A
aar
oren/
VoetêaikamwMi
uit Het u&-
OlYi/C
ho
Tentoonstellingen in
Haarlemsche Kunsthandels.
De verduistering
AGENDA.
„De Kersentuin".
DONDERDAG 7 NOVEMBER '1940
■pr s x r" t: e m'S d x 'G b' i: x d'
7
A
„Hé" denkt u op een dag, opkijkend tot een
toren, waar u regelmatig langs rijdt „de klok
is weg" en u vindt het lastig dat n niet kunt
zien hoe laat het is.
„Zeker in de reparatie" concludeert u en fietst
verder, speurend of u hij een winkel niet een klok
kunt vinden in de hoop dat die een tijd aangeeft,
welke u in staat stelt het verder kalmpjes aan
te doen.
Inderdaad, die torenklok is dan in de reparatie,
maar weet u wat dat wil zeggen, zoo'n reparatie?
Weet wat in 't algemeen het onderhoud van
zoo'n kerktoren, waarvan de klok slechts een
klein deel is, beteekent?
Het is een merkwaardige geschiedenis met dat
onderhoud, het kerkbestuur zprgt namelijk voor
de kerk, maar voor den toren, die bij de kerk
behoort als het hoofd bij het lichaam, moet de
gemeente zorgen. Die gewoonte stamt uit den tijd
van Napoleon. De torens waren in gebruik als
uitkijkposten en daarom werden ze aan de we
reldlijke, in dit geval gemeentelijke zorgen toe
vertrouwd.
In Haarlem onderhoudt de gemeente vijf kerk
torens; die van de Groote kerk. de Nieuwe-, de
Bakenesser- en de Janskerk, en dan ook nog de
kerk in Spaarndam.
De architect G. Smits en de opzichter W. Mei-
lof van Openbare Werken kunnen u daar meer
van vertellen. Wanneer u er tenminste belang in
stelt en niet alleen naar een kerktoren kijkt om
te zien hoe laat of 't is, maar ook wel eens om
dat 't ding zoo wondermooi zich kan afteekenen
tegen de steeds veranderende luchten.
Het merkwaardige van de Haarlemsche torens,
zoo wordt ons verteld, is dat alle vijf van hout
en lood zijn. In andere steden zijn het dikwijls
torens van steen met als 't ware een dakje er
bovenop.
Heeft u wel eens op'gemerkt dat de toren van de
Groote kerk aan den Westkant, de zeezijde dus,
veel lichter is dan aan de landzijde? Dat komt
door den invloed van het zeewater. Maar afge
zien van deze nuanceering krijgt het lood, dat
overal om het hout heen zit, een bepaald karak
ter door de algemeene weersinvloeden. Vadertje
Tijd is een prachtig artist, hij toovert de mooie
oud-looden kleur tevoorschijn. Maar de oude
heer met den zandlooper doet nog wat anders,
en dat is niet zoo mooi. Hij doet het eikenhout
achter het lood vergaan. Èn bezorgt daardoor
den architect, den opzichter en diens werklieden
zorgen. Elk jaar worden eenige duizenden gul
dens van gemeentewege tegen de duiveltjes van
het verweer ingezet, en deze zilveren verdediging
slaagt erin den vijand „verval" te keeren.
Dit jaar heeft vooral de Bakenesserkerk een
beurt gekregen. Het geheele bovenstuk, tusschen
de „peer" (onder 't haantje) en de plaats der
klokken is vernieuwd. De wijzerplaten zelf heb
ben ook haar deel van/de torenschoonmaak ge
kregen, ze zijn frisch verguld. Daarom heeft er
zoo'n tijd een „huisje" om den toren heen ge
zeten; want vergulden kan men alleen in een
windvrije ruimte, en wanneer het op straat mooi
weer is wil het daarboven meestal nog flink
waaien. Eenige jaren geleden is op dezen toren
een heele nieuwe „peer" gezet, en deze in peer-
vorm toegespitste top van den toren, onder het
haantje dus, is veelhooger dan een groot mensch.
