van eerst genoemde te doen beslissen. Men zag alléén het spoorwegbelang en noemde dit „algemeen belang". Het belasting „drama" voor het automobilisme had intusschen een begin genomen. Aan de ge meenten werd het recht verleend een 200 opcenten te heffen op de personeele belasting; terwijl in 1926 de wegenbelasting werd „uitgevonden". Men veranderde later de wegenbelasting in mo torrijtuigbelasting en het wegenfonds ini verkeers fonds. Alle baten van het wegverkeer zouden dus in dit verkeersfonds terecht komen. Het bleek evenwel, dat uitgezonderd het motorrijtuigverkeer, de uitgaven der andere verkeersvormen, hun in komsten met eenige millioenen overtroffen. Alzoo kon de opgebrachte wegenbelasting (welke oor spronkelijk 'bestemd was voor aanleg en onderhoud van wegen) de overige noodlijdende organisaties zooals spoor, tram, A.T.O. etc. van een „bankroet" redden. En doordat het automobilisme was onder gebracht in het verkeersfonds kon daardoor de „hardploeterende expediteur of veel geplaagde bus ondernemer" meebetalen aan b.v„Bijdrage in de kosten van onderhoud der vuurtorens in de Roode Zee" zooals post 145 van de Begrooting van het Verkeersfonds ons duidelijk maakt! De groote tekorten der ardere „leden" \-an het fonds maakten het noodzakelijk de motorrijtuigen belasting regelmatig te verhoogen. in 1935 b.v. met „slechts" 30 pet., in 1939 voor Dieselauto's met 100 pet. Bij de verhooging der Dieselbelasting met 100 pet., merkte men op, dat hierdoor de Dieselmotoren fabrieken, wel eens gedupeerd konden worden. Minister De Wilde zeide toen: „Deze belasting komt niet te vroeg, doch is veel eer aan den laten kant! Zoo noodig moeten die Dieselmotorfabrieken maar gesteund worden!" Over welvaartspolitiek gesproken Wanneer blijkt dat een ouder verkeersmid del zooals de Ned. Spoorw., om redenen van nationaal belang, moet blijven voortbestaan en na saneering (opheffing van overtollige tra- jecten en dergelijke, algeheele reorganisatie enz. enz.) tóch noodlijdend blijft, dan dient de gemeenschap als geheel dezen last in het al gemeen belang te dragen, maar moet zulks niet alleen op het automobilisme worden afgewen teld. Het toont bovendien wel kortzichtigheid-, te trachten de Spoorwegen-tekorten te redu- ceeren ten koste van vele millioenen schade aan de ontwikkeling van het autoverkeer aan gedaan. Bij de pogingen van Overheidswege tot een algeheele coördinatie te komen, werd de zaak zooals gebruikelijk, door den bekenden „spoorwegbril' bekeken. Intusschen zetten spoor en auto hun wel zeer „onsmakelijken concurrentiestrijd voort, tarieven- geknoei en dergelijke vierden hoogtij en daar de fiscale aanslagen op het automobilisme nog niet voldoende bleken te zijn, trachtte men door alle soorten bepalingen en noodwetjes, te verhin deren dat de gevoerde Spoorweg-politiek zou fa len. Derhalve werd aan duizenden nijvere wer kers in het autowezen, geen bestaansmogelijkheid meer geboden. Kortom, bus-exploitanten, chauf feurs, expediteurs enz., enz. werden beleefd doch dringend verzocht te gaan „stempelen". Dag en nacht was men o.a. in het auto-vervoer gedwon gen, te werken; om de onmogelijk zware lasten te kunnen opbrengen en de invoering van Overheids wege der beruchte „Rijtijdenwet" bleek dan ook de zooveelste mislukte poging te zijn tot verbete ring der arbeidstijden. Gezien de groote toekomst die het automobilisme in het algemeen en het vervoerswezen in 't bijzon der tegemoet kan gaan, gezien de groote beteeke- nis van het wegverkeer, bij een doelbewuste be strijding der werkloosheid, gezien de tienduizenden arbeiders, direct of indirect bij