Het afscheid van dr. J. Weener.
Een man verdween...
AB'S AVONTUREN
MAANDAG 30 SEPTEMBER 1940
HAARLEM'S DAGBLAD
4
Dr. J. Weener, Ned. Hervormd prdeikant te Haarlem, heeft Zaterdag j.l. afscheid
genomen van de Kerkelijke Colleges en de Gemeente.
(Fotobureau De Haas.)
Drukbezochte bijeenkomst in
Bethesda Sarepta.
Zaterdagmiddag nam Dr. J. Weener, Ned. Her
vormd predikant te Haarlem, in de kapel van Bet
hesda Sarepta aan de Hazepaterslaan afscheid van
zijn gemeente, de kerkelijke colleges en de genoo-
digden, zulks in verband met het door hem ge
vraagde emeritaat. Er had zich een commissie ge
vormd, welke deze afscheidsbijeenkomst tot een
sobere en indrukwekkende gebeurtenis maakte. Na
dat de bijeenkomst geopend was met gebed, neette
Ds. G. J. Waardenburg namens deze commissie de
aanwezigen welkom. Vervolgens richtte hij zich tot
den scheidenden predikant.
De samenkomst aldus spr. is bedoeld om uiting te
geven aan hetgeen diep in het hart van alle aan
wezigen leeft.
Ons vervult de weemoed doch tevens de dank
baarheid van het afscheid. Paulus' woord „Maak
mij niet week, ik ben bereid" is ook van toepassing
op Dr. Weener.
Drie en veertig jaren heeft U, Dr. Weener, het
ambt vervuld, waarvan ge zes en dertig jaren in
Haarlem werkzaam waart. Het ambt vraagt van ons
in de eerste plaats geloof en voorts gehoorzaam
heid, trouw en toewijding.
Het ambt draagt ons door het leven, het geeft ons
leven zin en beteekenis. Het valt daarom moeilijk
er afscheid van te nemen.
In de ambtsvervulling heeft u de kracht en
warmte van uw persoon gelegd. Het ambt brengt
ons tot de gemeente, tot de menschen van ver
schillende maatschappelijke posities, en doet ons
aanwezig zijn bij de hoogtepunten en beproevingen
van het leven. Wij zijn geroepen om lief en leed
met de menschen te deelen. Ik vertolk de gevoelens
van de gemeente wanneer ik U zeg dat wij allen
zeer dankbaar zijn voor de wijze, waarop Gij ge
arbeid hebt.
Wij zullen uw werk en uw persoon niet vergeten.
Wij weten dat Gij in uw werk de kerk en de ge
meente hebt gediend. Zooals een vader zorgt voor
zijn gezin zoo heeft u gezorgd voor uw wijk. Gij
zijt. een man van eenvoud en van liefde tot de waar
heid. U bent geen berekenende persoon, Gij hebt
gelukkig altijd iets bewaard van het kin'd in den
mensch.
Door de jaren heen hebt Ge Uw eigen aard ge
handhaafd, een licht bewogen en ontvlambaar ge
moed bewaard. Bezwaren hebt Ge nooit onder stoe
len of banken gestoken. Uw krachtige onafhanke-
lijkheiszin kwam voort uit uw strijd voor de waar
heid.
Spr. wendde zich ook speciaal tot mevrouw Wee
ner.
De achting en de liefde, waarvan we getuigenis
geven, geldt evenzeer u als uw man.
Haar werd een fraaie bloemenmand aangeboden.
Aan Dr. Weener werd namens allen een geschenk
overhandigd.
De heer H. Bijkerk, president-ouderling, nam
hierna het woord.
Bij ons is niet de gedachte opgekomen dat Ge te
oud voor uw ambt geworden zijt.
We hebben dit tot u te zeggen; het doet ons zeer
leed dat u gemeend hebt afscheid van de gemeente
te moeten nemen. Wij zeggen u hartelijk dank voor
het werk, dat u in ons midden hebt verricht.
Al het werk hebt Ge met groote trouw en liefde
gedaan.