Gemakkelijk te begrijpen dat 't een heel karwei
is voordat zoo'n kolossaal ding daar in de hoogte
'bevestigd is.
Het onderhoud van dezen toren heeft nooit
moeilijkheden opgeleverd, want de toren staat los
van de kerk, en de gemeente weet precies waar
ze aan toe is, en de kerk ook. Anders is het ge
steld met de Groote Kerk, waar de toren midden
op de kerk staat. Waar hopdt de kerk op en waar
begint de toren? Voor dat vraagstuk moest een
oplossing gevonden worden. En dat is natuurlijk
gebeurd. Of daar lang over geredekaveld is ver
telt de geschiedenis niet, maar het is in ieder ge
val wel een onderwerp om een solide boom over
op te zetten. Men heeft zoo beslist: dat de toren
in feite niet ophoudt waar deze voor het oog op
houdt. De toren als orgaan van de kerk, dus mèt
het deel, waarop het steunt, het fundament,
wordt door de gemeente verzorgd.
De schoonmaaktijd loopt zoo van April tot en
met Augustus, want in den zomer is het weer het
gunstigst. Dan klimmen de werklieden naar boven
om „het gelaat van de stad" te fatsoeneeren. Ja,
die torens bepalen het profiel van een stad. zooals
de neus het profiel van een mensch bepaalt. Een
mensch herkent men aan zijn profiel. Een stad'
aan zijn torens.
KUNST.
Gedurende deze geheele maand November expo
seert Oscar Mendlik een verzameling zijner zee
gezichten in de benedenzaal van den kunsthandel
Leffelaar. Het lijkt haast overbodig, voor onze le
zers nogmaals op de groote qualiteiten van dezen
Aerdenhoutschen kunstenaar te wijzen: als
zeeschilder staat hij, ook in de Hollandsche kunst,
die zooveel uitnemends in dat genre heeft opgele
verd, op een afzonderlijke plaats die tegelijk
eereplaats is. Niet slechts door dat dit werk in zijn
volmaakte technische verzorgdheid aan onze zeven
tiende eeuwsche marineschilders herinnert, doch
tevens door de veelzijdigheid, die Mendlik in zijn
oeuvre ten toon spreidt verdient hij die onderschei
ding. De zee, het water met de daarboven zich koe-
pelende lucht blijven voor hem hoofdzaak en vol-
ZONSONDERGANG 18.01
ZONSOPKOMST 8.48
Gedurende den tusschenliggenden
tijd moet worden verduisterd.
Maansopkomst 15.03 Ondergang 1.40
Schijngestalten der maan
15 Nov. V.M. 22 Nov. L.K. 29 Nov. N.M.
6 Dec. E.K.
DONDERDAG 7 NOVEMBER.
Heden
Zuiderkapel, Zuiderstraat: Opwekkingssamen
komst. Spreker J. Kits.
Frans Halsmuseum. Tentoonstelling „Kunst zb
ons doel", 104 uur.
Frans Hals Theater: „Mysterie Kamer 12", 2.30
6.30 en 8.45 uur.
Luxor Theater: „Op een avond in Mei" 2.30
6.30 en 8.45 uur.
Palace: „De avontuijer van Parijs", 2, 6.30 er
8.45 uur.
Rembrandt Theater: „Amor doet in kousen", 2.30
6.30 en 8.45 uur.
VRIJDAG 8 NOVEMBER
Gem. Concertgebouw: Peter Pech in de revue
„Wij zijn niet bang!", 7.30 uur.
Frans Halsmuseum Tentoonstelling ..Kunst n
ons doel", 104 uur.'
