Moord op kasteel Entzberg
ALS KAT EN HOND
AB'S AVONTUREN
ZATERDAG.'4 TANUART 1941'
HAAR Tl E M'S D X G READ
-
Knutselwerk voor lange avonden Het menu van den dag
Hoe we ingeregen perkamenten kapjes
maken.
De distributie van lijnolie en terpentijn
maakt, dat we er voorloopig van moeten af
zien om ons lampekappenpapier zelf te prepa
reeren. We gebruiken nu het in den handel
zijnde z.g. lampekappen-perkament dat per
meter of per vel verkrijgbaar is en kiezen een
stevige soort als materiaal voor een in den draad-
vorm geregen kapje.
Allerlei modellen leenen zich daarvoor, maar
men doet het beste met een eenvoudig vormpje
(bijv. een zeshoek) te beginnen. Wanneer men
de beschikking heeft over een ouden draad-
vorm moet deze in ieder geval stevig en niet
verbogen zijn, anders koope men liever voor en
kele dubbeltjes een nieuwen vorm.
De afwerking geschiedt met raffia. De leer-
werksters onder onze lezeressen kunnen met een
afwerking van leerbies extra mooi resultaat boe
ken.
Het uitsnijden van de deelen.
„Met passen en meten wordt de tijd versleten",
dat geldt zeker voor het pasklaar maken van
de deelen1 van ons kapje, dat een uiterst nauw
keurig werkje is.
Stel: we hebben een eenvoudig vormpje van
zes vakken. Deze vakken zijn geen van alle ge
lijk en daarom binden we aan een der onderste
spijlen een draadje en noemen dat vak I, ver
volgens nummeren we de vakken rechtsom-
gaand 2, 3, 4, 5 en 6.
Gebonden Kerrysoep.
Peulvruchtenpannekoek.
Aardappelen.
Worteltjes.
Vruchtenkwark.
De kerrysoep wordt gemaakt van water met
een bouillonblokje, een gesnipperd gebakken
uitje, een theelepel kerry en wat boter en
bloem. In plaats van gehaktballetjes, die wel
licht niet te krijgen zijn, kan men er dobbel
steentjes gebakken brood bij presenteeren.
Peulvruchtenpannekoek.
Hiervoor kunnen bruine of witte boonen of
groene erwten gebruikt worden, en wel 250
;ram of een half pond.
Zet ze een avond te voren in ruim water te
weeken, kook ze in dit water gaar, zeef het nat
en maak de boonen of erwten fijn. Vermeng ze
met 5 a 6 flinke, gekookte aardappelen. 1
groote, fijngesnipperde ui, peper, zout en zoo
noodig wat boonenwater. Is er weinig vet om
in te bakken, maak er dan een groote koek van;
anders kunnen er kleine koekjes van gebakken
worden. Maak de jus van een blokje.
Denk er om dat dit gerecht niet licht verteer
baar is.
Vruchtenkwark.
Klop door de kwark wat kleine stukjes appel
of het sap van een sinaasappel of appelmoes;
maak het gerecht met suiker af.
UIT NEERLANDS BODEM
wordt het allerfijnste keukenzout gewonnen:
JOZO en NEZO.
(Adv. Ingez. Nled
HET MODERNE KAPSEL IS GEMAKKELIJK.
In Weenen is pas een demonstratie van mo
derne kapsels gehouden, waaraan kappers en
kapsters van internationale vermaardheid deel
namen.
Bij deze gelegenheid werd ook de nieuwste
haardracht gedemonstreerd. Deze haardracht
kenmerkt zich in de eerste plaats door het feit,
dat niet zulke lange haren meer noodig zijn.
