Jm het aag dec iveceid ZWITSERSCHE Heeft iemand? FLITSEN MIJN HOED WAAIT AF 7 ATERDAG 7 DECEMBER 1940 TT X "A R E F. M'S D X 'G B E A Eeu tier machtige Douglas-reuzen van de K. L. M. der laatste jaren. (Archief H.D.) Vli Hi legen. ET is zoo ver met ons gekomen, dat wij vliegtuigen nog slechts onderscheiden in bommenwerpers en jagers; dat we alleen nog maar van Heinkels en Spit fires, van Messerschmitts en Hurricanes spreken; dat we de capaciteit van een vliegmachine af meten naar het aantal bommen, waarmee zij pijandelij-ke objecten bestookt en haar bewege- ijkheid naar de snelheid, waarmee zij zich uit de mndels der zoeklichten en het vuur van het af weergeschut draait. Het vliegtuig heeft jarenlang een andere, hoo- ;re taak vervuld: het heeft de volkeren der we- ■eld met elkaar verbonden. Zoo is het geweest, zoo zal het weer worden. Wij lebben den tijd gekend, waarin het vertrouwde ;eronk onzer buvgerluchtvloot niet van, niet uit le lucht was; arm wij onze klok regelden naar iet vliegtuig op Londen op of Berlijn; waarin inze K.L.M. vloog van Noord naar Zuid; van Joord naar Zuid in Nederland, in Europa, in de yereld. En wij zien verlangend uit naar den dag, waarop haar glinsterende aluminiumrompen met le forsche vleugels weer zullen neerstrijken op inze vliegvelden en met levende lading of vol be vracht zullen opstijgen, den neus in den wind en Holland's vlag heffend hoog in de lucht. Ook aan dezen oorlog komt een eind. Er zal weer vrede zijn en dan, op den eigen dag dat de dokken der kerken ons dien verkonden, zal Ne- jerland de taak hervatten die het eeuwenlang ïeeft vervuld: het zal .opnieuw de schakel zijn usschen de volkeren. Sinds eeuwen zijn wij loor het water en sinds jaren door de lucht steeds echt op ons doel aangestevend. Verbeten en lardnekkig hebben wij gevochten om de zee de laas te worden; even verbeten en hardnekkig om le ijlte daar boven ons te veroveren. Tweemaal lebben Nederlanders den weg naar Indië ontdekt: loor het water en door de lucht. Varen en vliegen, lat is onze roeping nu eenmaal. De Fokker F II, in 1920 afgeleverd en het eerste echte verkeersvliegtuig van de K. L. M. Het kon 4 passagiers meenemen. (Archief H.D.) Varen, vliegen èn: zaken doen. Wij, Hollanders lijn een zakelijk volk. Eerlijke, energieke, dikwijls ook harde zakenlui, kerels met pit en durf en on- iernemingsgeest, elke eeuw onzer historie heeft ie geleverd. En de Nederlandsche burgerlucht vaart is dan ook van den aanvang af een zakelijke inderneming geweest. De koopman smeedt het jzer als het heet is. Welnu, de inkt waarmee in 919 de vredesverdragen werden geteekend, was ïauwelijks gedroogd op de officieele, zwaar ge- egelde documenten of de Eerste Luchtvaart Tent oonstelling te Amsterdam, de E.L.T.A. begon de [rootsche propaganda voor „Nederland in de acht". Wij hebben sindsdien heel wat ten toon- tellingen in ons vaderland gehad, maar het is och wel opmerkelijk dat de namen van twee er van in ons aller herinnering onuitwischbaar staan opgeschreven: E.N.T.O.S. en E.L.T.A. Varen en (liegen. De E.L.T.A. was het begin. Daar kwamen meer dan een half millioen bezoekers, daar vlogen er WOO hun eerste rondje met Versteegh, Van Weer den Poelman of Fokker, daar zijn vliegtuigjes be donderd waar een jongere generatie nu om grin- ïikt, daar heeft een volk uren lang zóó in de ucht staan staren „dat je niks as neusgaten zag". Van de E.L.T.A. tot de K.L.M. is slechts een ichrede. Den 7den October van hetzelfde jaar, 1919, werd de stichtingsacte