Een man verdween...
MAANDAG 16 SEPTEMBER 1940
HAAREEM'S DAGBE A D
HET WEGVERKEER IN HET
ALGEMEEN.
En het beroepsvervoencezen in het
bijzonder.
EéN BELASTING VOOR HET WEGVERKEER
GEVRAAGD, N.L. EEN BENZINEBELASTING.
De heer F. L. Witkamp, van Zeggelenstraat 94.
Haarlem, zendt ons een uitvoerig stuk, waaraan
wij het volgende ontleenen.
Onze geheele samenleving heeft een zeer inten
sief en veelzijdig gemeenschappelijk belang bij het
bezit van een zoo ruim en economisch mogelijke
gelegenheid tot vervoer van personen en goederen.
Een goedkoop en goed algeheel verkeersapparaat,
zal niet alleen economisch van groot belang zijn,
doch ook dienen tot geestelijke verheffing van ons
volk. Vacantiereizen b.v. moeten niet alleen mo
gelijk zijn voor enkelen, doch voor allen, ook de
arbeider heeft hier recht op.
Het automobilisme nu, neemt wel een zeer voor
aanstaande plaats in onder het verkeers- en ver
voerwezen; evenwel wordt deze nieuwe levensader
van ons volk, op alle mogelijke en onmogelijke wij
zen in haar vooruitgang belemmerd, terwijl bij een
normale ontwikkeling hiervan, een geweldige op
bloei en werkverruiming te constateeren zou zijn
geweest.
De fiscale aanslagen op het wegver
keer hebben reeds vele nijvere werkers tot on
dergang gedoemd en zeer vele bedrijven nood-,
lijdend gemaakt; wij denken hierbij aan de
duizenden bedrijfsautohouders, bus-exploitan
ten, expediteurs, autohandelaars en duizenden
anderen welke zijdelings bij het autowezen be
trokken zijn, zooals garagehouders, benzine
pomphouders, enz.; terwijl een billijke verlich
ting der lasten hun een behoorlijk bestaan zou
hebben opgeleverd.
Tnplaats van de auto te beschouwen als een nuts-
artikel, zag men het als een luxe, terwijl men
meende dat de technische ontwikkeling hiervan het
voortbestaan der spoorwegen, nooit zou bedreigen.
Men meende den vooruitgang der moderne tech
niek te kunnen tegenhouden en dat dan een eeuwi
ge glorie der Ned. Spoorwegen gewaarborgd zou
zijn. In 1928 evenwel begon de crisis, de tekorten
der Ned. Spoorw. namen een angstwekkende hoog
te aan, doch de N.S. gingen voort met breken en
bouwen, moderniseeren en aanschaffen, lijnen ex-
plpiteeren waar jaarlijks duizenden bij moesten,
gratis afhalen en bestellen, terwijl men het auto
wezen door allerlei belastingen en wetten aan ban
den trachtte te leggen om den concurrentie-strijd
tusschen spoor en auto in het voordeel van eerst
genoemde te doen beslissen. Men zag alléén het
spoorwegbelang en noemde dit „algemeen belang".
Het belasting „drama" voor het automobilisme
had intusschen een begin genomen. Aan de ge
meenten werd het recht verleend een 200 opcenten
te heffen op de personeele belasting; terwijl in
1926 de wegenbelasting werd „uitgevonden".
Men veranderde later de wegenbelasting in mo
torrijtuigbelasting en het wegenfonds ini verkeers
fonds. Alle baten van het wegverkeer zouden dus
in dit verkeersfonds terecht komen. Het bleek
evenwel, dat uitgezonderd het motorrijtuigverkeer,
de uitgaven der andere verkeersvormen, hun in
komsten met eenige millioenen overtroffen. Alzoo
kon de opgebrachte wegenbelasting (welke oor
spronkelijk 'bestemd was voor aanleg en onderhoud
van wegen) de overige noodlijdende organisaties
zooals spoor, tram, A.T.O. etc. van een „bankroet"
redden. En doordat het automobilisme was onder
gebracht in het verkeersfonds kon daardoor de
„hardploeterende expediteur of veel geplaagde bus
ondernemer" meebetalen aan b.v„Bijdrage in
de kosten van onderhoud der vuurtorens in de
Roode Zee" zooals post 145 van de Begrooting van
het Verkeersfonds ons duidelijk maakt!
