Moord op kasteel Entzberg ALS KAT EN HOND AB'S AVONTUREN ZATERDAG.'4 TANUART 1941' HAAR Tl E M'S D X G READ - Knutselwerk voor lange avonden Het menu van den dag Hoe we ingeregen perkamenten kapjes maken. De distributie van lijnolie en terpentijn maakt, dat we er voorloopig van moeten af zien om ons lampekappenpapier zelf te prepa reeren. We gebruiken nu het in den handel zijnde z.g. lampekappen-perkament dat per meter of per vel verkrijgbaar is en kiezen een stevige soort als materiaal voor een in den draad- vorm geregen kapje. Allerlei modellen leenen zich daarvoor, maar men doet het beste met een eenvoudig vormpje (bijv. een zeshoek) te beginnen. Wanneer men de beschikking heeft over een ouden draad- vorm moet deze in ieder geval stevig en niet verbogen zijn, anders koope men liever voor en kele dubbeltjes een nieuwen vorm. De afwerking geschiedt met raffia. De leer- werksters onder onze lezeressen kunnen met een afwerking van leerbies extra mooi resultaat boe ken. Het uitsnijden van de deelen. „Met passen en meten wordt de tijd versleten", dat geldt zeker voor het pasklaar maken van de deelen1 van ons kapje, dat een uiterst nauw keurig werkje is. Stel: we hebben een eenvoudig vormpje van zes vakken. Deze vakken zijn geen van alle ge lijk en daarom binden we aan een der onderste spijlen een draadje en noemen dat vak I, ver volgens nummeren we de vakken rechtsom- gaand 2, 3, 4, 5 en 6. Gebonden Kerrysoep. Peulvruchtenpannekoek. Aardappelen. Worteltjes. Vruchtenkwark. De kerrysoep wordt gemaakt van water met een bouillonblokje, een gesnipperd gebakken uitje, een theelepel kerry en wat boter en bloem. In plaats van gehaktballetjes, die wel licht niet te krijgen zijn, kan men er dobbel steentjes gebakken brood bij presenteeren. Peulvruchtenpannekoek. Hiervoor kunnen bruine of witte boonen of groene erwten gebruikt worden, en wel 250 ;ram of een half pond. Zet ze een avond te voren in ruim water te weeken, kook ze in dit water gaar, zeef het nat en maak de boonen of erwten fijn. Vermeng ze met 5 a 6 flinke, gekookte aardappelen. 1 groote, fijngesnipperde ui, peper, zout en zoo noodig wat boonenwater. Is er weinig vet om in te bakken, maak er dan een groote koek van; anders kunnen er kleine koekjes van gebakken worden. Maak de jus van een blokje. Denk er om dat dit gerecht niet licht verteer baar is. Vruchtenkwark. Klop door de kwark wat kleine stukjes appel of het sap van een sinaasappel of appelmoes; maak het gerecht met suiker af. UIT NEERLANDS BODEM wordt het allerfijnste keukenzout gewonnen: JOZO en NEZO. (Adv. Ingez. Nled HET MODERNE KAPSEL IS GEMAKKELIJK. In Weenen is pas een demonstratie van mo derne kapsels gehouden, waaraan kappers en kapsters van internationale vermaardheid deel namen. Bij deze gelegenheid werd ook de nieuwste haardracht gedemonstreerd. Deze haardracht kenmerkt zich in de eerste plaats door het feit, dat niet zulke lange haren meer noodig zijn. Het haar wordt volgens de nieuwste mode niet meer over den nek heen tegen de schouders-ge dragen, doch naar boven in het kapsel wegge werkt. De hals blijft geheel vrij, terwijl slechts kleine lokjes de scheiding tusschen haar en hals mogen vormen. Om een harmonisch geheel te krijgen, dienen ook de ooren vrij te zijn: het haar wordt nl. ook aan den zijkant strak naar boven gekamd, waarbij het tezamen met het achterhaar, ter hoogte van de vroegere scheiding door een sierkam wordt bijeengehou den. Het groote voordeel van het nieuwe kap sel is, dat men slechts een lichte watergolf noo dig heeft om toch voor langen tijd een keurig kapsel te kunnen maken. Een ander voordeel is, dat veel minder tijd met kappen heengaat en de dames zelf op eenvoudige wijze haar kapsel in orde kunnen brengen. Keurig bedjakje van een uitgehaalde trui of wolresten. Iedere gram