STOFZUIGERS DES LEVENS. GENEUGTEN Litteraire Kantteekemngen. Boeken. Teleurgestelde verzamelaars DE VOLLE MAAN. FLITSEN Jasprobleem ZATERDAG 16 NOVEMBER 194Ö HAAfECE NTS D A G B E A' Middeleeuwsch handschrift: Schrijver aan den arbeid. vele bladen,- gaat het zijn weg, zijn eigen weg door duister en licht, door vele eeuwen, door vele oor den, groeit het tot één der verhevenste scheppingen: tot Boek, ter leerling en vertroosting, ter stichting en zwakke, maar bemoedigende bevrediging van dat onsterfelijk verlangen naar wat we schoonheid, waarheid en goedheid plegen te noemen. Waardig wil het zijn, het nieuw-geborene, schrijn van het edelste dat de besten der menschen elkander te reggen hebben waardig naar inhoud en vorm. In dienst van het boek schrijven slaven van een niet te onderschatten eruditie, gedicteerd door één hunner uit het origineel, moeizaam de perkamenten vellen vol. Mogelijk beseffen ze niet, hoe groot het schijnbaar nietige werk is dat ze daar volbren gen: ze vereeuwigen den geest van een tijd: een Cicero, een Martialis, een Vergilius. Ander beeld: in de schemerige, eenzame klooster kamer schrijven monniken in devote liefde het Boek der Boeken af; geen letter vloeit uit de veeren pen of zij draagt de sporen van gewijde aandacht, van koesterende toewijding, als symbool van haar diepstverborgen herkomst en hoogste bestemming: de liefde Gods. Beeldrijker nog wil de van gods vrucht vervulde ziel dier tijden zijn dan enkel met het letterteeken: in kleuren, sober eerst, dan bonter en helderder, omrankt een bladversiering het Heilige Woord: bloemen en vogels, primitieve menschelijke gestalten, visioenen soms uit andere wereld het wil al wat aarde en hemel aan pracht van verven tooit hertooveren op papier, tot lof van den Schepper. Zoo is het in Lyon, Luxeuil, Fleury, straks in het klooster van Cluny, in de Benedictijner Abdij op den Reichenau, in Echter- nach en Fulda, kortom overal waar scriptores en miniatores hun vroom en kunstig handwerk ver richten. Het is niet enkel gewijde lectuur wat zij af schrijven en versieren: Romeinsche dichters, kro nieken, kalenders ook dit alles wordt in liefde vollen arbeid gecopiëerd. Wat smaak en kunst zin, wat technische vaardigheid en geduld, waarmee het schrijfwerk wordt verlucht: het uitkloppen van het goud en zilver tot papier-dun blad, het aan brengen ervan op het handschrift met gips en honing of eiwit, het mengen van verven die van het zui verste gehalte zijn - het is al ter eere van het Boek. Gereedgekomen krijgt het zijn plaats in sacristie of armarium, later ook in de librije waar altijd een plechtige stilte heerscht, opdat een ieder die stichting of kennis begeert de stem waarmee de boeken spreken tot dat inwendig oor der ziel be luisteren kan. Hoopvol verschijnsel: ook buiten het kerkelijk domein zijn er niet weinigen die liet Boek leeren eeren en liefhebben. Vorsten als een Lodewijk de Heilige of als die van het Saksische Keizershuis, een Bourgondisch Hof. een Hertog Jan van Frank rijk, ze geven, gelijk de bisschoppen, hun opdrach ten wijd en zijd. Getijdenboeken, fraai versierd met voorstellingen van 's menschen arbeid in de twaalf maanden, schilderijtjes gelijk, kostbaarheden zoo als het Breviarium Grimani en de Trés Riches Heures du Due de Berry verrijken het kostelijk boekenbezit van het gothisch tijdperk. En menig burger heeft er deel aan. Want een nieuwe geest zweeft voor het hemelwaarts gerichte oog der Mid deleeuwen uit; de geest van het aardsche, van ken nis naast geloof, van mensch naast gemeenschap, Van aardsche bezigheid naast hemelsch verlangen, van burger naast adel. Het