Jm het aag dec iveceid
ZWITSERSCHE
Heeft
iemand?
FLITSEN
MIJN HOED WAAIT AF
7 ATERDAG 7
DECEMBER 1940
TT X "A R E F. M'S D X 'G B E A
Eeu tier machtige Douglas-reuzen van de K. L. M. der laatste jaren.
(Archief H.D.)
Vli
Hi
legen.
ET is zoo ver met ons gekomen, dat wij
vliegtuigen nog slechts onderscheiden
in bommenwerpers en jagers; dat we
alleen nog maar van Heinkels en Spit
fires, van Messerschmitts en Hurricanes spreken;
dat we de capaciteit van een vliegmachine af
meten naar het aantal bommen, waarmee zij
pijandelij-ke objecten bestookt en haar bewege-
ijkheid naar de snelheid, waarmee zij zich uit de
mndels der zoeklichten en het vuur van het af
weergeschut draait.
Het vliegtuig heeft jarenlang een andere, hoo-
;re taak vervuld: het heeft de volkeren der we-
■eld met elkaar verbonden.
Zoo is het geweest, zoo zal het weer worden. Wij
lebben den tijd gekend, waarin het vertrouwde
;eronk onzer buvgerluchtvloot niet van, niet uit
le lucht was; arm wij onze klok regelden naar
iet vliegtuig op Londen op of Berlijn; waarin
inze K.L.M. vloog van Noord naar Zuid; van
Joord naar Zuid in Nederland, in Europa, in de
yereld. En wij zien verlangend uit naar den dag,
waarop haar glinsterende aluminiumrompen met
le forsche vleugels weer zullen neerstrijken op
inze vliegvelden en met levende lading of vol be
vracht zullen opstijgen, den neus in den wind en
Holland's vlag heffend hoog in de lucht.
Ook aan dezen oorlog komt een eind. Er zal
weer vrede zijn en dan, op den eigen dag dat de
dokken der kerken ons dien verkonden, zal Ne-
jerland de taak hervatten die het eeuwenlang
ïeeft vervuld: het zal .opnieuw de schakel zijn
usschen de volkeren. Sinds eeuwen zijn wij
loor het water en sinds jaren door de lucht steeds
echt op ons doel aangestevend. Verbeten en
lardnekkig hebben wij gevochten om de zee de
laas te worden; even verbeten en hardnekkig om
le ijlte daar boven ons te veroveren. Tweemaal
lebben Nederlanders den weg naar Indië ontdekt:
loor het water en door de lucht. Varen en vliegen,
lat is onze roeping nu eenmaal.
De Fokker F II, in 1920 afgeleverd en het
eerste echte verkeersvliegtuig van de
K. L. M. Het kon 4 passagiers meenemen.
(Archief H.D.)
Varen, vliegen èn: zaken doen. Wij, Hollanders
lijn een zakelijk volk. Eerlijke, energieke, dikwijls
ook harde zakenlui, kerels met pit en durf en on-
iernemingsgeest, elke eeuw onzer historie heeft
ie geleverd. En de Nederlandsche burgerlucht
vaart is dan ook van den aanvang af een zakelijke
inderneming geweest. De koopman smeedt het
jzer als het heet is. Welnu, de inkt waarmee in
919 de vredesverdragen werden geteekend, was
ïauwelijks gedroogd op de officieele, zwaar ge-
egelde documenten of de Eerste Luchtvaart Tent
oonstelling te Amsterdam, de E.L.T.A. begon de
[rootsche propaganda voor „Nederland in de
acht". Wij hebben sindsdien heel wat ten toon-
tellingen in ons vaderland gehad, maar het is
och wel opmerkelijk dat de namen van twee er
van in ons aller herinnering onuitwischbaar staan
opgeschreven: E.N.T.O.S. en E.L.T.A. Varen en
(liegen.
De E.L.T.A. was het begin. Daar kwamen meer
dan een half millioen bezoekers, daar vlogen er
WOO hun eerste rondje met Versteegh, Van Weer
den Poelman of Fokker, daar zijn vliegtuigjes be
donderd waar een jongere generatie nu om grin-
ïikt, daar heeft een volk uren lang zóó in de
ucht staan staren „dat je niks as neusgaten zag".
