Menschen in pension. Pianorecital André Jurres Weihnachfsoraforium. V RIJD'AG 27 DECEMBER Ï94Ö HA'AECEM'S DAGBL'AD V» l'N/T IN UIIItlN J HET TOONEEL Arbeiders Tooneelvereeniging „Vooruitgang". Op het eeste gezicht is het een uiterst onschuldig stelletje menschen dat het pension van juffrouw Go- vers bevolkt: een tooneelspeler, een onderwijzeres, een student, een journalist, een dokter en een jong meisje vullen er de kamers. Maar al heel spoedig komen de verwikkelingen: de acteur krijgt geen gage, maar wel slechte kritieken, de onderwijzeres staat bloot aan de lagen, haar door den journalist gelegd, de student maakt schulden, de journalist is een vuige schurk want hij staat ook nog de jonge dochter en zelfs het daghitje naar haar eer en de dokter deelt royaal slaappoeders uit en waakt als een goede genius over alle gasten, ook over de nieuwste aanwinst die geïntroduceerd wordt als Jacob de Kleptomaan en die dan ook prompt vaasjes en manchetknoopen verdonkeremaant maar de portemonnaie met vijf en dertig klinkende guldens, die heeft hij toch werkelijk niet ontvreemd. Om dat geld draait eigenlijk het geheele stuk van Bromet, want eerst verdenkt men den ongelukkigen Jacob, daarna den gesjochten student en tenslotte iedereen, behalve den man dien wij reeds achter al wat rok ken heeft, hebben zien aandraven en van wien we dus eiken vorm van misdadigheid verwachten. Hij valt dan ook eindelijk door de mand, maar daar voor zijn vier bedrijven noodig. Zoo'n stuk is feitelijk in hart en nieren verouderd. Het is niet meer dan een gevalletje, dat moeilijk de aandacht kan bezighouden. Heijermans was indertijd in staat zoon groep doodgewone menschen leven in te blazen en van elke figuur een wezen te maken, waarin men gelooven kon. Hij wist een milieu te schilderen en een dramatisch conflict op te bouwen. Maar van dit alles geeft Bromet's comedie niets. Met geen zijner personen kan men waarlijk sympathie gevoelen, van karakterteekening is vrijwel geen sprake en de situatie is zoo doorzichtig, dat ook die geen spanning brengt. Het is te begrijpen dat de leden van Vooruitgang moeite hadden met hun rol len en dat de twee natuurlijkste figuren het er ver reweg het beste afbrachten. In juffrouw Govors waardeerden we de goedige, vriendelijke manier waarop zij haar gasten behandelde, al leek het wat overdreven, dat zij den scheidenden student zoo stevig omhelsde of zij zijn lijfelijke moeder was. en in Lucie. het dienstmeisje, was iets echts zoowel in haar snibbigheid als in haar hartelijk medeleven met het wel en wee der pensiongasten. Bobbie, de student, toonde groote gemakkelijkheid van bewe gen op de planken, maar zijn rol hing zoo tusschen blij- en treurspel in, dat hij er tenslotte geen raad mee wist. De acteur John kreeg al buitengewoon weinig gelegenheid iets van den tooneelspeler te la ten zien die hij toch was en zijn verloofde had even min één pittigen tekst of goeden volzin over het voetlicht te brengen. De regisseur, die tevens de rol van schurk vertolkte, had voor goede rolkennis en vlotte opstelling gezorgd, maar een geloofwaardigcn schurk gaf hij ons niet te zien. I Mij dunkt, speciaal een Arbeiders Tooneelvereeni ging heeft tot taak af te wijken van de veelbetre- den paden van het dilettanten-repertoire. Vooruit gang heeft dat reeds meermalen gedaan. Laat zij nu niet in teruggang vervallen. P. H. SCHRÖDER MUZIEK. Kerstconcert te Heemstede. De Geref. kerk aan de Koediefslaan beschikt over een goed gebouwd en welklinkend orgel en daar om was het een goede gedachte, César Franck's Pastorale te kiezen als inleiding