burgerdom, de breede laag van nieuwe mondigheid, eischt rechten op. En weer is het de Moeder van het Woord, de Gedachte, die het boek den breeden weg dien het nu zal moeten gaan, zal wijzen: in drukvorm kan het in veelvoud her- en derwaarts gaan. Meent niet. dat het in zijn nieuwe gestalte overal en da delijk welkom werd geheeten. De waardige traditie van het zooveer eigen, zoozeer persoonlijke, zoozeer unieke handschrift liet zich, in eere juist als nooit te voren, zoo schielijk niet verjagen. Ijveriger dan in de ontbloeiende Renaissance werd het nooit ver zameld, het boek. Een leger van copiïsten was er noodig om al die vurige boekenminnaars te verza digen. Paus Nicolaas V had al als monnik zich da nig in de schuld gestoken om zijn boekenhonger te stillen. Wat bracht hij al niet bijeen: vele, vele Romeinsche klassieken prijkten er naast de mid- deleeuwsche theologen en Grieksche wijsgeeren. En zoo waardevol was het boekenbezit hem dat hij, toen de pest het pauselijk hof tijdelijk naar Fa- briano verdreef, zijn ganschen staf van vertalers en compilatoren met zich nam, opdat de dood ze hem niet ontijdig zou ontnemen. Niccoli een der eer sten uit den intiemen kring rondom Cosimo de Medici, liet Poggio wijd en zijd abdijen afsnuffelen naar zeldzame handschriften, gelijk Lascaris altijd en overal op zoek was voor zijn geleerden en kunst- mir.nenden opdrachtgever en heer, Lorenzo il Mag- nifico. Waren niet manuscripten en bouwwerken de beide groote passies van dien nieuwen geestelij ken dageraad? En toch: 't gedrukte boek won hand over hand ter rein, gediend door meesters van de sierkunst: hout- snijdei-s als de Haarlemmer Jacob Bellaert of Jacob Cornells van Oostzaren; kopergraveurs, namelooze meesters veelal genoemd naar den aard van het Werk dat hen onsterfelijk maakte: een „meester Van de Dood van Maria" of wereldscher een „meester van de Liefdestuinen"; ook een Jan Swart var Groningen, wiens naam immer verbonden zal blijven aan iden roemrijken Vorstermanbijbel om tnaar te zwijgen van de grooten als een Lucas van Uw leidsman in de duisternis. Elisabeth Zernickc „Bruidstijd", Amsterdam. Em. Querido's U. M. Door een alleraardigste omslagteekening van Ruscha Wijdeveld, een smaakvolle decoratieve omwerking van een bruidsboeket, trekt dit nieuwe boek van Elisabeth Zernike mijn aan dacht in het stapeltje noviteiten, dat in deze maand hooger dan anders pleegt te zijn. "7as er in den roman zelf evenveel jeugdige frisch- heid, wel overwogen compositie en verfijnde smaak als in zijn omslag, dan zou mijn be wondering voor de schrijfster, voor wier goeden, beschaafden schrijftrant ik zoo vaak waardee ring mocht uiten, ditmaal nog van grooter afme tingen zijn. Doch al mist „Bruidstijd" geen der qualiteiten waardoor het werk dezer schrijf ster gekenmerkt wordt, zij schreef er betere. De draad die door den opzet, Eline's jonge leven en begeerten loopt, is vrij slap gespannen en de schrijfster verliest zich in de vele bijfiguren, die, ondanks veel aardige typeering hier en daar, niet interessant genoeg zijn om den meer eischen dezer te boeien. Bruidstijd lijkt mij een prettig, aan te bevelen boek voor jonge meisjes. Die van tusschen zestien en twintig zullen er een beetje over kunnen doordroomen en er nog wat van opsteken ook. Voor den meer nuchter-critischen lezer zal ditmaal de gang van zaken wel wat te weinig temperament ho nen. De Nederlandsche baron Charles Forblanc de Dordon is geruimen tijd bij de Fransche regeering vertegenwoordiger van onzen diplo- matieken dienst geweest en is nu in Amster dam teruggekeerd om er zijn benoeming tot Goeverneur-Generaal