De groote tekorten der ardere „leden" \-an het
fonds maakten het noodzakelijk de motorrijtuigen
belasting regelmatig te verhoogen. in 1935 b.v. met
„slechts" 30 pet., in 1939 voor Dieselauto's met
100 pet.
Bij de verhooging der Dieselbelasting met 100
pet., merkte men op, dat hierdoor de Dieselmotoren
fabrieken, wel eens gedupeerd konden worden.
Minister De Wilde zeide toen:
„Deze belasting komt niet te vroeg, doch is veel
eer aan den laten kant! Zoo noodig moeten die
Dieselmotorfabrieken maar gesteund worden!"
Over welvaartspolitiek gesproken
Wanneer blijkt dat een ouder verkeersmid
del zooals de Ned. Spoorw., om redenen van
nationaal belang, moet blijven voortbestaan en
na saneering (opheffing van overtollige tra-
jecten en dergelijke, algeheele reorganisatie
enz. enz.) tóch noodlijdend blijft, dan dient de
gemeenschap als geheel dezen last in het al
gemeen belang te dragen, maar moet zulks niet
alleen op het automobilisme worden afgewen
teld. Het toont bovendien wel kortzichtigheid-,
te trachten de Spoorwegen-tekorten te redu-
ceeren ten koste van vele millioenen schade
aan de ontwikkeling van het autoverkeer aan
gedaan. Bij de pogingen van Overheidswege
tot een algeheele coördinatie te komen, werd
de zaak zooals gebruikelijk, door den bekenden
„spoorwegbril' bekeken.
Intusschen zetten spoor en auto hun wel zeer
„onsmakelijken concurrentiestrijd voort, tarieven-
geknoei en dergelijke vierden hoogtij en daar de
fiscale aanslagen op het automobilisme nog
niet voldoende bleken te zijn, trachtte men door
alle soorten bepalingen en noodwetjes, te verhin
deren dat de gevoerde Spoorweg-politiek zou fa
len. Derhalve werd aan duizenden nijvere wer
kers in het autowezen, geen bestaansmogelijkheid
meer geboden. Kortom, bus-exploitanten, chauf
feurs, expediteurs enz., enz. werden beleefd doch
dringend verzocht te gaan „stempelen". Dag en
nacht was men o.a. in het auto-vervoer gedwon
gen, te werken; om de onmogelijk zware lasten te
kunnen opbrengen en de invoering van Overheids
wege der beruchte „Rijtijdenwet" bleek dan ook
de zooveelste mislukte poging te zijn tot verbete
ring der arbeidstijden.
Gezien de groote toekomst die het automobilisme
in het algemeen en het vervoerswezen in 't bijzon
der tegemoet kan gaan, gezien de groote beteeke-
nis van het wegverkeer, bij een doelbewuste be
strijding der werkloosheid, gezien de tienduizenden
arbeiders, direct of indirect bij het automobilisme
betrokken, is het thans m.i. ten hoogste tijd dat er
een einde komt aan de autobelasting-terreur, on
derlinge verdeeldheid en de welvaart vermoorden
de politiek welke tot op heden werd toegepast.
Eén belasting, welke alle andere moet vervan
gen zou m.i. het redelijkste wezen, nl. een benzine-
belasting, daar zulks in evenredigheid tot het ge
bruik van het voertuig is, een zeer gemakkelijk in
bare belasting, die tevens de hinderlijke en 'kost
bare controle op den weg overbodig maakt! Voor
andere dan door benzine voortgedreven voertuigen,
zou de wegenbelasting gehandhaafd kunnen blij
ven, natuurlijk behoorlijk gereduceerd.