Bioscoopvoorstellingen des middags en des avonds
(nieuw programma)
(foto Multifilm)
Het vraagstuk der schutters
E wachtlokalen van de spoorhaltes Juliana-
kade en Casembrootstraat te IJmuiden
hebben sinds eenigen tijd de Zondagsche
distinctie van rederijkerskamers verkre
gen, zij het dan ook slechts op voetbalgebied. De
beperkte dienstregeling der spoorwegen is oorzaak,
dat de bezoekers van de wedstrijden van Storm
vogels en V.S.V. drie kwartier moeten wachten, al
vorens het treintj'e uit IJmuiden van half vijf hen
uit hun isolement komt verlossen.
Het kan welhaast niet anders, of de gesprekken
gaan over den zoo juist gezienen wedstrijd en de
aandachtige luisteraar, die graag wat leeren wil,
kan hier verschillende meeningen over spel en
spelers vernemen. Is de match van den dag tot in
alle onderdeelen en met veel tegenstrijdigheid van
oordeel nauwkeurig besproken, dan is er altijd wel
iemand, die zijn meening wil trachten te verduide
lijken door er identieke gevallen van vroegere
wedstrijden bij te halen en zoodoende wordt in deze
rederijkerskamer een hartig brokje voetbalhistorie
verwerkt, tot de komst van den trein de vergade
ring in diverse compartimenten verdeelt.
Zondag jl. ging het gesprek natuurlijk over de
débacle van Feijenoord en daar men het derde
doelpunt der Stormvogels, mét een gloeienden kogel
door Schoorl gescoord, stilzwijgend als het psycho
logisch moment van den strijd beschouwde, kwam
men bijna automatisch tot de vraag, of Schoorl als
de hardste schutter in het hedendaagsche voetbal
kon worden gerekend.
Hoewel de vergadering eenstemmig toegaf, dat
genoemde speler „geweldig kanjeren." kan, waren
er dat kon niet uitblijven die andere pre
tendenten naar deze eer naar voren brachten. De
V.S.V.'er Sterk kreeg vele stemmen, de Haarlem
mer Van der Hulst niet minder, waarop de aanwe
zige Rotterdammers natuurlijk vroegen, of men
wel eens van Vente had gehoord. Dit verwekte,
zoo vlak na de 60 nederlaag, even een ietwat
pijnlijke stilte, totdat een meneer in den hoek den
naam Bakhuys fluisterde en een ander Kick Smit
mompelde. Zelfs was er iemand, die zoo ver van
huis ging om den veteraan Kluin van A.G.O.V.V.
candidaat te stellen en daarmede was de grens tus
schen den tegenwóordigen tijd en de historie weer
overs chredeni.
Schutters uit het grijs verleden.
Dat was het moment voor de jongeren om er het
zwijgen toe te doen, maar toen de mannen met
grijze haren Huug de Groot en Jan Thotnee aan
de vergetelheid ontrukten, gaf ook de jeugd blijk,
wel eens van deze matadoren te hebben gehoord.
Beide spelers hebben zoowel voor hun club als
voor het Nederlandsch elftal glorieuze daden ver
richt en wedstrijden uit het vuur gesleept. Daar
voor is het wel aardig, hier nog eens het licht op
hen te doen schijnen.
Jan Thomee, „Delftsche Jan" was de ziel van
Concordia, toen deze club met A.F.C. om de supre
matie in de Westelijke tweede klasse streed. Zoo
wel de Delftsche als de Amsterdamsche ploeg wa-
JAN THOMEE.
ren in die jaren, omstreeks 1910, ver uit sterker
dan de meeste Oostelijke eerste klassers en de ver
onderstelling is gewettigd, dat beide teams, wat
homogeniteit, combinatie, tactiek en aanvals- en
verdedigingskracht betreft, menig elftal uit de hui
dige Westelijke hoogste af deelingen een lesje had
kunnen geven.
Thomee, die reeds op 21 De
cember 1907 zijn debuut in de
nationale ploeg maakte, trof het
daarbij niet, want ons vertegen
woordigend elftal werd bij die
gelegenheid in de beruchte „de
bacle van Darlington" met liefst
122 geklopt. In 1912 droeg hij
in den wedstrijd tegen België te
Dordrecht (43) voor het laatst
de nationale trui, maar dit wil
niet zeggen, dat hij reeds toen
over zijn hoogtepunt heen was.