voor dit concert inplaats van de muziek van Karg Elert. Immers de Pastorale wekt herinnering aan de muziek der groote meesters, die hun beste gaven in diienst stel den der mediteerende Kerstmuziek. Nu kan men ter registreering dezer Pastorale meer tongwerken aai"- wenden dan waarover bedoeld orgel beschikt: door combineeren en zorgvuldig kiezen wist echter de organist van dezen middag opmerkelijk goes de sfeer te benaderen van Franck's warmkleurige, eigenaard:ge toerzetting, waarin de wonderlijke sfeer der harmonieën doet denken aan een oud. ro mantisch kerksch ildenstuk. Zóó was de gelukkige inzet tot dit concert, ge geven door „Heemsteedsch Chr. Gemengd koor" en geleid door Jac. Zwaan, die dezen middag ook het orgel bespeelde. En de even goede voortzetting was Hardel's aria uit „Messiah" „ik weet dat mijn Verlosser leeft", waarna een van Handel's viool sonates de stemming vasthield, om te culmineeren in de voordracht van oude Kerstzangen door het koor. Het zal velen met mij hebben verwonderd, dat Handei's aria voor sopraan, zooals terecht op het programma sterd vermeld, gezongen werd door een warmklmkende mezzo. De zangeres Corry Boon heeft weliswaar gemakkelijk aansprekende koptonen, maar haar hooge, onvervalschte midden- register is mij ondanks die koptonen toch sympa thieker: Hier is de resonans verblufferd mooi, en het op die wijze gevormde timbre blijft egaal tot in de lage tonen: een mezzo van heel zuiver ge halte. Dat het aloude Fransche Kerstlied „Gloria in excelsis Deo" bepaald voor haar stem ligt. zal men niet beweren, maar toch verraste ook hier de klank en de voordracht was warm en vol blijde overtui ging. Zij zong ook nog een Kerstlied van Jac. Zwaan, waarin de Tristan-harmonieën wel eens minder gelukkige vocale intonaties vroegen, maar waarvan de uitvoering toch evenzeer als Loots' „Lied der Engelen" getuigde van een zieh-inleven in de voor te dragen muziek. Wij willen de breed golvende melodiek van dit spontane lied als voor beeld aanbevelen aan componisten, die evenals Karg Elert dezen middag deed hooren in zijn groot koor „Vom Himmel hoch". de eenheid-ir-de veel heid uit het oog verliezen. Deze interessante com positie werd gezongen door een gemengd kwartet in dubbele bezetting, en voortreffelijk onder Jac. Zwaan's leiding uitgevoerd. Karg Elert maakte echter de inleiding in verhouding tot het koor véél te lang, zoodat zelfs de zeer kurstige contrapunti- sohe vei-werkingen ons ten leste niet bijster meer interesseeren. Dooh hoe mooi was de opzet door het vrouwenkoor, hoe vol eenvoud de voordracht der sopraan-solo, hoe warm van tint de latere solo voor altstem. Het koor zelf was ook heel gelukkig, en frappeerde vooral door vastheid van toon en van rythme, in de strofe „Er brirgt euch alle Seligkeit". Hier beheerscht een zeer mooie canon in de kwart het geheel, en doet denken aan de zeer kunstige zettingen van een Ockegihem en der eerste Neder- landsche meesters die hun kunst naar Italië brach- te«A Ook de laatste strofe, waar de Cantus firmus ligt in de tenor, is verrassend van kleur. De andere soliste van dezen middag, de violiste Nelly Jager, speelde behalve Handel's Sonate nog Pugnani's „Praeludium en Allegro". In beide wer ken zou de toon aan breedheid kurn en winnen en met vrucht zou de bovenste stokhelft kunnen wor den aangewend om dit resultaat te bereiken. De al te zeer veronachtzaamde „Spitze" doet, vooral bij Handel, het alla-breve karakter dezer muziek onrecht. Overigens getuigden beide voordrachter van intense studie en goede vorming. Het orgel was overal steun, nergens belemmering. Het