het automobilisme betrokken, is het thans m.i. ten hoogste tijd dat er een einde komt aan de autobelasting-terreur, on derlinge verdeeldheid en de welvaart vermoorden de politiek welke tot op heden werd toegepast. Eén belasting, welke alle andere moet vervan gen zou m.i. het redelijkste wezen, nl. een benzine- belasting, daar zulks in evenredigheid tot het ge bruik van het voertuig is, een zeer gemakkelijk in bare belasting, die tevens de hinderlijke en 'kost bare controle op den weg overbodig maakt! Voor andere dan door benzine voortgedreven voertuigen, zou de wegenbelasting gehandhaafd kunnen blij ven, natuurlijk behoorlijk gereduceerd. De reeds door overheidswege voorloopig tot stand gekomen centralisatie der vervoersbonden etc. is m.i. nog lang niet voldoende, er zal óf een federa- tief-Nederl. bestuur moeten komen uit de bestaan de organisaties, óf een geheel nieuw lichaam, in elk geval één Nederl. Bond, bestuurd door menschen werkelijk terzake kundig en niet door „studeerka mergeleerden", of zij die hun persoonlijk belang boven dat van duizenden arbeiders stellen. Het z.g.n. „eigenvervoer" dient aan een speciale ver gunning te worden onderworpen en een extra be- rasting op dezen concurrent van het beroeps-ver voer zou niet misplaatst zijn. Beursureii worden gewijzigd. Het bestuur der Vereeniging voor den Effecten handel heeft met het oog op de verduisterings voorschriften besloten om na beëindiging van den zomertijd den officieelen beurstijd op alle werkdagen, met uitzondering van den Zaterdag, van 13.00 tot 14.00 vast te stellen, zulks ten einde de leden en hun personeel in de gelegenheid te stellen tijdig hun werkzaamheden te beëindigen. De datum van ingang der nieuwe beursuren, alsmede te zijner tijd de datum van beëindiging van dezen maatregel, zullen nader in de prijs courant der Vereeniging voor den Effectenhandel worden aangekondigd. Gedurende deze periode zal de noteering van fondsen, welke thans in zeven tijdvakken ge beurt, in zes tijdvakken, elk van tien minuten, geschieden. DE ZORG VOOR DE GEWONDEN. In een veld lazaret wordt een Duitschen soldaat een gips verband gelegd. (Foto Weltbild.) Ergerlijk vandalisme te Zandvoort. Heilig Hartbeeld de handen afgeslagen. Het A.N.P. meldt: In den nacht van Woensdag op Donderdag is in Zandvoort een wandaad ge pleegd. welke in de geheele badplaats veront waardiging heeft gewekt. In dien nacht hebben tot dusverre onbekende mannen het voor huize „Sterre der Zee" staande Heilig Hartbeeld moed willig beschadigd. Omstreeks half twee hoorde de moeder-overste van dit huis in den voortuin mannenstemmen, doch aangezien deze het huis niet verder naderden, liet zij dit voorval op zijn beloop Groot was echter de ontsteltenis, toen des morgens bleek, dat van het Heilig Hartbeeld, dat reeds vele jaren den voortuin siert, de handen waren afgeslagen. Men vond ze onder het beeld in het gras. De vandalen hebben zich niet alleen vergrepen aan het beeld van Christus, maar in de onmiddellijke nabijheid hebben zij de bloem potten ondersteboven gegooid en de hekken be schadigd. De opzet is dus wel onmiskenbaar. De pastoor van Zandvoort werd onverwijld van de snoode daad in kennis gesteld en deze begaf zich met een kerkmeester, na de vernieling te hebben geconstateerd, naar de Nederlandsche en de Duitsche politie, om hiervan aangifte te doen. De verontwaardiging over dit schandelijk be drijf is groot. De pastoor, die tegenover huize „Sterre der Zee" woont, werd op zijn gang door het dorp niet alleen door vele parochianen, maar ook door vele niet-katholieken aangesproken om hun deelneming en