van de „Naamlooze Vennootschap Koninklijke Luchtvaartmaatschap- lij voor Nederland en Koloniën" gepasseerd. ..En foloniën", dat is een toevoeging om eerbied voor e hebben. Vijf 'heele jaren zou het duren voor ieze gedachte'werkelijkheid werd,maar het denk- leeld: Nederland met Oost en West verbonden loor een vliegdienst, stond den oprichters der f-L.M. op dien 7den October 1919 al klaar voor 'en geest. En dat, terwijl in heel Nederland geen «legervliegtuig bestond terwijl men aan het werk noest tijgen met uit den oorlog overgebleven militaire toestellen en voor het eerste vliegj aar een het" had gespannen, dat, twee draden telde: kaden die Amsterdam met Londen en met Ham- lui'g en Kopenhagen verbonden. Tachtig duizend aiometer heeft de K.L.M. in 1920 gevlogen. In 938 waren het er tien-en-een-half millioen. Maar le waarde van die eerste kilometers is in cijfers liet uit te drukken. Elk ronkend vliegtuigje van ie K.L.M., wrak samenstel van hout en doek. zón- fier gesloten kajuit, elk van die primitieve kistjes, waarvan de afbeelding ons thans met verbazing feat, heeft antwoord gegeven op den roep der 'olkeren, heeft banden gelegd, afstanden verkort, misverstand uit den weg geruimd, begrip doen [«boren worden, saamhoorigheidsgevoel gekweekt au het ontwrichte Europa den weg gewezen naar fien betere toekomst. Zoo voeren onze voorouders naar Indië met scheepjes van drie-, vierhonderd ron, zeggende: „Mannen, wij hebben naest Godt »se hulpe bij ons: een yegelijck steeck maer sijn landen uyt de mouw". De K.L.M. is een unieke instelling. Waarom? In •e eerste plaats natuurlijk al, omdat ze „de", om dat ze „ons aller" K.L.M. is. Van het allereerste begin af is Nederland op vüeggebied dan toch één geweest. Op onze prestaties in de lucht heeft de befaamde „schotjesgeest" nu eens geen invloed kunnen uitoefenen en dat, terwijl in sommige andere landen diezelfde eenheid pas veel later is gekomen, na langen strijd en eindelooze finan- cieele beslommeringen. In de tweede plaats is de Nederlandsche maat schappij een der weinige, ontstaan door parti culier initiatief. Weliswaar heeft zij het niet zonder Regeermgssteun en dus Regeeringsinvloed kunnen bolwerken, al was deze heel wat geringer dan die, welke haar buitenlandsche zusters geno ten. Maar overigens: de K.L.M.-vogel is in vrij heid gedresseerd. Nooit heeft hij in de kooi dei- dwangmaatregelen triest van het eene takje op het andere moeten wippen. Laat hem maar rond fladderen, is altijd de leuze geweest; een vogel moet leeren zichzelf te redden. En we zullen zijn nest zoo aantrekkelijk maken dat. niet alleen hij, maar ook vogels van andere pluimage er graag op zullen neerstrijken. Voor buitenlandsche con currentie is de Directie der K.L.M. nooit bang geweest. Integendeel. Onze Nederlandsche lucht vaart kan pas bloeien, meende zij, wanneer wij er in slagen de samenwerking met andere maat schappijen zoo goed en zoo volledig mogelijk te maken. Het kon dan ook wel niet anders of Den Haag, de zetel der K.L.M., werd ook de bakermat van den Bond die thans omstreeks dertig lucht vaartmaatschappijen verbindt, de „Groote Club der Vliegerij", de I.A.T.A. (International Air Traf fic Association). Door die samenwerking werd voorkomen dat een passagier uit Malmö die op Amsterdam's vliegveld landde, net de verbinding met Parijs als een stipje aan den horizon zag ver dwijnen of dat de haastige Berlijnsche zakenman in 's hemelsnaam maar ging meeloopen met een rondleiding op Schiphol, omdat het vliegtuig voor