Van de E.L.T.A. tot de K.L.M. is slechts een
ichrede. Den 7den October van hetzelfde jaar,
1919, werd de stichtingsacte van de „Naamlooze
Vennootschap Koninklijke Luchtvaartmaatschap-
lij voor Nederland en Koloniën" gepasseerd. ..En
foloniën", dat is een toevoeging om eerbied voor
e hebben. Vijf 'heele jaren zou het duren voor
ieze gedachte'werkelijkheid werd,maar het denk-
leeld: Nederland met Oost en West verbonden
loor een vliegdienst, stond den oprichters der
f-L.M. op dien 7den October 1919 al klaar voor
'en geest. En dat, terwijl in heel Nederland geen
«legervliegtuig bestond terwijl men aan het werk
noest tijgen met uit den oorlog overgebleven
militaire toestellen en voor het eerste vliegj aar een
het" had gespannen, dat, twee draden telde:
kaden die Amsterdam met Londen en met Ham-
lui'g en Kopenhagen verbonden. Tachtig duizend
aiometer heeft de K.L.M. in 1920 gevlogen. In
938 waren het er tien-en-een-half millioen. Maar
le waarde van die eerste kilometers is in cijfers
liet uit te drukken. Elk ronkend vliegtuigje van
ie K.L.M., wrak samenstel van hout en doek. zón-
fier gesloten kajuit, elk van die primitieve kistjes,
waarvan de afbeelding ons thans met verbazing
feat, heeft antwoord gegeven op den roep der
'olkeren, heeft banden gelegd, afstanden verkort,
misverstand uit den weg geruimd, begrip doen
[«boren worden, saamhoorigheidsgevoel gekweekt
au het ontwrichte Europa den weg gewezen naar
fien betere toekomst. Zoo voeren onze voorouders
naar Indië met scheepjes van drie-, vierhonderd
ron, zeggende: „Mannen, wij hebben naest Godt
»se hulpe bij ons: een yegelijck steeck maer sijn
landen uyt de mouw".
De K.L.M. is een unieke instelling. Waarom? In
•e eerste plaats natuurlijk al, omdat ze „de", om
dat ze „ons aller" K.L.M. is. Van het allereerste
begin af is Nederland op vüeggebied dan toch één
geweest. Op onze prestaties in de lucht heeft de
befaamde „schotjesgeest" nu eens geen invloed
kunnen uitoefenen en dat, terwijl in sommige
andere landen diezelfde eenheid pas veel later is
gekomen, na langen strijd en eindelooze finan-
cieele beslommeringen.
In de tweede plaats is de Nederlandsche maat
schappij een der weinige, ontstaan door parti
culier initiatief. Weliswaar heeft zij het niet
zonder Regeermgssteun en dus Regeeringsinvloed
kunnen bolwerken, al was deze heel wat geringer
dan die, welke haar buitenlandsche zusters geno
ten. Maar overigens: de K.L.M.-vogel is in vrij
heid gedresseerd. Nooit heeft hij in de kooi dei-
dwangmaatregelen triest van het eene takje op
het andere moeten wippen. Laat hem maar rond
fladderen, is altijd de leuze geweest; een vogel
moet leeren zichzelf te redden. En we zullen zijn
nest zoo aantrekkelijk maken dat. niet alleen hij,
maar ook vogels van andere pluimage er graag
op zullen neerstrijken. Voor buitenlandsche con
currentie is de Directie der K.L.M. nooit bang
geweest. Integendeel. Onze Nederlandsche lucht
vaart kan pas bloeien, meende zij, wanneer wij er
in slagen de samenwerking met andere maat
schappijen zoo goed en zoo volledig mogelijk te
maken. Het kon dan ook wel niet anders of Den
Haag, de zetel der K.L.M., werd ook de bakermat
van den Bond die thans omstreeks dertig lucht
vaartmaatschappijen verbindt, de „Groote Club
der Vliegerij", de I.A.T.A. (International Air Traf
fic Association). Door die samenwerking werd
voorkomen dat een passagier uit Malmö die op
Amsterdam's vliegveld landde, net de verbinding
met Parijs als een stipje aan den horizon zag ver
dwijnen of dat de haastige Berlijnsche zakenman
in 's hemelsnaam maar ging meeloopen met een
rondleiding op Schiphol, omdat het vliegtuig voor
Londen toch pas over twee uur vertrok. Zulke
kooien hebben lange jaren geleden de Spoorweg
maatschappijen den reizigers gestoofd, maar in
de vliegwereld is ook de tijd van den passagier
geld Instappen, vliegen, even de be enen strekken
op vreemden bodem, gauw een kopje koffie of
pittiger hartversterking en dan weer verder. Eenige
duizenden kilometers per dag als dat noodig is.