deernis te betuigen met dit ergerlijke vandalisme, en hun verontwaardiging te uiten over zulk een handelen. Nog Donderdagavond is in de parochiekerk van Zandvoort een oefening van eerherstel wegens den Christus aangedanen smaad gehouden. Zon dagavond werd deze oefening van eerherstel her haald. Rechtspersoonlijkheid aan post cheque- en girodienst toegekend. Verordeningenblad no. 26 bevat een besluit van den secretaris-generaal van de departemen ten van Binnenlandsche Zaken en van Financiën tot toekenning van rechtspersoonlijkheid aan den postchèque- en girodienst. Het volgende is o.m. bepaald: De directeur, de onderdirecteur en de overige aan den postchèque- en girodienst verbonden ambtenaren worden met het oog op bezoldiging, pensioen en hun verdere rechtspositie geacht burgerlijke ambtenaren in dienst van het rijk der Nederlanden te zijn. In de organisatorische verhouding tusschen dezen dienst en het staatsbedrijf der posterijen, telegrafie en telefonie komt door de verleening der rechtspersoonlijkheid geen wijziging. Het rijk der Nederlanden waarborgt de volledige nakoming door den postchèque- en girodienst van al zijn verplichtingen. Bij liquidatie van den postchèque- en giro dienst als rechtspersoon gaan al zijn goederen, rechten en verplichtingen van rechtswege over op het rijk der Nederlanden. Dit besluit is in werking op den dag zijner af kondiging. Zaterdag. GEEN BRIEVEN MEER NAAR KINDEREN IN DE OOSTMARK. Sedert Zaterdag worden geen brieven meer aam genomen, welke zijn bestemd voor Nederlandsche kinderen, die op dit oogenblik in de Oostmark vertoeven. Deze maatregel houdt verband met het feit. dat de voorbereidende maatregelen voor den terugkeer dezer kinderen thans in vollen gang zijn. De eerste trein is Zondag uit Linz naar ons land vertrokken 'en het ligt in de bedoeling, dat alle kinderen 30 September a.s. zullen zijn terug gekeerd. RAAD VAN VOORLICHTING BLIJFT VOOR LOOPIG FUNCTIONEEREN. Het A.N.P. meldt: Naar aanleiding van de in een deel der pers verschenen publicatie over de stichting van de Nederlandsche Perskamer deelt de Raad van Voorlichting ons nader mede. dat hij verzocht heeft om de vereischte toestemming van de bevoegde Duitsche en Nederlandsche autoriteiten. Voorloopig blijft de Raad van Voorlichting zijn voorbereidende werkzaamheden verrichten zooals hij dat tot nu toe placht te doen. Distributiekaarten uit distributie kantoor ontvreemd. In den nacht van Zaterdag op Zondag is in het distributiekantoor te Purmerend ingebroken. Een partij petroleumbonnen en zeepbonnen, welke nog ongestempeld waren, werden ontvreemd als mede een hoeveelheid boterkaarten, vetkaarten, textlelkaarten en vleeschkaarten, welke ter uit reiking gereed lagen. VOOR DE KINDEREN NEKKIE-RAF HK En daar wordt Raffie aan voor gesteld. Maar wat kijken die heeren verbaasd naar Raf zijn handen. Hoe komt die giraf aan vingers? Hij heeft toch ook hoeven, net als wij. Koning Nobel kijkt ook al verbaasd en denkt: „Het ls toch een raar heer, hoor!" De drie ministers zijn de tijger, Flink, geheeten, de leeuwin Rap en de zebra Zwarthals. Alls drie drukken ze eerbiedig de vingers van heer Raf. De beroemde zanger is zeer vereerd. „Heer Nekkie-Raf," zoo begint de koning eindelijk, „ik heb een vierden minister noodig. Nu heb ik gedacht, dat is net iets voor U. Hij moet zijn eerlijk, kundig en eenvoudig. Al deze eigenschappen bezit ge in hooge mate. Ik benoem u tot mijn vierden minister." „Heer," sprak Raf, „ik zal mij aan het hoofd zetten van uw ministers en alles loopt op rolletjes." „Zoo, zoo," zegt de koning ge schrokken. En ook de ministers