Want gedurende de noodcompe-
titie in het eerste jaar van den
wereldoorlóg speelde hij een sei-
(Foto arch. H.D.) zoen voor H.V.V. en met zijn
formidabel schot maakte hij
talrijke doelpunten.
Bijna is „Delftsche Jan" er in geslaagd, zijm club
Concordia, voor de lagere elftallen waarvan hij
zelfs nu nog af en toe uitkomt, in de eerste klasse
te brengen. Daartoe riskeerde hij zijn leven, want
in den beslissenden wedstrijd te Utrecht tegen
Hercules kwam hij met een blin'dedarm-onitsteking
in het veld, die een onmiddellijke operatie na af
loop van de match noodzakelijk maakte. Slechts
op halve kracht spelend en gekweld door de pijn,
vermocht hij maar weinig invloed op den strijd
uit te oefenen en de opoffering voor zijn club werd
niet beloond, want Concordia verloor met 31.
Herinneringen.
De merkwaardigste wedstrijd,waaraan Thomee
ooit heeft deelgenomen, werd in 1912 te Antwerpen
tegen de Belgen gespeeld. De elftalcommissie had
ten onrechte, zooals later bleek als achter
spelers Bronger (V.O.C.) en Valkenburg (H.B.S.)
gekozen, doch deze twee backs waren in het inter
nationale milieu zoo van streek, dat zij vrijwel geen
bal konden raken. De Belgen waren dan ook voort
durend in den aanval en zouden met groote cijfers
hebben gewonnen, als Göbel niet zoo fenomenaal
had gekeept. Schoten van verre, van dichtbij, hoo-
ge, lage en kopballen, alles stopte deze lange en
katachtig vlugge doelverdediger.
In de hitte van den strijd ging plotseling het
fluitje van den scheidsrechter, want en dat was
alleen vroeger mogelijk de Belgische voorwaarts
Six had den arbiter verzocht, het spel even te sta
ken. Wie schetst de verontwaardiging van den
fluitist en de verbazing van het publiek, toen Six
kalm naar den kant van het veld liep omeen
glaasje water te kunnen drinken. Doch de strijd
ging verder, een strijd, die. door de onzen, ondanks
het ongeloofelijke werk van Göbel nooit gewonnen
doende inspiratie; tegenover onze oude meesters,
die schepen en zeeslagen in hun picturale bezigheid
plachten te betrekken, is hij de moderne, zich tot
zijn hoofdmotief beperkende en 't illustratieve ver
mijdende. Door zijn welhaast onbeperkte kennis
van alle zeeën, met ieders eigenaardigheid in kleur
en golfslag en wezen, door zijn getrainde gevoelig
heid voor iedere momentwisseling, die zich in die
onbegrensde natuur voordoet, kon hij er in slagen
zich niet te herhalen en blijft iedere saamgebrachte
groep zijner werken rijk aan afwisseling, ook al
geeft hij dan ook inderdaad niets dan water en lucht.
Daar is een nobele hartstocht voor het in beeld ge
brachte en een zichzelf vergetende jarenlange stu
die voor noodig, doch die zich tenslotte in het werk
als bedwongen krachten manifesteeren en er hun
groote bekoring aan verleenen. Ook de hier bijeen
gebrachte keuze uit zijn werken Ail den bezoeker
onder die bekoring brengen.
In Leffelaar's bovenzaal houdt de nog jonge C. A.