De reeds door overheidswege voorloopig tot stand
gekomen centralisatie der vervoersbonden etc. is
m.i. nog lang niet voldoende, er zal óf een federa-
tief-Nederl. bestuur moeten komen uit de bestaan
de organisaties, óf een geheel nieuw lichaam, in elk
geval één Nederl. Bond, bestuurd door menschen
werkelijk terzake kundig en niet door „studeerka
mergeleerden", of zij die hun persoonlijk belang
boven dat van duizenden arbeiders stellen. Het
z.g.n. „eigenvervoer" dient aan een speciale ver
gunning te worden onderworpen en een extra be-
rasting op dezen concurrent van het beroeps-ver
voer zou niet misplaatst zijn.
Beursureii worden gewijzigd.
Het bestuur der Vereeniging voor den Effecten
handel heeft met het oog op de verduisterings
voorschriften besloten om na beëindiging van
den zomertijd den officieelen beurstijd op alle
werkdagen, met uitzondering van den Zaterdag,
van 13.00 tot 14.00 vast te stellen, zulks ten einde
de leden en hun personeel in de gelegenheid te
stellen tijdig hun werkzaamheden te beëindigen.
De datum van ingang der nieuwe beursuren,
alsmede te zijner tijd de datum van beëindiging
van dezen maatregel, zullen nader in de prijs
courant der Vereeniging voor den Effectenhandel
worden aangekondigd.
Gedurende deze periode zal de noteering van
fondsen, welke thans in zeven tijdvakken ge
beurt, in zes tijdvakken, elk van tien minuten,
geschieden.
DE ZORG VOOR DE GEWONDEN. In een veld
lazaret wordt een Duitschen soldaat een gips
verband gelegd.
(Foto Weltbild.)
Ergerlijk vandalisme te Zandvoort.
Heilig Hartbeeld de handen afgeslagen.
Het A.N.P. meldt: In den nacht van Woensdag
op Donderdag is in Zandvoort een wandaad ge
pleegd. welke in de geheele badplaats veront
waardiging heeft gewekt. In dien nacht hebben
tot dusverre onbekende mannen het voor huize
„Sterre der Zee" staande Heilig Hartbeeld moed
willig beschadigd. Omstreeks half twee hoorde de
moeder-overste van dit huis in den voortuin
mannenstemmen, doch aangezien deze het huis
niet verder naderden, liet zij dit voorval op zijn
beloop Groot was echter de ontsteltenis, toen des
morgens bleek, dat van het Heilig Hartbeeld, dat
reeds vele jaren den voortuin siert, de handen
waren afgeslagen. Men vond ze onder het beeld
in het gras. De vandalen hebben zich niet alleen
vergrepen aan het beeld van Christus, maar in
de onmiddellijke nabijheid hebben zij de bloem
potten ondersteboven gegooid en de hekken be
schadigd. De opzet is dus wel onmiskenbaar.
De pastoor van Zandvoort werd onverwijld van
de snoode daad in kennis gesteld en deze begaf
zich met een kerkmeester, na de vernieling te
hebben geconstateerd, naar de Nederlandsche en
de Duitsche politie, om hiervan aangifte te doen.
De verontwaardiging over dit schandelijk be
drijf is groot. De pastoor, die tegenover huize
„Sterre der Zee" woont, werd op zijn gang door
het dorp niet alleen door vele parochianen, maar
ook door vele niet-katholieken aangesproken om
hun deelneming en deernis te betuigen met dit
ergerlijke vandalisme, en hun verontwaardiging
te uiten over zulk een handelen.
Nog Donderdagavond is in de parochiekerk van
Zandvoort een oefening van eerherstel wegens
den Christus aangedanen smaad gehouden. Zon
dagavond werd deze oefening van eerherstel her
haald.
Rechtspersoonlijkheid aan post
cheque- en girodienst toegekend.
Verordeningenblad no. 26 bevat een besluit
van den secretaris-generaal van de departemen
ten van Binnenlandsche Zaken en van Financiën
tot toekenning van rechtspersoonlijkheid aan den
postchèque- en girodienst. Het volgende is o.m.
bepaald:
De directeur, de onderdirecteur en de overige
aan den postchèque- en girodienst verbonden
ambtenaren worden met het oog op bezoldiging,
pensioen en hun verdere rechtspositie geacht
burgerlijke ambtenaren in dienst van het rijk
der Nederlanden te zijn.