schrokken hevig. De koning bedoelde niet dat er baas gespeeld zou worden door Raf over zijn ministers. „Maar onze voorwaarde is," zoo spreekt de koning, „zing nog éénmaal een lied." Hij brengt Raf naar het park, waar tribunes zijn getimmerd voor de gelegenheid. En daar zit nu heel de dierenwereld, uitgenoodigd door koning Nobel om naar den schoonen zang van Raf te luisteren. De koning en de drie ministers staan in gespannen aandacht vlak bij Raf. Luid applaus klinkt van de tribunes. Raf buigt diep. Nieuwsgierig steekt het nachtegaaltje zijn kopje naar buiten. Hij kijkt of hij de vos ziet. -lokkig voor Raf ziet niemand het nachtegaaltje. Een aan de Noorsche kust neergeschoten Engelsch vliegtuig wordt door Duitsche deskundigen ij oogenschouw genomen. (Foto Weltbild.] De strijd om den baby. Haagsche Hof zal op 30 September vonnis wijzen. Na de in de zaak van den baby gehouden er.- quête is Zaterdag door de procureurs van partije; weder gepleit. Mr. ir. Smalhout, procureur van de familie va! der Winden, voerde het eerst het woord. De enquête heeft in zooverre opheldering ge bracht aldus pleiter dat redelijkerwijs moei worden aangenomen. dat beide gevonden kinder lijkjes van zaal 9 afkomstig zijn. Dit sluit echte: allerminst in, dat nu ook boven iederen redelijke! twijfel verheven is. dat één der lijkjes dat van hei kindje van der Winden is. Veel wat verklaard ij in de enquête is niet terzake dienende. Pleite: moest toegeven, dat mevr. van der Winden mee: in aanmerking is gekomen om den verkeerden babi te hebben meegenomen. Toch pleiten nog zee: sterke argumenten vóór mevr. van der Winden, Pleiter bracht deze nogmaals naar voren. In iede: geval achtte hij het onmogelijk, dat het betwisie kindje dat van Steinmetz kan zijn. De baby is nu inmiddels bijna 5 maanden oud geworden en een deskundig onderzoek omtrent erfelijkheidsverschijnselen moet thans resultaat kunnen opleveren, te meer daar sterke familiege lijkenis met het echtpaar van der Winden aanwe zig is. Pleiter verzocht het Hof een comparitie van par tijen met het kindje en alsnog een erfelijkheids- onderzoek te doen instellen. De familie van der Winden ducht zulk een onderzoek niet en, indien de familie Steinmetz gelijk heeft, verschaf het haar ook de grootst mogelijke zekerheid, dat zij inder daad haar eigen kind opvoedt. Mr. van Oven, procureur van partij Steinmetz, zeide met voldoening gehoord te hebben, dat mr, Smalhout pleiter geslaagd acht in het hem opge legde bewijs. Het betoog van mr. Smalhout mist echter samenhang. Pleiter meent dat niet vol te houden is, dat de baby het kind van Van der Win den is. De plaats, waar het lijkje van een baby ge vonden is, leidt alleen reeds tot de conclusie, dat dit was van het kindje Van der Winden. Er wa ren vier jongens op zaal 9, twee daarvan zijn over leden en de andere twee zijn herkend. Het kan dus niet anders of één der lijkjes was van het kindje Van der Winden, daar mevr. Van der Winden op zaal 9 lag. De eenige vraag, welke nu nog aan de orde is: kan het betwiste kind van een ander zijn dan van de familie Steinmetz? is naar Dleiter meent, reeds afdoende beantwoord. Er is geen sprake van, dat eenig ander dit kind opeischt. Pleiter had er geen bezwaar tegen, dat de familie Steinmetz met het kind voor het Hof verschijnt ais dat gewenscht wordt geoordeeld. Tegen een erfe- lijkheidsonderzoek op zichzelf heeft pleiter even min bezwaar. Het is echter kostbaar en pleiter be twijfelt of er eenig resultaat van te verwachten is. Men had ook van het bloedonderzoek veel ver wacht, maar dat heeft ook niets opgeleverd. Het Hof zal arrest