Toen de K.L.M. werd opgericht, bestonden er
elders reeds eenige maatschappijen die voor hun
landen beoogden, wat Plesman en de zijnen
voor Nederland ondernamen. Maar en dat is
alweer iets unieks thans is de K.L.M. wèl de
oudste luchtvaartonderneming. Haar oudere zus
ters zijn óf overleden óf hebben door huwelijk zoo
wel haar naam als haar zelfstandigheid verloren.
Noch de Belgische S.N.E.T.A., noch de Deutsche
Luft Reederei, noch de Fransche C.M.A. had ge
noeg weerstandsvermogen om het heele rijtje
kwalen die tot den kinderleeftijd behooren, het
hoofd te bieden. Maar de K.L.M. heeft nóg haar
ouden naam en haar oorspronkelijken Directeur
en toen kort geleden het bekende K.L.M.-huisje
op het Leidsche plein te Amsterdam werd verla
ten, verdween daarmee het oudste kantoor ter we
reld voor luchtvaart.passagezaken.
Vliegen met een gehuurde vloot, dat doe je al
leen als het moet en geen dag langer dan strikt
noodzakelijk is. Nog in het eerste jaar van haar
bestaan gaf de K.L.M., die met Engelsch mate
riaal begonnen was, aan de Nederlandsche Vlieg-
tuigenfabriek Fokker opdracht voor haar een toe
stel te bouwen. Daarmee knoopte zij een band
aan die welhaast een loopende band zou worden:
heel wat Fokkertjes zijn van de fabriek naar den
verbruiker overgegaan.
De F-2, de eerste machine die Fokker leverde,
was wel een vreemd, eenigszins hoogpootig beestje,
maar hij had tenminste een gesloten kajuit,
waarin vier passagiers konden zitten en zelfs bijna
gemakkelijk zitten. En dat was een geweldige
vooruitgang. Die goeie F-2.... binnen het jaar
was hij al op den achtergrond gedrongen door
zijn jonger broertje, de F-3 en vijftien jaren
later kruiste reeds de F-36 tweemaal zoo snel met
zijn vier motoren door het luchtruim als de F-2
met zijn eene. Maar hier moet dadelijk bij opge
merkt worden, dat men in vliegkringen heel wat
vlugger van 2 tot 36 telt dan op school. Fokker
deed het zoo: 2-3-7-7a-7b-8-9-12-18-20-22-36.
Maar het schoolsche rekenen was nooit de groote
kracht van onzen beroemden vliegtuigbouwer
Vogels groeien snel. Na luttele weken steken zij
de kopjes al over den rand van het nest en na
het eerste, aarzelende fladder vluchtje is er geen
houden meer aan. Verder, steeds verder willen
zij de vleugeltjes uitslaan, grooter, steeds grooter
wordt hun wereld. Zoo streken ook de K.L.M.-
vogels op telkens verder gelegen vliegvelden neer,
niet eens en toevallig, maar met de regelmaat van
een betrouwbare klok. Doch het vaderland be
hoefde niet jaloersch te zijn: het werd waarlijk
niet vergeten. Haamstede en Kopenhagen. Gro
ningen en Frankfurt, Enschedé en Milaan. Vlis-
singen en Praag, Den Burg en Budapest, ze wer
den allemaal op het net aangesloten. Toen had
bovendien de K.L.M. al de belofte ingelost, vervat
in haar naam: K.L.M. voor Nederland.èn Ko
loniën. Na allerlei tegenslag vatte in 1922 Gene-
MAATSCHAPPIJ VAN
LEVENSVERZEKERING
EN LIJFRENTE
Opgericht 1857. Zuiver
onderling Nederlandsch
Staatstoezicht.
GEMENGDE VERZEKERING
VERZEKERING TEGEN KOSTPRIJS
GUNSTIGE POLISVOORWAARDEN
Inlichtingen worden gaarne verstrekt
door onzen inspecteur: E. M. VAN
SCHAAIK, Platanenlaan 21, Bloemen-
daal, Telef. 22595 en de agenten.
