Menschen in pension.
Pianorecital André Jurres
Weihnachfsoraforium.
V RIJD'AG 27 DECEMBER Ï94Ö
HA'AECEM'S DAGBL'AD
V»
l'N/T IN UIIItlN J
HET TOONEEL
Arbeiders Tooneelvereeniging
„Vooruitgang".
Op het eeste gezicht is het een uiterst onschuldig
stelletje menschen dat het pension van juffrouw Go-
vers bevolkt: een tooneelspeler, een onderwijzeres,
een student, een journalist, een dokter en een jong
meisje vullen er de kamers. Maar al heel spoedig
komen de verwikkelingen: de acteur krijgt geen
gage, maar wel slechte kritieken, de onderwijzeres
staat bloot aan de lagen, haar door den journalist
gelegd, de student maakt schulden, de journalist is
een vuige schurk want hij staat ook nog de jonge
dochter en zelfs het daghitje naar haar eer en de
dokter deelt royaal slaappoeders uit en waakt als
een goede genius over alle gasten, ook over de
nieuwste aanwinst die geïntroduceerd wordt als
Jacob de Kleptomaan en die dan ook prompt vaasjes
en manchetknoopen verdonkeremaant maar de
portemonnaie met vijf en dertig klinkende guldens,
die heeft hij toch werkelijk niet ontvreemd. Om dat
geld draait eigenlijk het geheele stuk van Bromet,
want eerst verdenkt men den ongelukkigen Jacob,
daarna den gesjochten student en tenslotte iedereen,
behalve den man dien wij reeds achter al wat rok
ken heeft, hebben zien aandraven en van wien we
dus eiken vorm van misdadigheid verwachten. Hij
valt dan ook eindelijk door de mand, maar daar
voor zijn vier bedrijven noodig.
Zoo'n stuk is feitelijk in hart en nieren verouderd.
Het is niet meer dan een gevalletje, dat moeilijk de
aandacht kan bezighouden. Heijermans was indertijd
in staat zoon groep doodgewone menschen leven in
te blazen en van elke figuur een wezen te maken,
waarin men gelooven kon. Hij wist een milieu te
schilderen en een dramatisch conflict op te bouwen.
Maar van dit alles geeft Bromet's comedie niets. Met
geen zijner personen kan men waarlijk sympathie
gevoelen, van karakterteekening is vrijwel geen
sprake en de situatie is zoo doorzichtig, dat ook die
geen spanning brengt. Het is te begrijpen dat de
leden van Vooruitgang moeite hadden met hun rol
len en dat de twee natuurlijkste figuren het er ver
reweg het beste afbrachten. In juffrouw Govors
waardeerden we de goedige, vriendelijke manier
waarop zij haar gasten behandelde, al leek het wat
overdreven, dat zij den scheidenden student zoo
stevig omhelsde of zij zijn lijfelijke moeder was. en
in Lucie. het dienstmeisje, was iets echts zoowel in
haar snibbigheid als in haar hartelijk medeleven
met het wel en wee der pensiongasten. Bobbie, de
student, toonde groote gemakkelijkheid van bewe
gen op de planken, maar zijn rol hing zoo tusschen
blij- en treurspel in, dat hij er tenslotte geen raad
mee wist. De acteur John kreeg al buitengewoon
weinig gelegenheid iets van den tooneelspeler te la
ten zien die hij toch was en zijn verloofde had even
min één pittigen tekst of goeden volzin over het
voetlicht te brengen. De regisseur, die tevens de rol
van schurk vertolkte, had voor goede rolkennis en
vlotte opstelling gezorgd, maar een geloofwaardigcn
schurk gaf hij ons niet te zien. I
Mij dunkt, speciaal een Arbeiders Tooneelvereeni
ging heeft tot taak af te wijken van de veelbetre-
den paden van het dilettanten-repertoire. Vooruit
gang heeft dat reeds meermalen gedaan. Laat zij nu
niet in teruggang vervallen.
P. H. SCHRÖDER
MUZIEK.
Kerstconcert te Heemstede.