af te wachten. Zijn vrouw is jong gestorven en het huishouden wordt door een stijven huisknecht bestierd, die er bij het personeel geweldig den wind onder heeft. Het leven is tot dan, voor Eline, de negentienjarige dochter, vrij troosteloos geweest. In Parijs heeft zij zich eenzaam en verlaten gevoeld. Maar hier in Amsterdam leeft zij op: zij is er studente geworden en komt met veel jonge men schen in aanraking. Zij voelt er dan ook niets voor om den eindelijk verworven vrienden kring weer te verlaten en met haar vader mee naar Indië te gaan. Zij weet dat listiglijk te verhoeden door haar vader aan haar piano- leerares te koppelen, waardoor zij twee men schen gelukkig en zichzelf vrij maakt. Als haar plan slaagt verandert in het huis de geheele stemming: uit alle hoeken en gaten komen er verloofde paartjes te voorschijn; zelfs de ijzige huisknecht krijgt zijn portiealleen voor Eline is er nog niets voorhanden, maar dat komt wel. Het slot van de „Bruidstijd" is de huwelijksdag, de dag waarop Charles en Ina hun huwelijksreis aanvangen met als einddoel Nederlandsch-Indië. Waarom tegen enkele détails bezwaren te maken? Dat Chardes juist in Amsterdam en niet in Den Haag op zijn benoeming tot G.-G. gaat zitten wachten kan bevreemden maar juist in Amsterdam kon Eline met het meer democratische element onder haar nieuwe vrienden kennis maken. Dat de schilder Van Hoytema nooit van z'n leven geëtst heeft be hoefde Elisabeth Zernike niet te weten, maar dan moest ze het ook niet schrijven. En evenmin zinnen als deze: „zijn gezicht droeg de naakte trekken van zijn ziel", omdat een voox-stelling daarvan moeilijk te maken is. Olav Gullvag. 't Begon in een Midzomernacht. Uit het Noorsch vert^ door M. C. Castendijk en inge leid door Antoon Coolen. Den Ilaag J. Ph. Kruseman. In zijn bewonderende inleiding tot dezen ro man zegt Coolen dat de Scandinaafsche lit teratuur ten onzent in de pas staat, dat de Hol- landsche vertalingen ervan buitengewoon groo te oplagen kennen en dat er door die gunst van den Hollandschen dezer ook wel veel vertaald wordt, dat niet boven de maat uitkomt, noch representatief voor deze litteratuur is. Natuur lijk behoort dit werk van Olaf Gullvag daar niet toe, volgens Coolen. Hij plaatst dezen nieu wen schrijver tusschen Hamsun en Kinck, wat niet iedereen direct iets zeggen zal, omdat vooral de laatste, naar ik meen, in ons land vrijwel onbekend is. Waarom dan bij ons die Noorsche litteratuur zoozeer geliefd is? Wel, daar is in de eerste plaats dat immer laaiend enthousiasme voor de natuur bij die schrijvers. Het zijn zonder uitzondering landschapsschil ders van de hoogste orde en dan gebeurt er veel, er is voortdurende actie in hun verhalen en. ze zijn niet gauw uitgepraat. Een trilo gie, een roman die zich in drie deelen voort zet ,dus driemaal eenige honderden pagina's beslaat, is er het minste wat men verwachten >*nag. Ook dit Begin van een Midzomer nacht is het begin van zulk een trilogie en wij Hollanders mogen dat eigenlijk ook wel. Onze overgrootouders lazen met graagte Betje Wolff in x en het leven van Maurits Lijnslager in x +1 deelen en aan zoo'n kort verhaal is eigen lijk geen aardigheid. Als het niet anders kon dan drukken we dat dan maar op speciaal opdik- papier, dan lijkt het tenminste nog ergens op. Dit alles nu is bij deze Scandinaafsche ro mans niet noodig. Zij geven waar voor hun geld en men kan er weken lang de winteravonden mee vullen en van de gezonde romantiek de zer schrijvers genieten, 't Begint in een Mid zomernacht als de knappe en werkzame boeren knecht op de groote hoeve van Tue's vader bij