wijzen op 30 September. BROCHURE VAN Dr. J. EYKMAN VERBODEN. De brochure van dr. J. Eykman, „Wij bouwea verder, maar op welke wijze?", is door de Duitsche autoriteiten hier te lande verboden. (A.N.P.) Uitbreiding postverkeer met Duitschland. Met ingang van 20 September 1940 zijn In hei verkeer met Duitschland, met inbegrip van hel protectoraat Bohemen en Moravië, brieven en pakjes met aangegeven waarde weer toegelaten onder dezelfde voorwaarden, welke vóór 10 Mei hebben gegolden. A.N.P.) door LESLIE FORD. 4) Wij hielden halt voor ons koffiemaal bij de uit monding van Doorlaat Creek waar een pad omhoog voerde naar het boschwachtershuis, dat verborgen in het dennenbosch aan den voet der berghellingen moest liggen. Een ander pad voerde zuidelijk naar het bergwoud van de Tetons, noordelijk naar het eigenlijke Yellowstonegebied. Na het eten stond George op en zei: „Ik zal maar eens naar de houtvesterij gaan om ons in te schrijven. Ik vind dat ze onze, revolvers niet moesten verzegelen. Wat zouden we moeten doen, als we een grizzly tegenkomen?" „Dan draai je je om en klimt in den eersten boom die je ziet", zei mevrouw Chapman vriendelijk. „Je zult verbaasd staan hoe gemakkelijk dat gaat." George keek bedenkelijk. Hij zei tot Joe Anders: „Ik zal je papieren wel meenemen, Anders. En ik kan ook voor je revolver zorgen." „Dank je", zei Joe kortaf. „Ik ga zelf wel. Ik moet toch ook de vergunning voor het vuur maken afteekenen." Bil die den geheelen weg er op gevlast had om met Joe mee te gaan, zette zijn voet in den stijgbeu gel. „Ik ga in elk geval mee", zei George. „Ze zullen toch niet onredelijk zijn. Ik ken bovendien een hoop menschen in Washington". Joe Anders wierp hem een vluggen vijandelijken blik toe en zwaaide zich in het zadel. Ik zag Bill zijn voet uit den stijgbeugel terugtrekken. Midden in de beek keerde Joe zich om en vroeg: „Kom je. Bill?" „Ik blijf hier; ik moet helpen pakken", zei Bill met een onverschilligheid waar niemand invloog. En omdat ik wist hoe hij er zich op verheugd had zoo'n echten legendarischen parkwachter in een blokhuis te zien, maakte ik me ernstig ongerust. Hij was in zijn leven nooit in staat geweest langer dan iwee uur boos op iemand te blijven. Ik was me tot nu toe niet bewust geweest, hoe sterk mijn zoon George Pelham haatte. Na ongeveer drie kwartier zagen we de beide man nen weer over de wqide terugkeeren. „Ik denk dat Pelham in Washington niet de goede menschen kent, zei Joe met een hatelijk knipoogje, toen wij samen verder trokken. „Allebei de revolvers zijn tenminste verzegeld." Ik keek naar George. Hij voelde zich kennelijk onbehaaglijk: Ik zou zelfs eerder zeggen, hij was uiterst ontdaan. Hij zag grauw en zijn oogen had den een wonderlijke uitdrukking. Ik meende dat het toch geen vrees kon zijn ofschoon het er wel alle teekenen van had. Ondanks al zijn fouten had ik toch nooit gedacht dat hij bang was. Het was haast ongelooflijk. Hij wendde zich plotseling tot mevrouw Chapman en zei koppig: „Ik vind het hoogst onverantwoordelijk. De brandwacht zei, dat het heel goed mogelijk was dat we beren zouden ontmoeten. Ik vind dat we terug moeten gaan. Nie mand geeft toch immers iets om die geysers! Waar om gaan we niet over de weiden naar het Bridger- meer om een paar dagen te visschen?" Er was een oogenblik doodsche stilte, totdat me vrouw Chapman nadrukkelijk zei: „Omdat Grace en Bill morgenavond aan het meer vrienden zouden ontmoeten. Als je niet meewilt, kun je bij het Bridgermeer kampeeren, dan pikken we je Vrijdag op den terugweg weer op. Wij gaan verder". George aarzelde. Toen haalde hij de