De Geref. kerk aan de Koediefslaan beschikt over
een goed gebouwd en welklinkend orgel en daar
om was het een goede gedachte, César Franck's
Pastorale te kiezen als inleiding voor dit concert
inplaats van de muziek van Karg Elert. Immers de
Pastorale wekt herinnering aan de muziek der
groote meesters, die hun beste gaven in diienst stel
den der mediteerende Kerstmuziek. Nu kan men ter
registreering dezer Pastorale meer tongwerken aai"-
wenden dan waarover bedoeld orgel beschikt: door
combineeren en zorgvuldig kiezen wist echter de
organist van dezen middag opmerkelijk goes de
sfeer te benaderen van Franck's warmkleurige,
eigenaard:ge toerzetting, waarin de wonderlijke
sfeer der harmonieën doet denken aan een oud. ro
mantisch kerksch ildenstuk.
Zóó was de gelukkige inzet tot dit concert, ge
geven door „Heemsteedsch Chr. Gemengd koor"
en geleid door Jac. Zwaan, die dezen middag ook
het orgel bespeelde. En de even goede voortzetting
was Hardel's aria uit „Messiah" „ik weet dat mijn
Verlosser leeft", waarna een van Handel's viool
sonates de stemming vasthield, om te culmineeren
in de voordracht van oude Kerstzangen door het
koor.
Het zal velen met mij hebben verwonderd, dat
Handei's aria voor sopraan, zooals terecht op het
programma sterd vermeld, gezongen werd door
een warmklmkende mezzo. De zangeres Corry
Boon heeft weliswaar gemakkelijk aansprekende
koptonen, maar haar hooge, onvervalschte midden-
register is mij ondanks die koptonen toch sympa
thieker: Hier is de resonans verblufferd mooi, en
het op die wijze gevormde timbre blijft egaal tot
in de lage tonen: een mezzo van heel zuiver ge
halte. Dat het aloude Fransche Kerstlied „Gloria in
excelsis Deo" bepaald voor haar stem ligt. zal men
niet beweren, maar toch verraste ook hier de klank
en de voordracht was warm en vol blijde overtui
ging. Zij zong ook nog een Kerstlied van Jac.
Zwaan, waarin de Tristan-harmonieën wel eens
minder gelukkige vocale intonaties vroegen, maar
waarvan de uitvoering toch evenzeer als Loots'
„Lied der Engelen" getuigde van een zieh-inleven
in de voor te dragen muziek. Wij willen de breed
golvende melodiek van dit spontane lied als voor
beeld aanbevelen aan componisten, die evenals
Karg Elert dezen middag deed hooren in zijn groot
koor „Vom Himmel hoch". de eenheid-ir-de veel
heid uit het oog verliezen. Deze interessante com
positie werd gezongen door een gemengd kwartet
in dubbele bezetting, en voortreffelijk onder Jac.
Zwaan's leiding uitgevoerd. Karg Elert maakte
echter de inleiding in verhouding tot het koor véél
te lang, zoodat zelfs de zeer kurstige contrapunti-
sohe vei-werkingen ons ten leste niet bijster meer
interesseeren. Dooh hoe mooi was de opzet door het
vrouwenkoor, hoe vol eenvoud de voordracht der
sopraan-solo, hoe warm van tint de latere solo voor
altstem. Het koor zelf was ook heel gelukkig, en
frappeerde vooral door vastheid van toon en van
rythme, in de strofe „Er brirgt euch alle Seligkeit".
Hier beheerscht een zeer mooie canon in de kwart
het geheel, en doet denken aan de zeer kunstige
zettingen van een Ockegihem en der eerste Neder-
landsche meesters die hun kunst naar Italië brach-
te«A Ook de laatste strofe, waar de Cantus firmus
ligt in de tenor, is verrassend van kleur.
De andere soliste van dezen middag, de violiste
Nelly Jager, speelde behalve Handel's Sonate nog
Pugnani's „Praeludium en Allegro". In beide wer
ken zou de toon aan breedheid kurn en winnen en
met vrucht zou de bovenste stokhelft kunnen wor
den aangewend om dit resultaat te bereiken. De
al te zeer veronachtzaamde „Spitze" doet, vooral
bij Handel, het alla-breve karakter dezer muziek
onrecht. Overigens getuigden beide voordrachter
van intense studie en goede vorming. Het orgel was
overal steun, nergens belemmering.
Het koor zelf had een héél programma voor zijn
rekening Toen het zich eenmaal had rgezongen.
vermocht het veel voldoening te schenken in het
altijd frissche koor van Buxtehude „een rijs ont
sprongen" (die in Holl. vertaling nu steeds „een
roos" heet) en evenzeer in „Venite adoremus". dat
als Portugeesch stond vermeld, t.w. de muziek.