koor zelf had een héél programma voor zijn rekening Toen het zich eenmaal had rgezongen. vermocht het veel voldoening te schenken in het altijd frissche koor van Buxtehude „een rijs ont sprongen" (die in Holl. vertaling nu steeds „een roos" heet) en evenzeer in „Venite adoremus". dat als Portugeesch stond vermeld, t.w. de muziek. Doch de sopraanpartij heeft nog behoefte aan eeni- ge klare, lichte, heldere stemmen, omdat te veel het mezzo-karakter overheerscht. Evenzoo kan de te norpartij rog wat licht en lucht verdragen. In Heemstede zijn die stemmen stellig te vinden en zij doen verkeerd, zioh niet bij een zoo goed ge ïnstrueerd koor aan te sluiten. G. J. KALT. De steeds verder voortschrijdende technische vervolmaking op verschillend gebied, die een der meest ir 't oog vallende verschijnselen van onzen tijd is, drukt ook op de kunstbeoefering haar stempel. Tot profijt der Kunst? Tot op zekere hoogte wel. Gebrekkige technische- beheersching maakt elke, ook de best bedoelde kunstuiting on volwaardig. Ons tot het terrein der muzikale ver- tolkingskunst beperkend, mogen we het dan ook zeker toejuichen, "dat het meerendeel der solistisch optredende jcigeren beschikt over een techniek, die bij een vorige generatie nog al uitzonderlijk beschouwd werd. Wat de pianist André Jurres op den namiddag van den 2den Kerstdag in de Kunstzaal Leffelaar aan technische beheersching liet hooren moge dus geen exceptie vormen, het is zeer te waardeeren. Vaardigheid en zekerheid van het speelapparaat bleken gepaard te gaan met een grootste verschei denheid van instrumentale kleurgeving. De vier Sonates van Scarlati. die het programma openden bewezen reeds zoowel het eene als het andere, al viel de rijkste coloristische oogst ons pas in de werken van Hendrik Andriessen en Debussy, in het tweede deel van het recital, ten deel. Een zeer mooie sfeer schiep de piarist daar door zijn ver tolkingen van H. Andriessen's fijne, in den trant van Ravel geschreven en later tot middendeel zijner 2de Symphonie georkestreerde Pavane, van Debussy's „La Cathédrale engloutie" en „Ce qu'a vu le vent d'ouest". De stijl van de tusschen Andriessen's en Debussy's werken geplaatste en gespeelde Sonatine van Jurres' zelf toonde den in vloed van zijn leermeester Dresden, het thematisch materiaal scheen echter niet zeer belangrijk. In al de genoemde reproducties was dus veel schoons en goeds. Maar er stond nog 'heel wat meer op hel programma: Ouverture en Passacaglia van Han del, de Etude d'exécution transcendentale „Harmo nies du soir" van Liszt beneyens de Nocturne in Fis en het 1ste Scherzo van Chopin. En de interpre tatie 'daarvan was niet zoo onverdeeld te prijzen. Wat voor geneugten kan het luisteren opleveren, als ir zoo'n „in stilo francese" gecomponeerde Ouverture, wanneer in alle deelen de strenge ryth- miek en metriek ontbreekt en de uit triviale se quensen opgebouwde variaties in maximale snel heid voorbij vliegen; als de melodie der Nocturne vlak blijft en men in de wilde vaart van het Scherzo elk Idee van maat verliest; als de Avond- harmoi ïeën rust en breedheid missen? We komen daarmee op het zwakke punt van de meeste jongere klaviervirtuozen: ze beheerschen de techniek wel, maar ze beheerschen zich zelf en den inhoud der stukken niet. Ze zien de werken te weinig uit een obejetief standpurt: ze overwegen niet rustig den bouw en de daaruit voortvloeiende wijze van voordracht. Ze spelen alles van het in strument uit; ze geven momenten, schitteringen en kleurer. maar geen groote lijnen. Daarom zij hun aangeraden, zich te verdiepen in allerlei instrumen tale werken, maar liefst zonder de piano daarbij te hulp te nemen. Als André Jurres dat doet kunnen \ve nog veel van hem verwachter. Er was voor dit recital vrij veel belangstelling. K. DE JONG. Haarlem's Gemengd Koor. De jaarlijks door H. G. K. in den Kersttijd ge geven uitvoering van Bach's Weihnachtsoratorium verschilde dit keer van de vorige; lo. doordat ze op den lsten inplaats van op den 2den Kerstdag plaats vond; 2o. doordat de 4de der 6 Cantates, waaruit het W.