Met Siadspcvik
fn i lPï in den Winter
A
W'
ir
iDe vogelwereldJ
Het jaargetijde
vol schoonheid
en grilligheid
Als de Winter komt...
ZATERDAG 12 OCTOBER 194Ö
H5ÏÏREE1TS DXGBCAD
Als de winter komt
Als de winter komt, dan droomen
Wij van 't zomersche getij,
En dan denken wij, wij komen.
Daaglijks weer wat dichterbij.
Als de winter komt, dan zoeken
Wij den huiselijken haard.
Met de krant en met wat boeken,
Knusjes eromheen geschaard.
Winterstilte in oud-Amsterdam.
Hetfst
Als de dagen maar niet zoo aan het korten
sloegen, zou voor velen de herfst misschien
het mooiste jaargetijde zijn! Dat is zoo de
algemeene verzuchting die men in deze
dagen hooren kan, en het zijn wel in hoofdzaak de
echte natuurliefhebbers, de vrienden „van buiten",
die ze slaken. Zeker, ze minnen de lente, de aan
valligheid van het uitbottende leven, zooals ze het
blonde kind liefhebben, dat zorgeloos en met nog
het geheele bonte leven vóór zich, door de eerste
boersche bloempjes van de wei springt; ze genieten
den zomer met zijn rijpe kleurpracht, zijn soms
zelfs te diepe weelderigheid van zware groenen
in een te fel zonlicht of de loome verzadigheid
van den dag, tegen het avonduur daarna. Zeker, ze
wisten dat voor de sterken de winter vol kan zijn
van prikkelende momenten in de atmosfeer, waar
bij wij kracht insnuiven en onze longen zich uit
zetten om van dat opwekkende en blij makende
natuurmiddel niets te doen verloren gaan. Maar
met den herfst is het toch nog weer anders. Lente
en jeugd, zomer en leven, winter en schijndood
zijn nu eenmaal zoo de gladde begripsverbindin
gen, waaraan men ons gewend heeft. Tusschen
zomer en winter staat die overgang van leven naar
rust, waarvoor nog geen gangbaar, aan ons bestaan
ontleend beeld gegeven werd. Herfstdraden en
herfststormen kunnen mogelijkheden van dit
seizoen oproepen, maar overigens blijft het een
jaargetijde met de grilligheid eener coquette
vrouw, even onverantwoordelijk als de natuur
zelve.... zou de jong gestorven Deensche schrij
ver Peter Jörgen Jacobsen zeggen. Er is in den
herfst iets van het afscheid nemen na een vroolijk
feestmaal, maar het toont ook soms de dreiging
van een komend ongemak. In de natuur hangen
nog de guirlandes en de serpentines van het feest,
maar nukkige winden zullen ze op het onver
wachtst gaan verstrooien en vreugde's hoogtijd in
het vergeetboek plaatsen
Met de onverantwoordelijkheid van Barbara, de
vrouw uit het gelijknamige boek van den Deen,
dien ik noemde, speelt de herfst met zijn genegen
heden, verspeelt die van anderen, is bij buien vol
maakt schoon, om vlak daarop in modder en dras
sigheid te wentelen.
Zijn leven is kortde zomer laat het be
wind ongaarne los, de winter staat op sprong hem
bij de keel te vatten.