Doch de sopraanpartij heeft nog behoefte aan eeni-
ge klare, lichte, heldere stemmen, omdat te veel het
mezzo-karakter overheerscht. Evenzoo kan de te
norpartij rog wat licht en lucht verdragen. In
Heemstede zijn die stemmen stellig te vinden en
zij doen verkeerd, zioh niet bij een zoo goed ge
ïnstrueerd koor aan te sluiten.
G. J. KALT.
De steeds verder voortschrijdende technische
vervolmaking op verschillend gebied, die een der
meest ir 't oog vallende verschijnselen van onzen
tijd is, drukt ook op de kunstbeoefering haar
stempel. Tot profijt der Kunst? Tot op zekere
hoogte wel. Gebrekkige technische- beheersching
maakt elke, ook de best bedoelde kunstuiting on
volwaardig. Ons tot het terrein der muzikale ver-
tolkingskunst beperkend, mogen we het dan ook
zeker toejuichen, "dat het meerendeel der solistisch
optredende jcigeren beschikt over een techniek,
die bij een vorige generatie nog al uitzonderlijk
beschouwd werd.
Wat de pianist André Jurres op den namiddag
van den 2den Kerstdag in de Kunstzaal Leffelaar
aan technische beheersching liet hooren moge dus
geen exceptie vormen, het is zeer te waardeeren.
Vaardigheid en zekerheid van het speelapparaat
bleken gepaard te gaan met een grootste verschei
denheid van instrumentale kleurgeving. De vier
Sonates van Scarlati. die het programma openden
bewezen reeds zoowel het eene als het andere, al
viel de rijkste coloristische oogst ons pas in de
werken van Hendrik Andriessen en Debussy, in
het tweede deel van het recital, ten deel. Een zeer
mooie sfeer schiep de piarist daar door zijn ver
tolkingen van H. Andriessen's fijne, in den trant
van Ravel geschreven en later tot middendeel
zijner 2de Symphonie georkestreerde Pavane,
van Debussy's „La Cathédrale engloutie" en „Ce
qu'a vu le vent d'ouest". De stijl van de tusschen
Andriessen's en Debussy's werken geplaatste en
gespeelde Sonatine van Jurres' zelf toonde den in
vloed van zijn leermeester Dresden, het thematisch
materiaal scheen echter niet zeer belangrijk. In al
de genoemde reproducties was dus veel schoons en
goeds. Maar er stond nog 'heel wat meer op hel
programma: Ouverture en Passacaglia van Han
del, de Etude d'exécution transcendentale „Harmo
nies du soir" van Liszt beneyens de Nocturne in Fis
en het 1ste Scherzo van Chopin. En de interpre
tatie 'daarvan was niet zoo onverdeeld te prijzen.
Wat voor geneugten kan het luisteren opleveren,
als ir zoo'n „in stilo francese" gecomponeerde
Ouverture, wanneer in alle deelen de strenge ryth-
miek en metriek ontbreekt en de uit triviale se
quensen opgebouwde variaties in maximale snel
heid voorbij vliegen; als de melodie der Nocturne
vlak blijft en men in de wilde vaart van het
Scherzo elk Idee van maat verliest; als de Avond-
harmoi ïeën rust en breedheid missen?
We komen daarmee op het zwakke punt van de
meeste jongere klaviervirtuozen: ze beheerschen
de techniek wel, maar ze beheerschen zich zelf en
den inhoud der stukken niet. Ze zien de werken te
weinig uit een obejetief standpurt: ze overwegen
niet rustig den bouw en de daaruit voortvloeiende
wijze van voordracht. Ze spelen alles van het in
strument uit; ze geven momenten, schitteringen en
kleurer. maar geen groote lijnen. Daarom zij hun
aangeraden, zich te verdiepen in allerlei instrumen
tale werken, maar liefst zonder de piano daarbij te
hulp te nemen.
Als André Jurres dat doet kunnen \ve nog veel
van hem verwachter.
Er was voor dit recital vrij veel belangstelling.
K. DE JONG.
Haarlem's Gemengd Koor.