B. Bantzinger zijn eerste expositie en debuteert
met een overgroot aantal teekeningen, schetsen en
schetsjes. Daarbij mogen en moeten wij Mendlik's
ernst en gerijpte kundigheid even vergeten. Hier
treedt ons een jeugdige hekkespringer tegen die,
zonder twijfel niet van talent ontbloot, voorloopig
nog slechts verrast door een buitengewone behen
digheid, waarmee hij zijn schriftuur varieert tot
allerhand mogelijkheden en blijkbaar niet genegen
is, iets van zich zelf bloot te geven. Ook voor een
jong kunstenaar die met die soort begaafdheid be
hept is staan vele wegen open, wegen zelfs die veel
lucratiever uitzicht bieden dan de moeizame arbeid
aan en ontwikkeling van een eigen karakter, zoo
dit tenminste niet juist in de richting van den passe-
partout-artist van nature neigt. Wil Bantzinger dien
kant uit, dan zal hij met die vlotte vingervlugheid
zeker slagen; of daaronder meer (jan loos alarm
steekt, is bij deze eerste ontmoeting niet uit te ma
ken. Uit wat het meest mij trof hier, een reeks
geaquarelleerde caricaturen uit den mobilisatietijd,
spreken zeker qualiteiten: naast kleurgevoel ook
geest van vinding en van lijn. Misschien ligt daar
zijn weg. En een die succes belooft.
Tot 18 November wordt bij Boskamp in Overveen
glas van Leerdam geëxposeerd. En wel met de
nieuwste creaties van dit jaar. Van de bekendste
kunstenaars, die voor Leerdam werken, zijn er ar-
beidsstukken aanwezig. Men kan er aan een gedekte
tafel op glazen stoelen zitten en van glazen borden
eten en er zoo nu en dan bij van muziek genieten,
die op flesschen en glazen wordt voortgebracht. De
Crystallophoon heet dat en het klinkt grappig ge
zellig* en soms fijn zangerig. Behalve dit glaswerk
zijn er nog weefwerk van mevrouw B. Rinse
Klinkenberg, kleedjes, doeken en kleine wand-
tapijtjes. Onder deze tapijtjes zijn er die opgewekt
en kleurig zijn, terwijl het overige werk daaren
tegen meestal meer rustig en ingetogen van kleur is.
J. H. DE BOIS
had kunnen gorden, als Jan Thomee uit twee der
sporadische aanvallen niet met twee keiharde scho
ten Nederland een zeer onverdienden voorsprong
had bezorgd. De Belgen brachten het daarna niet
verder dan een tegenpunt via den paal en werden
met 21 geklopt in een match, die zij met groote
cijfers hadden moeten winnen. Den volgenden
dag vermeldden de kranten den uitslag: België
Göbel 12. Maar Thomee had dan toch maar weer
voor de beslissende goals gezorgd.
Iets minder dramatisch was de match Duitsch-
landNederland in 1910 te Kleef. In April van dat
jaar hadden beide landen elkaar voor het eerst te
Arnhem ontmoet en hoewel de Duïtschers bij de
rust een 21 voorsprong hadden, verloren zij ten
slotte met 42. In October had reeds de revanche
wedstrijd plaats en ten gerieve van de Holland
sche supporters werd die in bovengenoemde grens
plaats op een klein, primitief en zeer hobbelig ter
rein gespeeld. Men dient daarbij te bedenken, dat
het voetbal in die jaren in Duitschland nog geen
groote vlucht had genomen en de sportbeoefening
was op geen stukken na bij onze Oosterburen zoo
intensief en algemeen als thans het geval is.
De Duitschers hadden hun doelman Schmidt, die
te Arnhem o.m. een van de zijlijn af gelosten ko
gel van Thomee over zijn handen in het net had
laten vliegen, door Werner vervangen en laatstge
noemde hield heel wat ballen uit zijn doel. De
match stond, in hoofdzaak ten gevolge .van het on-
geschikte terrein, op laag peil. Beeuwkes, die met
een regenjas aan in doel stond (sic!) werd eenmaal
gepasseerd, maar „Delftsche Jan" zorgde met twee
keiharde'schoten voor een 21 overwinning.
HET KANON.