zuivere wol is tegenwoordig goud waard. Laten we dus eens gauw onze kasten na speuren of daar nog niet een oude trui te vin den is, een kindermanteltje of slobbroek, of iets anders, dat we niet meer kunnen gebruiken. We maken er één-twee-drie dit keurige bed jakje van, dat enkel bestaat uit arm- en schou derbedekking en dus weinig wol vraagt, 't Zal ideaal zijn in geval van ziekte, nu>.er natuurlijk in de slaapkamer niet kan worden gestookt en 't is ook zeker 's nachts niet te versmaden als 't hard vriest en we er toch op gesteld zijn, met open ramen te slapen. De teekening laat de helft van den „platte grond" zien. U breit de mouw, na een geribbeld boordje (twee recht, twee averecht) gewoon recht, begint daarna te meerderen voor 't voor- en achterstuk. Om de halsopening te krijgen breit u voor- en achterstuk apart. Later weer samenvoegen voor de tweede mouw; op die ma nier hebt u 't voordeel, dat er geen sluiting aan het jakje hoeft te komen," het wordt gewoon over het hoofd heen aangetrokken. Vindt u 't aardiger met sluiting, dan breit u de beide helf ten apart, naait de achterstukken aan elkaar en sluit de voorstukken met knoop- en knoopsgat, eventueel lusjes. U kunt het jakje aardig afwerken door er een boordje op te breien, eventueel van afstekende kleur, die u in dat geval ook voor de manchetjes gebruikt. Als u veel wol hebt, kunt u de voorstukken door laten loopen en kruislings over elkaar slaan. Het aantal steken is hierbij niet op te geven, omdat ieder weer wol van verschillende dikte heeft. Als u echter even de moeite neemt, een papieren plattegrondje te maken en een proeflapje te breien, rekent u het in een oogenblik uit. Een oud kleedingstuk is dan in een zeer practische nieuwe aanwinst omgetooverd! Onze vrienden hebben een jonge hond en nu hebben zij bovendien nog muizen. Muizen ja heel aardig om te zien, en het is allervermakelijkst hoe zè als op rolletjes door de kamer spurten wanneer er iemand binnenkomt, maar ze knagen daarbij met gang aan alles wat eet baar is. en bovendien zijn ze vies en vermenigvul digen zich angstwekkend snel. Verdelg ze met rattenkruid, zegt de eene, en de de andere weet weer dat muizentarwe zoo best helpt. Maar wat moet er in dien tijd met de hond ge beuren. die even gemakkelijk sneven zou aan al die vergiften als de muizen? Leg hem vast in die dagen, luidt het eene ad vies. Stuur hem uit logeeren, bedenkt een tweede. Neem een kat, oppert een derde, en daaraan blijven de gedachten hangen, dat is immers af doende tegen muizen, bovendien is een kat een ge makkelijk huisdier, dat zijn eigen gangetje gaat. En hoewel de hond uit den aard van zijn soort een felle kattenjager is, wordt tot de aanschaf van het poezebeest besloten, de hond is immers nog jong, zij zullen wel aan elkaar wennen. Nu is het een vreemd verschijnsel, maar als men niet over een kat denkt, worden ze je aan alle kan ten aangeboden, en als je er een noodig hebt, heeft niemand er een' Weet je geen tehuis voor twee mooie, spierwitte poesjes, vroeg iemand mijn vriendin een half jaar geleden: maar nu zij informeert of er soms alweer van die pronkstukken zijn, blijkt er heelemaal geen nest aanwezig te zijn. Maar iemand anders weet een aardig jong poesje bij zijn buren, die er wel af willen: het dier blijkt al vijf maanden oud te zijn en nog niet heelemaal zindelijk. Dat klinkt niet best, als je je menagerie tot twee gaat opvoeren, moeten zich practisch niet meer- van dergelijke moeilijkheden voordoen. Dus ook dat gaat niet door, maar nu lijkt de bestaande voorraad aan jonge poesjes ook wel uitgeput te zijn. Totdat het buurjongetje op een keer binnenstapt, en tusschen de revers van zijn winterjasje kijkt het onnoozele snoetje van een jonge poes. Moeder laat vragen of u deze poes wilt hebben, ze weet dat u er een