In de organisatorische verhouding tusschen
dezen dienst en het staatsbedrijf der posterijen,
telegrafie en telefonie komt door de verleening
der rechtspersoonlijkheid geen wijziging.
Het rijk der Nederlanden waarborgt de volledige
nakoming door den postchèque- en girodienst van
al zijn verplichtingen.
Bij liquidatie van den postchèque- en giro
dienst als rechtspersoon gaan al zijn goederen,
rechten en verplichtingen van rechtswege over
op het rijk der Nederlanden.
Dit besluit is in werking op den dag zijner af
kondiging. Zaterdag.
GEEN BRIEVEN MEER NAAR KINDEREN IN DE
OOSTMARK.
Sedert Zaterdag worden geen brieven meer aam
genomen, welke zijn bestemd voor Nederlandsche
kinderen, die op dit oogenblik in de Oostmark
vertoeven. Deze maatregel houdt verband met het
feit. dat de voorbereidende maatregelen voor den
terugkeer dezer kinderen thans in vollen gang
zijn. De eerste trein is Zondag uit Linz naar ons
land vertrokken 'en het ligt in de bedoeling, dat
alle kinderen 30 September a.s. zullen zijn terug
gekeerd.
RAAD VAN VOORLICHTING BLIJFT VOOR
LOOPIG FUNCTIONEEREN.
Het A.N.P. meldt: Naar aanleiding van de in
een deel der pers verschenen publicatie over de
stichting van de Nederlandsche Perskamer deelt
de Raad van Voorlichting ons nader mede. dat
hij verzocht heeft om de vereischte toestemming
van de bevoegde Duitsche en Nederlandsche
autoriteiten.
Voorloopig blijft de Raad van Voorlichting zijn
voorbereidende werkzaamheden verrichten zooals
hij dat tot nu toe placht te doen.
Distributiekaarten uit distributie
kantoor ontvreemd.
In den nacht van Zaterdag op Zondag is in
het distributiekantoor te Purmerend ingebroken.
Een partij petroleumbonnen en zeepbonnen, welke
nog ongestempeld waren, werden ontvreemd als
mede een hoeveelheid boterkaarten, vetkaarten,
textlelkaarten en vleeschkaarten, welke ter uit
reiking gereed lagen.
VOOR DE KINDEREN
NEKKIE-RAF
HK
En daar wordt Raffie aan voor
gesteld. Maar wat kijken die heeren
verbaasd naar Raf zijn handen. Hoe
komt die giraf aan vingers? Hij heeft
toch ook hoeven, net als wij. Koning
Nobel kijkt ook al verbaasd en denkt:
„Het ls toch een raar heer, hoor!"
De drie ministers zijn de tijger,
Flink, geheeten, de leeuwin Rap en
de zebra Zwarthals. Alls drie drukken
ze eerbiedig de vingers van heer Raf.
De beroemde zanger is zeer vereerd.
„Heer Nekkie-Raf," zoo begint de
koning eindelijk, „ik heb een vierden
minister noodig. Nu heb ik gedacht,
dat is net iets voor U. Hij moet zijn
eerlijk, kundig en eenvoudig. Al deze
eigenschappen bezit ge in hooge
mate. Ik benoem u tot mijn vierden
minister."
„Heer," sprak Raf, „ik zal mij aan
het hoofd zetten van uw ministers
en alles loopt op rolletjes."
„Zoo, zoo," zegt de koning ge
schrokken. En ook de ministers
schrokken hevig. De koning bedoelde
niet dat er baas gespeeld zou worden
door Raf over zijn ministers.
„Maar onze voorwaarde is," zoo
spreekt de koning, „zing nog éénmaal
een lied." Hij brengt Raf naar het
park, waar tribunes zijn getimmerd
voor de gelegenheid. En daar zit nu
heel de dierenwereld, uitgenoodigd
door koning Nobel om naar den
schoonen zang van Raf te luisteren.
De koning en de drie ministers staan
in gespannen aandacht vlak bij Raf.
Luid applaus klinkt van de tribunes.