Bij het einde van uw werk moet u tot de ontdek
king komen, dat de belangstelling voor Uw werk
niet dalende, doch stijgende is. Dat is mooi. Uw
werk is bestraald door de liefde Gods. Wat er ook
in de wereld verandert, deze liefde blijft.
door LESLIE FORD.
16)
De kolonel legde mij met een vluggen blik het
zwijgen op. „Wie is John Brice, mijnheer Pel-
ham?" vroeg hij scherp en met stemverheffing,
voordat iemand anders gemerkt had dat ik iets
had willen zeggen.
George keek hem een oogenblik aan. „Brice?"
herhaalde hij op verwonderden toon. „Bedoelt u
de bediende die vroeger bij ons op het kantoor
was? Dat is de eenige John Brice die ik ken.
Steve heeft hem beter gekend dan ik".
Opnieuw hoorde ik Cecily hijgen. Zij keek doods
bleek naar Steve.
„Waar is Brice, mijnheer Grant?" vroeg de ko
lonel.
Ik had net plotselinge gevoel dat dit de vraag
was waar Steve op gewacht had: de vraag waar
voor hij niet meer bevreesd was, omdat hij wist
dat hij die eenmaal zou moeten beantwoorden. En
dat het antwoord, nu de vraag eenmaal gesteld
was. een verlossing 'vas, grooter dan hij zich had
kunnen voorstellen.
„Hij is dood", zei hij kalm.
Ik voelde Cecily's lichaam ontspannen. Zij
leunde met het hoofd tegen het kozijn en sloot de
oogen.
„Het was er op of er onder; hij of ik", zei hij
onbewogen. „Hij had me een revolver tusschen
mijn ribben gestoken. Ik liet de auto tegen een
telefoonpaal loopen".
De plotselinge stilte die op deze zakelijke, op
vasten toon uitgesproken verklaring volgde, werd
gebroken door Cecily's koele, oppervlakkig kalme
stem: „Je bedoelt dat je hem met voorbedachte
rade vermoord hebt, zoodat jij kon voorgeven dat
je dood was, zoodat hij nooit tegen 1e kon ge
tuigen".
Steve's mond viel open. Hij staarde haar haast
atupide aan; niet-begrijpend.
De heer J. C. Cramer, president-diaken, dankte
namens het college voor de ondervonden medewer
king.
De heer H. Franken, president-kerkvoogd memo
reerde de verdienste van Dr. Weener als stichter
ep beheerder van het fonds „Bethel", prees zijn
voortvarendheid, beknoptheid en bescheidenheid, en
huldigde zijn zakelijk inzicht.
Ds. P. W. Foeken, sprekende namens het Provin
ciaal kerkbestuur herinnerde aan de samenwerking
met Dr. Weener.
Een emeritus-predikant is geen gepensionneerde
of een uitgediende. Zooals de staat de ridderorde
kent, bezit de kerk een emeritaat. U blijft ambts
drager.
Namens het Provinciaal kerkbestuur dankte spr.
Dr. Weener voor zijn werk.
Dr. Weener dankte in zijn antwoord voor de waar-
deerende woorden der sprekers, dankte het bestuur
van „Sarepta" voor de hartelijke ontvangst, de
aanwezigen voor de belangstelling, en voor het ge
schenk.
Spr. dacht terug aan September, drie jaren terug,
de viering van zijn 40 jarig jubileum.
Ik achtte thans innerlijk de tijd gekomen om den
herderstaf aan een jongere over te geven. Ik ben
hartelijk dankbaar voor hetgeen ik in de 43 jaren
van de menschen en van God ontvangen heb. Deze
dag zal bij mij een blijde herinnering achter laten.
Nadat deze druk bezochte afscheidsbijeenkomst
VOOR DE KINDEREN
Heel alleen zat Ab daar nu boven
op een éénwieligen wagen. Er af
springen durfde hij nietdaarvoor
was zijn vaart te groot. En tot over
maat van ramp ging de weg nu nog
veel steiler naar beneden. Nu werd
hij toch wel angstig. Want waar ging
hij heen? En dat in dit vreemde land,
waarvan hij de taal niet verstond!
