STOFZUIGERS
DES LEVENS.
GENEUGTEN
Litteraire Kantteekemngen.
Boeken.
Teleurgestelde
verzamelaars
DE VOLLE MAAN.
FLITSEN Jasprobleem
ZATERDAG 16 NOVEMBER 194Ö
HAAfECE NTS D A G B E A'
Middeleeuwsch handschrift: Schrijver aan den
arbeid.
vele bladen,- gaat het zijn weg, zijn eigen weg door
duister en licht, door vele eeuwen, door vele oor
den, groeit het tot één der verhevenste scheppingen:
tot Boek, ter leerling en vertroosting, ter stichting
en zwakke, maar bemoedigende bevrediging van dat
onsterfelijk verlangen naar wat we schoonheid,
waarheid en goedheid plegen te noemen. Waardig
wil het zijn, het nieuw-geborene, schrijn van het
edelste dat de besten der menschen elkander te
reggen hebben waardig naar inhoud en vorm.
In dienst van het boek schrijven slaven van een
niet te onderschatten eruditie, gedicteerd door één
hunner uit het origineel, moeizaam de perkamenten
vellen vol. Mogelijk beseffen ze niet, hoe groot
het schijnbaar nietige werk is dat ze daar volbren
gen: ze vereeuwigen den geest van een tijd: een
Cicero, een Martialis, een Vergilius.
Ander beeld: in de schemerige, eenzame klooster
kamer schrijven monniken in devote liefde het Boek
der Boeken af; geen letter vloeit uit de veeren pen
of zij draagt de sporen van gewijde aandacht, van
koesterende toewijding, als symbool van haar
diepstverborgen herkomst en hoogste bestemming:
de liefde Gods. Beeldrijker nog wil de van gods
vrucht vervulde ziel dier tijden zijn dan enkel met
het letterteeken: in kleuren, sober eerst, dan bonter
en helderder, omrankt een bladversiering het
Heilige Woord: bloemen en vogels, primitieve
menschelijke gestalten, visioenen soms uit andere
wereld het wil al wat aarde en hemel aan
pracht van verven tooit hertooveren op papier, tot
lof van den Schepper. Zoo is het in Lyon, Luxeuil,
Fleury, straks in het klooster van Cluny, in de
Benedictijner Abdij op den Reichenau, in Echter-
nach en Fulda, kortom overal waar scriptores en
miniatores hun vroom en kunstig handwerk ver
richten.
Het is niet enkel gewijde lectuur wat zij af
schrijven en versieren: Romeinsche dichters, kro
nieken, kalenders ook dit alles wordt in liefde
vollen arbeid gecopiëerd. Wat smaak en kunst
zin, wat technische vaardigheid en geduld, waarmee
het schrijfwerk wordt verlucht: het uitkloppen van
het goud en zilver tot papier-dun blad, het aan
brengen ervan op het handschrift met gips en honing
of eiwit, het mengen van verven die van het zui
verste gehalte zijn - het is al ter eere van het
Boek. Gereedgekomen krijgt het zijn plaats in
sacristie of armarium, later ook in de librije waar
altijd een plechtige stilte heerscht, opdat een ieder
die stichting of kennis begeert de stem waarmee de
boeken spreken tot dat inwendig oor der ziel be
luisteren kan.
Hoopvol verschijnsel: ook buiten het kerkelijk
domein zijn er niet weinigen die liet Boek leeren
eeren en liefhebben. Vorsten als een Lodewijk de
Heilige of als die van het Saksische Keizershuis,
een Bourgondisch Hof. een Hertog Jan van Frank
rijk, ze geven, gelijk de bisschoppen, hun opdrach
ten wijd en zijd. Getijdenboeken, fraai versierd met
voorstellingen van 's menschen arbeid in de twaalf
maanden, schilderijtjes gelijk, kostbaarheden zoo
als het Breviarium Grimani en de Trés Riches
Heures du Due de Berry verrijken het kostelijk
boekenbezit van het gothisch tijdperk. En menig
burger heeft er deel aan. Want een nieuwe geest
zweeft voor het hemelwaarts gerichte oog der Mid
deleeuwen uit; de geest van het aardsche, van ken
nis naast geloof, van mensch naast gemeenschap,
Van aardsche bezigheid naast hemelsch verlangen,
van burger naast adel. Het burgerdom, de breede
laag van nieuwe mondigheid, eischt rechten op.