-®r. is samengesteld, nu compleet, dus met inbegrip der z.g. „Echo-aria" uitgevoerd werd; 3o. 'doordat een geheel nieuw viertal vocale solisten meewerkte. Dit laatste verschil woog na tuurlijk het zwaarst en wekte bijzondere belang stelling: hoe zouden die nieuwelingen zich houden? Zouden zij de vergelijking met de beproefde krach ten van vroeger kunnen doorstaan? We hebben tot ons groot genoegen kunnen con- stateeren, dat de proef een gunstig resultaat heeft opgeleverd. De jonge krachten toonden alle vier zich de hun toevertrouwde plaats waardig. De sopraan Tine Muys zong in 't begin nog wat schuchter, maar voncL later in de Echo-aria een welkome ge legenheid om ons door een beheersching der dyna miek en een groote welluidendheid der tooi'vorming te verrassen. De stem van Annie Miohjelsen heeft niet het volle, zware alttimbre van die van een Theodora Versteegih en deed in het begin, ook door de relatieve zwakte der lage tonen, eer aan een mezzo-sopraan denken, maar toch was haar ver tolking van de beroemde aria „Schlafe, mein Lieb- ster" hoogst bevredigend te noemen. De tenor R. C. Tol droeg de recitatieven intelligent en expres sief voor en sloeg zich door de enorme moeiiijklhe- r'en van de beide coloratuur-aria's „Froche Hirten eilt" en „Ioh will Dir zu Ehren leben" werkelijk •errassend knap heen. Mocht Tol ook nog niet in ille opzichten wijlen Jac. v. Kempen evenaren, zijn stem, voordracht, dictie en techniek benaderden die van onzen on verge telij ken zanger toch een heel eind. En wat de bas A. van Mever presteerde, was niet Een Lotharinger als eerste prijswinnnaar op de tentoonstelling der Haagsclie konijnenfokkersver- eeniging. (foto Schimmelpenningh) geéudé turnt suwieJl jorfcauige&UelA BOUVY~ Zottf/Ar* (Adv. Ingez. Med.) minder verrassend: een nobel geluid, beschaafde stemvorming en een uiterst duidelijke, correcte uit spraak kenmerkten zijn zang. Over het geheel genomen had de uitvoering de zelfde goede, ja uitstekende kwaliteiten, die wf van vorige kennen en die nog in aantal toegenomen zijn sinds de dirigert Jan Booda niet meer, zooals :n de eerste jaren, hoofdzakelijk naar machtigen koorklank streeft, maar ook zijn zorgen wijdt aan expressiviteit van een koorzang en aan het schep pen van tegenstellïnger door het zacht laten zin gen van sommige koralen. Deze klonken dan ook bijzonder mooi. Goed gezien was het van hem, om de uitvoering niet door een herhaling van het be trekkelijk weinig belangrijke inleidende koor van het 4de deel. maar door het machtige openingskoor van het 5de deel, een der geweldigste stukken van het heele W.-Or„ te doen besluiten. Eer buitenge woon grooten indruk maakten ook weer de koren no. 12 en no. 21. waar de vredesbede in omhoog stijgt uit de wereldsche dissonanten. Het orkest der H.O.V. was als steeds paraat. Apart genoemd mogen worden de mooi geblazen hobo-solo ir no. 39 en het aandeel dat de solo trompettist De Vries had aan het welslagen dezer uitvoering, die voor hem een jubileum beteekende: voor de 25ste maal werkte hij in het W.