„Ik heb nooit willen gelooven, wat ze van je
zeiden", ging Cecily voort. Ze was nog steeds
uitwendig kalm, maar haar stem verried haar
woede. „Maar nu begrijp ik alles". Zij wendde
zich tot George. „Het het spijt me, dat ik zoo
stom was, en zoo zoo blind".
Plotseling schoten haar oogen vol tranen. Zij
draaide zich. om, greep naar de deurknop en
vluchtte haar kamer binnen.
Steve deed een snellen pas naar voren. „Ceci
ly!" Een oogenblik dacht ik dat hij met zijn
schouder de deur zou forceeren. Maar hij wendde
zich kort om en staarde over de kamer heen
George aan, met saamgeknepen koude gevaarlijke
oogen.
„Wel, vriend en makker van mijn jongensjaren",
zei hij met een wrangen glimlach, „wat is er toch
allemaal gebeurd sinds ik weg was?"
George voelde zich een oogenblik minder op
zijn gemak dan ik gedacht had dat mogelijk
was. Maar hij herstelde zich en haalde de schou
ders op.
„Nu je terugbent", zei hij koeltjes, „zou jtj
misschien in staat zijn, precies uit te leggen wat
er gebeurd is. Er zijn een hoop menschen die dat
graag zouden willen weten. Het treft wel onge
lukkig dat Brice dood is. En mevrouw Stuyvesant.
Of misschien ook niet. Jij weet daar meer van af
dan iemand anders".
De uitdrukking op Steve's gezicht wees uit dat
hij moeite had, te begrijpen wat George bedoelde.
Toen ging die uitdrukking over in verbazing
en ongeloof; een kleur van woede schoot over zijn
wangen.
„Jij vuile verraderlijke gluiper", zei hij, nog al
tijd zijn stem bedwingend. Hij schoot plotseling
in een lach; een scherpe vreugdelooze lach die
me koud langs mijn rug liep. Hij wendde zich tot
den kolonel. „Stond dat ook in dat telegram, kolo
nel?"
„Min of meer aangeduid, ja", zei kolonel Prim
rose, terwijl zijn priemende oogen vast op Steve
rustten. „In een ander telegram met dezelfde
onderteekening aan den officer van justitie
van dit district Mecklenburg".
„Het is buitengewoon aardig!" zei Steve met een
geëindigd was, maakten velen gebruik van de ge- j
legenheid om den scheidenden predikant en zijn i
echtgenoote de hand té drukken.
DE AFSCHEIDSPREEK IN DE
GROOTE KERK.
Zondagnamiddag vijf uur heeft Dr. J. Weener in
de Groote Kerk te Haarlem zijn afscheidspreek ge
houden. De belangstelling was zóó groot, dat alle
plaatsen in het ruime kerkgebouw bezet waren.
Onder de aanwezigen waren de Commissaris van
de provincie Noord-Holland Mr. Dr. A. baron Röell
en mevrouw; de heer H. Franken Jr., president
kerkvoogd inet de andere leden van dit college; tal
van predikanten, ouderlingen en diakenen: de heer
E. van der Wall, oud-wethouder; de heer A. J. de
Landmeter, griffier ter Gemeente-secretarie, enz.
Terwijl de heer George Robert het orgel bespeel
de werd Ds. Weener door collega's en .notabelen naar
den preekstoel geleid.
De dienst werd geopend met het gezamenlijk zin
gen van de eerste twee verzen van Gezang 132 (oud
Gezang 3): „Wij loven U, o God, en prijzen Uwen
naam"; gevolgd door het afleggen van de Geloofs
belijdenis. De predikant las een gedeelte van hoofd
stuk 3 van den apostel Paulus aan de Efezen, waar
op hij in het gebed voorging; hij riep Gods ontfer
ming over de arme wereld in en hoopte, dat de wa
penen des gewelds zouden worden omgesmeed in
werktuigen des vredes.
Als tekst voor zijn preek had Ds. Weener geko
zen Mattheus 28 vers 20: „Ziet, ik ben met u alle
dagen tot de voleinding der wereld".