De jaarlijks door H. G. K. in den Kersttijd ge
geven uitvoering van Bach's Weihnachtsoratorium
verschilde dit keer van de vorige; lo. doordat ze
op den lsten inplaats van op den 2den Kerstdag
plaats vond; 2o. doordat de 4de der 6 Cantates,
waaruit het W.-®r. is samengesteld, nu compleet,
dus met inbegrip der z.g. „Echo-aria" uitgevoerd
werd; 3o. 'doordat een geheel nieuw viertal vocale
solisten meewerkte. Dit laatste verschil woog na
tuurlijk het zwaarst en wekte bijzondere belang
stelling: hoe zouden die nieuwelingen zich houden?
Zouden zij de vergelijking met de beproefde krach
ten van vroeger kunnen doorstaan?
We hebben tot ons groot genoegen kunnen con-
stateeren, dat de proef een gunstig resultaat heeft
opgeleverd. De jonge krachten toonden alle vier zich
de hun toevertrouwde plaats waardig. De sopraan
Tine Muys zong in 't begin nog wat schuchter,
maar voncL later in de Echo-aria een welkome ge
legenheid om ons door een beheersching der dyna
miek en een groote welluidendheid der tooi'vorming
te verrassen. De stem van Annie Miohjelsen heeft
niet het volle, zware alttimbre van die van een
Theodora Versteegih en deed in het begin, ook door
de relatieve zwakte der lage tonen, eer aan een
mezzo-sopraan denken, maar toch was haar ver
tolking van de beroemde aria „Schlafe, mein Lieb-
ster" hoogst bevredigend te noemen. De tenor R.
C. Tol droeg de recitatieven intelligent en expres
sief voor en sloeg zich door de enorme moeiiijklhe-
r'en van de beide coloratuur-aria's „Froche Hirten
eilt" en „Ioh will Dir zu Ehren leben" werkelijk
•errassend knap heen. Mocht Tol ook nog niet in
ille opzichten wijlen Jac. v. Kempen evenaren, zijn
stem, voordracht, dictie en techniek benaderden die
van onzen on verge telij ken zanger toch een heel eind.
En wat de bas A. van Mever presteerde, was niet
Een Lotharinger als eerste prijswinnnaar op de
tentoonstelling der Haagsclie konijnenfokkersver-
eeniging. (foto Schimmelpenningh)
geéudé turnt suwieJl jorfcauige&UelA BOUVY~ Zottf/Ar*
(Adv. Ingez. Med.)
minder verrassend: een nobel geluid, beschaafde
stemvorming en een uiterst duidelijke, correcte uit
spraak kenmerkten zijn zang.
Over het geheel genomen had de uitvoering de
zelfde goede, ja uitstekende kwaliteiten, die wf
van vorige kennen en die nog in aantal toegenomen
zijn sinds de dirigert Jan Booda niet meer, zooals
:n de eerste jaren, hoofdzakelijk naar machtigen
koorklank streeft, maar ook zijn zorgen wijdt aan
expressiviteit van een koorzang en aan het schep
pen van tegenstellïnger door het zacht laten zin
gen van sommige koralen. Deze klonken dan ook
bijzonder mooi. Goed gezien was het van hem, om
de uitvoering niet door een herhaling van het be
trekkelijk weinig belangrijke inleidende koor van
het 4de deel. maar door het machtige openingskoor
van het 5de deel, een der geweldigste stukken van
het heele W.-Or„ te doen besluiten. Eer buitenge
woon grooten indruk maakten ook weer de koren
no. 12 en no. 21. waar de vredesbede in omhoog
stijgt uit de wereldsche dissonanten.
Het orkest der H.O.V. was als steeds paraat.
Apart genoemd mogen worden de mooi geblazen
hobo-solo ir no. 39 en het aandeel dat de solo
trompettist De Vries had aan het welslagen dezer
uitvoering, die voor hem een jubileum beteekende:
voor de 25ste maal werkte hij in het W.-Or. mede.
En dat steeds met dezelfde frisehheid en zekerheid,
zoowel op de hooge, alles glanzend overstemmende
D-trompet als op de Bes-trompet, waarop hij ook
een hoornpartij vertolkt. Een gelukwensoh aan zijn
adres mag Ln dit verslag riet ontbreken.
Een zeer talrijke schare toehoorders heeft weer
van deze uitvoering van het W.-Or. genoten en er
stichting en sterkte in gevonden.
K. DE JONG.
KERSTRFÜNIE.