En weer is het de Moeder van het Woord, de
Gedachte, die het boek den breeden weg dien het
nu zal moeten gaan, zal wijzen: in drukvorm kan
het in veelvoud her- en derwaarts gaan. Meent
niet. dat het in zijn nieuwe gestalte overal en da
delijk welkom werd geheeten. De waardige traditie
van het zooveer eigen, zoozeer persoonlijke, zoozeer
unieke handschrift liet zich, in eere juist als nooit
te voren, zoo schielijk niet verjagen. Ijveriger dan
in de ontbloeiende Renaissance werd het nooit ver
zameld, het boek. Een leger van copiïsten was er
noodig om al die vurige boekenminnaars te verza
digen. Paus Nicolaas V had al als monnik zich da
nig in de schuld gestoken om zijn boekenhonger te
stillen. Wat bracht hij al niet bijeen: vele, vele
Romeinsche klassieken prijkten er naast de mid-
deleeuwsche theologen en Grieksche wijsgeeren.
En zoo waardevol was het boekenbezit hem dat hij,
toen de pest het pauselijk hof tijdelijk naar Fa-
briano verdreef, zijn ganschen staf van vertalers
en compilatoren met zich nam, opdat de dood ze
hem niet ontijdig zou ontnemen. Niccoli een der eer
sten uit den intiemen kring rondom Cosimo de
Medici, liet Poggio wijd en zijd abdijen afsnuffelen
naar zeldzame handschriften, gelijk Lascaris altijd
en overal op zoek was voor zijn geleerden en kunst-
mir.nenden opdrachtgever en heer, Lorenzo il Mag-
nifico. Waren niet manuscripten en bouwwerken
de beide groote passies van dien nieuwen geestelij
ken dageraad?
En toch: 't gedrukte boek won hand over hand ter
rein, gediend door meesters van de sierkunst: hout-
snijdei-s als de Haarlemmer Jacob Bellaert of Jacob
Cornells van Oostzaren; kopergraveurs, namelooze
meesters veelal genoemd naar den aard van het
Werk dat hen onsterfelijk maakte: een „meester
Van de Dood van Maria" of wereldscher een
„meester van de Liefdestuinen"; ook een Jan Swart
var Groningen, wiens naam immer verbonden zal
blijven aan iden roemrijken Vorstermanbijbel om
tnaar te zwijgen van de grooten als een Lucas van
Uw leidsman in de duisternis.
Elisabeth Zernickc „Bruidstijd",
Amsterdam. Em. Querido's U. M.
Door een alleraardigste omslagteekening van
Ruscha Wijdeveld, een smaakvolle decoratieve
omwerking van een bruidsboeket, trekt dit
nieuwe boek van Elisabeth Zernike mijn aan
dacht in het stapeltje noviteiten, dat in deze
maand hooger dan anders pleegt te zijn. "7as
er in den roman zelf evenveel jeugdige frisch-
heid, wel overwogen compositie en verfijnde
smaak als in zijn omslag, dan zou mijn be
wondering voor de schrijfster, voor wier goeden,
beschaafden schrijftrant ik zoo vaak waardee
ring mocht uiten, ditmaal nog van grooter afme
tingen zijn. Doch al mist „Bruidstijd" geen
der qualiteiten waardoor het werk dezer schrijf
ster gekenmerkt wordt, zij schreef er betere. De
draad die door den opzet, Eline's jonge leven en
begeerten loopt, is vrij slap gespannen en de
schrijfster verliest zich in de vele bijfiguren,
die, ondanks veel aardige typeering hier en
daar, niet interessant genoeg zijn om den meer
eischen dezer te boeien. Bruidstijd lijkt mij
een prettig, aan te bevelen boek voor jonge
meisjes. Die van tusschen zestien en twintig
zullen er een beetje over kunnen doordroomen
en er nog wat van opsteken ook. Voor den meer
nuchter-critischen lezer zal ditmaal de gang
van zaken wel wat te weinig temperament ho
nen.