Nadat gezongen was Gezang 166: 1 en 4 (oud Ge
zang 50) begon de predikant, zijn laatste preek. Hij
merkte op, dat hij zou afwijken van de traditie en
na de predikatie geen toespraken zou houden tot
afzonderlijke colleges en personen en dat hij aan het
eind van den dienst ook niet zou worden toegespro
ken. Een uitzondering was echter gemaakt voor Ds.
Waardenburg, die verzocht had als praeses van den
Kerkeraad een kort woord te mogen spreken. Ds.
Weener verklaarde het op hoogen prijs te stellen, dat
zooveel predikanten, ook van den ring, aanwezig
waren, evenals vele leden van het classicaal en pro
vinciaal Kerkbestuur. „De spreekstoel is alleen be
stemd voor de evangelie-verkondiging", zei spreker,
„en ik ben blij het te mogen doen, al is het dan nu
voor de laatste maal. Ik hoop, dat gij allen gekomen
zijt niet om een mensch te hooren of om wat te be
leven, doch om naar de verkondiging van het evan
gelie te luisteren. Dit is het heerlijkste ambt dat ik
ken; 43 jaar lang heb ik het mogen doen, eerst te
Ter Aar, toen* te Wageningen en ruim 36 jaar te
Haarlem. Het evangelie van Jezus Christus te mogen
verkondigen is een heerlijk werk, maar nu ik het
voor de laatste maal doe vind ik het een moeilijk
werk. Ik zag tegen dit oogenblik op, maar wist, dat
gij bij het bidden vandaag aan mij hebt gedacht. Ik
heb vaak heerlijke en gezegende oogenblikken op
den kansel mogen doorleven en moet mij thans los
maken van wat mij heel lief is, namelijk van u, van
mijn arbeid en van mijn wijk. Ik zal geen bijzonder
heden daarvan ophalen, want het is te pijnlijk en
bovendien is de kansel daar de plaats niet voor. Bij
den eindpaal is het echter toch geoorloofd, even
om te zien; weliswaai ben ik wel eens door men
schen geprezen, maar ik ken mij zelf toch het best.
Ik ben mij bewust van vele tekortkomingen, per
soonlijke en ambtelijke en van God heb ik veel zegen
ontvangen, waarvoor ik hier mijn dank wil uit
spreken. Veel is er veranderd, sinds ik jnet mijn
werk begon en sinds ik in Haarlem kwam. De ge-
De weg werd steiler en de snelheid
van Ab's wagen werd steeds grooter.
Er moest een ongeluk gebeuren; dat
voelde hij wel. En dat gebeurde ook!
Zijn zitplaats helde over naar voren
en spoedig vloog hij met een boog op
den grond. Als een bal tolde hij voort,
den heuvel af. De gebroken, één-
wielige wagen gleed omgekeerd voor
hem uit.
hoonende grijns. „Het is raar met jou, George.
Ik dacht dat je werkelijk verdraaid bezorgd over
me was, toen je me eergisteren kwam waarschu
wen. Je bent een slim jongetje, maar je bent toch
nèt niet slim genoeg".
De opperhoutvester was opgestaan en stond bij
de deur. Steve zag het en zei: „Ik kom, chef. U
zult geen last met me hebben". Bij de deur keek
hij nog sens achterom naar George. „Maar ik kom
terug, Pelham". Zijn stem klonk effen, maar de
doodelijke dreiging ontging niemand.
De houtvester wenkte kolonel Primrose met het
hoofd. Hij volgde hem naar de gang. maar kwam
spoedig weer terug.
„Ik zou u graag een paar minuten willen spre
ken, mijnheer Pelham", zei hij vriendelijk. „Mijn
kamer is hier aan het eind van de gang".
George stond op en drukte zijn sigaret uit. „Ik
zou u willen aanraden, u met den vader van juf
frouw Chapman in verbinding te stellen", merkte
hij op. Hij was weer een en al wellevendheid. „Hij
weet hier meer over dan ik". Ik heb bij dat onder
zoek op zijn bevel gehandeld".