-Or. mede. En dat steeds met dezelfde frisehheid en zekerheid, zoowel op de hooge, alles glanzend overstemmende D-trompet als op de Bes-trompet, waarop hij ook een hoornpartij vertolkt. Een gelukwensoh aan zijn adres mag Ln dit verslag riet ontbreken. Een zeer talrijke schare toehoorders heeft weer van deze uitvoering van het W.-Or. genoten en er stichting en sterkte in gevonden. K. DE JONG. KERSTRFÜNIE. De Kerstreunie van den „Bond van Oud-Leer lingen der Da Costa-Kweekschool te Haarlem zal gehouden worden Zaterdagmiddag 28 December in het wijkgebouw aan de Ged. Oude Gracht 104. Dappere Frits. WAAROM HIJ ZO GRAAG EEN OUDER WETSE JONGEN WILDE ZIJN. Een ongeluk, maar toch een geluk. Op het grote ouderwetse plein stonden zware kastanje bomen en een mooi oud standbeeld. Daar stond ook. don ker en deftig, de heel oude school, die daar al gestaan had toen onze grootouders nog op de schoolbanken zaten en Franse woordjes leerden. En toen onze grootouders hier wandelden met d'r wijde rokjes en geborduurde broekjes. Je kon goed aan de school zien, dat le erg, erg oud was! 'Aan 't hele plein z£g je het trouwens en ook aan 't stand beeld, maar veel meer nog aan de grote kerk en de hoge toren, die op het plein neerkeken. Als je heel hoog bovenop de toren stond Frits had er eens gestaan in de grote vacantie, toen er een oom en tante te logeren warenl dan leken de mensen op het plein net zwarte stipjes. Dan kon Je helemaal niet meer zien of het men sen van nu of mensen uit de oude tijd waren. Frits had gedacht, toen hij boven op de toren stond: ,,hè, 't zou eigenlijk wel fijn zijn, als 't nu nóg die oude tijd was. Toen was 't leven rustig en bedaard, toen hadden de mensen overal tijd voor. Toen hoefde je niet zo erg te vossen en te Jagen met je werk omdat de school zo duur was en Vader 't haast niet betalen kon! Toen Ja, Frits had zo een poosje staan peinzen bovenop de toren. En toen de school weer begonnen was, was hij vaak in 't speelkwartier me.t z'n boeken op 't randje van het standbeeld gaan zitten. Nu ook weer. Daar was 't stil en koel, zo ïn de schaduw van de heel oude bomen, daar kon Je je verbeelden, dat je een ouderwetse jongen was! Een Jongen met een halflange broek aan, met zwarte gebreide kousen en met een wit boordje. Zo'n jongen, die geen zorgen had. want natuurlijk was ie een rijkeluiszoontje. Z'n vader was dokter, zo eentje met een hoge hoed en een gouden horlogeketting en een koetsje met een sjok-sjok paard ervoor. De arme jongens hoef den toen niet te leren. Die werden gewoon maar timmer man of bakker of molenaar. Zou Frits ook eigenlijk wel fijn vinden! Maar Vader had er nu eenmaal z'n zinnen opgezet, dat Frits, z'n oudste zoon, de H. B. S. afliep! Daar deden ze allemaal zo vreselijk hun best voor, daar voor werkten ze dag en nacht. Vader en Moeder. „Nou, dan moet het ook!" dacht Frits en hij boog zich over z'n meetkundeschrift met z'n vingers tegen de oren om 't getoeter van de auto's niet te horen. Maar erg goed kon ie z'n hoofd er niet bijhouden! Z'n oogleden voel den zo prlkkerlg en zwaar, 't leek welja 't leek heus wel of le een beetje slaap had! Bom. met een schok was z'n blonde kuif voorover op 't schrift gegleden en van die «chok was le opeens weer klaar wakker! HIJ was vanmorgen ook al zoo erg vroeg opgestaan! Ja. want gisteravond had Moeder zo'n hoofdpijn gehad en toen had hij zich voorgenomen om zes uur op te staan en vlug de kachel aan te maken vóór Moeder beneden was. Nou. en hij had 't gedaan ook! Toen Moeder ver scheen brandde 't kacheltje al en was de tafel gedekt. En daarna had hij Keesie geholpen met aankleden, de meisjes geklopt, pap