De Nederlandsche baron Charles Forblanc
de Dordon is geruimen tijd bij de Fransche
regeering vertegenwoordiger van onzen diplo-
matieken dienst geweest en is nu in Amster
dam teruggekeerd om er zijn benoeming tot
Goeverneur-Generaal af te wachten. Zijn vrouw
is jong gestorven en het huishouden wordt door
een stijven huisknecht bestierd, die er bij het
personeel geweldig den wind onder heeft. Het
leven is tot dan, voor Eline, de negentienjarige
dochter, vrij troosteloos geweest. In Parijs
heeft zij zich eenzaam en verlaten gevoeld.
Maar hier in Amsterdam leeft zij op: zij is er
studente geworden en komt met veel jonge men
schen in aanraking. Zij voelt er dan ook niets
voor om den eindelijk verworven vrienden
kring weer te verlaten en met haar vader mee
naar Indië te gaan. Zij weet dat listiglijk te
verhoeden door haar vader aan haar piano-
leerares te koppelen, waardoor zij twee men
schen gelukkig en zichzelf vrij maakt. Als haar
plan slaagt verandert in het huis de geheele
stemming: uit alle hoeken en gaten komen er
verloofde paartjes te voorschijn; zelfs de ijzige
huisknecht krijgt zijn portiealleen voor
Eline is er nog niets voorhanden, maar dat komt
wel. Het slot van de „Bruidstijd" is de
huwelijksdag, de dag waarop Charles en Ina
hun huwelijksreis aanvangen met als einddoel
Nederlandsch-Indië.
Waarom tegen enkele détails bezwaren te
maken? Dat Chardes juist in Amsterdam en
niet in Den Haag op zijn benoeming tot G.-G.
gaat zitten wachten kan bevreemden maar
juist in Amsterdam kon Eline met het meer
democratische element onder haar nieuwe
vrienden kennis maken. Dat de schilder Van
Hoytema nooit van z'n leven geëtst heeft be
hoefde Elisabeth Zernike niet te weten, maar
dan moest ze het ook niet schrijven. En evenmin
zinnen als deze: „zijn gezicht droeg de naakte
trekken van zijn ziel", omdat een voox-stelling
daarvan moeilijk te maken is.
Olav Gullvag. 't Begon in een
Midzomernacht. Uit het Noorsch
vert^ door M. C. Castendijk en inge
leid door Antoon Coolen. Den Ilaag
J. Ph. Kruseman.
In zijn bewonderende inleiding tot dezen ro
man zegt Coolen dat de Scandinaafsche lit
teratuur ten onzent in de pas staat, dat de Hol-
landsche vertalingen ervan buitengewoon groo
te oplagen kennen en dat er door die gunst van
den Hollandschen dezer ook wel veel vertaald
wordt, dat niet boven de maat uitkomt, noch
representatief voor deze litteratuur is. Natuur
lijk behoort dit werk van Olaf Gullvag daar
niet toe, volgens Coolen. Hij plaatst dezen nieu
wen schrijver tusschen Hamsun en Kinck, wat
niet iedereen direct iets zeggen zal, omdat
vooral de laatste, naar ik meen, in ons land
vrijwel onbekend is. Waarom dan bij ons die
Noorsche litteratuur zoozeer geliefd is? Wel,
daar is in de eerste plaats dat immer laaiend
enthousiasme voor de natuur bij die schrijvers.
Het zijn zonder uitzondering landschapsschil
ders van de hoogste orde en dan gebeurt er
veel, er is voortdurende actie in hun verhalen
en. ze zijn niet gauw uitgepraat. Een trilo
gie, een roman die zich in drie deelen voort
zet ,dus driemaal eenige honderden pagina's
beslaat, is er het minste wat men verwachten
>*nag. Ook dit Begin van een Midzomer
nacht is het begin van zulk een trilogie en wij
Hollanders mogen dat eigenlijk ook wel. Onze
overgrootouders lazen met graagte Betje Wolff
in x en het leven van Maurits Lijnslager in
x +1 deelen en aan zoo'n kort verhaal is eigen
lijk geen aardigheid. Als het niet anders kon dan
drukken we dat dan maar op speciaal opdik-
papier, dan lijkt het tenminste nog ergens op.