„Ik zou denken dat u dat wel aan ons kunt over
laten", antwoordde kolonel Primrose, zoo moge
lijk nog een graadje beminnelijker.
Ridley wachtte tot zij de kamer verlaten had
den. „Als mijn zwager zich in zijn oordeel vergist
heeft, mevrouw Chapman", zei hij grootmoedig,
„dan zal hij de eerste zijn die het toegeeft. Hij
heeft altijd als een broer van Grant gehouden".
„Kain sloeg Abel dood", antwoordde mevrouw
Chapman bits. „Eerlijk gezegd, mijnheer Ridley,
het eenige wat mij verontrust is, dat mijn klein
dochter kalmweg het beetje verstand dat ze had,
verloren heeft. Zooals ze nu handelt, kan alleen
iemand doen die volkomen van zijn verstand be
roofd is. Maar ik vertrouw dat ze het gauw
terug zal vinden".
Hoe ijdel dat vertrouwen was, werd bijna dade
lijk bewezen. De tüsschendeur ging open en Cecily
stond aangekleed met hoed en mantel, met vaal
bleek gezicht op den drempel.
Terwijl ze haar handschoenen aantrok, zei ze
kalm: „Grootmoeder, ik ga vandaag nog met
George trpuwea. ik heb altijd wel geweten dat u
daante der wereld is veranderd. Ik was toen nog
1 jong, pas even in de dertig, maar ik mag gelukkig
zeggen dat ik in den dienst des Heeren vergrijsd
j ben en dat ik door Gods genade gerijpt en verdiept
ben naar den innerlijken mensch. Het evangelie, dat
ik verkondigde, heeft mij zelf niet onberoerd gela
ten, maar wat bij mij altijd hetzelfde is gebleven,
dat is, dat ik mij zelf gegeven heb zooals ik was;
meer k o n ik niet en minder m o c h t ik niet. Ik ben
nog niet klaar met de vragen en problemen en
worstel er iederen dag •mee, waarschijnlijk tot mijn
dood toe. De eeuwigheid zal het wel voor mij oplos
sen en daar wacht ik dan maar op. Van één ding
ben ik verzekerd, namelijk dat niets mij scheiden
kan van de liefde Gods. die daar is in Jezus Christus
onzen Heer. en dat is mij genoeg. Ik hoop dat het
ook deze groote schare genoeg zal zijn; wij geven
ons over aan de eeuwige liefde en trouw van God.
Wat kan men tenslotte beter doen. Al zou de heele
wereld omkeeren en de aarde vergaan van haar
plaats, God blijft dezelfde. En nu verdwijnt deze
dienaar van het tooneel; het doet er trouwens niet
toe, of de eene of de andere dienaar dit werk doet;
wij. brengen alleen het woord van den Meester over.
Hij blijft. Onthoudt het goed wat Hij gezegd heeft:
„Ik blijf bij u tot de voleinding der wereld." Als we
dit verkelijk gelooven, dan bekommeren we on;s
niet over de dingen van dezen tijd; dan zijn we nooit
meer mismoedig en angstig, want dan is het voor
eeuwig goed. Ik zeg het nog eens met grooten ernst:
wees met niets anders tevreden dan met Gods
Woord; met Hem, Dien we allen noodig hebben en
Die zich voor ons gegeven heeft. Men heeft mij
gevraagd, nog een paar jaar dominé te blijven; ik
ben er gevoelig voor geweest, dat ge mij niet moe
werd, maar God heeft, mij duidelijk gemaakt dat
mijn tijd gekomen is en dan moet ik gehoorzamen.