haar komt, nadat hij door dien vader naar een woest en onontgonnen landstuk verjaagd is om dat de boer zijn dochter niet aan een arbeider wil afstaan. Maar de jonge menschen hebben elkaar lief en True verlaat de vaderlijke hoeve om met den jongen mee te gaan naar zijn ont ginning. ver weg en hoog in de bergen, waar zij zich een eigen leven en een eigen bezit zullen scheppen. Dan is de strijd ontbrand waarover het hier verder gaan zal. True's va der wil zijn dochter terug doen komen en be zigt daartoe alle mogelijke middelen, zelfs de gemeenste. Door zijn macht weet hij te belet ten dat hun huwelijk kerkelijk erkend wordt en later zet hij dien strijd voort ten opzichte der uit hun samenzijn geboren kinderen. Daartus- sehen door krijgen de lezers de prachtigste be schrijvingen van de natuur en het leven van het jonge paar op de eenzame hoogvlakte, -/aar zij zich langzamerhand, hard werkend een eigen hoeve stichten. Maar na jaren zal de vader het toch winnen als in True, vooral ter wille van haar kinderen, het heimwee naar de weelde van het bezit te sterk wordt. Zij zal tenslotte terug keeren naar de onbezorgdheid van het va derlijk erf en haar man zal een ander en geheel nieuw leven beginnen. Waarover wij dan in een volgend deel der trilogie nader zullen ver nemen. Er komen talrijke mooie momenten in dit verhaal voor; onze belangstelling in het gegeven blijft onafgebroken levend en ook waar we door de bijfiguren en bijkomstigheden worden bezig gehouden laten we de draad niet los. Gullvag blijkt een uitstekend verteller en compositeur te zijn. L. J. Veen's Uitg. Mij te Amsterdam begon een reeks romans en novellen door Noord- en Zuid-Nederlandsche auteurs, die zij de Promi nenten Reeks doopte. Wij ontvingen daaruit de eerste deeltjes: een novelle van S. Vestdijk: ,,De Zwarte Ruiter", en een andere van Theun de Vries: „Wilde Lantaarns". Bij Van Holkema en Warendorf verscheen een nieuw werk van mevr. Zoomers—Vermeer: „Zij die voorbij ging"; Sijthoff's U.M. leiden gaf een nieuw boek van Nozel „Janmaats en Sin- jeuren" in het licht, evenals „De Helling komt vrij" door P. H. de Wit, terwijl de Arbo een nieuwen Van Iependaal stuurde „De bocht in de Vaart". Op eigen bodem hebben wij gelukkig nog geen gebrek aan auteurs. J. H. DE BOIS. 45 BEKENDE MERKEN Ook in huurkoop. DE STOFZUIGER CENTRALE HAGEMAN GED. OUDE GRACHT 52 - TELEF. 127G3 (Adv. Ingez. Med.) Teraardebestelling R. P. Kuijpers. In grooten eenvoud heeft gisteren op de begraaf plaats Westerveld Velsen de teraardebestelling plaats gehad van het stoffelijk overschot van den heer R. P. Kuypers, oud-onderwijzer bij het open baar onderwijs, op 77-jarigen leeftijd te Aerden- hout overleden. Met de familieleden waren eenige vrienden meegekomen. Een neef van den overledene, prof. dr. R. P. van Cal car uit Leiden, zeide dat de overledene altijd het hoofd der kleine familie was geweest. Hij had veel moeilijkheden ondervonden cn veel lijden moeten dragen, maar in dat alles was hij allen ten voorbeeld. Spr. dankte voor de belangstelling. Leyden, een Rubens. Wat een boekenpracht, wat een boekenstroom! Het was immers humanistentljd: Erasmus staat in de drukkerij van den grooten Fro- benius en geniet: „aan boeken, vóór boeken te werken is de natuurlijke zin van zijn leven": Hol bein en Dürer leveren hun fraaie titelpagina's en ginds, in Antwerpen, opent Plantijn. terzijde ge staan door een bent van geleerden: theologen, filo logen, geografen, plantkundigen, historici en rechts geleerden, zijn werkplaatsen. Wat daar van de per sen komt aan rijk versierde boekwerken draagt den naam van de eerste illustratoren: van een Pieter van der Borcht, van de Galle's, de Collaert's, door gansch Europa. De tijd der incunabelen, met zoo veel argwaan door boekenliefhebbers ontvangen, was voorbij: het was triomf van het gedrukte boek over de heele linie. Ook dat had men leeren lief hebben, gestoken als het werd in een kunstzinnig gewaad. Herinnert u de liefde waarmee bijvoor beeld Frederik de Groote zijn boekerij verzorgde, tijdens jeugdjaren in Slot Rheinsberg, als gerijpt man in. Potsdam. Nog een jongen noemde hij zijn boeken de trouwste vrienden; aan het eind zijns levens, trouw aan zijn liefde, prees hij het boek als het eenige ware geneugte; hij, die toch den mensch niet tot filosofeeren, maar tot handelen gé- schapen achtte en desondanks, eenzaam als een Karthuizer monnik, uren en dagen over boeken gebogen kon zitten. Frivoler verlangens dan dit fridericiaansch be- geeren zou de boekkunst allengs moeten gaan be vredigen. Want een tijd brak aan, doortrokken van het fin-de-siècle, dat uit vermoeidheid louter speelschheid zocht, in boek en illustratie evenzeer als elders, en zich verre van alle levensernst houdend in een zwijmel van genietingen poogde te verhelen, dat de „zondvloed" wel eens zeer nabij kon zijn. Nu, ze kwam, de revolutie, nog voor dat de 18de eeuw den tijddood was gestorven; ze vaag de den geest van teere rozen en fragile vignetten, ja het gansche boek als pronk- en kijkspel dei- voorname wereld, in één wervelwind weg, mét muzen en gratiën, mét de af- en liefdesgodjes, die toch met zooveel zorg door Eisen, Boucher en Gra- velot ter illustratie aan het boek waren meege geven en liet, nuchter en stiefmoederlijk bedeeld, wat burgerlijk-muf opgedirkt, het boek de negen tiende eeuw ingaan. Maar het Boek had geloof in zijn bestemmimg; en ziet, Senefelder vond den steendruk, Bewick de houtgravure, Blake herstelde de harmonie van bladzijde en druk en om maar dicht bij huis te blij ven: Der Kinderen versierde Vondel's Gysbrecht, Nieuwenhuis den Tachtiger Perk. Bauer de onver gankelijke Carel ende Elegast, Essers verluchtte menig werk van Arthur van Schendel. bibliofiel uitgaven verschenen te kust en te keur. Al stroom de van de persen jaarlijks een golf van boeken Europa door in oplagen van duizenden, in al te bonte verscheidenheid misschien, het blijft zooals 't was: het Boek dient het Woord, dat na wil "klin ken in het oor van vele menschelijke geslachten en als het ka-n tot hun hart, him ziel. C. J. E. DINAUX. Vrijdag kwam op een veiling te Haarlem een i postzegelverzameling „onder den hamer". Een technische term. Het zou trouwens niet zoo erg zijn geweest als de veilingmeester in dit geval eens lust gekregen had werkelijk met zijn afslag- hamer de zegels te bewerken, want papier kan daar beter tegen dan de andere voorwerpen die ten verkoop werden aangeboden, zooals kristal, gla zen en flesschen champagne. Het was een mooie verzameling, voor een col- lectionneur om te watertanden. (Wij bedoelen de postzegels, niet de champagne!) Op den kijkdag hadden zich dan ook velen verdrongen. Daaronder waren echte philatelisten voor wie het bezit van een zeer zeldzamen zegel levensgeluk beteekent. Zij stonden elkaar de „juweelen" aan te wijzen. „Kijk, een Braziliaan van 1875!" „Neen hier een Mexicaan die nog ouder is!" Zoo ging het door. Onder de bewonderaars was ook een zwijgende jongen van misschien veertien, hij had althans nog door P v. d HEM. een korte broek. Hij bladerde, toen het zijn beurt was. in een der dikke albums alsof het wonder boeken uit een sprookjesland waren. Dat eens zijn eigendom te mogen noemen 1 Op den veilingdag toog onze jeugdige