Het haar wordt volgens de nieuwste mode niet
meer over den nek heen tegen de schouders-ge
dragen, doch naar boven in het kapsel wegge
werkt. De hals blijft geheel vrij, terwijl slechts
kleine lokjes de scheiding tusschen haar en
hals mogen vormen. Om een harmonisch geheel
te krijgen, dienen ook de ooren vrij te zijn:
het haar wordt nl. ook aan den zijkant strak
naar boven gekamd, waarbij het tezamen met
het achterhaar, ter hoogte van de vroegere
scheiding door een sierkam wordt bijeengehou
den. Het groote voordeel van het nieuwe kap
sel is, dat men slechts een lichte watergolf noo
dig heeft om toch voor langen tijd een keurig
kapsel te kunnen maken. Een ander voordeel is,
dat veel minder tijd met kappen heengaat en de
dames zelf op eenvoudige wijze haar kapsel in
orde kunnen brengen.
Keurig bedjakje van een
uitgehaalde trui of wolresten.
Iedere gram zuivere wol is tegenwoordig goud
waard. Laten we dus eens gauw onze kasten na
speuren of daar nog niet een oude trui te vin
den is, een kindermanteltje of slobbroek, of iets
anders, dat we niet meer kunnen gebruiken.
We maken er één-twee-drie dit keurige bed
jakje van, dat enkel bestaat uit arm- en schou
derbedekking en dus weinig wol vraagt, 't Zal
ideaal zijn in geval van ziekte, nu>.er natuurlijk
in de slaapkamer niet kan worden gestookt en
't is ook zeker 's nachts niet te versmaden als 't
hard vriest en we er toch op gesteld zijn, met
open ramen te slapen.
De teekening laat de helft van den „platte
grond" zien. U breit de mouw, na een geribbeld
boordje (twee recht, twee averecht) gewoon
recht, begint daarna te meerderen voor 't voor-
en achterstuk. Om de halsopening te krijgen
breit u voor- en achterstuk apart. Later weer
samenvoegen voor de tweede mouw; op die ma
nier hebt u 't voordeel, dat er geen sluiting aan
het jakje hoeft te komen," het wordt gewoon
over het hoofd heen aangetrokken. Vindt u 't
aardiger met sluiting, dan breit u de beide helf
ten apart, naait de achterstukken aan elkaar en
sluit de voorstukken met knoop- en knoopsgat,
eventueel lusjes.
U kunt het jakje aardig afwerken door er een
boordje op te breien, eventueel van afstekende
kleur, die u in dat geval ook voor de manchetjes
gebruikt.
Als u veel wol hebt, kunt u de voorstukken door
laten loopen en kruislings over elkaar slaan. Het
aantal steken is hierbij niet op te geven, omdat
ieder weer wol van verschillende dikte heeft. Als
u echter even de moeite neemt, een papieren
plattegrondje te maken en een proeflapje te
breien, rekent u het in een oogenblik uit. Een
oud kleedingstuk is dan in een zeer practische
nieuwe aanwinst omgetooverd!
Onze vrienden hebben een jonge hond en nu
hebben zij bovendien nog muizen.
Muizen ja heel aardig om te zien, en het is
allervermakelijkst hoe zè als op rolletjes door de
kamer spurten wanneer er iemand binnenkomt,
maar ze knagen daarbij met gang aan alles wat eet
baar is. en bovendien zijn ze vies en vermenigvul
digen zich angstwekkend snel.
Verdelg ze met rattenkruid, zegt de eene, en de
de andere weet weer dat muizentarwe zoo best
helpt.
Maar wat moet er in dien tijd met de hond ge
beuren. die even gemakkelijk sneven zou aan al die
vergiften als de muizen?
Leg hem vast in die dagen, luidt het eene ad
vies.
Stuur hem uit logeeren, bedenkt een tweede.
Neem een kat, oppert een derde, en daaraan
blijven de gedachten hangen, dat is immers af
doende tegen muizen, bovendien is een kat een ge
makkelijk huisdier, dat zijn eigen gangetje gaat.
En hoewel de hond uit den aard van zijn soort
een felle kattenjager is, wordt tot de aanschaf
van het poezebeest besloten, de hond is immers nog
jong, zij zullen wel aan elkaar wennen.