Er zal een jongere kracht komen om mijn werk
voort te zetten. Ik hoop, dat gij mijn laatste woord,
dat ik met mijn ziel spreek, wilt aannemen en in
gedachten houden. God zegene U! Ik blijf bereid,
u te helpen,vooral ook in mijn wijk, want gij hebt
uw hart voor mij ontsloten en zijt mij trouw geble
ven, waardoor gij mijn werk gemakkelijk hebt ge
maakt. Ik blijf ook in mijn oude huis wonen. Wel
hoop ik, dat de keuze van mijn opvolger geen aan
leiding mag geven tot ongoddelijken richtingsstrijd,
want op die manier bouwt men het Koninkrijk Gods
niet, maar breekt het af en wij bidden immers allen:
„Uw Koninkrijk kome". Als wij ons blijven stellen
onder leiding van den H. Geest, dan blijven wij vei
lig, waar onze weg ook heengaat. Ik groet U in den
Heer; wandelt den weg, dien we U zooveel jaren
verkondigd hebben als de eenige, veilige weg. Vol
hardt in het gebed en strijdt den goeden strijd des
geloofs."
Ds. Weener bad vervolgens het Onze Vader en
verzocht toen staande te zingen Psalm 72 vers 11:,
„Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen".
De scheidende predikant werd op hartelijke en
waardeerende wijze door Ds. Waardenburg
toegesproken, niet alleen namens den Kerkeraad te
Haarlem, maar ook namens het classicaal en pro
vinciaal kerkbestuur. „Wij danken God, dat Hij u
43 jaar lang dit gezegende ambt liet vervullen. Gij
hebt hard en trouw gewerkt in de gemeente en
vooral in uw wijk. Wij verheugen er ons over dat gij
in ons midden blijft wonen en danken u en uw
vrouw, voor wat gij voor ons hebt gedaan. Ge hebt
uw plaats met eere ingenomen. We hopen dat God
u zal blijven zegenen en dat u nog velen tot zegen
mag zijn."
Ds. Waardenburg verzocht aan de gemeente, aan
Maar de vaart van den voortrollen
den Ab was veel grooter dan die
van dén omgekeerden wagen. Met
een bons vloog hij tegen het snel
ronddraaiende wiel op. Maar Ab's
luchttoeren waren nog niet ten einde,
want op dit oogenblik werd hij door
het wiel opgenomen en de lucht In-
geslingerd.
wreed en harteloos bent, maar ik had niet ge
dacht, dat u zóó tegen mij zou zijn".
Ze liep de kamer door. Ridley volgde haar om
de deur voor haar te openen en ging met haar
naar de gang.
Mevrouw Chapman stond wel een minuut lang
onbewegelijk met de oogen op de deur gericht Toen
viel zij zwaar neer in de rieten stoel. Na een
oogenblik zei ze: „Ga nu weg alsjeblieft, Grace. Ik
wil alleen zijn".
Ik ging. Ik zag Cecily en Ridley verdwijnen aan
het eind van de gang. Langzaam liep ik naar mijn
kamer terug. Toen ik den sleutel in het slot stak.
ging de deur van de kamer naast mij voorzichtte
open en sloop mevrouw Ridley naar buiten. Zii
kwam op mij toe hollen: haar gezicht was ver
wrongen van ongerustheid en angst.
„Wat is er gebeurd, mevrouw Latham?" fluisterde
zij doodelijk verschrikt, terwijl ze m'jn arm vast
klemde.
„Ze gaat met hem trouwen", zei ik kort, omdat
ik wist dat dat het eenige was wat haar interes
seerde.
„Oh nee, nee!" riep ze wanhopig. „Dat moet niet'
Dat mag niet!"
„Waarom niet?" vroeg ik, zoo onverschillig als
me mogelijk was.
„O, omdat! Daarom! Ooh, begrijpt u het dan
niet? Ik had zoo gehoopt dat ze het niet zou doen!
Het zou zooveel verschil maken Zij deinsde
plotseling terug en haar gezicht werd grauw, alsof
ik haar op een vreeselijke indiscretie betrapt had
zooals ik meende dat ook inderdaad het geval
was. Zij trachtte zich met inspanning te beheer-
schen. „Het spijt me zoo, mevrouw Latham. Ver
geeft u het me! Ik ben een beetje in de war en
Lisa is met iemand uitgegaan en dat vindt haar
vader zoo onaangenaam. Ik
„Zij zal waarschijnlijk een prettig dagje heb
ben", zei ik vroolijk. „Mijn zoon is ook mee en
hij is een uitmuntende dwarskijker".