De Kerstreunie van den „Bond van Oud-Leer
lingen der Da Costa-Kweekschool te Haarlem zal
gehouden worden Zaterdagmiddag 28 December
in het wijkgebouw aan de Ged. Oude Gracht 104.
Dappere Frits.
WAAROM HIJ ZO GRAAG EEN OUDER
WETSE JONGEN WILDE ZIJN.
Een ongeluk, maar toch een geluk.
Op het grote ouderwetse plein stonden zware kastanje
bomen en een mooi oud standbeeld. Daar stond ook. don
ker en deftig, de heel oude school, die daar al gestaan
had toen onze grootouders nog op de schoolbanken zaten
en Franse woordjes leerden. En toen onze grootouders
hier wandelden met d'r wijde rokjes en geborduurde
broekjes.
Je kon goed aan de school zien, dat le erg, erg oud was!
'Aan 't hele plein z£g je het trouwens en ook aan 't stand
beeld, maar veel meer nog aan de grote kerk en de hoge
toren, die op het plein neerkeken. Als je heel hoog
bovenop de toren stond Frits had er eens gestaan in
de grote vacantie, toen er een oom en tante te logeren
warenl dan leken de mensen op het plein net zwarte
stipjes. Dan kon Je helemaal niet meer zien of het men
sen van nu of mensen uit de oude tijd waren. Frits had
gedacht, toen hij boven op de toren stond: ,,hè, 't zou
eigenlijk wel fijn zijn, als 't nu nóg die oude tijd was.
Toen was 't leven rustig en bedaard, toen hadden de
mensen overal tijd voor. Toen hoefde je niet zo erg te
vossen en te Jagen met je werk omdat de school zo duur
was en Vader 't haast niet betalen kon! Toen
Ja, Frits had zo een poosje staan peinzen bovenop de
toren. En toen de school weer begonnen was, was hij
vaak in 't speelkwartier me.t z'n boeken op 't randje van
het standbeeld gaan zitten. Nu ook weer. Daar was 't
stil en koel, zo ïn de schaduw van de heel oude bomen,
daar kon Je je verbeelden, dat je een ouderwetse jongen
was! Een Jongen met een halflange broek aan, met
zwarte gebreide kousen en met een wit boordje. Zo'n
jongen, die geen zorgen had. want natuurlijk was ie een
rijkeluiszoontje. Z'n vader was dokter, zo eentje met een
hoge hoed en een gouden horlogeketting en een koetsje
met een sjok-sjok paard ervoor. De arme jongens hoef
den toen niet te leren. Die werden gewoon maar timmer
man of bakker of molenaar. Zou Frits ook eigenlijk wel
fijn vinden! Maar Vader had er nu eenmaal z'n zinnen
opgezet, dat Frits, z'n oudste zoon, de H. B. S. afliep!
Daar deden ze allemaal zo vreselijk hun best voor, daar
voor werkten ze dag en nacht. Vader en Moeder.
„Nou, dan moet het ook!" dacht Frits en hij boog zich
over z'n meetkundeschrift met z'n vingers tegen de oren
om 't getoeter van de auto's niet te horen. Maar erg goed
kon ie z'n hoofd er niet bijhouden! Z'n oogleden voel
den zo prlkkerlg en zwaar, 't leek welja 't leek heus
wel of le een beetje slaap had! Bom. met een schok was
z'n blonde kuif voorover op 't schrift gegleden en van die
«chok was le opeens weer klaar wakker!
HIJ was vanmorgen ook al zoo erg vroeg opgestaan!
Ja. want gisteravond had Moeder zo'n hoofdpijn gehad
en toen had hij zich voorgenomen om zes uur op te staan
en vlug de kachel aan te maken vóór Moeder beneden
was. Nou. en hij had 't gedaan ook! Toen Moeder ver
scheen brandde 't kacheltje al en was de tafel gedekt.
En daarna had hij Keesie geholpen met aankleden, de
meisjes geklopt, pap gekookt voor Truusje e.n tenslotte
het kleine zusje gevoerd.
„Had je geen werk meer Frits?" had Moeder gevraagd.
..Nee Moes, lk ben bijna klaar!"