gekookt voor Truusje e.n tenslotte het kleine zusje gevoerd. „Had je geen werk meer Frits?" had Moeder gevraagd. ..Nee Moes, lk ben bijna klaar!" En Frits had gedacht: „m'n meetkunde doe ik ln 't vrije kwartier wel even bij 't standbeeld". Zo langza merhand was dat een gewoonte van hem geworden: 's morgens thuis meehelpen en vlug-vlug in 't vrije kwar tier z'n werk doen. Frits was niet dom. dus meestal lukte 't wel. Maar vandaag had Frlts een prop watten in z'n hoofd Inplaats van een stel hersens. Ook In de meet- kundeles zat hij dromerig te kijken, zodat de Kievit zelfs me: de Uneaal op tafel sloeg en luidkeels kweelde: „Frlts Verthoren. zit je weer op je akkertje? Zou Je niet eens opletten Wacht, leg me eens uit, wat ik daarnet ver klaard heb!" Toen was Frlts er voor 't eerst gloeiend bij! Een één Voor z'n beurt en een berg strafwerk! Ja, want de Kie vit was een best ventje, maar lang niet mals als Ie eens een enkele keer loskwam! Met loden schoenen ging Frlts naar huis die dag en aan tafel had hij niets te vertellen. *t Was maar goed. dat de kinderen zo'n lawaai maakten! En na 't eten sloop Frlts stilletjes naar boven. Op de gang voor Vader's studeerkamer aarzelde hij even. Hij wist dat hU altijd daar mocht zitten met z'n werk nu 't zo koud was maar hij deed 't niet. Vader lette altijd pre cies op wat Je deed en dan zou Vader 't strafwerk ook te zien krijgen. En dat vond Frlts niet nodig. Niet omdat Vader zo streng was: Vader was z'n goede kameraad, altijd geweest. En als hij vertelde, dat hij zo'n Slaap had gehad ln de meetkundeles en er daardoor Inge- tippeld was, nou, dan zou Vader vast niet boos zijn. Nee, Frits wist hoe 't gaan zou. Vader zou dan kort en goed bevelen, dat de jongen 's morgens niet meer mee mocht helpen, want dat z'n werk vóórging! Nou en dèt ging niet, om Moeder Frits trok z'n schouders op en ging Vader's kamer voor bij, de trap op naar de zolder. En daar zat hij met blauwe vingers en een rode neustop z'n strafwerk te maken. 't Ging niet zo erg goed met Frits. Op school niet en thuis ook niet. Hij werd kribbig en vervelend de laatste tijd en ook zag hij bleek en moe. Een paar repetities had hij al verknoeid. „Die Frits is een saaie knul'.' zeiden z'n klasgenoten En als er eens iets bizonders was, een wandeltocht of een schoolfiim of zo, dan vroegen ze hem maar niet eens meer. Frits ging tóch immers niet: hij mocht niet, zei hij, of hij kon niet van z'n werk. Ze wisten niet op school, dat Frits die dingen maar niet eens meer vroeg Zo werd het helemaal winter. Als Frits 's morgens naar school ging. meest samen met Roosje, z'n zevenjarig buurmeisje, dan keek hij altijd even stiekem naar het standbeeld op het plein. En dan verlangde hij terug naar de warme zomerdagen, toen hij daar gezeten had met z'n boeken. En toen hij zich verbeeld had. dat ie zo'n ouderwetse jongen was met een rijken, ouderwetsen vader. Een jongen, helemaal zonder zorgen Soms vertelde hij erover aan Roosje, dat kleine leuke ding. dat altijd maar dapper naast 'm trippelde met haar twee dunne vlechtjes en haar rond mutsje. Die Roosje was altijd 't zelfde, ze geurde niet tegen 'm en als hij eens verdrietig liep te zwijgen, stapte zij even opgewekt voort. Roosje werd zo langzamerhand z'n enig kameraadje. En toeneens op een dag.... Ja, hoe 't eigenlijk precies gebeurd was. kon niemand later meer vertellen, 't Was alles zo plotseling gegaan: de Jongen met "t zakje snoep, die Roosje gewenkt had. 