Londen toch pas over twee uur vertrok. Zulke kooien hebben lange jaren geleden de Spoorweg maatschappijen den reizigers gestoofd, maar in de vliegwereld is ook de tijd van den passagier geld Instappen, vliegen, even de be enen strekken op vreemden bodem, gauw een kopje koffie of pittiger hartversterking en dan weer verder. Eenige duizenden kilometers per dag als dat noodig is. Toen de K.L.M. werd opgericht, bestonden er elders reeds eenige maatschappijen die voor hun landen beoogden, wat Plesman en de zijnen voor Nederland ondernamen. Maar en dat is alweer iets unieks thans is de K.L.M. wèl de oudste luchtvaartonderneming. Haar oudere zus ters zijn óf overleden óf hebben door huwelijk zoo wel haar naam als haar zelfstandigheid verloren. Noch de Belgische S.N.E.T.A., noch de Deutsche Luft Reederei, noch de Fransche C.M.A. had ge noeg weerstandsvermogen om het heele rijtje kwalen die tot den kinderleeftijd behooren, het hoofd te bieden. Maar de K.L.M. heeft nóg haar ouden naam en haar oorspronkelijken Directeur en toen kort geleden het bekende K.L.M.-huisje op het Leidsche plein te Amsterdam werd verla ten, verdween daarmee het oudste kantoor ter we reld voor luchtvaart.passagezaken. Vliegen met een gehuurde vloot, dat doe je al leen als het moet en geen dag langer dan strikt noodzakelijk is. Nog in het eerste jaar van haar bestaan gaf de K.L.M., die met Engelsch mate riaal begonnen was, aan de Nederlandsche Vlieg- tuigenfabriek Fokker opdracht voor haar een toe stel te bouwen. Daarmee knoopte zij een band aan die welhaast een loopende band zou worden: heel wat Fokkertjes zijn van de fabriek naar den verbruiker overgegaan. De F-2, de eerste machine die Fokker leverde, was wel een vreemd, eenigszins hoogpootig beestje, maar hij had tenminste een gesloten kajuit, waarin vier passagiers konden zitten en zelfs bijna gemakkelijk zitten. En dat was een geweldige vooruitgang. Die goeie F-2.... binnen het jaar was hij al op den achtergrond gedrongen door zijn jonger broertje, de F-3 en vijftien jaren later kruiste reeds de F-36 tweemaal zoo snel met zijn vier motoren door het luchtruim als de F-2 met zijn eene. Maar hier moet dadelijk bij opge merkt worden, dat men in vliegkringen heel wat vlugger van 2 tot 36 telt dan op school. Fokker deed het zoo: 2-3-7-7a-7b-8-9-12-18-20-22-36. Maar het schoolsche rekenen was nooit de groote kracht van onzen beroemden vliegtuigbouwer Vogels groeien snel. Na luttele weken steken zij de kopjes al over den rand van het nest en na het eerste, aarzelende fladder vluchtje is er geen houden meer aan. Verder, steeds verder willen zij de vleugeltjes uitslaan, grooter, steeds grooter wordt hun wereld. Zoo streken ook de K.L.M.- vogels op telkens verder gelegen vliegvelden neer, niet eens en toevallig, maar met de regelmaat van een betrouwbare klok. Doch het vaderland be hoefde niet jaloersch te zijn: het werd waarlijk niet vergeten. Haamstede en Kopenhagen. Gro ningen en Frankfurt, Enschedé en Milaan. Vlis- singen en Praag, Den Burg en Budapest, ze wer den allemaal op het net aangesloten. Toen had bovendien de K.L.M. al de belofte ingelost, vervat in haar naam: K.L.M. voor Nederland.èn Ko loniën. Na allerlei tegenslag vatte in 1922 Gene- MAATSCHAPPIJ VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE Opgericht 1857. Zuiver onderling Nederlandsch Staatstoezicht. GEMENGDE VERZEKERING VERZEKERING TEGEN KOSTPRIJS GUNSTIGE POLISVOORWAARDEN Inlichtingen worden gaarne verstrekt door onzen inspecteur: E. M. VAN SCHAAIK, Platanenlaan 21, Bloemen- daal, Telef. 