En Frits had gedacht: „m'n meetkunde doe ik ln 't
vrije kwartier wel even bij 't standbeeld". Zo langza
merhand was dat een gewoonte van hem geworden:
's morgens thuis meehelpen en vlug-vlug in 't vrije kwar
tier z'n werk doen. Frits was niet dom. dus meestal lukte
't wel. Maar vandaag had Frlts een prop watten in z'n
hoofd Inplaats van een stel hersens. Ook In de meet-
kundeles zat hij dromerig te kijken, zodat de Kievit zelfs
me: de Uneaal op tafel sloeg en luidkeels kweelde: „Frlts
Verthoren. zit je weer op je akkertje? Zou Je niet eens
opletten Wacht, leg me eens uit, wat ik daarnet ver
klaard heb!"
Toen was Frlts er voor 't eerst gloeiend bij! Een één
Voor z'n beurt en een berg strafwerk! Ja, want de Kie
vit was een best ventje, maar lang niet mals als Ie eens
een enkele keer loskwam!
Met loden schoenen ging Frlts naar huis die dag en aan
tafel had hij niets te vertellen. *t Was maar goed. dat de
kinderen zo'n lawaai maakten!
En na 't eten sloop Frlts stilletjes naar boven. Op de
gang voor Vader's studeerkamer aarzelde hij even. Hij
wist dat hU altijd daar mocht zitten met z'n werk nu 't
zo koud was maar hij deed 't niet. Vader lette altijd pre
cies op wat Je deed en dan zou Vader 't strafwerk ook
te zien krijgen. En dat vond Frlts niet nodig.
Niet omdat Vader zo streng was: Vader was z'n goede
kameraad, altijd geweest. En als hij vertelde, dat hij zo'n
Slaap had gehad ln de meetkundeles en er daardoor Inge-
tippeld was, nou, dan zou Vader vast niet boos zijn.
Nee, Frits wist hoe 't gaan zou. Vader zou dan kort en
goed bevelen, dat de jongen 's morgens niet meer mee
mocht helpen, want dat z'n werk vóórging! Nou en dèt
ging niet, om Moeder
Frits trok z'n schouders op en ging Vader's kamer voor
bij, de trap op naar de zolder. En daar zat hij met blauwe
vingers en een rode neustop z'n strafwerk te maken.
't Ging niet zo erg goed met Frits. Op school niet en
thuis ook niet. Hij werd kribbig en vervelend de laatste
tijd en ook zag hij bleek en moe. Een paar repetities had
hij al verknoeid.
„Die Frits is een saaie knul'.' zeiden z'n klasgenoten
En als er eens iets bizonders was, een wandeltocht of een
schoolfiim of zo, dan vroegen ze hem maar niet eens
meer. Frits ging tóch immers niet: hij mocht niet, zei hij,
of hij kon niet van z'n werk. Ze wisten niet op school,
dat Frits die dingen maar niet eens meer vroeg
Zo werd het helemaal winter. Als Frits 's morgens naar
school ging. meest samen met Roosje, z'n zevenjarig
buurmeisje, dan keek hij altijd even stiekem naar het
standbeeld op het plein. En dan verlangde hij terug naar
de warme zomerdagen, toen hij daar gezeten had met
z'n boeken. En toen hij zich verbeeld had. dat ie zo'n
ouderwetse jongen was met een rijken, ouderwetsen
vader. Een jongen, helemaal zonder zorgen
Soms vertelde hij erover aan Roosje, dat kleine leuke
ding. dat altijd maar dapper naast 'm trippelde met haar
twee dunne vlechtjes en haar rond mutsje. Die Roosje
was altijd 't zelfde, ze geurde niet tegen 'm en als hij eens
verdrietig liep te zwijgen, stapte zij even opgewekt voort.
Roosje werd zo langzamerhand z'n enig kameraadje.
En toeneens op een dag....
Ja, hoe 't eigenlijk precies gebeurd was. kon niemand
later meer vertellen, 't Was alles zo plotseling gegaan: de
Jongen met "t zakje snoep, die Roosje gewenkt had. 't
kleine ding. dat hard was weggehold op haar ranke been
tjesde rij zware auto's om de hoek't gegil.... en
toen hadden ze Frits opgenomen waar hij lag neerge-
smakt: met z'n hoofd tegen het hekje van het standbeeld.
De volgende dag stond er een stukje ln de krant over
een dapperen dertienjarigen Jongen, die met levensgevaar
zijn klein vriendinnetje had gered, toen die bijna door een
auto was overreden. En later stond er een lang verhaal
in het schoolblad over Frits Verthoven, onzen dapperen
kameraad uit II b.