Raf buigt diep. Nieuwsgierig steekt
het nachtegaaltje zijn kopje naar
buiten. Hij kijkt of hij de vos ziet.
-lokkig voor Raf ziet niemand het
nachtegaaltje.
Een aan de Noorsche kust neergeschoten Engelsch
vliegtuig wordt door Duitsche deskundigen ij
oogenschouw genomen.
(Foto Weltbild.]
De strijd om den baby.
Haagsche Hof zal op 30 September
vonnis wijzen.
Na de in de zaak van den baby gehouden er.-
quête is Zaterdag door de procureurs van partije;
weder gepleit.
Mr. ir. Smalhout, procureur van de familie va!
der Winden, voerde het eerst het woord.
De enquête heeft in zooverre opheldering ge
bracht aldus pleiter dat redelijkerwijs moei
worden aangenomen. dat beide gevonden kinder
lijkjes van zaal 9 afkomstig zijn. Dit sluit echte:
allerminst in, dat nu ook boven iederen redelijke!
twijfel verheven is. dat één der lijkjes dat van hei
kindje van der Winden is. Veel wat verklaard ij
in de enquête is niet terzake dienende. Pleite:
moest toegeven, dat mevr. van der Winden mee:
in aanmerking is gekomen om den verkeerden babi
te hebben meegenomen. Toch pleiten nog zee:
sterke argumenten vóór mevr. van der Winden,
Pleiter bracht deze nogmaals naar voren. In iede:
geval achtte hij het onmogelijk, dat het betwisie
kindje dat van Steinmetz kan zijn.
De baby is nu inmiddels bijna 5 maanden oud
geworden en een deskundig onderzoek omtrent
erfelijkheidsverschijnselen moet thans resultaat
kunnen opleveren, te meer daar sterke familiege
lijkenis met het echtpaar van der Winden aanwe
zig is.
Pleiter verzocht het Hof een comparitie van par
tijen met het kindje en alsnog een erfelijkheids-
onderzoek te doen instellen. De familie van der
Winden ducht zulk een onderzoek niet en, indien
de familie Steinmetz gelijk heeft, verschaf het haar
ook de grootst mogelijke zekerheid, dat zij inder
daad haar eigen kind opvoedt.
Mr. van Oven, procureur van partij Steinmetz,
zeide met voldoening gehoord te hebben, dat mr,
Smalhout pleiter geslaagd acht in het hem opge
legde bewijs. Het betoog van mr. Smalhout mist
echter samenhang. Pleiter meent dat niet vol te
houden is, dat de baby het kind van Van der Win
den is. De plaats, waar het lijkje van een baby ge
vonden is, leidt alleen reeds tot de conclusie, dat
dit was van het kindje Van der Winden. Er wa
ren vier jongens op zaal 9, twee daarvan zijn over
leden en de andere twee zijn herkend. Het kan
dus niet anders of één der lijkjes was van het
kindje Van der Winden, daar mevr. Van der
Winden op zaal 9 lag. De eenige vraag, welke nu
nog aan de orde is: kan het betwiste kind van een
ander zijn dan van de familie Steinmetz? is naar
Dleiter meent, reeds afdoende beantwoord. Er is
geen sprake van, dat eenig ander dit kind opeischt.
Pleiter had er geen bezwaar tegen, dat de familie
Steinmetz met het kind voor het Hof verschijnt ais
dat gewenscht wordt geoordeeld. Tegen een erfe-
lijkheidsonderzoek op zichzelf heeft pleiter even
min bezwaar. Het is echter kostbaar en pleiter be
twijfelt of er eenig resultaat van te verwachten is.
Men had ook van het bloedonderzoek veel ver
wacht, maar dat heeft ook niets opgeleverd.
Het Hof zal arrest wijzen op 30 September.
BROCHURE VAN Dr. J. EYKMAN VERBODEN.
De brochure van dr. J. Eykman, „Wij bouwea
verder, maar op welke wijze?", is door de Duitsche
autoriteiten hier te lande verboden. (A.N.P.)
Uitbreiding postverkeer met
Duitschland.