22595 en de agenten. (Adv. Ingez. Med.) raai Snijders het probleem van de verbinding met onze Oost aan en twee jaar later startte het Luchtdriemanschap Van der Hoop, Van Weerden Poelman en Van den Broeke met de eerste F-7, de H-NACC naar Batavia. Indien er een middel bestaat om een volk „air-minded" te maken, dan is het zonder twijfel door het volbrengen van pio- niersvluchten. Tochten als van Van der Hoop, latei- van Geyssendorffer met Van Lear Black en van Frijns met de Postduif worden niet slechts vol bracht door den gezagvoerder, den tweeden be stuurder en den marconist, maar door het geheele Nederlandsche volk. Dergelijke vluchten zijn be langrijk voor den vliegdienst, voor de Maatschap pij, belangrijk als experiment, belangrijk uit handelsoogpunt bezien, maar in de eerste plaats belangrijk voor den nationalen geest. Wij stugge Hollanders, wellicht meer dan eenig ander volk schuw onze gevoelens te töonen, bang, sentimen teel te schijnen, wij. juist wij, hebben af en toe zulke prikkels noodig die ons nationaal besef ver sterken, ons het bewustzijn onzer eenheid sterker doen beleven. Tezamen, als volk, hebben wij ge juicht, toen de Pelikaan zijn Kerstvlucht vol bracht, toen de Ui ver in de Melbourne-race zege vierde. Tezamen, als volk. hebben wij gerouwd, toen diezelfde Uiver verging.juist op den dag dat de Snip den Atlantischen Oceaan overstak en Hondong de eerste Nederlandsche machine op het vliegveld van Paramaribo neerzette. Hoe anders is dit alles geworden, tiet bedrijf der K.L.M. ligt stil. De oorlogstoestand maakt burger luchtvaart onmogelijk. Het blije geronk van Fok ker noch Douglas klinkt door de lucht. Het doffe gedreun der bommenwerpers, het scherpe gegier der jagers overstemt elk ander geluid. De doos van Pandora waarin, volgens de oude sage, alle menschelijke leed en alle menschelijke ellende lag verborgen, is wijd opengezet en haar inhoud heeft zich verspreid over de wereld. Alleen de Hoop, aldus het verhaal, is ons gebleven. Zij leeft in ons. de hoop op beter tijden. Als die aanbreken zullen vele vreugden ons volk geworden. En een ervan zal zijn dat „uit de asóh van de eerste K.L.M.-phoenix een nieuwe vogel zal verrijzen, mooier en grooter dan degene die door den gloed van oorlogsgeweld werd verschroeid". Die hoop is de hoop van Nederland. P. H. SCHRÖDER. VERKEERDE OPGAVE VOOR BRAND STOF VERSTREKT. Voor den politierechter te Haarlem stond Vrij dagmorgen een koopman uit Aalsmeer terecht, die zijn biljet bétreffende de brandstof toewij zing niet overeenkomstig de waarheid had in gevuld. Hij had namelijk verklaard dat hij voor het koken op petroleum aangewezen was, en geen andere kookinstallatie dan die, waarvoor petroleum noodig was, in zijn bezit had. Bij onderzoek bleek deze man in zijn huis ook een electrische kookinstallatie te bezitten; hij had zijn opgave dus niet naar waarheid gedaan. De officier eischte voor deze overtreding van de Distributiewet f 25 subs. 15 d. De politierech ter legde een boete van f 15 subs. 9 d. hechtenis TENTOONSTELLING KERKELIJKE KUNST. Van Maandag 9 December tot en met Zaterdag 21 December zal in de Kerkvoogdenkamer der Groote Kerk een tentoonstelling worden gehouden van een aantal aquarellen en pastels, vervaardigd door den heer Johs. Visser, van verschillende bin- nenaanzichten dezer kerk. Van des voormiddags 10 tot n.m. 2.30 uur is er gelegenheid tot bezichtiging. De opbrengst komt ge heel ten bate aan de Diaconie der Ned. Herv. Ge meente van Haarlem (ingang: Oude Groenmarkt, hoek Klokhuisplein). TOEGETREDEN TOT HET RECHTSFRONT DER N. S. B. 