zoekt, hij is komen aan- loopen en moeder heeft er mee geadverteerd maar niemand komt hem halen en onze hond jaagt hem het heele huis door achterna en moeder kan hem onmogelijk houden. Daar heeft mijn vriendin dus opeens een kat, een .jonkie, heelemaal niet mooi, maar wel grappig met een wit pluimpje aan een malle, lange en dunne staart. Het eerste uur bepaalt hij zieb ertoe om onder een stoel naar de hond te zitten blazen en grom men en als die het waagt om binnen een afstand van een meter te komen, tilt de kat al zoovast een venijnig pootje op, blijkbaar uitgaande van het systeem, dat de eerste klap een daalder waard is. Als er gegeten moet worden, lijkt de verhouding al wat beter, want de twee zijn allebei zoo op e'en ingesteld, dat zij nergens anders aandacht meer voor hebben. Totdat de hond zich vermeet, om de kat eens even te beruiken rang. daar gaat de venijnige poot en er verschijnt een kraaltje bloed op het oor van het onvoorzichtige hondebeest. Overigens behandelt de kat haar aartsvijand met de hooghartige minachting die haar ras eigen is: als STEtK 2. MAMJN éen Cr a AT.) e We leggen het vel perkament met 'den verkeer den kant boven en plaatsen vak 1 er op. Daarna trekken we met potlood om de spijlen heen en knippen het stuk'uit. Nu zetten we den vorm voor ons en passen het uitgeknipte stuk er op. Onder- en bovenkant van het papier moeten de spijl juist bedekken; aan de zijkanten, waar im mers twee stukken papier op een spijl tezamen komen moet het papier dus tot midden op deze spijl reiken (zie schets). Om dit te bereiken moeten we het overtollige papier millimeter voor millimeter wegknippen. We nummeren dit stuk in een haek met 1. Vervolgens behandelen we alle deelen op deze manier. De gaatjes. Deze worden met holpijp 2 m.m. of revolvertang aangebracht op onderlinge afstanden van 1 c.M. Aan de zijkanten moeten de gaatjes van de verschillende deelen correspondeeren. de rechter kant van stuk 1 moet kloppen met* den linkerkant van stuk 2, enz. Men knipt dan eerst de gaatjes in rechts 1, legt dit stuk omgekeerd op links 2 en stipt de gaatjes even met potlood door, waarna men ze met de tang knipt. Men ziet het is alle maal eenvoudig, doch nauwkeurig werk. Het inrijgen: Men steekt tweemaal in een gaatje, het ijzer- draad wordt dan door het raffia volkomen be dekt. (Zie schets). De draden worden zoo noo dig aangeknoopt en deze knoopen worden met wat tubelijm besmeerd en de eindjes kort afge knipt. Een kapje als op onze foto eischt, dat men het niet vlak op het papier kan leggen, nog meer passen en meten. Wat niet wegneemt, dat na eenige oefening een dergelijk model u ook geen zorg meer zal geven. MARGOT VAN CAPELLE—VAN BUUREN. VOOR DE KINDEREN In zijn meest geliefde vermomming liep de detective 's morgens vroeg met haastige stappen door de straten van de hoofdstad. Niemand zou hem hierin her kennen. zelfs niet de meest Ingewijde politieman. Kapitein Flink, die gelijk met den heer Pakman was thuisgeko men met zijn schip de D. III, was door den detective op de hoogte gesteld van het krantennieuws Tien minuten later liet een oud heer tje zich aanmelden bij den hoofdcom missaris op het hoofdbureau van politie. Toen de heer Pakman, want deze was de bezoeker, binnentrad, nam hij onge vraagd het woord. Mijnheer, ik eisch onmiddellijke invrijheidstelling van twee van uw drie arrestanten". „Vier ar restanten", verbeterde de politieman onmiddellijk. „Mijnheer de commissaris, het zijn er nog maar drie. want no. 4 is vannacht ontvlucht en heeft een heel stuk voor zijn krant geschreven.. De dikke commissaris stond versteld. „Wie bent u eigenlijk?" vroeg hij verwonderd. „Iemand, dien u heel goed kent", riep Pakman en hij tikte den verbaasden man op zijn borst. „Ik ben Speurneus." De celdeur was nu onmiddellijk open en Ab rende