Nu is het een vreemd verschijnsel, maar als men
niet over een kat denkt, worden ze je aan alle kan
ten aangeboden, en als je er een noodig hebt, heeft
niemand er een'
Weet je geen tehuis voor twee mooie, spierwitte
poesjes, vroeg iemand mijn vriendin een half jaar
geleden: maar nu zij informeert of er soms alweer
van die pronkstukken zijn, blijkt er heelemaal geen
nest aanwezig te zijn.
Maar iemand anders weet een aardig jong poesje
bij zijn buren, die er wel af willen: het dier blijkt
al vijf maanden oud te zijn en nog niet heelemaal
zindelijk. Dat klinkt niet best, als je je menagerie
tot twee gaat opvoeren, moeten zich practisch niet
meer- van dergelijke moeilijkheden voordoen. Dus
ook dat gaat niet door, maar nu lijkt de bestaande
voorraad aan jonge poesjes ook wel uitgeput te
zijn.
Totdat het buurjongetje op een keer binnenstapt,
en tusschen de revers van zijn winterjasje kijkt het
onnoozele snoetje van een jonge poes.
Moeder laat vragen of u deze poes wilt hebben,
ze weet dat u er een zoekt, hij is komen aan-
loopen en moeder heeft er mee geadverteerd maar
niemand komt hem halen en onze hond jaagt hem
het heele huis door achterna en moeder kan hem
onmogelijk houden.
Daar heeft mijn vriendin dus opeens een kat, een
.jonkie, heelemaal niet mooi, maar wel grappig
met een wit pluimpje aan een malle, lange en
dunne staart.
Het eerste uur bepaalt hij zieb ertoe om onder
een stoel naar de hond te zitten blazen en grom
men en als die het waagt om binnen een afstand
van een meter te komen, tilt de kat al zoovast een
venijnig pootje op, blijkbaar uitgaande van het
systeem, dat de eerste klap een daalder waard
is.
Als er gegeten moet worden, lijkt de verhouding
al wat beter, want de twee zijn allebei zoo op
e'en ingesteld, dat zij nergens anders aandacht meer
voor hebben. Totdat de hond zich vermeet, om de
kat eens even te beruiken rang. daar gaat de
venijnige poot en er verschijnt een kraaltje bloed
op het oor van het onvoorzichtige hondebeest.
Overigens behandelt de kat haar aartsvijand met
de hooghartige minachting die haar ras eigen is: als
STEtK
2. MAMJN éen
Cr a AT.) e
We leggen het vel perkament met 'den verkeer
den kant boven en plaatsen vak 1 er op. Daarna
trekken we met potlood om de spijlen heen en
knippen het stuk'uit. Nu zetten we den vorm
voor ons en passen het uitgeknipte stuk er op.
Onder- en bovenkant van het papier moeten de
spijl juist bedekken; aan de zijkanten, waar im
mers twee stukken papier op een spijl tezamen
komen moet het papier dus tot midden op deze
spijl reiken (zie schets). Om dit te bereiken
moeten we het overtollige papier millimeter voor
millimeter wegknippen. We nummeren dit stuk
in een haek met 1. Vervolgens behandelen we
alle deelen op deze manier.
De gaatjes.
Deze worden met holpijp 2 m.m. of revolvertang
aangebracht op onderlinge afstanden van 1
c.M. Aan de zijkanten moeten de gaatjes van de
verschillende deelen correspondeeren. de rechter
kant van stuk 1 moet kloppen met* den linkerkant
van stuk 2, enz. Men knipt dan eerst de gaatjes
in rechts 1, legt dit stuk omgekeerd op links 2 en
stipt de gaatjes even met potlood door, waarna
men ze met de tang knipt. Men ziet het is alle
maal eenvoudig, doch nauwkeurig werk.
Het inrijgen:
Men steekt tweemaal in een gaatje, het ijzer-
draad wordt dan door het raffia volkomen be
dekt. (Zie schets). De draden worden zoo noo
dig aangeknoopt en deze knoopen worden met
wat tubelijm besmeerd en de eindjes kort afge
knipt.