schouders op. „Nou ook goed", zei hij. Hij haalde zijn met loodjes om den trekker verzegelden revolver uit den zak, keek er naar en stak hem weer weg. „Ik hoop dat U er geen spijt van zult hebben", zei hij grimmig. „Laten we verder gaan". Joe Anders nam het leidpaard van Bill over. „Je hebt niet veel gemist", zei hij. „Alleen de brandwacht was er". De zon ging juist achter de bergen onder, toen we Cabin Creek passeerden, een kleine kilometer verwijderd van het punt waar we dien nacht naast de Yellowstonerivier ons kamp zouden opslaan. We hadden elanden en Wapitiherten. marmotten en eekhoorns gezien, en een hinde met twee wit- gevlekte jongen, maar we hadden zelfs geen spoor van een beer gezien. Plotseling, op een plek waar een spoor links het bosch introk, kwamen we aan een miniatuur blokhut die, omringd door een hek, midden op een vlak plateautje stond, dat half in de berghelling uitgegraven was. De luiken waren met zware ijzeren staven gesloten. Toen we binnen de omheining kwamen, zagen we dat aan den an deren kant een raam openstond. Ook de deur stond open en dit deed in deze verlaten wildernis onver wacht vriendelijk en bewoond aan. De laagstaande zon scheen naar binnen tusschen de boomen door: de zagen een fornuis met een stapel brandhout er naast, een kast tegen den muur en een slaapkooi met opgevouwen beddegoed. Naast de deur lag een grooten stapel pasgezaagd hout met een spanzaag er tegenaan geleund. „Ik vermoed dat de boschwachter hier geweest is", zei Joe Anders. „De brandwacht zei dat hij dezen kant uit gegaan was, om de telefoonlijn te re- pareeren. Dit is ook weer zoo'n sneeuwhut. Ze zor gen dat er altijd voor een maand eten is, om 's win ters te gebruiken als ze op ski's patrouilleeren". Hij stapte niet van zijn paard. „We zullen straks wel teruggaan om een kijkje te nemen, Bill." We trokken door het omheinde gedeelte en langs het steile paadje naar het beekje, dat wij passeer den om door de weide langs de rivier verder te gaan. En hier op den zanderigen rivieroever zagen wij een berenspoor scherp afgeteekend groote in drukken in het vochtige zand. Ik gluurde naar George. Eenige minuten nadat de anderen reeds verder getrokken waren, stond hij nog steeds naar beneden te staren. Joe en Cecily. Bill en de kok begonnen bij een boschje af te la den en een kamp op te slaan: ik ging wat heen en weer loopen om mijn stramme spieren te strekken. Ik stond een eindje van de anderen af en zoo dat George geen erg in mij had. Het was bepaald ver makelijk, zooals hij daar met zijn neus over dat spoor heen stond. Plotseling zag ik hem zyn revolver uit zijn zak halen en bekijken. Hij keek achterom naar de in het bosch verscholen hut, daarna rustten zijn oogen een oogenblik op Joe Anders' magere figuur. Met een snelle beweging haalde hij zijn zakmes te voor schijn. Ik zag niet dat hij de draden doorsneed, maar ik zag iets voor hem op den grond vallen dat hij daarna met zijn voet in het zand stampte. Hij had in het geheel niet in mijn richting gekeken, en toen hij mij zag, keek ik met volle aandacht naar een kikvorsch in het gras. Ik voelde hoe hij mij scherp opnam; daarna liep hij naar de anderen te rug. „Kan ik ook wat doen?" vroeg hij beminnelijk Ik kon me niet herinneren dat hij ooit eerder zijn diensten aangeboden had. Niemand scheen er van onder den indruk. Na een oogenblik er bij gestaan te hebben, liep hij langs de rivier verder, terwijl de anderen de paarden gingen wegbrengen naar de weide. Ik begreep niet waarom ik me op deze schitte rende plek niet behaaglijk voelde, of de rust kon waardeeren na den langen rit. Maai- om