regelrecht op den detec tive aan. Hij had van zijn cel uit alles gehoord. De commissaris had spoedig de geheele geschiedenis vernomen en Ab en Bolrondo werden direct van elk verhoor ontslagen. De dikke verslagge ver moch ook zijn cel verlaten: hij kreeg alleen een procesverbaal. Als een kogel uit een geweer rende hij de straat op Hij had nu weer het laatste nieuws van de Invrijheidstelling van Ab en Bolrondo Ab moest den detective onmiddellijk volgen naar buiten, waar zij tn een ge reedstaande auto stappen. Bolrondo werd op aanwijzing van Pakman naar een hötel gestuurd, waar hij moest blij ven totdat hij terugkwam om hem te halen. Op een verlaten vliegveld stapte het tweetal uit Onmiddellijk kwam een forsch gebouwd man in uniform hen te gemoet. Ab was uitgelaten van vreugde. Het was niemand anders den kapitein Flink. Een gereedstaand groot vliegtuig werd volgestopt met levensmiddelen en daarna namen zij gedrieën er in plaats de hond wil spelen, gaat ze in al haar waardigh met den rug naar hem toe zitten, en als er 'n ba met het een of ander eetbaars op den grond wo gezet, is zij er het eerst bij, gaat op haar precie kattenmanier zitten eten en verwaardigt de hun rende hond met geen blik. Maar ook die is niet de braafheid in persoj want hij is fel jaloersch. Als hij, door twee dici deuren heen. de vrouw des huizes vriendelijk teg zijn concurrent hoort praten, krabt hij de verf zf wat van de deur al om erbij te komen, en als gelukt is, dringt bij zich op den voorgrond oni zielig gejank en sentimenteel gebibber. Zoo nu en dan troont de kat breeduit in de hij demand, die belachelijk groot voor hem is, en wj de hond dan niet in durft. I Maar nu is de hond ziek geworden, en heeft di 31 deliik gedemonstreerd hoe allerellendigst mensch zich voelt, die ,7.00 ziek is als een hon en nu is de verhouding hond-kat ineens aanmerl lijk verbeterd. De kat vindt bliikbaar deze ridder-van-< droevige-figuur die zijn aartsvijand heet te z: de moeite van zijn venijnigheid niet waa en er heerscht een soort van eendrac die wat betreft de zieke helft op onv schilligheid berust en wat betreft de gezonde ietwat verwonderde waardigheid. En nu heeft mijn vriendin me juist verteld, dati twee, nu de hond weer beter is, allebei in keuken hebben gesispen en hoewel ik bang was er heen te gaan vanmorgen, omdat ik meende m stens één afgebeten oor en één bloedend oog zullen zien, zij het dan ook niet de staarten niets meer uit het hondengevecht van Berei.' Roel, is het allemaal best gegaan en ze stonden al bei voor de keukendeur ie hunkeren om eruit mogen. E. E. J.—P. Schoonheid voor onze kleine meisjes. De grondslagen reinheid, gezondhei{ en ordelijkheid. Er zijn heel waf soorten van vrouwen schoon I de appreciatie hiervan is zelfs in onzen tij'd nog z! verschillend. Toch zijn de vrouwen meer en meer gaan h grijpen, dat schoonheid niet „er bovenop" mil liggen, m.a.w.. dat het verband tusschen schooi heid en lichameliike en geestelijke gezondheid toj wel heel innig dient te zijn, wil onze uiterlij schoonheid werkelijk iets te beteekenen hebben. Geestelijke gezondheid., een zwaar en gewich probleem, hoewel misschien niet zóó zwaar men 't zich gewoonlijk denkt, zullen we hier v< 't moment onbesproken laten. Maar lichamelij gezondheid, een ieder kent die en kan ze door a mogelijke middelen bevorderen. En daarmee g; dan zoo spelenderwijs de bevordering van oil schoonheid hand in hand. 