Een kapje als op onze foto eischt, dat men het
niet vlak op het papier kan leggen, nog meer
passen en meten. Wat niet wegneemt, dat na
eenige oefening een dergelijk model u ook geen
zorg meer zal geven.
MARGOT VAN CAPELLE—VAN BUUREN.
VOOR DE KINDEREN
In zijn meest geliefde vermomming liep
de detective 's morgens vroeg met
haastige stappen door de straten van de
hoofdstad. Niemand zou hem hierin her
kennen. zelfs niet de meest Ingewijde
politieman. Kapitein Flink, die gelijk
met den heer Pakman was thuisgeko
men met zijn schip de D. III, was door
den detective op de hoogte gesteld van
het krantennieuws
Tien minuten later liet een oud heer
tje zich aanmelden bij den hoofdcom
missaris op het hoofdbureau van politie.
Toen de heer Pakman, want deze was
de bezoeker, binnentrad, nam hij onge
vraagd het woord. Mijnheer, ik eisch
onmiddellijke invrijheidstelling van twee
van uw drie arrestanten". „Vier ar
restanten", verbeterde de politieman
onmiddellijk. „Mijnheer de commissaris,
het zijn er nog maar drie. want no. 4 is
vannacht ontvlucht en heeft een heel
stuk voor zijn krant geschreven.. De
dikke commissaris stond versteld. „Wie
bent u eigenlijk?" vroeg hij verwonderd.
„Iemand, dien u heel goed kent", riep
Pakman en hij tikte den verbaasden man
op zijn borst. „Ik ben Speurneus."
De celdeur was nu onmiddellijk open
en Ab rende regelrecht op den detec
tive aan. Hij had van zijn cel uit alles
gehoord. De commissaris had spoedig
de geheele geschiedenis vernomen en
Ab en Bolrondo werden direct van elk
verhoor ontslagen. De dikke verslagge
ver moch ook zijn cel verlaten: hij kreeg
alleen een procesverbaal. Als een kogel
uit een geweer rende hij de straat op
Hij had nu weer het laatste nieuws van
de Invrijheidstelling van Ab en Bolrondo
Ab moest den detective onmiddellijk
volgen naar buiten, waar zij tn een ge
reedstaande auto stappen. Bolrondo
werd op aanwijzing van Pakman naar
een hötel gestuurd, waar hij moest blij
ven totdat hij terugkwam om hem te
halen. Op een verlaten vliegveld stapte
het tweetal uit Onmiddellijk kwam een
forsch gebouwd man in uniform hen te
gemoet. Ab was uitgelaten van vreugde.
Het was niemand anders den kapitein
Flink. Een gereedstaand groot vliegtuig
werd volgestopt met levensmiddelen en
daarna namen zij gedrieën er in plaats
de hond wil spelen, gaat ze in al haar waardigh
met den rug naar hem toe zitten, en als er 'n ba
met het een of ander eetbaars op den grond wo
gezet, is zij er het eerst bij, gaat op haar precie
kattenmanier zitten eten en verwaardigt de hun
rende hond met geen blik.
Maar ook die is niet de braafheid in persoj
want hij is fel jaloersch. Als hij, door twee dici
deuren heen. de vrouw des huizes vriendelijk teg
zijn concurrent hoort praten, krabt hij de verf zf
wat van de deur al om erbij te komen, en als
gelukt is, dringt bij zich op den voorgrond oni
zielig gejank en sentimenteel gebibber.
Zoo nu en dan troont de kat breeduit in de hij
demand, die belachelijk groot voor hem is, en wj
de hond dan niet in durft. I
Maar nu is de hond ziek geworden, en heeft di 31
deliik gedemonstreerd hoe allerellendigst
mensch zich voelt, die ,7.00 ziek is als een hon
en nu is de verhouding hond-kat ineens aanmerl
lijk verbeterd.
De kat vindt bliikbaar deze ridder-van-<
droevige-figuur die zijn aartsvijand heet te z:
de moeite van zijn venijnigheid niet waa
en er heerscht een soort van eendrac
die wat betreft de zieke helft op onv
schilligheid berust en wat betreft de gezonde
ietwat verwonderde waardigheid.