Maar Frits wist van dit alls niets. Hij lag doodstil op
z'n bed in het ziekenhuis en droomde maar, dat hij nu
echt een ouderv/etse jongen was geworden, die alles héél
op zijn gemak kon doen. En de oude dokter, die aan z'n
bed kwam, zag hij aan voor z'n eigen ouderwetsen vader
met het sjok-sjok paardje.
Hij hoorde ook niet het lange gesprek, dat die dokter
had met Vader en Moeder. Hoe hij zei, dat 't eigenlijk
nog een geluk bij een ongeluk was, dat Frits nu eens kon
uitrusten, want dat hij zich al lang veel te hard had In
gespannen. Hij zag ook niet Moeders tranen en die van
Roosje's Moeder, die kwam bedanken!
Neen, daar wist Frits allemaal niets van. Hij wist alleen
maar. dat het heerlijk was om zo stilletjes te liggen ge
nezen en een ouderwetse jongen te zijn, die geen proef
werken had. Toen t voorjaar werd. zorgden Roosje's
ouders ervoor, dat Frits een hele tijd naar buiten ging.
Hij dronk erg veel melk en oefende erg flink met z'n
been, dat gebroken was geweest. En hij werd zo dik en
sterk en levenslustig, dat de jongens hem na de vacantie
nauwelijks herkenden. Neen, niemand zou het meer wa
gen, Frits een saaie knul te noemen! Hij had zo'n schik
in z'n leven gekregen, dat hij zich later nauwelijks meer
kon voorstellen, hoe hij eens vurig gewenst had, een
jongen met een halflange broek en een wit boordje te
zijn! Zo zie je, dat een ongeluk soms nog wel eens geluk
kige gevolgen kan hebben!
R. DE RUYTERV. d. FEER.
DaT KON ZE WEL
Een dienstmeisje las een advertentie, waarin een dag
meisje werd gevraagd en ging op weg om zich aan te
melden.
De mevrouw, die de advertentie geplaatst had, vroeg
haar:
„Kun je koken?"
„Niet zo erg best eigenlijk", zei het meisje.
„Kun Je met kinderen omgaan?"
„Daar heb lk geen verstand van."
„Kun Je wassen?"
„Dat heb lk nog nooit gedaan."
„Zoo. Maar wat kun Je dan eigenlijk?"
„Och" zei het meisje, „Ik dacht: u vraagt een meisje,
dat bij haar moeder thuis slaapt Nu, dit kan lk wel!"
Tenslotte had h(J het kleine meisje gevoerd.
HET WONDERLIJKE NICHTJE MET HET RODE HAAR.
Een heel oud sprookje uit Westfalen.
[HUmKUÜQUu.
„Houd op! Houd op! riep de boer.
Er was eens en dit is een vreemd oud verhaaltje, dat
de kinderen in Westfalen vertellen er was eens een
jonge boer uit Holland en die boer had een zuster en
zuster had een dochtertje met vuurrood haar. Het haar
was zó rood. dat het wel leek of 't ln brand stond! En de
menschen in Westfalen zeiden. „dat voorspelt niets
goeds! O foei, dat rode haar! Als dat meisje geen
heksje is!"
Toen stierf de moeder van het meisje en de jonge Hol
landse boer nam zijn nichtje bij zich in huls. Want, zei
hij, ik kan haar toch niet laten verhongeren!
Maar de mensen waarschuwden hem. Ze zeiden: „Hoe
durf je? Straks steekt ze je huis in brand met haar vi
roode haar!"
Maar de man zei: „Ze is toch een weesje en bovendien
het kind van m'n zuster. Neen, ik Iaat haar met in de
steek!"
De mensen lachten en zeiden: „Nou, je moet het zelf
Er gingen een paar maanden voorbij en alles ging heel
goed. Het meisje hielp flink mee in huis en haar oom was
tevreden over haar.
Toen werd eens op een dag de melkmeid ziek en de boer
klaagde: „O. wee, wat mot ik nu beginnen' Ik heb nie
mand om de koe te melken, want geen enkel meisje wil
hier in huis komen sedert jij hier bent, lief nichtje met
je rode haar."
„O, dat is niets, oom" zei het nichtje. „Laat mij maar
begaan. Melken kan ik ook wel."
„Jij kunt gewoonweg alles!" zei de boer.
„Ja, maar ik melk door de muur heen, anders kan Ik
het niet", zei het nichtje.