't Is ook dit soort van schoonheid, dat wij vooi bij onze kleine meisjes kunnen aankweeken. Oud geworden, zullen ze als van zelf deze goede zë voor het lichaam, die tot een tweede natuur g worden is, van ons overnemen. Ze zullen van zi alles doen, waardoor ze zich gezond en behageli voelen en haar schoonheid kan er niet anders di wel bij varen. De uiterste reinheid is hierbij wel een ste vereischte. We beginnen met onze kleine mej jes minstens tweemaal per week in 't bad te stel pen en zg met een huidborstel stevig maar tj tuurlijk nooit pijnlijk af te schrobben. Zoo gat ze oud genoeg zijn. b.v. op zesjarigen leeftijd, mi ten ze dit karweitje zelf leeren doen en wij leei haar dan meteen, dat een frisch, schoon gezic* schoone hals, onberispelijke ooren, nette handen 1 nagels een allereerste vèreischte zijn van het dag lijksche morgentoilet. Hoe wij dit kunnen bereiken? In de eerste plai door ons voorbeeld en dan vooral ook door e gezellige „uitrusting". Ons meisje heeft haar eig tandenborsteltje, tn een aardig étui of stander! haar eigen tube tandpasta (niet één samen metj jongens, die zoo'n ding direct stuk knijpen en 1) klodderen!), haar eigen kam en borstel, stukje ze en handdoeken. Is het dochtertje drie jaar, dan k ze reeds zelf onder toezicht haar tandjes poetsj is ze b.v. acht, dan is om de netheid op de na-a te animeeren een eigen eenvoudig manicuurtje j ker op zijn plaats. Het afschuwelijke nagelbijt behoort dan ip heel veel gevallen tot het verledi Het is een goed ding om het kleine meisje n! moeder te laten „wedijveren" in het verzorgen nagels, doch met één onderscheid: nagellak e.d. zj voor haar voorloopig nog uit den booze. Die ontsierende PUISTJES EN VETWORMv- JES kunt ge gemakkelijk doen verdwijnen. Radox-zuurstof! lederen morgen een beetje Radox in Uw waschwater en de Radox zuur stofbellen doen de rest. Radox ideaal voor Uw teint en 't is nog voordeelig óók, want met Radox in Uw waschwater, hebt U minder zeep noodig. m By apoth. en droe. 41 ct. enlóct. incl. verh. O.B. (Adv Ingez Med. 2) PETER PAUL BERTRAM. Uit de kamer van mevrouw Fechner klonken op gewonden stemmen. „brengt me tot wanhoophoorde Daisy de stem van Duschinsky schreeuwen. maakt er een einde aantoen ving zij een blik op uit de oogen van mevrouw Pribram. Ofschoon deze veel jonger was dan de reeds bejaarde Daisy Grab ner, kleurde de nieuwsgierige en haastte zich naar beneden. Ze ging naast haar zuster zitten, die reeds plaats genomen had in de auto. „Ik heb nieuws", fluister de ze opgewonden en begon te vertellen. Maar nog voor ze met haar verhaal klaar was verschenen Mathilde Fechner en Otto Duschinsky. Duschinsky trok een half ongelukkig, half ver ongelijkt gezicht. Mevrouw Fechner keek koel en beheerscht als steeds. Wieninger keek Von Ghetaldi vragend aan. Deze liet zijn blik nog eenmaal over het reisge zelschap gaan en knikte. De chauffeur trapte op den starter, de motor begon te loopen. Toen begon de groote wagen, met een bijna onmerkbaar rukje, zijn reis. HOOFDSTUK II. Het dak van den autocar A 13.513 was open. Terwijl zij den weg naar Dölsach opreden, bekeek Felix von Ghetaldi den hemel. De wolken in het zuidwesten waren grooter geworden en hadden' hun lichte kleur verloren. De hemel was niet langer stralend blauw, doch begon bleek te worden, bijna wit. De weg was tamelijk druk. Personenauto's veelal met buitenlandsche nummers, haalden den touringcar in. „Kun je niet wat vlugger rijden? vroeg Von Ghetaldi, zacht aan den chauffeur? „Ik kan het wel, maar waarom zou ik?", ant woordde Wieninger. „Het weer", mompelde Ghetaldi. Wieninger trapt het paspedaal .in, het gezoem van den motor klonk hooger en de snelheids meter klom. „Voor den oorlog", vertelde Feldmann, „ik ge loof dat het in 1910 was of was het '11? ben ik eens met mijn broer in deze omgeving geweest. Neen!", viel hij zich zelf in de rede, „het moet eerder geweest zijn; maar dat speelt geen rol. Mijn broer had een auto. Wëet u wel, zoo'n komiek, oud ding, zooals ze toen waren. Hij wilde een tocht door de Dolomiten maken. Vijf en twintig kilometer per uur reden we toen. En hij verbeeldde zich dat hij zoo snel als de wind reed. Dol was hij met