philate list met een makker naar het verkooplokaal. Op gewonden vertelde hij hem, dat hij „een bom dui ten" bijeengeschraapt had. Zijn eigen spaarpot had hij omgekeerd, maar ook vader en moeder, zelfs een oom en tante hadden er aan moeten gelooven om voor aanvulling te zorgen. Op de bewonderende vraag van zijn metgezel: „hoeveel heb je nu?" klonk het opgetogen: „bijna twintig gulden". „Dat is veel, maar zou het genoeg zijn? Er waren immers zooveel heeren die er zin in had den" zoo temperde de kameraad het enthou siasme. „Nou ja, maar twintig gulden is op een veiling toch een heele boel. Ik heb eens gelezen dat een Rembrandt op een verkooping niet meer dan een paar tientjes opbracht „Ja, maar toen wisten ze nog niet dat het een Rembrandt was Het tweetal stond even later onder eenige hon derden menschen die het veilinglokaal vulden. Met interesse volgden de jongens den verkoop van eenige voorwerpen. Als het eerste hod een gulden was, had de afslager soms moeite er bij opbieden twee gulden voor te krijgen. Toen kwam al gauw de postzegelverzameling aan de beurt. De afslager vroeg: „wie zet er in?" Uit de verzamelde menigte werd geroepen: „een tientje!" Toen onze jeugdige postzegelliefhebber dat hoorde glom zijn gezicht van hoop. Je zag hem denken: Zal ik elf gulden bieden? Maar in eens was alle verwachting verdwenen. Er werd namelijk geroepen: „honderd en tien!" Weg alle illusie. De jongens keken elkaar aan of er in hun na bijheid een bom was ingeslagen. En in dien tusschentijd gingen andere gegadig den die een dikkere portemonnaie hadden door met bieden. Het werd honderdvijftig, twee hon derd gulden. Neen nog meer; het laatste bod was twee honderd vijf en twintig gulden. Als geslagen bliezen de jongens den aftocht. Maar achter hen kwamen nog een tiental verza melaars, die wel meer dan twintig gulden in den zak hadden, maar toch ook den strijd in het bie den niet hadden kunnen volhouden. Die weinige oogenblikken hadden één geluk kige en vele ongelukkigen gemaakt. v. T. Verkrijgbaar GROOTE HOUTSTRAAT 120 (Adv. Ingez. Med.) NIEUWE SERIE No. 155 H Vergankelijk is het gesproken woord; het verijlt in den tijd gelijk een blad verwaait in den wind. Maar niet daartoe is het den mensch gegeven: om te ver vluchtigen, eenzaam weg te sterven. Het wil na- i klinken in het oor van vele geslachten en, als het kan, in hun hart; het wil als drager dier oer-oude trilogie: het ware, goede en schoone, de eeuwigheid, de onsterfelijkheid. En ziet, als in een sprookje ge beurt het wonderbaarlijke: de Moeder van het woord, de Gedachte, fluistert de menschheid (of liever een nietig deeltje ervan, één mensch) een inventie in en geeft 't Woord daarmee, als bloed van haar bloed, gestalte: in teekenschrift verrijst het, zintuigelijk waarneembaar, blijvend, eeuwig in tafe len gegrift, op papyrusrollen gecalligrafeerd, in steen gebeiteld, op perkament geschreven, verza- pield in lange regels, saamgevoegd weer tot vele, 1. Gaat bood schappen voor moe der doen en wou dat hij zijn jas niet had meegenomen. 5. Bindt hem om rijn middel, wat weer niet bevorderlijk blijkt te zijn voor hardloopen. 6. Probeert hem in een bundel op zijn hoofd te dragen, hetgeen een misluk king wordt. 7. Sleept hem aan een mouw i oort, maar beseft dat dit last met moeder kan opleveren. 4. Drapeert jas dus op zijn hoofd, wat ook zijn bezwaren blijkt te hebben. 2. Trekt de jas uit. 3. Ontdekt dat hij met een jas in zijn arm niet goed steen tjes kan gooien. 8. Besluit dat het verstandigste is om hem aan te trekken, of voorlaan heele- maal thuis te laten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 5