Maar hoe gul en rijk geeft hij zich dan ook op
de dagen dat hij wèl met ons is; aan kalender data
stoort hij zich niet. evenmin als Barbara zich om
haar minnaars bekommerde, die ze lief had als het
haar convenieerde en hun dan oprecht genegen
was. Dat zijn de hoogtijdagen van den herfst die
de beroemde „herfsttinten" geschapen hebben waar
mee modewinkels adverteeren en waarin kunst-
nijveraars potjes bakken. Zielig surrogaat van
de kortstondige pracht dier zeldzame dagen, waar
op geel goud in blaadjes van de boomen dwar
relt en in het bosch de paadjes onvindbaar zijn,
doordat ze ermee bedekt werden. Wij kennen in
onze buurt die heerlijkheden nog slechts in onze
duinen en in het weinig uitgestrekte bosch, dat van
de Kennemer wouden nog rest. Toch genoeg om
er ieder jaar weer opnieuw van te genieten en zoo
ge met Haarlemsche schilders verkeert, zullen zij
u zeggen dat de herfst hier schooner is dan de
zomer. Geen hunner is misschien zoozeer thuis in
de duinen als Savrij, van wien hier een schilderij
wordt afgebeeld en ook hem is, naar ik meen, dit
jaargetij het liefst. Men behoeft niet ver te zoeken
naar het „motief" waar dit werk ontstond Daar
boven op 't Bloemendaalsche duin, tegenover het
Wilhelminaterras, waar nu de toegang vrij is
naar het prachtig gelegen ververschingshuis, moet
hij in een vorig jaar dagen aan dagen gezeten
hebben om er de verschillende panorama's die zich
voor het begeerig oog ontrollen, in hun telkens wis
selende belichting gade te slaan en in zijn werk
Als de winter komt, dan dragen
Wij een dikke winterjas.
Duiken weg in onze kragen
En een warme wollen das.
Als de winter komt. dan moeten
Wij weer tobben met gedoe
Van de winterhanden, -voeten,
Tot aan winterooren toe.
Als de winter komt, dan staan we
Ook misschien weer op de schaats,
Op een slootje, of dan gaan we
Zelfs wellicht van plaats tot plaats.
Als de winter komt met weer-kracht,
Als waarmee de laatste kwam
Nou, dan zullen wij wel ijzen
En ons lot niet vroolijk prijzen
Want die laatste was een grijze,
Maar dan zullen wij bewijzen:
Er is ongebroken veerkracht
In den Nederlandschen stam.
Foto V. F. B.
vast te leggen. Grootsch en intiem tegelijk is het
Haarlemsch duinlandschap en door zijn nobele
golvende lijnen en rijk geschakeerde kleur doet
het voor geen buitenlandsch vergezicht, dat „men
gezien moet hebben", onder. Men moet het ken
nen en liefhebben, zooals Savrij zijn duinen kent
en liefheeft, om er de verschillende aspecten zoo
van te kunnen weergeven als hij dit jaren doet.
Een ander, nu overleden Haarlemsch schilder, An
ton Koster, vond zijn levenswerk in de kleurigheid
van hyacinten- en tulpenvelden en was daardoor
op de lente als aangewezen. Hij maakte daar naam
en faam mee doch zou niet de artist geweest zijn,
die hij was, als hij niet ook van het herfstgetij de
charmes ondergaan" had. Het andere beeld dat
ons Herfstnummer wil opnemen brengt ons in een
bosch dat nog vol zomersch groen is, doch waar
reeds een kind de losse takken aan het vergaren
is, en de zorgen voor een komend tij allicht de
ontvankelijkheid voor picturale schoonheid in den
weg staan. Het zien van de schoonheid in de na
tuur is evenals het gevoel voor een evenwichtig
leven niet ieder gegeven doch voor een ieder bereik
baar. Het is een kostelijk, onvervreemdbaar goed,
meer waard dan wat dan ook en in staat onze
daden, gevoelens en genegenheden in een duurzaam
kleed te steken. Voor het aanschaffen behoeft men
geen punten af te staan en eenmaal aangeschaft,
is het onverslijtbaar. De gelukkige vindt het soms
ongezocht en onverwacht al op een stillen herfst
dag, wandelend.
J_H. DE BOIS.
BOEKHANDELAREN SLUITEN DES AVONDS
TE ZES UUR.
De Haarlemsche boekhandelaren hebben, in
verband met de verduisteringsmaatregelen, be
sloten hun zaken te Haarlem, Bloemendaal en
Heemstede des avonds om 6 uur te sluiten.