(Adv. Ingez. Med.)
raai Snijders het probleem van de verbinding met
onze Oost aan en twee jaar later startte het
Luchtdriemanschap Van der Hoop, Van Weerden
Poelman en Van den Broeke met de eerste F-7,
de H-NACC naar Batavia. Indien er een middel
bestaat om een volk „air-minded" te maken, dan
is het zonder twijfel door het volbrengen van pio-
niersvluchten. Tochten als van Van der Hoop, latei-
van Geyssendorffer met Van Lear Black en van
Frijns met de Postduif worden niet slechts vol
bracht door den gezagvoerder, den tweeden be
stuurder en den marconist, maar door het geheele
Nederlandsche volk. Dergelijke vluchten zijn be
langrijk voor den vliegdienst, voor de Maatschap
pij, belangrijk als experiment, belangrijk uit
handelsoogpunt bezien, maar in de eerste plaats
belangrijk voor den nationalen geest. Wij stugge
Hollanders, wellicht meer dan eenig ander volk
schuw onze gevoelens te töonen, bang, sentimen
teel te schijnen, wij. juist wij, hebben af en toe
zulke prikkels noodig die ons nationaal besef ver
sterken, ons het bewustzijn onzer eenheid sterker
doen beleven. Tezamen, als volk, hebben wij ge
juicht, toen de Pelikaan zijn Kerstvlucht vol
bracht, toen de Ui ver in de Melbourne-race zege
vierde. Tezamen, als volk. hebben wij gerouwd,
toen diezelfde Uiver verging.juist op den dag
dat de Snip den Atlantischen Oceaan overstak en
Hondong de eerste Nederlandsche machine op het
vliegveld van Paramaribo neerzette.
Hoe anders is dit alles geworden, tiet bedrijf der
K.L.M. ligt stil. De oorlogstoestand maakt burger
luchtvaart onmogelijk. Het blije geronk van Fok
ker noch Douglas klinkt door de lucht. Het doffe
gedreun der bommenwerpers, het scherpe gegier
der jagers overstemt elk ander geluid. De doos
van Pandora waarin, volgens de oude sage, alle
menschelijke leed en alle menschelijke ellende
lag verborgen, is wijd opengezet en haar inhoud
heeft zich verspreid over de wereld. Alleen de
Hoop, aldus het verhaal, is ons gebleven. Zij leeft
in ons. de hoop op beter tijden. Als die aanbreken
zullen vele vreugden ons volk geworden. En een
ervan zal zijn dat „uit de asóh van de eerste
K.L.M.-phoenix een nieuwe vogel zal verrijzen,
mooier en grooter dan degene die door den gloed
van oorlogsgeweld werd verschroeid".
Die hoop is de hoop van Nederland.
P. H. SCHRÖDER.
VERKEERDE OPGAVE VOOR BRAND
STOF VERSTREKT.
Voor den politierechter te Haarlem stond Vrij
dagmorgen een koopman uit Aalsmeer terecht,
die zijn biljet bétreffende de brandstof toewij
zing niet overeenkomstig de waarheid had in
gevuld. Hij had namelijk verklaard dat hij
voor het koken op petroleum aangewezen was,
en geen andere kookinstallatie dan die, waarvoor
petroleum noodig was, in zijn bezit had.
Bij onderzoek bleek deze man in zijn huis ook
een electrische kookinstallatie te bezitten; hij
had zijn opgave dus niet naar waarheid gedaan.
De officier eischte voor deze overtreding van
de Distributiewet f 25 subs. 15 d. De politierech
ter legde een boete van f 15 subs. 9 d. hechtenis
TENTOONSTELLING KERKELIJKE KUNST.
Van Maandag 9 December tot en met Zaterdag
21 December zal in de Kerkvoogdenkamer der
Groote Kerk een tentoonstelling worden gehouden
van een aantal aquarellen en pastels, vervaardigd
door den heer Johs. Visser, van verschillende bin-
nenaanzichten dezer kerk.
Van des voormiddags 10 tot n.m. 2.30 uur is er
gelegenheid tot bezichtiging. De opbrengst komt ge
heel ten bate aan de Diaconie der Ned. Herv. Ge
meente van Haarlem (ingang: Oude Groenmarkt,
hoek Klokhuisplein).