En nu heeft mijn vriendin me juist verteld, dati
twee, nu de hond weer beter is, allebei in
keuken hebben gesispen en hoewel ik bang was
er heen te gaan vanmorgen, omdat ik meende m
stens één afgebeten oor en één bloedend oog
zullen zien, zij het dan ook niet de staarten
niets meer uit het hondengevecht van Berei.'
Roel, is het allemaal best gegaan en ze stonden al
bei voor de keukendeur ie hunkeren om eruit
mogen.
E. E. J.—P.
Schoonheid voor onze kleine
meisjes.
De grondslagen reinheid, gezondhei{
en ordelijkheid.
Er zijn heel waf soorten van vrouwen schoon I
de appreciatie hiervan is zelfs in onzen tij'd nog z!
verschillend.
Toch zijn de vrouwen meer en meer gaan h
grijpen, dat schoonheid niet „er bovenop" mil
liggen, m.a.w.. dat het verband tusschen schooi
heid en lichameliike en geestelijke gezondheid toj
wel heel innig dient te zijn, wil onze uiterlij
schoonheid werkelijk iets te beteekenen hebben.
Geestelijke gezondheid., een zwaar en gewich
probleem, hoewel misschien niet zóó zwaar
men 't zich gewoonlijk denkt, zullen we hier v<
't moment onbesproken laten. Maar lichamelij
gezondheid, een ieder kent die en kan ze door a
mogelijke middelen bevorderen. En daarmee g;
dan zoo spelenderwijs de bevordering van oil
schoonheid hand in hand.
't Is ook dit soort van schoonheid, dat wij vooi
bij onze kleine meisjes kunnen aankweeken. Oud
geworden, zullen ze als van zelf deze goede zë
voor het lichaam, die tot een tweede natuur g
worden is, van ons overnemen. Ze zullen van zi
alles doen, waardoor ze zich gezond en behageli
voelen en haar schoonheid kan er niet anders di
wel bij varen.
De uiterste reinheid is hierbij wel een
ste vereischte. We beginnen met onze kleine mej
jes minstens tweemaal per week in 't bad te stel
pen en zg met een huidborstel stevig maar tj
tuurlijk nooit pijnlijk af te schrobben. Zoo gat
ze oud genoeg zijn. b.v. op zesjarigen leeftijd, mi
ten ze dit karweitje zelf leeren doen en wij leei
haar dan meteen, dat een frisch, schoon gezic*
schoone hals, onberispelijke ooren, nette handen 1
nagels een allereerste vèreischte zijn van het dag
lijksche morgentoilet.
Hoe wij dit kunnen bereiken? In de eerste plai
door ons voorbeeld en dan vooral ook door e
gezellige „uitrusting". Ons meisje heeft haar eig
tandenborsteltje, tn een aardig étui of stander!
haar eigen tube tandpasta (niet één samen metj
jongens, die zoo'n ding direct stuk knijpen en 1)
klodderen!), haar eigen kam en borstel, stukje ze
en handdoeken. Is het dochtertje drie jaar, dan k
ze reeds zelf onder toezicht haar tandjes poetsj
is ze b.v. acht, dan is om de netheid op de na-a
te animeeren een eigen eenvoudig manicuurtje j
ker op zijn plaats. Het afschuwelijke nagelbijt
behoort dan ip heel veel gevallen tot het verledi
Het is een goed ding om het kleine meisje n!
moeder te laten „wedijveren" in het verzorgen
nagels, doch met één onderscheid: nagellak e.d. zj
voor haar voorloopig nog uit den booze.
Die ontsierende PUISTJES EN VETWORMv-
JES kunt ge gemakkelijk doen verdwijnen.
Radox-zuurstof! lederen morgen een beetje
Radox in Uw waschwater en de Radox zuur
stofbellen doen de rest. Radox ideaal voor
Uw teint en 't is nog voordeelig óók, want
met Radox in Uw waschwater, hebt U minder
zeep noodig.
m
By apoth. en droe. 41 ct. enlóct. incl. verh. O.B.