LS de winter komt
Dit is het motto waaronder dit
nummer verschijnt. Gelijk als in an-
.7.7 dere jaren. Maar nu zijn, helaas, de
omstardïgheden anders, ongunstiger. Toen hield
de titel „Als de winter komtbeloften in, want
ook de wintertijd heeft immers veel aanlokkelijks.
Als het buiten donker, koud en guur is, doet de
gezellige lichte huiskamer, waar de haard lustig
brandt, en de kleurige schemerlampen branden,
weldadig aan. Men luistert naar zachte muziek,
laat zich meesleepen door een spannenden roman,
of zoekt verpoozing in conversatie of spel. Wij be
kommerden ons niet om de vraag „wat zullen wij
eten, wat zullen wij drinken?" alles was er volop.
Als er thee of koffie geschonken werd klonk het
soms: is het maar thee. of maar koffie? Zoo wa
ren wij in alles verwend.
Maar nu. Toen dit voorjaar de oorlogsfakkel ont
stoken werd, vroegen velen zich, toen de zomer
verstreek en de herfst naderde, bang en bezorgd af,
wat het zou worden als de winter kwam. De
oorlogswinter staat nu voor de deur. Niemand zal
er licht over denken, alle zorgen bannen, want die
zijn immers niet weg te redeneeren. Als eenmaal de
klok tien heeft geslagen moeten wij in de kust
strook thuis zijn en blijven! Dan zitten wij te
rekenen, gebukt over de bonnen voor de distribu
tie, voor levensmiddelen, kleeding en brandstof en
vragen ons af: hoe zal dit gaan, hoe dat? Toch moe.
ten wij oppassen ons niet onnoodig te veel door
zorgen te kwellen. Et is ook nog reden om dank
baar te zijn. Het is bijna een half jaar geleden dat
wij in den oorlog betrokken werden. Heeft het ons
in dien tijd aan iets ontbroken dat niet gemist kon
worden. Wij kor.den wel eens niet eten waarin wij
trek hadden en moesten ook wel eens iets op
ons bord nemen dat wij vroeger niet kozen, maar
dat zijn gelukkig bijkomstigheden. Tot gebrek is
het niet gekomen. Waarom nu bezorgd voor den
komenden tijd? Het is mogelijk dat misschien een
enkel rantsoen in de toekomst wat verminderd zal
moeten worden, maar ook dat zal dan nog geen
mogelijk tekort ten gevolge hebben. Hoogstens zul
len onze „liever koekjes" wat minder talrijk wor
den. Juist omdat in ons land de distributie zoo snel
ter -hand genomen is, was het mogelijk voor de
overheid goede voorzorgen te nemen. Het gaat nu
gelukkig anders dan in den oorlog 19141918, nu
is het doel der distributie de beschikbare hoeveel
heden eerlijk .te verdeelen, toen was het in feite
niet veel anders dan een registratie van het tekort.
Meermalen is het door degenen in den Haag,
die thans de leiding van de distributie hebben, ver
klaard, dat er geen vrees behoeft te bestaan voor
een tekort aan voedsel. Nog dezer dagen werd ver-
Herfstduinlandschap van H. M. Savrij.
(Foto De Haas.)
ANNEER de wind fel uit het Oosten
blaast en de bleekgouden zon zoo ver
dacht veel kleine schitteringen toovert
op het hekje van onzen tuin, op het
grint, op den stoep van den overkant, wanneer elke
voorbijrijdende kar met opvallend veel geraas
door de straten rolt, dan weten we hoe laat het is.
Het vriest, het vriest, dat het kraakt.
Wanneer nu zoo'n eerste vriesdag op een Zondag
valt, bedenken we met spijt, dat we de schaatsen
nog niet onder kunnen binden. Wel zal er hier en
daar al een flink vliesje op het water liggen, maar
het is aan de waaghalzen om de stevigheid daar
van te onderzoeken.
En schaatsenrijden zou het eenige zijn, dat ons
werkelijk warm zou kunnen maken op het vrije
veld.