TOEGETREDEN TOT HET RECHTSFRONT
DER N. S. B.
's-GRAVENHAGE, 6 December. De persdienst
van de N. S. B. meldt:
De hoofdcommissaris van politie te 's-Graven-
hage, mr. P. M. C. J. Hamer, is toegetreden tot het
rechtsfront. (A.N.P.)
fast van verstopping, slechte
spijsvertering, overmatige vet-
vorming of de schadelijke gevol
gen er van: aambeien, onzuiver
bloed en vale onreine huid,
dan zuivere men bloed en inge
wanden met
Dr. Schieffer's
Stofwisselingszout
De betrouwbare en aangename
werking hiervan is een weldaad
voor het geheele organisme.
Flacon f 1.05. Dubbele flacon f 1.7S
bij apothekers en vakdrogisten.
(Adv. Ingez. Med.)
Het Fokkertoestel, waarmede Van der Hoop en zijn makkers de eerste
vlucht naar Indië maakten.
(Archief H.D.)
NIEUWE SERIE No. 173
Brief posten
1. Gaat op weg om
een brief te posten
voor moeder op den
hoek.
2. Hoort Eddie
fluiten en vraagt of
hij zoo ver mee
loopt.
3. Loopt een blok
om, om precies te
hooren, waarom Ed
die niet kan.
4. Klimt, nu hij er
toch is, over het hek
bij Jaap, om te vra
gen, of die mee
gaat.
5. Jaap blijkt bij
Kees te zijn. Gaat
dus naar Kees en
kiest den interes
santen weg over een
nieuw muurtje.
6. Kan Jaap niet
vinden en besluit
door de winkelstraat
te gaan, daar dat nu
niet veel meer oiu is.
7. Kijkt geïnte
resseerd in alle win
kels en besluit nog
even te kijken, of er
nog ijs in de sloot is.
8. Bereikt ten
slotte den hoek en
volvoert zijn op
dracht.
Een leerrijk verhaal tot onderrichting en ver
maan van onbezonnen lieden die zich in het duis
ter met hun goede spullen tooien en deswege de
straf riskeeren, die op iedere onvoorzichtigheid staat.
Duik het zal aan het eind van deze verhandeling
de moraal zijn, maar een goeden raad kan men
nooit te vroeg hooren duik in uw kleerenkast.
Er moet daar ergens nog een ouden hoed hangen.
Ge droeg hem het laatst toen ge October 1937 of
daaromtrent de haag snoeide. Sindsdien heeft zij
zes schoonmaken overleefd en werd op wonder
baarlijke wijze telkens als de afleggertjes werden
opgeruimd.nu, nu is het de tijd, om te be
denken, dat dit hoedje, dat van buiten rare kleur
tjes en vale vlekken vertoont en van binnen
enfin, 't is er de tijd niet naar, om met vet en
vettigheid den spot te drijven.... ik zeg: om te
bedenken, dat dit hoedje zijn gewicht in goud
waard is, als ge 's avonds de deur uit moet.
„Wat een paarden om dat rijtuig te trekken"
zegt hier een ongeduldig lezer. Ja, stil maar. We
nemen al afscheid in de flauw verlichte blauw
licht alstubiel't vestibule. Jas aan. Hoed op. Een
goede hoed. Een nette hoed. De naam van het fa
brikaat doet niet ter zake, maar ge kent het soort
wel. Licht als een veer, souplesse en lijn naar den
eisch, een pasvorm, die het ideale ter zijde streeft,
kortweg: een hoed, dien een fatsoenlijk man graag op
zijn hoofd heeft.
De drager van dezen hoed wurmt zijn fiets de
deur uit. De rechterpedaal krast gemeen langs de
deur, de linker deukt het scheenbeen van den
nachtvogel, die iets kernachtigers verbijt, als hij
zoetsappig beaamt, dat hij voorzichtig zal zijn. We
traverseeren het trottoir. „Doet m'n achterlicht het,
Noiret?"
Toestemmend gegrom.
We rijden.