's-GRAVENHAGE, 6 December. De persdienst van de N. S. B. meldt: De hoofdcommissaris van politie te 's-Graven- hage, mr. P. M. C. J. Hamer, is toegetreden tot het rechtsfront. (A.N.P.) fast van verstopping, slechte spijsvertering, overmatige vet- vorming of de schadelijke gevol gen er van: aambeien, onzuiver bloed en vale onreine huid, dan zuivere men bloed en inge wanden met Dr. Schieffer's Stofwisselingszout De betrouwbare en aangename werking hiervan is een weldaad voor het geheele organisme. Flacon f 1.05. Dubbele flacon f 1.7S bij apothekers en vakdrogisten. (Adv. Ingez. Med.) Het Fokkertoestel, waarmede Van der Hoop en zijn makkers de eerste vlucht naar Indië maakten. (Archief H.D.) NIEUWE SERIE No. 173 Brief posten 1. Gaat op weg om een brief te posten voor moeder op den hoek. 2. Hoort Eddie fluiten en vraagt of hij zoo ver mee loopt. 3. Loopt een blok om, om precies te hooren, waarom Ed die niet kan. 4. Klimt, nu hij er toch is, over het hek bij Jaap, om te vra gen, of die mee gaat. 5. Jaap blijkt bij Kees te zijn. Gaat dus naar Kees en kiest den interes santen weg over een nieuw muurtje. 6. Kan Jaap niet vinden en besluit door de winkelstraat te gaan, daar dat nu niet veel meer oiu is. 7. Kijkt geïnte resseerd in alle win kels en besluit nog even te kijken, of er nog ijs in de sloot is. 8. Bereikt ten slotte den hoek en volvoert zijn op dracht. Een leerrijk verhaal tot onderrichting en ver maan van onbezonnen lieden die zich in het duis ter met hun goede spullen tooien en deswege de straf riskeeren, die op iedere onvoorzichtigheid staat. Duik het zal aan het eind van deze verhandeling de moraal zijn, maar een goeden raad kan men nooit te vroeg hooren duik in uw kleerenkast. Er moet daar ergens nog een ouden hoed hangen. Ge droeg hem het laatst toen ge October 1937 of daaromtrent de haag snoeide. Sindsdien heeft zij zes schoonmaken overleefd en werd op wonder baarlijke wijze telkens als de afleggertjes werden opgeruimd.nu, nu is het de tijd, om te be denken, dat dit hoedje, dat van buiten rare kleur tjes en vale vlekken vertoont en van binnen enfin, 't is er de tijd niet naar, om met vet en vettigheid den spot te drijven.... ik zeg: om te bedenken, dat dit hoedje zijn gewicht in goud waard is, als ge 's avonds de deur uit moet. „Wat een paarden om dat rijtuig te trekken" zegt hier een ongeduldig lezer. Ja, stil maar. We nemen al afscheid in de flauw verlichte blauw licht alstubiel't vestibule. Jas aan. Hoed op. Een goede hoed. Een nette hoed. De naam van het fa brikaat doet niet ter zake, maar ge kent het soort wel. Licht als een veer, souplesse en lijn naar den eisch, een pasvorm, die het ideale ter zijde streeft, kortweg: een hoed, dien een fatsoenlijk man graag op zijn hoofd heeft. De drager van dezen hoed wurmt zijn fiets de deur uit. De rechterpedaal krast gemeen langs de deur, de linker deukt het scheenbeen van den nachtvogel, die iets kernachtigers verbijt, als hij zoetsappig beaamt, dat hij voorzichtig zal zijn. We traverseeren het trottoir. „Doet m'n achterlicht het, Noiret?" Toestemmend gegrom. We rijden. We rijden. Zwart is de nacht. Loodzwart, pik zwart, inktzwart, zwart, vol dreiging en onvermoed gevaar. We roeien door de zwarte-nachtzee, dooi de infernale duisternis, we trappen door een alom tegenwoordig Niets. Het zinkt onder je weg, het vlucht boven je heen, er zit iets achter je aan, dat straks