(Adv Ingez Med.
2)
PETER PAUL BERTRAM.
Uit de kamer van mevrouw Fechner klonken op
gewonden stemmen.
„brengt me tot wanhoophoorde Daisy de
stem van Duschinsky schreeuwen. maakt er
een einde aantoen ving zij een blik op uit
de oogen van mevrouw Pribram. Ofschoon deze
veel jonger was dan de reeds bejaarde Daisy Grab
ner, kleurde de nieuwsgierige en haastte zich naar
beneden.
Ze ging naast haar zuster zitten, die reeds plaats
genomen had in de auto. „Ik heb nieuws", fluister
de ze opgewonden en begon te vertellen. Maar nog
voor ze met haar verhaal klaar was verschenen
Mathilde Fechner en Otto Duschinsky.
Duschinsky trok een half ongelukkig, half ver
ongelijkt gezicht. Mevrouw Fechner keek koel en
beheerscht als steeds.
Wieninger keek Von Ghetaldi vragend aan.
Deze liet zijn blik nog eenmaal over het reisge
zelschap gaan en knikte. De chauffeur trapte op
den starter, de motor begon te loopen. Toen
begon de groote wagen, met een bijna onmerkbaar
rukje, zijn reis.
HOOFDSTUK II.
Het dak van den autocar A 13.513 was open.
Terwijl zij den weg naar Dölsach opreden, bekeek
Felix von Ghetaldi den hemel. De wolken in het
zuidwesten waren grooter geworden en hadden'
hun lichte kleur verloren. De hemel was niet langer
stralend blauw, doch begon bleek te worden, bijna
wit. De weg was tamelijk druk. Personenauto's
veelal met buitenlandsche nummers, haalden den
touringcar in.
„Kun je niet wat vlugger rijden? vroeg Von
Ghetaldi, zacht aan den chauffeur?
„Ik kan het wel, maar waarom zou ik?", ant
woordde Wieninger.
„Het weer", mompelde Ghetaldi.
Wieninger trapt het paspedaal .in, het gezoem
van den motor klonk hooger en de snelheids
meter klom.
„Voor den oorlog", vertelde Feldmann, „ik ge
loof dat het in 1910 was of was het '11? ben
ik eens met mijn broer in deze omgeving geweest.
Neen!", viel hij zich zelf in de rede, „het moet
eerder geweest zijn; maar dat speelt geen rol. Mijn
broer had een auto. Wëet u wel, zoo'n komiek, oud
ding, zooals ze toen waren. Hij wilde een tocht
door de Dolomiten maken. Vijf en twintig kilometer
per uur reden we toen. En hij verbeeldde zich dat
hij zoo snel als de wind reed. Dol was hij met die
petroleummachine. Als hij onze dagen eens had
kunnen belevenHij zuchtte.
„Leeft uw broer niet meer?", informeerde Mathil
de Fechner.
„Hij is gesneuveld. Een prachtkerel was hij".
„Ja, die oorlog", zei mevrouw Pribram deel
nemend. „Ik heb ook een broer verloren".
„Het is treurig, maar ook eervol", meende pro
fessor Pribram.
„Ik heb vijf jaar in Siberië gevangen gezeten",
zei Otto Duschinsky. Maar niemand scheen het te
hooren. Hij beet zenuwachtig op zijn onderlip. Zijn
gezicht nam weer een knorrige, beleedigende
uitdrukking aan.
Melitta Grabner, die schuin achter hem zat, sloeg
de wisseling van zijn 'gezichtsuitdrukking nauw
lettend gade. Sedert de touringcar Weenen ver
laten had volgde zij met spanning en nieuws
gierigheid de ontwikkeling der verhouding tus
schen Duschinsky en mevrouw Fechner. De aan
serviliteit grenzende toegewijdheid van Duschinsky,
zijn voortdurende pogingen haar welgevallig te
zijn, hadden haar deels geamuseerd, deels met
afgunst vervuld. Waarom deze vrouw en zij niet?