We rijden. Zwart is de nacht. Loodzwart, pik
zwart, inktzwart, zwart, vol dreiging en onvermoed
gevaar. We roeien door de zwarte-nachtzee, dooi
de infernale duisternis, we trappen door een alom
tegenwoordig Niets. Het zinkt onder je weg, het
vlucht boven je heen, er zit iets achter je aan, dat
straks je nek en je lenden zal be-klauwen, er
dreigt iets vóór je, dat straks tegen je óp zal beu
ken.... trappen, trappen maar, het ongeziene, het
onvermoede, het onbekende te gemoet en als je niet
trapt, pal tegen het onbekende in, dan o, wijs
heid der nachtelijke bespiegeling - dan val je om.
In den nacht. In het leven.
Noiret rijdt naast me. Ik zie hem niet. Ik zie
slechts de vale gloor van onze beide lantaarns an-
derhalven meter voor ons. De straten zijn nat en
't glimmende asfalt is bijna nog meer enerveerend
dan het dikke duister. Een dwaallicht zweeft voor
ons, iets te haastig voor een nachtmareAls de
donkerte het zwakke licht opslorpt begrijpen we.
dat hier een zijstraat moet zijnwie voerde
dezen nachtfakkel? Een poezel handje of verdorde
vingers? mijn lieve vriend of mijn barre vijand?
Noiret praat met gedempte stem. Een sterfhuis-
toon vertelt me iets, dat me niet interesseert en ik
grom iets terug, dat alles kan beteekenen
We komen op den grooten weg en ineens is daai
de wondere gezelligheid van het licht. Ter linker
zijde het witte glans-gedans van tegenliggers, vóór
ons zes, acht, tien roode achterlichtje, fietsers, die
het honk zoeken zoo goed als wij. En er is op de
brug een richtlampje en hier en daar streept het
wit, neen, niet wit. grijs en flauw maar toch zicht
baar van gekalkte lijnen langs den grond„Zei
je iets, Noiret?" Hij vertelt me, dat het zóó een
boel beter gaat en dat je maar moet richten op
je voorman.
Maar een oogenblik later, als we rechtsaf zijn
geslagen is 't weer mis. Koude regen valt en koude
Westenwind jaagt ons het water in het gezicht.
trappen, in vredesnaam trappenstraks zal het
leecl geleden zijn en over een paar minuten zal
ik den sleutel in het slot steken, Nog even in
de verte schemert het lichtje op de brug al.
daar zal de deur wel open staan.
Dan grist de wind mijn hoed weg.
Stop. Ik sta naast mijn fiets in 't aardedonker.
Noiret, die niets bemerkt heeft, trapt door.
„Noiret! Noiret!"
Het roode licht verdwijnt. Noiret heeft me
gehoord en is afgestapt. Hij schemert mijn richting
uit.
„Wat is er?"
„M'n hoed'"
Meer is niet noodig. Hij begrijpt. We zullen
elkaar wel aankijken, meewarig en wel, maar zien
doe ik niets. En ik moet er ineens aan denken,
hoe we er wel bij zouden staan, als plots het
volle daglicht scheen.
„Een oogenblikje".
Een lichtstraal schijnt. Noiret heeft een zak
lantaarntje bij zich. Onbegrijpelijk veel men
schep hebben tegenwoordig een portie electrici-
teit op zak. Een der vele tekortkomingen van den
deugniet die dit schrijft is, dat hij er vele thuis
heelt, maar ze altijd vergeet. Ik moet bij gelegen
heid eens nakijken, wat Vader Cats van 's men-
schen Achteloosheid zegt.
Het licht plenst op straat. In den lichtkring
ontwaren we het deksel van een jampotje.
„Dat is het niet", zegt Noiret, een tikje over
bodig.
Tegen de huizen zetten we onze fietsen en
keeren naar ons punt van uitgang.
„Welken kant woei hij op?", vraagt Noiret. Ik
antwoord naar waarheid, dat ik hem uit het oog
verloren heb en Noiret, die daar wel in lean
komen, prikt zijn lichtbundel op de klinkers en
draaft als een circuspaard een rondje af. Het ver
baast me niet, dat hij komt rapporteeren, niets ge
zien te hebben.
„Laat in alles systeem zijn", zegt Mercadet en
wij volgen dezen levenswijzen raad. Noiret zal
den overkant nemen. Ik zal aan deze zijde van
de straat mijn krachten beproeven. Daar schuifelt
hij heen.... en ik.... de regen suist, de wind
giert en peilloos zwart is de nacht.en in de
ongunst der elementen kruip ik, gekromd als een
scolioselijder, langs den trottoirband, zoek en
speur, steek erin oogenbiikken van opperste
verwachting een lucifertje bij aan, maar blijf on-
behoed.