die petroleummachine. Als hij onze dagen eens had kunnen belevenHij zuchtte. „Leeft uw broer niet meer?", informeerde Mathil de Fechner. „Hij is gesneuveld. Een prachtkerel was hij". „Ja, die oorlog", zei mevrouw Pribram deel nemend. „Ik heb ook een broer verloren". „Het is treurig, maar ook eervol", meende pro fessor Pribram. „Ik heb vijf jaar in Siberië gevangen gezeten", zei Otto Duschinsky. Maar niemand scheen het te hooren. Hij beet zenuwachtig op zijn onderlip. Zijn gezicht nam weer een knorrige, beleedigende uitdrukking aan. Melitta Grabner, die schuin achter hem zat, sloeg de wisseling van zijn 'gezichtsuitdrukking nauw lettend gade. Sedert de touringcar Weenen ver laten had volgde zij met spanning en nieuws gierigheid de ontwikkeling der verhouding tus schen Duschinsky en mevrouw Fechner. De aan serviliteit grenzende toegewijdheid van Duschinsky, zijn voortdurende pogingen haar welgevallig te zijn, hadden haar deels geamuseerd, deels met afgunst vervuld. Waarom deze vrouw en zij niet? En toen ook nog de elegante reisleider mevrouw Fechner het hof begon te maken, was de zaak bijna spannend geworden. Ze was niet de eenige die over deze affaire na dacht. Ook het echtpaar Pribram had er zijn meening over. „Hij is een zwakkeling', had de professor gezegd. ,.Het is met de waardigheid van een man onver enigbaar, zooiets te dulden". Als hij sprak, kon men de leesteekens haast hooren. „Maar het ont breekt de huidige menschbeid aan ruggegraat, joo.wel in moreel opzicht als in physiek. Deze beide menschen zijn er het voorbeeld van, waartoe de degeneratie kan leiden". a Mevrouw Pribram wist precies wat er nu komen zou. De vergelijking met vroeger. Ze hield van haar man, maar was het zelden eens met zijn Spartaan- sche levensbeschouwing. „Misschien is alles niet zoo erg", meende zij. „Misschien houdt hij niet eens van mevrouw Fech ner". „Maar hij wil toch met haar trouwen!", wierp Pribram tegen. „Dat bewijst nog niet dat hij van haar houdt. Mannen trouwen niet alleen omdat ze van een vrouw hoüden, maar vaak omdat ze kinderen wil len hebben, of een tehuis, dat in orde gehouden wordt, of omdat ze geld noodig hebben". „Hoe het ook zijn mag", antwoordde de professor, „het eene is even verwerpelijk en onwaardig als het andere". Verwerpelijk!, dacht mevrouw Pribram. Was de wereld werkelijk zoo simpel, dat je alle dingen precies in goede en slechte, prijzenswaardige en afkeurenswaardige kon verdeelen? Ze keek naar Duschinsky, die naast mevrouw Fechner zat en tegen haar praatte. Ofschoon ze niet kon hooren wat hij zeide, voelde ze dat hier een man met den moed der wanhoop vocht. Vastbe slotenheid tot het einde sprak uit alles. Het mocht dan liefde zijn of iets anders, in ieder geval was Duschinsky vastbesloten deze vrouw te winnen En de drijfveer van dit alles daarvan was zij zich opeens bewust was angst. Achter dit alles stak angst, groote namelooze angst. Angst de vrouw te verliezen. En deze angst wekte in haar een onbehagelijk gevoel, zij voelde er een dreiging ih. En ofschoon Duschinsky haar onsympathiek was. wenschte ze toch in stilte, dat hij geluk zou hebben bij zijn pogingen. Het plotselinge stilhouden van de auto deed haar uit haar overpeinzingen opschrikken. „Ik geloof dat het beter is als wij het dak sluiten", zei Felix von Ghetaldi en wees op een wolkenbank, die steeds dichterbij kwam. Een merkwaardige, warme, met vocht verzadigde wind woei traag voorbij. De zon, die zoojuist nog geschenen had was achter een nevelsluier verdwenen. De bergen leken plotseling heel nabij. „Het zal toch niet gaar. regenen?", i'iep Melitta Grabner bezorgd uit. „Ik hoop van niet", antwoordde Felix von Ghetaldi. „Hoogstens een snel voorbij trekkend berg- onweer". „En onze tocht over den Alpenweg?" wilde me vrouw de Jongh weten. „Gaat door