Met ingang van 20 September 1940 zijn In hei
verkeer met Duitschland, met inbegrip van hel
protectoraat Bohemen en Moravië, brieven en
pakjes met aangegeven waarde weer toegelaten
onder dezelfde voorwaarden, welke vóór 10 Mei
hebben gegolden. A.N.P.)
door LESLIE FORD.
4)
Wij hielden halt voor ons koffiemaal bij de uit
monding van Doorlaat Creek waar een pad omhoog
voerde naar het boschwachtershuis, dat verborgen
in het dennenbosch aan den voet der berghellingen
moest liggen. Een ander pad voerde zuidelijk naar
het bergwoud van de Tetons, noordelijk naar het
eigenlijke Yellowstonegebied.
Na het eten stond George op en zei: „Ik zal
maar eens naar de houtvesterij gaan om ons in te
schrijven. Ik vind dat ze onze, revolvers niet moesten
verzegelen. Wat zouden we moeten doen, als we een
grizzly tegenkomen?"
„Dan draai je je om en klimt in den eersten boom
die je ziet", zei mevrouw Chapman vriendelijk. „Je
zult verbaasd staan hoe gemakkelijk dat gaat."
George keek bedenkelijk. Hij zei tot Joe Anders:
„Ik zal je papieren wel meenemen, Anders. En ik
kan ook voor je revolver zorgen."
„Dank je", zei Joe kortaf. „Ik ga zelf wel. Ik
moet toch ook de vergunning voor het vuur maken
afteekenen."
Bil die den geheelen weg er op gevlast had om
met Joe mee te gaan, zette zijn voet in den stijgbeu
gel.
„Ik ga in elk geval mee", zei George. „Ze zullen
toch niet onredelijk zijn. Ik ken bovendien een hoop
menschen in Washington".
Joe Anders wierp hem een vluggen vijandelijken
blik toe en zwaaide zich in het zadel. Ik zag Bill
zijn voet uit den stijgbeugel terugtrekken.
Midden in de beek keerde Joe zich om en vroeg:
„Kom je. Bill?"
„Ik blijf hier; ik moet helpen pakken", zei Bill
met een onverschilligheid waar niemand invloog. En
omdat ik wist hoe hij er zich op verheugd had
zoo'n echten legendarischen parkwachter in een
blokhuis te zien, maakte ik me ernstig ongerust. Hij
was in zijn leven nooit in staat geweest langer dan
iwee uur boos op iemand te blijven. Ik was me tot
nu toe niet bewust geweest, hoe sterk mijn zoon
George Pelham haatte.
Na ongeveer drie kwartier zagen we de beide man
nen weer over de wqide terugkeeren. „Ik denk dat
Pelham in Washington niet de goede menschen
kent, zei Joe met een hatelijk knipoogje, toen wij
samen verder trokken. „Allebei de revolvers zijn
tenminste verzegeld."
Ik keek naar George. Hij voelde zich kennelijk
onbehaaglijk: Ik zou zelfs eerder zeggen, hij was
uiterst ontdaan. Hij zag grauw en zijn oogen had
den een wonderlijke uitdrukking. Ik meende dat
het toch geen vrees kon zijn ofschoon het er wel
alle teekenen van had. Ondanks al zijn fouten had
ik toch nooit gedacht dat hij bang was. Het was
haast ongelooflijk. Hij wendde zich plotseling tot
mevrouw Chapman en zei koppig: „Ik vind het
hoogst onverantwoordelijk. De brandwacht zei, dat
het heel goed mogelijk was dat we beren zouden
ontmoeten. Ik vind dat we terug moeten gaan. Nie
mand geeft toch immers iets om die geysers! Waar
om gaan we niet over de weiden naar het Bridger-
meer om een paar dagen te visschen?"
Er was een oogenblik doodsche stilte, totdat me
vrouw Chapman nadrukkelijk zei: „Omdat Grace
en Bill morgenavond aan het meer vrienden zouden
ontmoeten. Als je niet meewilt, kun je bij het
Bridgermeer kampeeren, dan pikken we je Vrijdag
op den terugweg weer op. Wij gaan verder".
George aarzelde. Toen haalde hij de schouders op.