Drie uur 't kan iets korter geweest zijn,
maar je raakt in het donker alle gevoel voor ver
houdingen kwijt verstrijken. Dan nadert in
de verte, maar nu op mijn trottoir, Noiret. Ik zie
hem met zijn lantaarntje hier en daar en overal
lichtprikken geven. Nu is hij vlak bij.
„Weet je, wat we moesten doen?", vraag ik,
nog steeds in gehurkte houding.
Een kreet. Een gil. Een sprong drie pas uit de
flank.
„Leelijke enge griezel!"
Het is Noiret niet. Het is.... ik weet het niet.
Het lieve kind moge mij den schrik, dien ik haar
bezorgde, vergeven en bedenken, dat in donker
alle katjes grauw zijn.
Ik snuffel verder. Van den hoed geen spoor.
Waar lezen we eigenlijk reisverhalen uit arctische
streken voor? Kan één Poolnacht halen bij deze
duisternis?
Dan, plotseling, een stem:
„Van de politie. Wat doet u hier?"
„Van de Middernachtzending", antwoord ilc.
„Ik kuier een beetje".
Hij bestraalt en herkent me
„Wat is er?"
Met een paar woorden breng ik hem op de
hoogte.
„En zoekt u dien hoed nu?" Er ligt een wereld
van ironie in zijn stem.
,,'k Had hem pas zes weken", antwoord ik
flauwtjes.
„Tja, dat is zonde. Maar blijft u maar niet te
lang, anders haalt u de volgende zes weken niet
meer!"
Hij heeft gelijk. Je gezondheid is nu eenmaal
meer waard dan een hoed en als Noiret een oogen
blik later nu in propria persona opduikt,
zingen we nog even een kleinen klaagzang en gaan
onder 't wisselen van den gebruikelijken dialoog
elk zijns weegs. Drie minuten later ben ik thuis.
„Geef gauw je hoed hier", zegt mijn vrouw,
„dan kan hij mooi bij den haard drogen".
Wat geeft het, of zij het volgend halfuur betoogt
dat een elementair begrip van voorzorg mij er toe
had moeten brengen, mijn tuinhoedje op te zet
ten? Ze heeft gelijk. Natuurlijk heeft ze dat. Ik
had verstandiger moeten zijn. Ik had
„Je hadzegt ze voor den veertienden
keer.
„Narouw is wij venvrouw", zeg ik giftig.
Den volgenden morgen borstel ik het tuinhoedje
en poog in vroom zelfbedrog mezelf aan te praten,
dat het voor één dag heusch nog wel kan. Wat
ze straks in den winkel van mijn hoofddeksel zul
len zeggen is van later zorg.
Klokke acht verlaat k mijn woning. De storm
heeft uitgeraasd en het is dragelijk weer, verge
leken bij gisteravond.
Waar zou mijn hoed nu zijn? Weggewaaid "na
tuurlijk, straten ver, of in het water terechtge
komen, of onder een auto of't is waar, als ik
gisteravond mijn hersens had gebruikt, dan had
ik nu nog.maar ik was onverstandig en dat
kost me straks weer idem zooveel.
Vooruit, aantrappen maar. Flauw schemert het.
Pas over vijf kwartier zal de zon opkomen. Schim
men van lotgenooten schuifelen langs me en fiet
sen me voorbij. De Amsterdamsche tram schim-
mert aan. 't Koppeltje forensen is heel wat kleiner
dan vroeger.
Hier gebeurde het. Hier woei die rampzalige
Zuidwester mijn hoed af. Hier stond ik gister
avond en
Ik sta naast mijn fiets.
Op de plaats zelf ligi de hoed. Ik had hem
gisteravond met de hand kunnen grijpen. Een
beetje vochtig, een beetje vuil, maar wie des nachts
aan den zwier gaat ziet er 's morgens allicht wat
bestoven uit.
En met een knipoogje van verstandhouding tegen
een sterretje, dat oolijk pinkelt pak ik mijn hoed,
mijn eigen hoed van de straat en heb ineens cca
boel plezier gekregen in het werk dat wacht,
D,