je nek en je lenden zal be-klauwen, er dreigt iets vóór je, dat straks tegen je óp zal beu ken.... trappen, trappen maar, het ongeziene, het onvermoede, het onbekende te gemoet en als je niet trapt, pal tegen het onbekende in, dan o, wijs heid der nachtelijke bespiegeling - dan val je om. In den nacht. In het leven. Noiret rijdt naast me. Ik zie hem niet. Ik zie slechts de vale gloor van onze beide lantaarns an- derhalven meter voor ons. De straten zijn nat en 't glimmende asfalt is bijna nog meer enerveerend dan het dikke duister. Een dwaallicht zweeft voor ons, iets te haastig voor een nachtmareAls de donkerte het zwakke licht opslorpt begrijpen we. dat hier een zijstraat moet zijnwie voerde dezen nachtfakkel? Een poezel handje of verdorde vingers? mijn lieve vriend of mijn barre vijand? Noiret praat met gedempte stem. Een sterfhuis- toon vertelt me iets, dat me niet interesseert en ik grom iets terug, dat alles kan beteekenen We komen op den grooten weg en ineens is daai de wondere gezelligheid van het licht. Ter linker zijde het witte glans-gedans van tegenliggers, vóór ons zes, acht, tien roode achterlichtje, fietsers, die het honk zoeken zoo goed als wij. En er is op de brug een richtlampje en hier en daar streept het wit, neen, niet wit. grijs en flauw maar toch zicht baar van gekalkte lijnen langs den grond„Zei je iets, Noiret?" Hij vertelt me, dat het zóó een boel beter gaat en dat je maar moet richten op je voorman. Maar een oogenblik later, als we rechtsaf zijn geslagen is 't weer mis. Koude regen valt en koude Westenwind jaagt ons het water in het gezicht. trappen, in vredesnaam trappenstraks zal het leecl geleden zijn en over een paar minuten zal ik den sleutel in het slot steken, Nog even in de verte schemert het lichtje op de brug al. daar zal de deur wel open staan. Dan grist de wind mijn hoed weg. Stop. Ik sta naast mijn fiets in 't aardedonker. Noiret, die niets bemerkt heeft, trapt door. „Noiret! Noiret!" Het roode licht verdwijnt. Noiret heeft me gehoord en is afgestapt. Hij schemert mijn richting uit. „Wat is er?" „M'n hoed'" Meer is niet noodig. Hij begrijpt. We zullen elkaar wel aankijken, meewarig en wel, maar zien doe ik niets. En ik moet er ineens aan denken, hoe we er wel bij zouden staan, als plots het volle daglicht scheen. „Een oogenblikje". Een lichtstraal schijnt. Noiret heeft een zak lantaarntje bij zich. Onbegrijpelijk veel men schep hebben tegenwoordig een portie electrici- teit op zak. Een der vele tekortkomingen van den deugniet die dit schrijft is, dat hij er vele thuis heelt, maar ze altijd vergeet. Ik moet bij gelegen heid eens nakijken, wat Vader Cats van 's men- schen Achteloosheid zegt. Het licht plenst op straat. In den lichtkring ontwaren we het deksel van een jampotje. „Dat is het niet", zegt Noiret, een tikje over bodig. Tegen de huizen zetten we onze fietsen en keeren naar ons punt van uitgang. „Welken kant woei hij op?", vraagt Noiret. Ik antwoord naar waarheid, dat ik hem uit het oog verloren heb en Noiret, die daar wel in lean komen, prikt zijn lichtbundel op de klinkers en draaft als een circuspaard een rondje af. Het ver baast me niet, dat hij komt rapporteeren, niets ge zien te hebben. „Laat in alles systeem zijn", zegt Mercadet en wij volgen dezen levenswijzen raad. Noiret zal den overkant nemen. Ik zal aan deze zijde van de straat mijn krachten beproeven. Daar schuifelt hij heen.... en ik.... de regen suist, de wind giert en peilloos zwart is de nacht.en in de ongunst der