Huug de Groot, „het Sparta-kanon", heeft in de
periode 19121914 negen keer in het vertegen
woordigend .elftal als middenvoor gespeeld. De
Spartaan was, in tegenstelling met den slanken,
grooten Thomee, van een gedrongen, doch krach
tige gestalte, en zijn lichaamsbouw maakte het hem
mogelijk zich met den bal voor den voet door de
achterhoede heen te wringen. Hoewel hij meerdere
doelpunten met lir.ksche schoten hèëft gemaakt, lag
zijn grootste kracht toch in zijn rechtervoet en de
kanjers, die daarmede werden gelanceerd, hebben
Sparta zeer vele goals en een imponeerend aantal
kampioenschappen bezorgd. De Groot blonk voor
namelijk als clubspeler uit en hij weid daartoe in
staat gesteld door zijn reohtsbinnen Ruffelse, die
in zijn tijd een der beste en listigste binnenvoor-
waartsen van ons land was. Laatstgenoemde wist
precies, hoe hij het meeste profijt van de capaci
teiten van. het „Sparta-kanon" kon trekken en
zonder zijn steun was De. Groot vijftig procent
minder gevaarlijk.
DE TRIOMF VAN HOUTRUST.
Maar merkwaardig genoeg heeft „Huug" dé al
lergrootste triomf van zijn voetballoopbaan zonder
de aanwezigheid van Ruffelse gevierd en wel, toen
hij te elfder ure als aanvalsleider van het nationale
elftal in 1913 op Houtrust voor den vermaarden
wedstrijd tegen Engeland werd opgesteld. Hij had
als binnenspelers de beroemde Jan Vos (U.V.V.),
een balvirtuoos van den eersten rang, en Westra
van Holthe (Achilles, Assen). Er waren 13.000
toeschouwers aanwezig en zij juichten hun kelen
schor, toen Vos een door Tonny Kessler genomen
vrijen schop naar den ongedekten De Groot plaat
ste, die van even buiten het strafschopgebied een
machtigen schuiver, onhoudbaar voor Brebner, in
den uitersten hoek schoot. Er was toen zes minuten
gespeeld, maar kort voor de rust maakte Woodward
gelijk.
Na de hervatting maakte een der Engelsche
backs hands in het beruchte gebied, dodh de ove
rigens goed leidende Belgische scheidsrechter Ba-
rette zag dit niet. Even later herhaalde zich dit ge
val, ditmaal echter juist buiten de fatale lijnen en
het Sparta-kanon werd met het nemen van den
vrijen schop belast. De vijandelijke verdedigers
stelden zich „en masse" voor hun doel op, maar De
Groot wist een gaatje te vinden en met een kei
hard schot tussdhen tal van beenen door had Hol
land wederom de leiding om die niet meer af te
staan.
Wel zetten Woodward en de zijnen alles op den
aanval en kreeg onze defensie het zwaar te ver
antwoorden, maar Bok de Korver, Boutmy en Vos
(die in het laatste half uur linkshalf speelde),
Wijnveldt, Bosschart enGöbel, die weer in
grootsdhen vorm was, hielden braaf stand en met
21 was de eerste overwinning op Engeland een
feit. Het enthousiasme was onbeschrijfelijk; Göbel,
De Korver, Woodward en natuurlijk Huug de Groot,
werden in triomf naar de kleedkamers gedragen en
geen enkele voetballiefhebber die zoo bevoorrecht
was, dit gebeuren bij te wonen, zal dien wedstrijd
en de tafreelen na afloop ooit vergeten.
Ja, Jan Thomee en Huug de Groot, dat waren
I nog eens schutters!
(Adv. Ingez. Med.)
HET TOONEEL
Het Residentie Tooneel
speelf
De Kersentuin het tooneelspel, daj thans door
Het Residentie Tooneel wordt gespeeld, geldt als
het belangrijkste werk van Anton Tsjechow èn als
een der beste stukken van de Russische tooneel-
literatuur. Wij mogen vreemd staan tegenover veel
in dit stuk, dat specifiek Russisch is, de hoofdge
dachte is toch algemeen menschelyk en zal daarom
ook ons ontroeren.