„Door de muur? Nu laat me dat dan eens zien!"
„Goed" zei het nichtje. Ze nam het melkstoeltje en di
emmer, vlocht haar haar in twee lange vlechten, klopte
tegen de muur, waarachter de koe stond, klop, klop,
klop, driemaal en begon aan de vlechten te trekken net
of ze de aan 't melken was.
De boer schrok verschrikkelijk, want.... in de emmer
stroomde de melk, guds guds, steeds vlugger en steeds
wilder. Het nichtje molk haar vlechten cn de melk
schuimde. Kijk. daar begon de emmer al over te stro
men! De kamer stond vol melk. In een grote, brede beek
liep de melk de straat op
„Houd op! Houd op" riep de boer. Maar het nichtje
hoorde hem niet, ze molk maar aldoor.
Hoor, wat een lawaai buiten! j
aangelopen, tien, twintig, wel
Daar kwamen
honderd!
De mensen fluisterden, riepen, schreeuwden:
„Heks, dat betaal je duur!
Weg met jou, in 't vuur!"
De boer werd doodsbleek toen hij dit hoorde. Hij nam
het nichtje in zijn armen en schoof de grendel voor de
deur.
„Ze zullen je niets doen, lief nichtje met je rode haar!
Ik zal je beschermen.
Maar de mensen liepen te hoop voor de deur. Ze plasten
door de schuimende melkzee. Ze riepen en dansten en
schreeuwden:
„Heks, dat zul je betalen
't Vuur zal je beiden halen!"
En toen staken ze de schuur ln brand en het rieten
dak. En de boer en de koe en het nichtje met het rode
heksenhaar verbrandden.
„Hebben we 't niet altijd al gezegd, dat zij noEeens 't
hele huls in brand zou steken met haar vuurrode haar?'"
riepen de mensen. En ze dansten ln de as.
Maar twee sneeuwwitte duiven stegen op uit de roken
de puinhopen.
Ze zongen:
,,'t Vuur heeft ons geen pijn gedaan
We vliegen weg, hlei ver vandaan!"
„En zo is het angstige sprookje van het nichtje met het
rode haai toch nog goed afgelopen" zeggen de kinderen
in Westfalen.
POSTZECELRUBRIEK
1936 CARITAS
10
35
70
1 fr.
1
.7^
5
10
20
25
75
1.50
1937 TENTOONST.
2
2
fr.
fr.
1937 CARITAS.
10
5
35
10
70
20
1 fr.
25
1.25
1.75
1.75
1.50
LUXEMBURG. Aanvulling III.
De Caritas-zegels hadden ln het jaar 1936 de afbeelding
van Wenzel I. Hertog van Luxemburg en Graaf van
Ching 1353—1383. Het zijn de waarden 10 5 c. (bruin)
35 c. (groen) 70 20 c. (zwart) 1 fr. 25 c. (karmijn)
l fr. 75 c. (violet) J fr. 75 1 fr. 50 (blauw). Grootte
30 x 35 m.m.
De postzegeltentoonstelling In Dulangen bracht ons een
blokstuk, waarop twee dezelfde zegels waren gedrukt met
afbeelding van de fabrieksgebouwen van Esch sur Alsette.
Op het randstuk staat „Exposition Nationale de Timbre
Poste Eulangen 1937" Het zijn de waarden 2x2 fr. (rose-
lila). Grootte blok 134 x 85, grootte van de zegels 35 x 3C
m.m.
In 1937 gaven de weldadigheidszegels Caritas het stand
beeld weer van Wenzel II, Hertog van Luxembeurg, Koj
ning van Bohemen en Keizer van Pruisen 1383—1400, het
zijn de waarden 10 c. +5 c. (karmijn en br. zwart) 35 +j
10 c. (d. lila en zw. olijf) 70 c. 20 c. (d. ultramarijn eri
br. karmijn) 1 fr. +25 c. (zwartgroen en rood) 1 fr. 25 M
75 c. (d. bruin en violet) 1 fr. 75 1 fr. 50 (grijszwart cn
ultramarijn). Grootte 30 x 35 m.m.
Zie vooi de plaatsing der zegels het schetsje.
Rustenburgerlaan 33.
N B. wie heeft nog dubbele zegels voor de rubriek te
missen. Deze worden gaarne Ingewacht aan bovenstaand
adres. y