En toen ook nog de elegante reisleider mevrouw
Fechner het hof begon te maken, was de zaak
bijna spannend geworden.
Ze was niet de eenige die over deze affaire na
dacht. Ook het echtpaar Pribram had er zijn
meening over.
„Hij is een zwakkeling', had de professor gezegd.
,.Het is met de waardigheid van een man onver
enigbaar, zooiets te dulden". Als hij sprak, kon
men de leesteekens haast hooren. „Maar het ont
breekt de huidige menschbeid aan ruggegraat,
joo.wel in moreel opzicht als in physiek. Deze beide
menschen zijn er het voorbeeld van, waartoe de
degeneratie kan leiden". a
Mevrouw Pribram wist precies wat er nu komen
zou. De vergelijking met vroeger. Ze hield van haar
man, maar was het zelden eens met zijn Spartaan-
sche levensbeschouwing.
„Misschien is alles niet zoo erg", meende zij.
„Misschien houdt hij niet eens van mevrouw Fech
ner".
„Maar hij wil toch met haar trouwen!", wierp
Pribram tegen.
„Dat bewijst nog niet dat hij van haar houdt.
Mannen trouwen niet alleen omdat ze van een
vrouw hoüden, maar vaak omdat ze kinderen wil
len hebben, of een tehuis, dat in orde gehouden
wordt, of omdat ze geld noodig hebben".
„Hoe het ook zijn mag", antwoordde de professor,
„het eene is even verwerpelijk en onwaardig als
het andere".
Verwerpelijk!, dacht mevrouw Pribram. Was de
wereld werkelijk zoo simpel, dat je alle dingen
precies in goede en slechte, prijzenswaardige en
afkeurenswaardige kon verdeelen?
Ze keek naar Duschinsky, die naast mevrouw
Fechner zat en tegen haar praatte. Ofschoon ze niet
kon hooren wat hij zeide, voelde ze dat hier een
man met den moed der wanhoop vocht. Vastbe
slotenheid tot het einde sprak uit alles. Het mocht
dan liefde zijn of iets anders, in ieder geval was
Duschinsky vastbesloten deze vrouw te winnen
En de drijfveer van dit alles daarvan was zij
zich opeens bewust was angst. Achter dit alles
stak angst, groote namelooze angst. Angst de
vrouw te verliezen. En deze angst wekte in haar
een onbehagelijk gevoel, zij voelde er een dreiging
ih. En ofschoon Duschinsky haar onsympathiek
was. wenschte ze toch in stilte, dat hij geluk zou
hebben bij zijn pogingen.
Het plotselinge stilhouden van de auto deed haar
uit haar overpeinzingen opschrikken.
„Ik geloof dat het beter is als wij het dak sluiten",
zei Felix von Ghetaldi en wees op een wolkenbank,
die steeds dichterbij kwam. Een merkwaardige,
warme, met vocht verzadigde wind woei traag
voorbij. De zon, die zoojuist nog geschenen had
was achter een nevelsluier verdwenen. De bergen
leken plotseling heel nabij.
„Het zal toch niet gaar. regenen?", i'iep Melitta
Grabner bezorgd uit.
„Ik hoop van niet", antwoordde Felix von
Ghetaldi. „Hoogstens een snel voorbij trekkend berg-
onweer".
„En onze tocht over den Alpenweg?" wilde me
vrouw de Jongh weten.
„Gaat door volgens het programma", verzekerde
von Ghetaldi.
Inmiddels had Wieninger het dak gesloten. De
auto zette zich weer in beweging. De weg ging nu
tamelijk steil omhoog. Het werd donker. Plotse
ling werd het gezoem van den motor, overstemd
door onweergerommel. Groote regendruppels klet
terden tegen de ruiten. Toen veegde een windstoot
dóór het dal. De boomen bogen klagend. Bladeren
stof en hooi van de pas gemaaide velden zwier
den door de lucht. Toen heerschte er weer dreigende
stilte die slechts door het dreunen van den motor
verbroken werd.