Het is geen tooneelspel van scherpe conflicten
of sterke intrige, het geeft meer een schildering van
stemmingen van personen, voor wie het oude ineen
stort en die van den nieuwen tijd weinig of niets
begrijpen. Het zijn de Russen van voor den wereld
oorlog, die ondanks zich zelve meegesleept worden
in den maalstroom des levens, willoos, zonder zich
zelve ertegen te verzetten. Bijna al deze menschen
zijn passief en de eenige die handelt is Lopachin,
de prots, de man, die in zijn jeugd nog lijfeigene is
geweest en nu eigenlijk ook zonder dat hij het
zelf wil de menschen van het oude régime ver
drijft van het land, waar zij altijd hebben geleefd.
De „Kersentuin" is het eigendom van mevrouw
Ranjewkaja. Die kersentuin is een bezit, dat reeds
meer dan een eeuw de trots van de familie is ge
weest en daarom is het haar niet mogelijk zich van
dit bezit te ontdoen, ook niet als het met de finan
ciën zoo slecht staat, dat het water tot de lippen
reikt.
Eigenlijk is zij niet in staat zich den toestand,
waarin zij zich bevindt, te realiseeren, evenmin als
haar broer en andere familieleden dat vermogen.
Wanneer Lopachin, de rijk geworden koopman, die
als kind nog lijfeigene is geweest op het landgoed,
aan mevrouw Ransjewskaja voorstelt den Kersen
tuin tot villa-terrein te verkavelen, komt alles bij
haar daartegen in verzet. Zij beseft 'nauwelijks, wat
haar bedreigt, en leeft zorgeloos verder in droomen
en herinneringen van het verleden.
Totdat de Kersentuin in veiling komt en gekocht
wordt door Lopachin. Midden in een feest komt de
nieuwe eigenaar bezit nemen van zijn eigendom,
het huis, waarin hij eens „slaaf" is geweest. Vol
trots loopt hij rond doéfr de- kamers van dit huis,
nauwelijks beseffend, Hoe wreed hij is tegenover
mevrouw Ransjewskaja, die toch eens zijn wel
doenster was. Slecht is hij niet, Lopachin, aller
minst. Heeft hij zelf niet alles gedaan om mevrouw
Ransjewskaja te redden en haar geraden villa-terrein
van den Kersentuin te maken? Kon hij het helpen,
dat deze menschen verblind waren en niet met hun
tijd meegingen?
Hij is alleen maar dikhuidig, Lopachin, en hij
voelt niet, dat elke bijlslag, waarmee een kersen
boom geveld wordt, mevrouw Ransjewskaja treft.
Het laatste bedrijf geeft het afscheid van mevrouw
Ransjewskaja en de haren van het aloude familie
bezit, waar voortaan Lopachin heerscher zal zijn.
Harde woorden vallen er niet. Er is alleen weemoed
om wat verloren ging. Ook in deze slotacte geen
tooneel van strijd, enkel een lange schildering van
stemmingen, die men „Het Afscheid" zou kunnen
noemen.
Met fijnen, teeren toets heeft Tsjedhow dit ge
geven uitgewerkt. Zeer gevoelig zijn bijvoorbeeld
de tooneelen, waarin de blijheid en verrukking
wordt geschilderd van al deze familieleden bij den
terugkeer in het huis, waaraan voor hen zoovele
dierbare herinneringen zijn verboriden. Mevrouw
Ranjewskaja, de eigenares van den Kersentuin is
prachtig geteekend in haar zorgeloos optimisme,
dat niets begrijpt van het haar dreigend gevaar.
Deze vrouw, die aan een bedelaar haar laatste
goudstuk geeft, omdat zij geen klein geld meer
heeft en in stille berusting haar lot ondergaat, is
een groot geziene figuur, door Tsjechow in tal van
mooie, treffende détails ten voeten uit geschilderd.