Dit alles nu is bij deze Scandinaafsche ro
mans niet noodig. Zij geven waar voor hun geld
en men kan er weken lang de winteravonden
mee vullen en van de gezonde romantiek de
zer schrijvers genieten, 't Begint in een Mid
zomernacht als de knappe en werkzame boeren
knecht op de groote hoeve van Tue's vader bij
haar komt, nadat hij door dien vader naar een
woest en onontgonnen landstuk verjaagd is om
dat de boer zijn dochter niet aan een arbeider
wil afstaan. Maar de jonge menschen hebben
elkaar lief en True verlaat de vaderlijke hoeve
om met den jongen mee te gaan naar zijn ont
ginning. ver weg en hoog in de bergen, waar
zij zich een eigen leven en een eigen bezit
zullen scheppen. Dan is de strijd ontbrand
waarover het hier verder gaan zal. True's va
der wil zijn dochter terug doen komen en be
zigt daartoe alle mogelijke middelen, zelfs de
gemeenste. Door zijn macht weet hij te belet
ten dat hun huwelijk kerkelijk erkend wordt en
later zet hij dien strijd voort ten opzichte der
uit hun samenzijn geboren kinderen. Daartus-
sehen door krijgen de lezers de prachtigste be
schrijvingen van de natuur en het leven van het
jonge paar op de eenzame hoogvlakte, -/aar zij
zich langzamerhand, hard werkend een eigen
hoeve stichten. Maar na jaren zal de vader het
toch winnen als in True, vooral ter wille van
haar kinderen, het heimwee naar de weelde
van het bezit te sterk wordt. Zij zal tenslotte
terug keeren naar de onbezorgdheid van het va
derlijk erf en haar man zal een ander en geheel
nieuw leven beginnen. Waarover wij dan in
een volgend deel der trilogie nader zullen ver
nemen. Er komen talrijke mooie momenten in
dit verhaal voor; onze belangstelling in het
gegeven blijft onafgebroken levend en ook
waar we door de bijfiguren en bijkomstigheden
worden bezig gehouden laten we de draad niet
los. Gullvag blijkt een uitstekend verteller
en compositeur te zijn.
L. J. Veen's Uitg. Mij te Amsterdam begon
een reeks romans en novellen door Noord- en
Zuid-Nederlandsche auteurs, die zij de Promi
nenten Reeks doopte. Wij ontvingen daaruit
de eerste deeltjes: een novelle van S. Vestdijk:
,,De Zwarte Ruiter", en een andere van Theun
de Vries: „Wilde Lantaarns".
Bij Van Holkema en Warendorf verscheen een
nieuw werk van mevr. Zoomers—Vermeer: „Zij
die voorbij ging"; Sijthoff's U.M. leiden gaf
een nieuw boek van Nozel „Janmaats en Sin-
jeuren" in het licht, evenals „De Helling komt
vrij" door P. H. de Wit, terwijl de Arbo een
nieuwen Van Iependaal stuurde „De bocht in de
Vaart". Op eigen bodem hebben wij gelukkig
nog geen gebrek aan auteurs.
J. H. DE BOIS.
45 BEKENDE MERKEN Ook in huurkoop.
DE STOFZUIGER CENTRALE HAGEMAN
GED. OUDE GRACHT 52 - TELEF. 127G3
(Adv. Ingez. Med.)
Teraardebestelling R. P. Kuijpers.
In grooten eenvoud heeft gisteren op de begraaf
plaats Westerveld Velsen de teraardebestelling
plaats gehad van het stoffelijk overschot van den
heer R. P. Kuypers, oud-onderwijzer bij het open
baar onderwijs, op 77-jarigen leeftijd te Aerden-
hout overleden. Met de familieleden waren eenige
vrienden meegekomen.
Een neef van den overledene, prof. dr. R. P. van
Cal car uit Leiden, zeide dat de overledene altijd
het hoofd der kleine familie was geweest. Hij had
veel moeilijkheden ondervonden cn veel lijden
moeten dragen, maar in dat alles was hij allen ten
voorbeeld. Spr. dankte voor de belangstelling.