„Nou ook goed", zei hij. Hij haalde zijn met loodjes
om den trekker verzegelden revolver uit den zak,
keek er naar en stak hem weer weg.
„Ik hoop dat U er geen spijt van zult hebben", zei
hij grimmig. „Laten we verder gaan".
Joe Anders nam het leidpaard van Bill over.
„Je hebt niet veel gemist", zei hij. „Alleen de
brandwacht was er".
De zon ging juist achter de bergen onder, toen
we Cabin Creek passeerden, een kleine kilometer
verwijderd van het punt waar we dien nacht naast
de Yellowstonerivier ons kamp zouden opslaan. We
hadden elanden en Wapitiherten. marmotten en
eekhoorns gezien, en een hinde met twee wit-
gevlekte jongen, maar we hadden zelfs geen spoor
van een beer gezien. Plotseling, op een plek waar
een spoor links het bosch introk, kwamen we aan
een miniatuur blokhut die, omringd door een hek,
midden op een vlak plateautje stond, dat half in
de berghelling uitgegraven was. De luiken waren
met zware ijzeren staven gesloten. Toen we binnen
de omheining kwamen, zagen we dat aan den an
deren kant een raam openstond. Ook de deur stond
open en dit deed in deze verlaten wildernis onver
wacht vriendelijk en bewoond aan. De laagstaande
zon scheen naar binnen tusschen de boomen door:
de zagen een fornuis met een stapel brandhout
er naast, een kast tegen den muur en een slaapkooi
met opgevouwen beddegoed. Naast de deur lag een
grooten stapel pasgezaagd hout met een spanzaag er
tegenaan geleund.
„Ik vermoed dat de boschwachter hier geweest
is", zei Joe Anders. „De brandwacht zei dat hij
dezen kant uit gegaan was, om de telefoonlijn te re-
pareeren. Dit is ook weer zoo'n sneeuwhut. Ze zor
gen dat er altijd voor een maand eten is, om 's win
ters te gebruiken als ze op ski's patrouilleeren".
Hij stapte niet van zijn paard. „We zullen straks
wel teruggaan om een kijkje te nemen, Bill."
We trokken door het omheinde gedeelte en langs
het steile paadje naar het beekje, dat wij passeer
den om door de weide langs de rivier verder te gaan.
En hier op den zanderigen rivieroever zagen wij
een berenspoor scherp afgeteekend groote in
drukken in het vochtige zand.
Ik gluurde naar George. Eenige minuten nadat
de anderen reeds verder getrokken waren, stond hij
nog steeds naar beneden te staren. Joe en Cecily.
Bill en de kok begonnen bij een boschje af te la
den en een kamp op te slaan: ik ging wat heen en
weer loopen om mijn stramme spieren te strekken.
Ik stond een eindje van de anderen af en zoo dat
George geen erg in mij had. Het was bepaald ver
makelijk, zooals hij daar met zijn neus over dat
spoor heen stond.
Plotseling zag ik hem zyn revolver uit zijn zak
halen en bekijken. Hij keek achterom naar de in het
bosch verscholen hut, daarna rustten zijn oogen een
oogenblik op Joe Anders' magere figuur. Met een
snelle beweging haalde hij zijn zakmes te voor
schijn. Ik zag niet dat hij de draden doorsneed,
maar ik zag iets voor hem op den grond vallen dat
hij daarna met zijn voet in het zand stampte. Hij
had in het geheel niet in mijn richting gekeken, en
toen hij mij zag, keek ik met volle aandacht naar
een kikvorsch in het gras. Ik voelde hoe hij mij
scherp opnam; daarna liep hij naar de anderen te
rug.
„Kan ik ook wat doen?" vroeg hij beminnelijk
Ik kon me niet herinneren dat hij ooit eerder zijn
diensten aangeboden had. Niemand scheen er van
onder den indruk. Na een oogenblik er bij gestaan
te hebben, liep hij langs de rivier verder, terwijl de
anderen de paarden gingen wegbrengen naar de
weide.
Ik begreep niet waarom ik me op deze schitte
rende plek niet behaaglijk voelde, of de rust kon
waardeeren na den langen rit. Maai- om een volko
men onverklaarbare reden had ik een kil voorgevoel
van dreigend gevaar; ik voelde de omgeving plot
seling ondragelijk eenzaam en verlaten en vijandig.