Maar zooals de Russische ziel ons vreemd blijft,
zoo staan wij wat vreemd tegenover vele figuren
in dit stuk. Vermoedelijk zouden zij ons nader ge
komen zijn in een Russische voorstelling. „De
Kersentuin" is ook gespeeld door de Russen, die
eenige jaren geleden ons land hebben bezocht,
maar deze voorstelling heb ik niet gezien, Zij zul
len zeker sommige figuren meer tot leven hebben
gebracht dan de Nederlandsche acteurs, die
zelfs onder de bekwame regie van Johan de
Meester moesten gissen en raden, Een
zoo onwaarschijnlijke lakei als Jasja bijvoor
beeld, zooals hij met kinderlijke nadrukke
lijkheid gespeeld werd door Bob de Lange,
zag ik bij de Russen nooit. Hij bedierf dan ook
heel veel in deze voorstelling. En ook de figuratie
in dit stuk toch zeer belangrijk was bepaald
onvoldoende.
Maar daartegenover stond, dat de hoofdpersonen
mooi spel hebben gegeven.
In de eerste plaats Fie Carelsen, die van mevrouw
Ranjewskaja een zeer mooiè en diep gevoelde
creatie leverde. Ontroerend was zij zoowel in haar
blijheid bij den terugkeer in het oude huis, als
in haar smart en berusting, toen zij haar grootste
bezit verloor. Een vrouw, waarin geen hevige
reacties tot uiting komen, meer passief dan actief,
maar toch sterk levend, ook al leeft zij voornamelijk
in het verleden. Fie Carelsen bouwde deze vrouw
voor ons op> met tal van fijne, zachte nuances, een
rol, die wij ons lang met dankbaarheid zullen
herinneren.
Zij is de centrale figuur in dit stuk. Jan C. de
Vos was Lopachin, de rijk geworden oud-lijfeigene.
Met zorg vermeed hij er een bruut van te maken.
Hij was in zijn hartelijkheid in het begin zelfs
niet antipathiek, maar hij begreep deze buiten alle
realiteit staande menschen niet. Uitstekend was de
Vos in zijn uitgelaten vreugde, toen hij eindelijk
heer en meester was ïn het huis, waar hij vroeger
zooveel vernederingen had moeten verduren.
Piet Bron maakte van Gajew, een broer van mevr.
Ranjewskaja, die een al even onpractisch mensch
is als zijn zuster, een goedigen lobbes. Zijn spel
dat niet van geest ontbloot was, miste nadrukke
lijkheid en was daardoor overtuigend.
Enny Meunier had het niet moeilijk als de lieve,
oppervlakkige Anja. Zwaarder taak had Caro van
Eyck als Warga, de pleegdochter, die zoo veel beter
alles begreep en ook meer geladen temperament
had. Zij speelde de rol met veel begrip.
Min of meer mystieke Russische figuren zijn Tro-
fimors, de student en Jepichodow, de sentimenteele
boekhouder, deze laatste vooral. Paul Steenbergen
en Jacques de Haas trachtten deze figuren zoo veel
mogelijk te benaderen wat voor pure Hollanders
altijd min of meer moeilijk is. Evert Burema was
wel vermakelijk als de luidruchtige Simjonow, de
landeigenaar, die altijd om geld verlegen is.
Johan de Meester heeft stemming in het geheel
weten te brengen. Toch zouden de Russen van de
ensembles o.a. van het feest in het derde bedrijf
veel meer hebben gemaakt. Wie zich de familie
feesten bijv. in „Armoede is geen Schande" van de
Russen herinnerde, zal hebben gevoeld, wat hier
ontbrak. Maar het blyft voor Hollanders altijd
uiterst moeilijk om in een hun totaal vreemde sfeer
te spelen. Daarom mogen wij dankbaar zijn, dat
ondanks dit zoo veel bereikt werd.
De opvoering heeft op het publiek'in den Stads
schouwburg te Amsterdam zeker indruk gemaakt
en werd dan ook voor Het Residentie Tooneel een
succes.
J. B. SCHUHi