Zij schoof achteruit haar kamer binnen, en ik
ging naar de mijne.
Een van de dwaze dingen in Yellowstone of
schoon, zooals ik Ridley had hooren opmerken, het
Ds. Weener het laatste vers van Psalm 121 toe te
zingen: „De heer zal u steeds gadeslaan."
Ds. Weener dankte mede namens zijn vrouv»
voor de vrendelijke woorden en voor de hartelijk
heid, waarmee de gemeente hen omringd had.
Hiermee was de indrukwekkende dienst afgeloo-
pen.
De legitimatiekaarten der
Haarlemmers.
Van ongeveer 10.000 moet de kaart nog in orde
gemaakt worden.
Er werd getaxeerd dat er een kleine 100.000
Haarlemmers van 15 jaren en ouder zijn. Deze
moeten dus, volgens de vroegere bekendmakingen
met ingang van morgen, 1 October, in het bezit
zijn van een legitimatiebewijs.
Hedenavond zullen ongeveer 85.000 a 90.000 Haar
lemmers hun legitimatiekaart hebben. Van onge
veer 10.000 menschen is het bewijs dus nog niet
in orde.
Deze menschen kunnen in de komende dagen hun
bewijs nog in orde laten maken in de Statenzaal
(Prinsenhof).
De regeling, daarvoor is: A t/m C op Dinsdag
1, D t/m H op Woensdag 2, I t/m M. op Donderdag
3, N t/m S op Vrijdag 4, T t/m Z op Zaterdag 5
October, telkens van 916 uur.
Eikels voor de herten.
De jeugd helpt mee met het verzamelen.
We hebben vernomen, dat de jeugd in Arnhem
zich verdienstelijk maakt met het verzamelen van
eikels voor de herten in den hertenkamp.
Van den dienst Hout en Plantsoenen te Haar
lem vernamen we dat dit het vorig jaar ook hier
geschied is en dat het ook nu wel weer gebeuren
zal. De jongens brengen de eikels naar de kweeke-
rij en krijgen er dan wat voor.
Te Heemstede wordt al jaren lang in dezen geest
gewerkt; ook daar worden de jeugdige gapers voor
hun moeite beloond.
De Haarlemsclie Brandweer
geïnspecteerd.
Door generaal Schumann en majoor Dabbert.
Hedenmiddag omstreeks 1 uur hebben generaal
Schumann, bevelhebber van de „Grime Polizei" en
majoor Dabbert die de opdracht heeft de Neder-
landsche brandweer te reorganiseeren, de Haarlem-
sche brandweer op de binnenplaats van de kazerne
aan de Ged. Oude Gracht geïnspecteerd. De com
mandant van de brandweer, de heer C. J. v, d.
Broek stelde den generaal en den majoor aan de
hoogere brandweerfunctionnarissen persoonlijk voor.
Vervolgens inspecteerden de heeren de in carré
opgestelde brandweerlieden. Hierna volgde een
demonstratie; de nieuwemotorspuit werd op het
proefgebouw in werking gesteld, en ook de ouda
motorspuit kwam in functie. De ladderwagen werd
opgesteld. Met groote belangstelling volgden gene
raal Schumann en majoor Dabbert deze verrichtin
gen, terwijl de heer v. d. Broek hen van voorlichting
diende. Tenslotte maakten de heeren een rondgang
door de kazerne.
RABBIJN DE VRIES.
Naar ons wordt medegedeeld zal rabbijn de Vries,
die Vrijdag a.s den leeftijd van 70 jaar bereikt, op
dien dag niet in de gelegenheid zijn bezoeken te ont
vangen. Voorts vernemen wij dat hij binnenkort,
waarschijnlijk omstreeks November, zijn emeritaat
denkt te aanvaarden.
BENOEMING DIRECTEUR BIJPOSTKANTOOR.