Ik ging brandstof verzamelen om dat gevoel kwijt
te raken, maar ik kon het niet van mij afschudden.
De kok waardeerde mijn pogingen kennelijk zoo
weinig en mevrouw Chapman en hij hielden telkens
zoo plotseling met spreken op, als ik in de nabijheid
kwam. dat ik er na mijn tweede vrachtje mee op-
mhield en ook wegwandelde, in de richting tegen
overgesteld aan die van George.
Misschien was ik wel onbewust in de richting van
de blokhut geloopen, om dat dit een stukje men-
schenwerk in de ongerepte wildernis ufas. Maar ik
weet wel dat mijn hart sneller klopte, toen ik mijn
hoofd ophief om te luisteren. Uit het bosch voor mij
uit kwam het geluid van paardenhoeven en een uit
stekende bariton die luidkeels zong.
De woorden kor. ik niet verstaan, maar er lag zoo
veel levensvreugde in, en de weergalmende stem
klonk zoo warm, dat ik het op een drafje zette en
volkomen vergat dat mijn knieën stijf waren, en ik
moe en hongerig was.
Ik kwam bij het heldere beekje, aan den voet
van de steile helling naar de hut en bleef staan luis
teren. Ik hoorde het paard trappelen en een vroolij-
ke stem zeggen: ,.Ho, Molly. Een oogenblikje, meis
je. Daar dan. dame: Wou je ook nog eens drin
ken?"
De merrie rook blijkbaar de nabijheid van andere
paarden, want ze liet een langdurig gehinnik hoo-
ren, dat dadelijk uit de weide beantwoord werd.
„Er is gezelschap vanavond" hoorde ik den wach
ter zeggen. „Na het eten gaan we op visite".
Het was een prettige, beschaafde stem, jongens
achtig in zijn woorden, maar vol en mannelijk. Ik
hoorde het gekraak van leer, en het klinken van
metaal tegen de omheining, daarna vlugge stappen
over het erf, die plotseling scherper klonken toen
de man de betonnen treden bereikte. Toen brak
het geluid abrupt af.
Ik sprong over het beekje en draafde de steile
helling omhoog. Door de latten van de omheining
heen zag ik den man in de deuropening staan, met
zijn rug naar me toe, één voet naar voren iedere
spier gespannen, alsof hij halfweg den drempel in
steen veranderd was. Hij was lang, minstens één
meter vijf en tachtig schatte ik, en zijn schou
ders onder zijn vaalbruine gabardine hemd waren
vierkant en gespierd. Hij had een olijfgroene rij
broek aan. in zware bergschoenen gestoken; in de
eene hand droeg hij een bijl in foudraal, in de an
dere een zware rol koperdraad en een soort leeren
harnas, zooals menschen die in telefoonpalen werken
gebruiken. En hij bewoog zich niet: hij stond
doodstil in de deur.
Ook ik stond onbeweeglijk stil. Er was iets zoo ge
laden, zoo gespannen in het lichaam van den man,
dat ik eenvoudig in mijn voetstappen bevroren was.
Hij had me blijkbaar niet naar voren hooren klau
teren. Al zijn zenuwen waren geconcentreerd
op iets in de hut iets dat hem volkomen had doen
verstijven van schrik of van verbazing. Toen
plotseling, alsof een radio in een leege kamer werd
aangezet kwam George Pelham's koele, geaf
fecteerd correcte stem: „BonjourSteve. Ik
dacht al dat ik jou zou zien. De brandwacht zei dat
de boschwachter uit was en liet kiekjes zien
van een man die hij Sam Graham noemde
Ik stond nog steeds op dezelfde plaats, verbijs
terd en met stomheid geslagen, en te verschrikt om
een lid te bewegen.
„Dus je bent niet dood? Ik had al eens eerder
over die mogelijkheid gedacht. Herinner je ie nog
die film die we in Trenton gezien hebben dien
avond dat ik een lekke band had?"
.(Wordt vervolgd^