Leyden, een Rubens. Wat een boekenpracht, wat
een boekenstroom! Het was immers humanistentljd:
Erasmus staat in de drukkerij van den grooten Fro-
benius en geniet: „aan boeken, vóór boeken te
werken is de natuurlijke zin van zijn leven": Hol
bein en Dürer leveren hun fraaie titelpagina's en
ginds, in Antwerpen, opent Plantijn. terzijde ge
staan door een bent van geleerden: theologen, filo
logen, geografen, plantkundigen, historici en rechts
geleerden, zijn werkplaatsen. Wat daar van de per
sen komt aan rijk versierde boekwerken draagt den
naam van de eerste illustratoren: van een Pieter
van der Borcht, van de Galle's, de Collaert's, door
gansch Europa. De tijd der incunabelen, met zoo
veel argwaan door boekenliefhebbers ontvangen,
was voorbij: het was triomf van het gedrukte boek
over de heele linie. Ook dat had men leeren lief
hebben, gestoken als het werd in een kunstzinnig
gewaad. Herinnert u de liefde waarmee bijvoor
beeld Frederik de Groote zijn boekerij verzorgde,
tijdens jeugdjaren in Slot Rheinsberg, als gerijpt
man in. Potsdam. Nog een jongen noemde hij zijn
boeken de trouwste vrienden; aan het eind zijns
levens, trouw aan zijn liefde, prees hij het boek
als het eenige ware geneugte; hij, die toch den
mensch niet tot filosofeeren, maar tot handelen gé-
schapen achtte en desondanks, eenzaam als een
Karthuizer monnik, uren en dagen over boeken
gebogen kon zitten.
Frivoler verlangens dan dit fridericiaansch be-
geeren zou de boekkunst allengs moeten gaan be
vredigen. Want een tijd brak aan, doortrokken van
het fin-de-siècle, dat uit vermoeidheid louter
speelschheid zocht, in boek en illustratie evenzeer
als elders, en zich verre van alle levensernst
houdend in een zwijmel van genietingen poogde
te verhelen, dat de „zondvloed" wel eens zeer nabij
kon zijn. Nu, ze kwam, de revolutie, nog voor dat
de 18de eeuw den tijddood was gestorven; ze vaag
de den geest van teere rozen en fragile vignetten,
ja het gansche boek als pronk- en kijkspel dei-
voorname wereld, in één wervelwind weg, mét
muzen en gratiën, mét de af- en liefdesgodjes, die
toch met zooveel zorg door Eisen, Boucher en Gra-
velot ter illustratie aan het boek waren meege
geven en liet, nuchter en stiefmoederlijk bedeeld,
wat burgerlijk-muf opgedirkt, het boek de negen
tiende eeuw ingaan.
Maar het Boek had geloof in zijn bestemmimg;
en ziet, Senefelder vond den steendruk, Bewick de
houtgravure, Blake herstelde de harmonie van
bladzijde en druk en om maar dicht bij huis te blij
ven: Der Kinderen versierde Vondel's Gysbrecht,
Nieuwenhuis den Tachtiger Perk. Bauer de onver
gankelijke Carel ende Elegast, Essers verluchtte
menig werk van Arthur van Schendel. bibliofiel
uitgaven verschenen te kust en te keur. Al stroom
de van de persen jaarlijks een golf van boeken
Europa door in oplagen van duizenden, in al te
bonte verscheidenheid misschien, het blijft zooals
't was: het Boek dient het Woord, dat na wil "klin
ken in het oor van vele menschelijke geslachten en
als het ka-n tot hun hart, him ziel.
C. J. E. DINAUX.
Vrijdag kwam op een veiling te Haarlem een i
postzegelverzameling „onder den hamer". Een
technische term. Het zou trouwens niet zoo erg
zijn geweest als de veilingmeester in dit geval
eens lust gekregen had werkelijk met zijn afslag-
hamer de zegels te bewerken, want papier kan daar
beter tegen dan de andere voorwerpen die ten
verkoop werden aangeboden, zooals kristal, gla
zen en flesschen champagne.
Het was een mooie verzameling, voor een col-
lectionneur om te watertanden. (Wij bedoelen de
postzegels, niet de champagne!) Op den kijkdag
hadden zich dan ook velen verdrongen. Daaronder
waren echte philatelisten voor wie het bezit van
een zeer zeldzamen zegel levensgeluk beteekent.
Zij stonden elkaar de „juweelen" aan te wijzen.
„Kijk, een Braziliaan van 1875!" „Neen hier een
Mexicaan die nog ouder is!" Zoo ging het door.
Onder de bewonderaars was ook een zwijgende
jongen van misschien veertien, hij had althans nog
door P v. d HEM.
een korte broek. Hij bladerde, toen het zijn beurt
was. in een der dikke albums alsof het wonder
boeken uit een sprookjesland waren.