Bij beschikking van den directeur-generaal der
P.T.T. is met ingang van 1 November a.s. aange
wezen als beheerder van het bij post-, telegraaf-
en telefoonkantoor te Haarlem, Tempeliersstraat,
de commies bij den post-, telegraaf- en telefoon
dienst J. B. F. van Linschooten, thans beheerder
van het bijpost-, telegraaf- en telefoonkantoor
te Rotterdam, burgemeester Roosstraat.
J. VAN WA VEREN.
In den ouderdom van 69 jaar is Zondagavond plot
seling overleden de heer J. van Waveren, labora
torium-assistent van het Natuurkundig Laborato
rium van Teyler's Stichting te Haarlem, waaraan hij
39 jaar onafgebroken is werkzaam geweest. Daar
vóór was hij amanuensis aan de oude H.B.S. in de
Jacobijnestraat, bij dr. Heringa na eerst assistent ge
weest te zijn aan de Röntgen-afdeeling van prof.
Kouwer's kliniek, toen aan de Bakenessergracht.
Gedurende 20 jaren werkte de heer van Waveren
in Teyler's Laboratorium onder prof. Lorentz, de
laatste jaren onder prof. dr. A. D. Fokker.
Vijf en dertig jaar lang verzorgde de heer van
Waveren de dagelijksche temperatuuropgaven voor
ons blad.
Bij zijn dertigjarig jubileum werd hem de groots
zilveren medaille van Kunsten en Wetenschappen
verleend, die hem toen werd uitgereikt door prof.
Lorentz en prof. Dubois.
Wanneer er lezingen werden- gehouden in Teyler's
Stichting verzorgde de heer van Waveren altijd de
vertooning der lichtbeelden en de opstelling der in
strumenten.
Wanneer er bij bezoeken van schoolklassen of ge
zelschappen aan Teylers Stichting iets bijzonders
was aan te wijzen was de heer van Waveren altijd
de vraagbaak.
niet zoo dwaas is. als je bedenkt dat er van Juni
tot September ongev er een half millioen men
schen den grooten rondrit door het Park maken
is de manier, waarop je tegen menschen aanloopt
die je sedert de schoolbanken niet meer gezien
hebt. Zoo verging het mij tenminste. Bij de lunch
ontmoette ik een vrouw die ik niet meer gezien had,
mds we samen bruidsmeisjes waren en die ik me
alleen herinnerde omdat ze op den sleep van de
bruid getrapt had Zij stroomde over van vriende-
'iikheid.
Haar man scheen een dag uit visschen te zijn,
en zij vroeg me dien middag met haar mee te
gaan om den grooten Canyon te bezoeken. Omdat
ik toch niets anders te doen had, stemde ik er in
toe. Wij liepen door de hotelhal, toen een chas
seur mij op een allervriendelijkste manier wenkte.
„Gaat u niet naar de trouwerij?" vroeg hij grin-
nekend.
„Trouwerij?" vroeg ik onnoozel.
„O, misschien is het een geheim", zei hij stra
lend. ..Mijnheer Ridley vroeg waar zij trouwpa-
oieren konden krijgen, en hij, en juffrouw Chap
man en mijnheer Pelham zijn daarnet in de roode
auto weggereden".
..Nee. dat is aardig!" riep ik uit. en probeerde
Ie glimlachen. In werkelijkheid had ik kolonel
Primrose wel kunnen doodslaan. Om de een of
andere dwaze reden was ik er zoo van over
tuigd geweest dat hij dit wel verhinderd zou heb
ben, dat ik mij niet eens werkelijk ongerust ge
maakt had. Ik had gedacht dat hij George wel
het een of ander formeel of informeel huis
arrest of iets dergeliiks zou hebben opgelegd: zoo
dat het Cecily ten minste een kans zou laten,
haar verstand terug te krijgen.
Plotseling zag ik door de glazen deuren hem
buiten in de hotelportiek staan. Ik haastte mij
voort, maar toen ik mijn mond opende om te
roepen, zag ik hem in de auto van den opper
houtvester stappen, en zij schoten zonder omkij
ken de oprijlaan af. De chauffeur van mijn vrien
din reed voor, en ik kon niets anders doen dan
instappen.
.(Wordt vervolgd},