't kleine ding. dat hard was weggehold op haar ranke been tjesde rij zware auto's om de hoek't gegil.... en toen hadden ze Frits opgenomen waar hij lag neerge- smakt: met z'n hoofd tegen het hekje van het standbeeld. De volgende dag stond er een stukje ln de krant over een dapperen dertienjarigen Jongen, die met levensgevaar zijn klein vriendinnetje had gered, toen die bijna door een auto was overreden. En later stond er een lang verhaal in het schoolblad over Frits Verthoven, onzen dapperen kameraad uit II b. Maar Frits wist van dit alls niets. Hij lag doodstil op z'n bed in het ziekenhuis en droomde maar, dat hij nu echt een ouderv/etse jongen was geworden, die alles héél op zijn gemak kon doen. En de oude dokter, die aan z'n bed kwam, zag hij aan voor z'n eigen ouderwetsen vader met het sjok-sjok paardje. Hij hoorde ook niet het lange gesprek, dat die dokter had met Vader en Moeder. Hoe hij zei, dat 't eigenlijk nog een geluk bij een ongeluk was, dat Frits nu eens kon uitrusten, want dat hij zich al lang veel te hard had In gespannen. Hij zag ook niet Moeders tranen en die van Roosje's Moeder, die kwam bedanken! Neen, daar wist Frits allemaal niets van. Hij wist alleen maar. dat het heerlijk was om zo stilletjes te liggen ge nezen en een ouderwetse jongen te zijn, die geen proef werken had. Toen t voorjaar werd. zorgden Roosje's ouders ervoor, dat Frits een hele tijd naar buiten ging. Hij dronk erg veel melk en oefende erg flink met z'n been, dat gebroken was geweest. En hij werd zo dik en sterk en levenslustig, dat de jongens hem na de vacantie nauwelijks herkenden. Neen, niemand zou het meer wa gen, Frits een saaie knul te noemen! Hij had zo'n schik in z'n leven gekregen, dat hij zich later nauwelijks meer kon voorstellen, hoe hij eens vurig gewenst had, een jongen met een halflange broek en een wit boordje te zijn! Zo zie je, dat een ongeluk soms nog wel eens geluk kige gevolgen kan hebben! R. DE RUYTERV. d. FEER. DaT KON ZE WEL Een dienstmeisje las een advertentie, waarin een dag meisje werd gevraagd en ging op weg om zich aan te melden. De mevrouw, die de advertentie geplaatst had, vroeg haar: „Kun je koken?" „Niet zo erg best eigenlijk", zei het meisje. „Kun Je met kinderen omgaan?" „Daar heb lk geen verstand van." „Kun Je wassen?" „Dat heb lk nog nooit gedaan." „Zoo. Maar wat kun Je dan eigenlijk?" „Och" zei het meisje, „Ik dacht: u vraagt een meisje, dat bij haar moeder thuis slaapt Nu, dit kan lk wel!" Tenslotte had h(J het kleine meisje gevoerd. HET WONDERLIJKE NICHTJE MET HET RODE HAAR. Een heel oud sprookje uit Westfalen. [HUmKUÜQUu. „Houd op! Houd op! riep de boer. Er was eens en dit is een vreemd oud verhaaltje, dat de kinderen in Westfalen vertellen er was eens een jonge boer uit Holland en die boer had een zuster en zuster had een dochtertje met vuurrood haar. Het haar was zó rood. dat het wel leek of 't ln brand stond! En de menschen in Westfalen zeiden. „dat voorspelt niets goeds! O foei, dat rode haar! Als dat meisje geen heksje is!" Toen stierf de moeder van het meisje en de jonge Hol landse boer nam zijn nichtje bij zich in huls. Want, zei hij, ik kan haar toch niet laten verhongeren! Maar de mensen waarschuwden hem. Ze zeiden: „Hoe durf je? Straks steekt ze je huis in brand met haar vi roode haar!" Maar de man zei: „Ze is toch een weesje en bovendien het kind van m'n zuster. Neen, ik Iaat haar met in de steek!" De mensen lachten en zeiden: „Nou, je moet het zelf Er gingen een paar maanden voorbij en alles ging heel goed. Het meisje hielp flink mee in huis en haar oom was tevreden over haar. Toen werd eens op een dag de melkmeid ziek en de boer klaagde: „O. wee, wat mot ik nu beginnen' Ik heb nie mand om de koe