elementen kruip ik, gekromd als een scolioselijder, langs den trottoirband, zoek en speur, steek erin oogenbiikken van opperste verwachting een lucifertje bij aan, maar blijf on- behoed. Drie uur 't kan iets korter geweest zijn, maar je raakt in het donker alle gevoel voor ver houdingen kwijt verstrijken. Dan nadert in de verte, maar nu op mijn trottoir, Noiret. Ik zie hem met zijn lantaarntje hier en daar en overal lichtprikken geven. Nu is hij vlak bij. „Weet je, wat we moesten doen?", vraag ik, nog steeds in gehurkte houding. Een kreet. Een gil. Een sprong drie pas uit de flank. „Leelijke enge griezel!" Het is Noiret niet. Het is.... ik weet het niet. Het lieve kind moge mij den schrik, dien ik haar bezorgde, vergeven en bedenken, dat in donker alle katjes grauw zijn. Ik snuffel verder. Van den hoed geen spoor. Waar lezen we eigenlijk reisverhalen uit arctische streken voor? Kan één Poolnacht halen bij deze duisternis? Dan, plotseling, een stem: „Van de politie. Wat doet u hier?" „Van de Middernachtzending", antwoord ilc. „Ik kuier een beetje". Hij bestraalt en herkent me „Wat is er?" Met een paar woorden breng ik hem op de hoogte. „En zoekt u dien hoed nu?" Er ligt een wereld van ironie in zijn stem. ,,'k Had hem pas zes weken", antwoord ik flauwtjes. „Tja, dat is zonde. Maar blijft u maar niet te lang, anders haalt u de volgende zes weken niet meer!" Hij heeft gelijk. Je gezondheid is nu eenmaal meer waard dan een hoed en als Noiret een oogen blik later nu in propria persona opduikt, zingen we nog even een kleinen klaagzang en gaan onder 't wisselen van den gebruikelijken dialoog elk zijns weegs. Drie minuten later ben ik thuis. „Geef gauw je hoed hier", zegt mijn vrouw, „dan kan hij mooi bij den haard drogen". Wat geeft het, of zij het volgend halfuur betoogt dat een elementair begrip van voorzorg mij er toe had moeten brengen, mijn tuinhoedje op te zet ten? Ze heeft gelijk. Natuurlijk heeft ze dat. Ik had verstandiger moeten zijn. Ik had „Je hadzegt ze voor den veertienden keer. „Narouw is wij venvrouw", zeg ik giftig. Den volgenden morgen borstel ik het tuinhoedje en poog in vroom zelfbedrog mezelf aan te praten, dat het voor één dag heusch nog wel kan. Wat ze straks in den winkel van mijn hoofddeksel zul len zeggen is van later zorg. Klokke acht verlaat k mijn woning. De storm heeft uitgeraasd en het is dragelijk weer, verge leken bij gisteravond. Waar zou mijn hoed nu zijn? Weggewaaid "na tuurlijk, straten ver, of in het water terechtge komen, of onder een auto of't is waar, als ik gisteravond mijn hersens had gebruikt, dan had ik nu nog.maar ik was onverstandig en dat kost me straks weer idem zooveel. Vooruit, aantrappen maar. Flauw schemert het. Pas over vijf kwartier zal de zon opkomen. Schim men van lotgenooten schuifelen langs me en fiet sen me voorbij. De Amsterdamsche tram schim- mert aan. 't Koppeltje forensen is heel wat kleiner dan vroeger. Hier gebeurde het. Hier woei die rampzalige Zuidwester mijn hoed af. Hier stond ik gister avond en Ik sta naast mijn fiets. Op de plaats zelf ligi de hoed. Ik had hem gisteravond met de hand kunnen grijpen. Een beetje vochtig, een beetje vuil, maar wie des nachts aan den zwier gaat ziet er 's morgens allicht wat bestoven uit. En met een knipoogje van verstandhouding tegen een sterretje, dat oolijk pinkelt pak ik mijn hoed, mijn eigen hoed van de straat en heb ineens cca boel plezier gekregen in het werk dat wacht, D,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 5