Een lange wandeling maken over de velden? We
kunnen op onze vingers natellen dat we na een uur
zullen loopen te kleumen.
Neen, we zullen beschutting moeten zoeken
onze wandeling bekorten. Het stadspark valt ons
in, welks bestaan we eigenlijk het grootste deel van
het jaar totaal vergeten. In het voorjaar loopen we
er door wanneer één van de buren ons verteld
heeft, dat de wilde kers er zoo prachtig bloeit,
of in het najaar, wanneer de wilde wingerd den
stellen oever bij het bruggetje overdekt met een
weelde van roode puntige bladeren. Maar verder
zijn we meestal zoo ondankbaar om het te ne-
geeren.
En ook nu richten we slechts noodgedwongen
onze schreden erheen. Toch zal het ons geenszins
berouwen, want zelfs in het hartje van den winter
is het er vol leven.
Bij het huisje, dicht bij den ingang worden we
al begroet door een luid, langdurig schetterend
trillerliedje ei* als we even achter het huisje schui
len, in de luwte en in de zon, die heusch al te voe
len is, ondanks de vorst, zien we al gauw het kleine
rossigbruine zangertje, een winterkoninkje, op en
door de heg sluipen. Hij heeft het zoo druk met
buitelen en zoeken en zingen. Daar wipt hij boven
op een hoogen tak van de heg en zingt zijn heele
lange liedje, vol met trillertjes en wonderlijk hel
der en vroolijk voor zoo'n miniem klein vogeltje.
Het kleine korte staartje houdt hij recht overeind
en de contour van het mooie roestbruine vogeltje
komt prachtig uit tegen de lichtblauwe lucht er
achter. Nauwelijks is zijn liedje uit of hij duikt
weer weg in de heg en zoekt opnieuw vol ijver naar
versnaperingen. Maar heel lang kan hij zich niet
stil houden, weer wipt hij op een hoog takje, iets
verderop en opnieuw klinkt het trillertje als een
schetterende fanfare door de winterlucht.
We loopen nu langs een klein weitje, waar eenige
bonte kraaien in alle stilte aan het werk zijn. Een
prachtige zilverglans ligt over het weiland en ieder
grasje op zichzelf heeft een fijn doorschijnend wit
kristallaagje om zich heen. Ook de dorre bladeren
onder den eikenboom hebben prachtig zilverwitte
randjes langs de nerven en langs den omtrek.
Tusschen drie dorre bladeren scharrelt een merel,
hij keert telkens een pluk bladeren om of trekt een
groepje bladeren uit den grond. De grond schijnt
nog niet zoo ver ingevroren te zijn, dat er hier en
daar niet nog een regenworm te verschalken valt.
Daar komen zoowaar ook een paar bonte kraaien
mee zoeken in den dorrebladerenhoop. Ze ontdek
ken er eikels en misschien nog wel meer van hun
gading. In alle stilte wordt er gezocht en gegeten.
Juist maken we de opmerking, dat de strenge kou
hen toch wel zwijgzaam heeft gemaakt, wanneer
één der bonte kraaien, allerwonderlijkst horizon
taal balanceerend op een kalen tak, zijn vroolijk
kaar-kaar laat hooren. Maar de merel zoekt ijverig
en zwijgend verder, geen i*oep komt hem over den
snavel.
Wat was dat daar langs den beukenstam? Het
leek of er iets langs naar beneden kwam. Misschien
was het verbeelding? Daar, nu naar boven nu weer
naar beneden en weg achter den boom. Voorzichtig
sluipen we iets dichter by, daar komt de vogel
weer, een mooie lange snavel, verder vrij plomp en
niet met zijn staart steunend, blauwgrijs is zijn rug
en dc onderkont bruinachtig. Dat moet de boom-
klever zijn.
Zijn we toch te onvoorzichtig geweest? Hij ver
toont zich niet meer hoe we ook turen langs den
gladden stam. Dan valt ons meteen weer op hoe
prachtig lang en slank de knoppen zijn aan de
beukentakken.