te melken, want geen enkel meisje wil hier in huis komen sedert jij hier bent, lief nichtje met je rode haar." „O, dat is niets, oom" zei het nichtje. „Laat mij maar begaan. Melken kan ik ook wel." „Jij kunt gewoonweg alles!" zei de boer. „Ja, maar ik melk door de muur heen, anders kan Ik het niet", zei het nichtje. „Door de muur? Nu laat me dat dan eens zien!" „Goed" zei het nichtje. Ze nam het melkstoeltje en di emmer, vlocht haar haar in twee lange vlechten, klopte tegen de muur, waarachter de koe stond, klop, klop, klop, driemaal en begon aan de vlechten te trekken net of ze de aan 't melken was. De boer schrok verschrikkelijk, want.... in de emmer stroomde de melk, guds guds, steeds vlugger en steeds wilder. Het nichtje molk haar vlechten cn de melk schuimde. Kijk. daar begon de emmer al over te stro men! De kamer stond vol melk. In een grote, brede beek liep de melk de straat op „Houd op! Houd op" riep de boer. Maar het nichtje hoorde hem niet, ze molk maar aldoor. Hoor, wat een lawaai buiten! j aangelopen, tien, twintig, wel Daar kwamen honderd! De mensen fluisterden, riepen, schreeuwden: „Heks, dat betaal je duur! Weg met jou, in 't vuur!" De boer werd doodsbleek toen hij dit hoorde. Hij nam het nichtje in zijn armen en schoof de grendel voor de deur. „Ze zullen je niets doen, lief nichtje met je rode haar! Ik zal je beschermen. Maar de mensen liepen te hoop voor de deur. Ze plasten door de schuimende melkzee. Ze riepen en dansten en schreeuwden: „Heks, dat zul je betalen 't Vuur zal je beiden halen!" En toen staken ze de schuur ln brand en het rieten dak. En de boer en de koe en het nichtje met het rode heksenhaar verbrandden. „Hebben we 't niet altijd al gezegd, dat zij noEeens 't hele huls in brand zou steken met haar vuurrode haar?'" riepen de mensen. En ze dansten ln de as. Maar twee sneeuwwitte duiven stegen op uit de roken de puinhopen. Ze zongen: ,,'t Vuur heeft ons geen pijn gedaan We vliegen weg, hlei ver vandaan!" „En zo is het angstige sprookje van het nichtje met het rode haai toch nog goed afgelopen" zeggen de kinderen in Westfalen. POSTZECELRUBRIEK 1936 CARITAS 10 35 70 1 fr. 1 .7^ 5 10 20 25 75 1.50 1937 TENTOONST. 2 2 fr. fr. 1937 CARITAS. 10 5 35 10 70 20 1 fr. 25 1.25 1.75 1.75 1.50 LUXEMBURG. Aanvulling III. De Caritas-zegels hadden ln het jaar 1936 de afbeelding van Wenzel I. Hertog van Luxemburg en Graaf van Ching 1353—1383. Het zijn de waarden 10 5 c. (bruin) 35 c. (groen) 70 20 c. (zwart) 1 fr. 25 c. (karmijn) l fr. 75 c. (violet) J fr. 75 1 fr. 50 (blauw). Grootte 30 x 35 m.m. De postzegeltentoonstelling In Dulangen bracht ons een blokstuk, waarop twee dezelfde zegels waren gedrukt met afbeelding van de fabrieksgebouwen van Esch sur Alsette. Op het randstuk staat „Exposition Nationale de Timbre Poste Eulangen 1937" Het zijn de waarden 2x2 fr. (rose- lila). Grootte blok 134 x 85, grootte van de zegels 35 x 3C m.m. In 1937 gaven de weldadigheidszegels Caritas het stand beeld weer van Wenzel II, Hertog van Luxembeurg, Koj ning van Bohemen en Keizer van Pruisen 1383—1400, het zijn de waarden 10 c. +5 c. (karmijn en br. zwart) 35 +j 10 c. (d. lila en zw. olijf) 70 c. 20 c. (d. ultramarijn eri br. karmijn) 1 fr. +25 c. (zwartgroen en rood) 1 fr. 25 M 75 c. (d. bruin en violet) 1 fr. 75 1 fr. 50 (grijszwart cn ultramarijn). Grootte 30 x 35 m.m. Zie vooi de plaatsing der zegels het schetsje. Rustenburgerlaan 33. N B. wie heeft nog dubbele zegels voor de rubriek te missen. Deze worden gaarne Ingewacht aan bovenstaand adres. y

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 10