Von Ghetaldi wendde zich om. De ontevreden
gezichten van het reisgezelschap waren als een
vijandige muur. Hij wilde iets zeggen, maar een
schelle oranjekleurige bliksemstraal, onmiddellijk
gevolgd door een oorverdoovende donderslag, be
lette het hem.
Er schreeuwde iemand van schrik Een vrouwen
stem begon te jammeren. Toen geeselde de regen
tegen dak en vensters van den touringcar.
De regen hing als een ondoorzichtig gordijn om
de autobus. De omgeving scheen opgelost te zijn
Langs den weg stroomden beekjes. Bliksemschich
ten doorkliefden de lucht, de donder kraakte.
„Zal ik in Döldach stilhouden?", vroeg Wie
ninger zacht.
Von Ghetaldi schudde het hoofd. „Doorrijden,
anders komen we niet meer weg. Als het weer zoo
blijft zonder oponthoud naar Zeil".
„Komt in orde, kapitein".
Huizen doken op en gleden schemerachtig voor
bij. Het scheen als kropen zii ter bescherming tegen
het noodweer tegen den berg.
Otto Duschinsky tastte voorzichtig naar de hand
van Mathilde Fechner.
„Je hoeft niet bang te zijn", zei hij zacht.
„Ik ben niet bang", zei ze verveeld. „Ik erger
me alleen maar dat we zoo'n pech met het weei
hebben". Ze trok haar hand weg Waarom paktr
Von Ghetaldi haar hand niet en probeerde haai
te troosten, gerust te stellen, tijdens dit ver
schrikkelijke noodweer. Ze was wel bang. Iedere
keer als een bliksemstiaal de wolken zwav
kleurig belichtte en de donder de ruiten van
auto deed rinkelen, pakte een naamlooze ontz
ting haar aan. Ze hunkerde naar een blik
Von Ghetaldi.
De wagen reeds over een kleine brug. Daaron
donderde een sterk gezwollen beek naar het
De leemgele stroom stortte zich in wilde, sch
mende watervallen omlaag.
Wieninger reed langzaam. Zijn oogen wart
Kleine spleetjes en zijn lippen waren vast op elk
geperst. De tijd ging langzaam voorbij.
„Waar zijn we eigenlijk?', vroeg Von Gheti
zacht.
Wieninger keek op den kilometerteller. „On
veer vijf en tachtig kilometer van Lienz"
woordde hij.
Felix von Ghetaldi. greep naar de kaart. T(
na een poosje gerekend en gezocht te hebb
wees hij op éen plaats. „Daar hadden we moe
zijn".
Wieninger wierp een korten blik op de kal
„Dat kan zijn, ja. Nu komt de grootej
bocht".
„Circa twaalf honderd meter boven den z(
spiegel".
De nevel werd dichter. De touringcar reed a
oer twintig kilometer en de chauffeur verminde
deze snelheid nog iets. De weg draaide langza
omhoog. Het werd kouder en de reizigers beg
nen hun hisssen en mantels aan te trekken.
„Misschiet gaat hei sneeuwen zei iemand
Uit den nevel dook spookachtig een wegwïj
op. De reisleider keek op de kaart. Hier boog
weg naar kasteel Entzberg af. dacht hij. Zou Be
er zijn' Beate gravin Vestic-Falkenberg, Als
geluk gehad had. zou zij nu Beate von Gheta
geweest zijn Hoe zou ze er uit zien' Het had g(
zin zich in het verleden te verdiepen, zich er
te pijnigen. Dat was een oud. reeds afgesloten hoo
stuk van zijn leven. Zand er over. Slechts fei(
telden mee, geen herinneringen. En Beate was 6
herinnering. Een pijnlijke herinnering. Mevro
Mathilde Fechner was een feit, een zeer bekoor
feit zelfs. En de touringvoar en het onweer en
betrekking als reislpider waren ook feiten.
Hij keerde zich om. |\-
d<
(Wordt vervolgd) jj,