Dat zwijgende sluipen langs den stam en het zwij
gende zoeken tusschen de bladeren op den grond
van den merel, heeft iets geheimzinnigs. Dat zijn
we zoo niet gewend van onze gevederde vrienden
en we zijn blij als er plotseling een helder meezen-
geluid klinkt uit het elzenboschje langs den wa
terkant.
zekerd, dat het onnoodig geacht wordt dat er tot
distributie van aardappelen wordt overgegaan. Dit
zijn inderdaad geruststellende mededeelingen.
Nog dezer dagen spraken wij een autoriteit be
trokken bij de Voedselvoorziening die ons verze
kerde: Ik ben wel bang dat op den duur ons kopje
thee en koffie nog wat slapper zal moeten worden,
maar met zekerheid kan ik zeggen, dat wij aan
voedsel, en dat is toch hoofdzaak, geen gebrek zul
len hebben.
Ook wat de brandstofvoorziening betreft, hoopt
men dat de transportmiddelen in ons land in staat
zullen zijn voor voldoenden aanvoer te zorgen. Als
het mogelijk blijkt aan elk gezin voor de toegewe
zen bons brandstoffen te leveren, dan zal ook de
koude geweerd kunnen worden, ook al zal het wel
noodig zijn als het niet vriest de kachel te tem
peren.
De gezinnen die de kleinste huizen bewonen
kregen nu bonnen voor 16 eenheden brandstof, ter
wijl de bewoners van grootere huizen op meer
recht hadden. In den vorigen oorlog werden aan
alle gezinnen niet meer dan 11 eenheden toege
wezen. Een groot verschil dus!
Er zijn mededeelingen in de pers gekomen dat
rekening gehouden moet worden met de mogelijk
heid dat er ook een distributieregeling komt voor
gas en electriciteït. Maar uit zeer goede bron heb
ben wij vernomen dat ook al komt het daartoe, het
toegewezen rantsoen electriciteït in elk geval vol
doende zal zijn om waar het noodig is licht en ge
zelligheid in huis te brengen. Het zal niet zijn als
in den vorigen oorlog toen velen zich met een
kaarsje moesten behelpen. Ons raatsoen wordt zoo
ruim dat het zelfs mogelijk zal blijven de hoeken
der zitkamer te verlevendigen met een extra sche
merlampje.
Dit is misschien een kleinigheid, maar in wezen
toch van groot belang. Nu wij, naar het zich laat
aarzien, dezen winter gedwongen zijn een groot
deel van de avonden thuis te zitten, is het aan te
bevelen het ons daar zoo gezellig mogelijk te ma
ken. Daarom is licht een allereerste vereischte. Een
kamer waar geen schemerlamp brandt, ook al is
de groote lamp aan, heeft immers iets ongezelligs.
Boomkruipertje,
Daar is een troepje pimpelmeezen bezig. Liefst
hangen ze ondersteboven aan de takken en zoeken
nauwkeurig alle knoppen en takjes af. Ook kijken
ze nog wel eens even naar de, meest leege elzen
propjes, of er misschien nog een enkel zaadje in te
vinden zou zijn. Helder klinkt het siet-siet-siet
door de vrieslucht en het mooie lichtblauw van
hun veeren is in het heldere zonlicht goed te zien.
Ze hebben hun veertjes dik opgezet tegen de kou
en het lijken nog eens zulke dikke ronde donsbal
letjes als anders. En dat buitelt en vliegt en hangt
en zoekt en roept alsof er geen Oostenwind bestond,
die toch af en toe hun veertjes uiteen waait en ze
bij het vliegen wel eens een eindje uit de richting
zal blazen.
Pimpelmees
Joh. Koster. Herjst in het bosch.
(Foto De Haas.)
Als wij dit alles bedenken, mist de zin „als de
winter komtook nu gelukkig niet haar be
lofte en vertroosting.