een volko men onverklaarbare reden had ik een kil voorgevoel van dreigend gevaar; ik voelde de omgeving plot seling ondragelijk eenzaam en verlaten en vijandig. Ik ging brandstof verzamelen om dat gevoel kwijt te raken, maar ik kon het niet van mij afschudden. De kok waardeerde mijn pogingen kennelijk zoo weinig en mevrouw Chapman en hij hielden telkens zoo plotseling met spreken op, als ik in de nabijheid kwam. dat ik er na mijn tweede vrachtje mee op- mhield en ook wegwandelde, in de richting tegen overgesteld aan die van George. Misschien was ik wel onbewust in de richting van de blokhut geloopen, om dat dit een stukje men- schenwerk in de ongerepte wildernis ufas. Maar ik weet wel dat mijn hart sneller klopte, toen ik mijn hoofd ophief om te luisteren. Uit het bosch voor mij uit kwam het geluid van paardenhoeven en een uit stekende bariton die luidkeels zong. De woorden kor. ik niet verstaan, maar er lag zoo veel levensvreugde in, en de weergalmende stem klonk zoo warm, dat ik het op een drafje zette en volkomen vergat dat mijn knieën stijf waren, en ik moe en hongerig was. Ik kwam bij het heldere beekje, aan den voet van de steile helling naar de hut en bleef staan luis teren. Ik hoorde het paard trappelen en een vroolij- ke stem zeggen: ,.Ho, Molly. Een oogenblikje, meis je. Daar dan. dame: Wou je ook nog eens drin ken?" De merrie rook blijkbaar de nabijheid van andere paarden, want ze liet een langdurig gehinnik hoo- ren, dat dadelijk uit de weide beantwoord werd. „Er is gezelschap vanavond" hoorde ik den wach ter zeggen. „Na het eten gaan we op visite". Het was een prettige, beschaafde stem, jongens achtig in zijn woorden, maar vol en mannelijk. Ik hoorde het gekraak van leer, en het klinken van metaal tegen de omheining, daarna vlugge stappen over het erf, die plotseling scherper klonken toen de man de betonnen treden bereikte. Toen brak het geluid abrupt af. Ik sprong over het beekje en draafde de steile helling omhoog. Door de latten van de omheining heen zag ik den man in de deuropening staan, met zijn rug naar me toe, één voet naar voren iedere spier gespannen, alsof hij halfweg den drempel in steen veranderd was. Hij was lang, minstens één meter vijf en tachtig schatte ik, en zijn schou ders onder zijn vaalbruine gabardine hemd waren vierkant en gespierd. Hij had een olijfgroene rij broek aan. in zware bergschoenen gestoken; in de eene hand droeg hij een bijl in foudraal, in de an dere een zware rol koperdraad en een soort leeren harnas, zooals menschen die in telefoonpalen werken gebruiken. En hij bewoog zich niet: hij stond doodstil in de deur. Ook ik stond onbeweeglijk stil. Er was iets zoo ge laden, zoo gespannen in het lichaam van den man, dat ik eenvoudig in mijn voetstappen bevroren was. Hij had me blijkbaar niet naar voren hooren klau teren. Al zijn zenuwen waren geconcentreerd op iets in de hut iets dat hem volkomen had doen verstijven van schrik of van verbazing. Toen plotseling, alsof een radio in een leege kamer werd aangezet kwam George Pelham's koele, geaf fecteerd correcte stem: „BonjourSteve. Ik dacht al dat ik jou zou zien. De brandwacht zei dat de boschwachter uit was en liet kiekjes zien van een man die hij Sam Graham noemde Ik stond nog steeds op dezelfde plaats, verbijs terd en met stomheid geslagen, en te verschrikt om een lid te bewegen. „Dus je bent niet dood? Ik had al eens eerder over die mogelijkheid gedacht. Herinner je ie nog die film die we in Trenton gezien hebben dien avond dat ik een lekke band had?" .(Wordt vervolgd^

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 6