volgens het programma", verzekerde von Ghetaldi. Inmiddels had Wieninger het dak gesloten. De auto zette zich weer in beweging. De weg ging nu tamelijk steil omhoog. Het werd donker. Plotse ling werd het gezoem van den motor, overstemd door onweergerommel. Groote regendruppels klet terden tegen de ruiten. Toen veegde een windstoot dóór het dal. De boomen bogen klagend. Bladeren stof en hooi van de pas gemaaide velden zwier den door de lucht. Toen heerschte er weer dreigende stilte die slechts door het dreunen van den motor verbroken werd. Von Ghetaldi wendde zich om. De ontevreden gezichten van het reisgezelschap waren als een vijandige muur. Hij wilde iets zeggen, maar een schelle oranjekleurige bliksemstraal, onmiddellijk gevolgd door een oorverdoovende donderslag, be lette het hem. Er schreeuwde iemand van schrik Een vrouwen stem begon te jammeren. Toen geeselde de regen tegen dak en vensters van den touringcar. De regen hing als een ondoorzichtig gordijn om de autobus. De omgeving scheen opgelost te zijn Langs den weg stroomden beekjes. Bliksemschich ten doorkliefden de lucht, de donder kraakte. „Zal ik in Döldach stilhouden?", vroeg Wie ninger zacht. Von Ghetaldi schudde het hoofd. „Doorrijden, anders komen we niet meer weg. Als het weer zoo blijft zonder oponthoud naar Zeil". „Komt in orde, kapitein". Huizen doken op en gleden schemerachtig voor bij. Het scheen als kropen zii ter bescherming tegen het noodweer tegen den berg. Otto Duschinsky tastte voorzichtig naar de hand van Mathilde Fechner. „Je hoeft niet bang te zijn", zei hij zacht. „Ik ben niet bang", zei ze verveeld. „Ik erger me alleen maar dat we zoo'n pech met het weei hebben". Ze trok haar hand weg Waarom paktr Von Ghetaldi haar hand niet en probeerde haai te troosten, gerust te stellen, tijdens dit ver schrikkelijke noodweer. Ze was wel bang. Iedere keer als een bliksemstiaal de wolken zwav kleurig belichtte en de donder de ruiten van auto deed rinkelen, pakte een naamlooze ontz ting haar aan. Ze hunkerde naar een blik Von Ghetaldi. De wagen reeds over een kleine brug. Daaron donderde een sterk gezwollen beek naar het De leemgele stroom stortte zich in wilde, sch mende watervallen omlaag. Wieninger reed langzaam. Zijn oogen wart Kleine spleetjes en zijn lippen waren vast op elk geperst. De tijd ging langzaam voorbij. „Waar zijn we eigenlijk?', vroeg Von Gheti zacht. Wieninger keek op den kilometerteller. „On veer vijf en tachtig kilometer van Lienz" woordde hij. Felix von Ghetaldi. greep naar de kaart. T( na een poosje gerekend en gezocht te hebb wees hij op éen plaats. „Daar hadden we moe zijn". Wieninger wierp een korten blik op de kal „Dat kan zijn, ja. Nu komt de grootej bocht". „Circa twaalf honderd meter boven den z( spiegel". De nevel werd dichter. De touringcar reed a oer twintig kilometer en de chauffeur verminde deze snelheid nog iets. De weg draaide langza omhoog. Het werd kouder en de reizigers beg nen hun hisssen en mantels aan te trekken. „Misschiet gaat hei sneeuwen zei iemand Uit den nevel dook spookachtig een wegwïj op. De reisleider keek op de kaart. Hier boog weg naar kasteel Entzberg af. dacht hij. Zou Be er zijn' Beate gravin Vestic-Falkenberg, Als geluk gehad had. zou zij nu Beate von Gheta geweest zijn Hoe zou ze er uit zien' Het had g( zin zich in het verleden te verdiepen, zich er te pijnigen. Dat was een oud. reeds afgesloten hoo stuk van zijn leven. Zand er over. Slechts fei( telden mee, geen herinneringen. En Beate was 6 herinnering. Een pijnlijke herinnering. Mevro Mathilde Fechner was een feit, een zeer bekoor feit zelfs. En de touringvoar en het onweer en betrekking als reislpider waren ook feiten. Hij keerde zich om. |\- d< (Wordt vervolgd) jj,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1941 | | pagina 6