Dat eens zijn eigendom te mogen noemen 1
Op den veilingdag toog onze jeugdige philate
list met een makker naar het verkooplokaal. Op
gewonden vertelde hij hem, dat hij „een bom dui
ten" bijeengeschraapt had. Zijn eigen spaarpot
had hij omgekeerd, maar ook vader en moeder,
zelfs een oom en tante hadden er aan moeten
gelooven om voor aanvulling te zorgen.
Op de bewonderende vraag van zijn metgezel:
„hoeveel heb je nu?" klonk het opgetogen: „bijna
twintig gulden".
„Dat is veel, maar zou het genoeg zijn? Er
waren immers zooveel heeren die er zin in had
den" zoo temperde de kameraad het enthou
siasme.
„Nou ja, maar twintig gulden is op een veiling
toch een heele boel. Ik heb eens gelezen dat een
Rembrandt op een verkooping niet meer dan een
paar tientjes opbracht
„Ja, maar toen wisten ze nog niet dat het een
Rembrandt was
Het tweetal stond even later onder eenige hon
derden menschen die het veilinglokaal vulden. Met
interesse volgden de jongens den verkoop van
eenige voorwerpen. Als het eerste hod een gulden
was, had de afslager soms moeite er bij opbieden
twee gulden voor te krijgen. Toen kwam al gauw
de postzegelverzameling aan de beurt.
De afslager vroeg: „wie zet er in?"
Uit de verzamelde menigte werd geroepen: „een
tientje!"
Toen onze jeugdige postzegelliefhebber dat
hoorde glom zijn gezicht van hoop. Je zag hem
denken: Zal ik elf gulden bieden?
Maar in eens was alle verwachting verdwenen.
Er werd namelijk geroepen: „honderd en tien!"
Weg alle illusie.
De jongens keken elkaar aan of er in hun na
bijheid een bom was ingeslagen.
En in dien tusschentijd gingen andere gegadig
den die een dikkere portemonnaie hadden door
met bieden. Het werd honderdvijftig, twee hon
derd gulden. Neen nog meer; het laatste bod was
twee honderd vijf en twintig gulden.
Als geslagen bliezen de jongens den aftocht.
Maar achter hen kwamen nog een tiental verza
melaars, die wel meer dan twintig gulden in den
zak hadden, maar toch ook den strijd in het bie
den niet hadden kunnen volhouden.
Die weinige oogenblikken hadden één geluk
kige en vele ongelukkigen gemaakt. v. T.
Verkrijgbaar
GROOTE HOUTSTRAAT 120
(Adv. Ingez. Med.)
NIEUWE SERIE No. 155 H
Vergankelijk is het gesproken woord; het verijlt in
den tijd gelijk een blad verwaait in den wind. Maar
niet daartoe is het den mensch gegeven: om te ver
vluchtigen, eenzaam weg te sterven. Het wil na-
i klinken in het oor van vele geslachten en, als het
kan, in hun hart; het wil als drager dier oer-oude
trilogie: het ware, goede en schoone, de eeuwigheid,
de onsterfelijkheid. En ziet, als in een sprookje ge
beurt het wonderbaarlijke: de Moeder van het
woord, de Gedachte, fluistert de menschheid (of
liever een nietig deeltje ervan, één mensch) een
inventie in en geeft 't Woord daarmee, als bloed van
haar bloed, gestalte: in teekenschrift verrijst het,
zintuigelijk waarneembaar, blijvend, eeuwig in tafe
len gegrift, op papyrusrollen gecalligrafeerd, in
steen gebeiteld, op perkament geschreven, verza-
pield in lange regels, saamgevoegd weer tot vele,
1. Gaat bood
schappen voor moe
der doen en wou dat
hij zijn jas niet had
meegenomen.
5. Bindt hem om
rijn middel, wat weer
niet bevorderlijk
blijkt te zijn voor
hardloopen.
6. Probeert hem in
een bundel op zijn
hoofd te dragen,
hetgeen een misluk
king wordt.
7. Sleept hem aan
een mouw i oort,
maar beseft dat dit
last met moeder kan
opleveren.
4. Drapeert jas dus
op zijn hoofd, wat
ook zijn bezwaren
blijkt te hebben.
2. Trekt de jas
uit.
3. Ontdekt dat hij
met een jas in zijn
arm niet goed steen
tjes kan gooien.
8. Besluit dat het
verstandigste is om
hem aan te trekken,
of voorlaan heele-
maal thuis te laten.