En dan de winter wordt ook gevolgd door een
nieuwe lente. Hij brengt ons daarheen. Ook dichter
naar den vrede, waarnaar wij allen verlangend uit
zien, vooral nu wij dezen winter ingaan.
C. J. v. T.
DIEFSTAL IN HET SPORTFONDSENBAD.
Vrijdagavond half tien werd een 17-jarige
jongen in het Sportfondsenbad te Haarlem door
het personeel betrapt toen hij probeerde, in eens
anders kleedhokje te klimmen. Hij was in het bezit
van f 4.50, dat hij bekende ten nadeele van een
anderen bezoeker ontvreemd te hebben. Tevens
bekende hij, zich daaraan ook reeds eerder schuldig
te hebben gemaakt. De jongen is in verzekerde be
waring gesteld.
Af en toe heeft er een een teleurstelling, dan gaat
het blauwe kuifje omhoog en er wordt een kort,
verontwaardigd geschetter geuit. Maar gauw is het
weer vergeten en er wordt vroolijk verder gezocht.
Op den grond zoeken koolmeezen naar beuke-
nootjes. Telkens als ze wat van hun gading hebben
gevonden, vliegen ze ermee naar een tak, waar ze
hun buit open hameren en dan het binnenste heer
lijk oppeuzelen. Dan vliegen ze dadelijk weer naar
den grond op zoek naar nieuwen voorraad.
Daar klinkt in eens een ander siet-siet, veel lang
zamer en ook luider dan dat van de meezen. Dat
moet een boomkruipertje zijn. En ja, daar kruipt hij
tegen den iepenstam op, klein bruingrijs vogeltje,
met zijn langen dunnen snavel en lang stevig staart
je, waarmee hij tegen den stam steunt. Sfeeds om
hoog loopt hij, schroefsgewijs, zoodat hij telkens
voor ons oog verborgen is achter den stam, om even
later, iets hooger, weer tevoorschijn te komen in zijn
ijverig naspeuren van al de spleten in den stam.
De meezen zijn alweer verderop in een plataan
aan het werk, we herkennen den boom gemakke
lijk aan den gevlekten stam en de balletjes, die
hier en daar nog aan de takken bungelen. Het is
aardig om te probeeren alle boomen. nu ze kaal
zijn, te herkennen. Dikwijls worden we daarbij ge
holpen door het dorre blad, dat nog op den grond
ligt, zooals bij de kastanje, met zijn stevige takken
en glanzende kleverige knoppen. De knoestige
stamvorm van den eikeboom is ook gemakkelijk te
herkennen.
En daar staan een esch met zijn dikke takken,
alle vrijwel naar boven gericht en loodgrijs van
kleur, terwijl de groote knoppen dof zwart zijn en
de beuk met gladden stam en fijne lange spitse
knoppen. De els met de verdorde elzenpropjes is
I al heel gemakkelijk te herkennen.
Daar zijn we weer bij het vijvertje aan het eind
van het park. Een groot deel ervan is dichtgevro
ren. maar aan den kant is een open wak en daar
zwemmen de eenden druk heen en weer, alsof ze
door bewegen het water open willen houden. Som
mige staan ook doodstil op één poot op het ijs,
ellendig koud moet dat zijn.
Het zijn niet alle tamme eenden, veel wilde een
den zwemmen er tusschendoor, de stemmige bruine
vrouwtjes en de mannetjes met den prachtigen
groenen kop en grijze vleugels. Ze hebben in het
stadskwartier beschutting gezocht evenals de kap
en zilvermeeuwen, die we op weg naar huis boven
de (ook al vrijwel dichtgevroren) grachten in de
stad zien vliegen of parmantig op de ducdaiven zien
staan.
Uit het park klinkt ons nog de meezenroep na-
siet-siet-siet. En over al het bc%te gewri«nel heen
Klinkt de vaderlijke roep van de bonte kraai-
kaarr-kaarr. D'