Voorjaarssymptomen r Gewichtig! Sporthuis „Haarlem" n.v. SiaapAamecs Een zéér grappige zoon, mijnheer1 op de Scheepswerf Op „Brederode" Jjenmssen- Seizoenabonnementen Met succes HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 22 MAART 1941' HAARLEM'S DAGBLAD 15 Wij hebben nog een mooie sortering zowel in 2-persoons als lits-jumeaux in eiken en blank eiken, old finish, berken, mahonie, pommelé, enz. enz. door Cor Bandt Szn. Het was dien ochtend erg stil in de heerenmode zaak „Chique et Cie". En mijnheer- Victore, eige naar, bedrijfsleider, chef en superieur van vier gedistingeerde verkoopers, was maar wat blij, dat de heer met het joch binnenkwam. „Móge, mijnheer, dag jongeheer", trad hij de beiden tegemoet, stijfjes buigend. „Waarmede kan ik u van dienst zijn?" „Ook goejemorgen, mijnheer. Bent u de chef?" „Om u te dienen, mijnheer". „Kijk, ik zie er nogal sjofeltjes uit en ze hebben me gezegd, dat dit een fijne zaak was. Ik heb j'uist 'n prijsje uit de loterij gewonnen en nou dacht ik zoo: kom, laat ik me er eens van aankleden. I begrijpt: piekfijn". „Mag ik u dan allereerst mijn hartelijke felici taties aanbieden, mijnheer? En de jongeheer ook. U zult tevreden over ons zijn. Wat wilde u pass'en of zien?" „Piekfijn ondergoed, weet u wel, vah dat lekkere warme". „Uitstekend, mijnheer. Kijk, écht Jaeger-onder goed. Ik heb er toevallig nog maar drie stel van en de volgende partij zal wet iets duurder zijn, dunkt me". „Als het mijn maat is en het is het duurste, dat u hebt en u me verzekert, dat de hooge heeren ook van die dingen dragen nou, dan vind ik het best". „Het is uw maat en het wordt gedragen door de heeren uit den hoogsten stand en betere kwaliteit bestaat er niet". „Goed, geef maar hier. Dan trek ik het meteen even aan. Kees neem me niet kwalijk, mijnheer blijf af met je vingers. Dat is nu mijn zoon. Een ondeugd verschrikkelijk. Moet af en toe een flink pak voor z'n hier-en-daar hebben, anders groeit hij nog op voor galg en rad". „Toch hebt u een zéér grappigen zoon". „Kan wel wezen. Geeft u mij dat ondergoed maar even dan trek ik het in de kleedkamer even aan. En, Kees, als je hier maar blijft zitten. Op dezen stoel. Snap jg? Legt u intusschen wat overhemden en dassen en hoeden klaar om me te laten zien, hè, mijnheertje?" „Natuurlijk, mijnheer". „Kees. ik heb je gewaarschuwd, hoor!" „Ja, vader". „Ziezoo, beste jongen, je papa is even weg. Blijf nu even rustig hier zitten, hè. Dan ga ik een paar mooie dingen voor je vader halen". „Hebben is hebben, krijgen is de kunst" vond Kees met een grijns en sprong uitdagend achter een spiegel rond. „Dan zal ik jou even krijgen", lachte de vader Een krijgskreet uit de keel van den zoon, een sprong van Vader en mijnheer Victore lachte. Steeds wilder werd het spelletje. De zoon was wa tervlug, mijnheer met zijn buik iets te langzaam Het ging over stoelen, over toonbanken, langs spie gels. Een reuze aardige renpartij, vond mijnheer Victore zelfs, hoewel hij soms duizend angsten uit stond om de vitrines en het meubilair. Kees had het grootste plezier, Vader evenzoo en mijnheer Victore vermaakte zichzoo moest hij zichzelf later toegeven toch kostelijk. „U krfjgt me toch nooit" joelde het zoontje. „Ik geloof het ook niet, mijnheer" gierde mijn heer Victore tenslotte. „Dat zullen we zien", knarsetandde de vader en met één sprong vloog hij over de toonbank, recht op Kees af. „Haal me maar in" gilde Kees en wèg vloog hij, den winkel uit en tartend voor den ingang heen en weer springend. De tranen biggelden over mijnheer Victore's bleeke wangetjes. „Zoo'n aap van een ondeugd toch". Hihihihahaha en nu zette z'n vader hem nog achterna ook, zoowaar de straat op. Zuchtend en steeds weer in den lach schietend, zeeg mijnheer Victore op een stoel neer. „Wat een jongen, wat een grappig joch, om je een kriek te lachen", gierde hij weer. „Inderdaad een reuze mop". Mijnheer Victore wreef zich de tranen uit de oogen. Snikkend, slikkend en hijgend naar adem zat hij als lam geslagen van den lach op zijn stoel. Heelemaa! niet als eigenaar van een heerenmodezaak. Heele- maal zonder air, gansch van streek door een echte kwajongensgrap. En een half uur daarna zat hij er nóghij heeft den grappigen. origineelen vader en den zéér grappigen zoon nooit terug gezien. (Nadruk verboden. Auteursrechten voorbehouden). in hel voor|aar de inwendige organen, bloed en darmen zuiveren. VERSTOPPING, overtollig vet. aambeien, rheumatlsche pijnen doen ver- dwijnen. slakken en giftstoffen uit het lichaam verwijderen door een grondige kuur met D r. Schieffer's Stoff- w i s s e I i n g z o u t.' De weldadige wer king is verrassend. Flacon f t-OS, Dubbele flacon 11.7S bl| apotheic«f« en valcdrogliten (Adv. Ingez. Med.) KRUISSTRAAT 11 RIDDERSTRAAT 3 Toonzaal RIDDERSTRAAT 24 BUfft pi dote tennis- kost haast niets U kunt daar krijgen vanaf f 7.50, die het U mogelijk maken 4 keer per week te spelen. Vraagt inlichtingen bij: Groote Houtstraat 123 - Telefoon 12215 „Aha, daar ben ik weer. Kees. Zit goed dat spul.. Als je maar geld hebt". „Wat hebt u nou aan. paps?" „Jaeger-ondergoed. Heb je toch gehoord. Blijf af met je vingers. Nou zal ik eens wat overhemden koopen en een kast vol mooie dassen. Ja, mijnheer, dat is wel iets en dat en dat. Hebt u nog Bliksemsche jongen, wat moet je daar nu weer aan? Die hoeden mag je niet opzetten". „Een zeer grappigen zoon hebt u, mijnheer". „O, reuze grappig. Is 't niet om uit je vel te springen. Zoo'n aap. Ja, geef me die overhemden maar. En die dassen ook. Goed. Hebt costuums ook. En regenjassen en winterjassen? Zoekt u eigenlijk maar'iets chiques voor me uit, mijnheer. Da's eigenlijk veel makkelijker voor u en voor mij. Ik trek het toch meteen aan. In de kleedkamer, ja. Brengt u het daar? Goed". „Haha, die pappie, gaat zich steeds verkleeden". „Hoe je mond, jongen, brutale vlegel". „Ach, neem het hem niet kwalijk, mijnheer, 't Is de jeugd, hè?" „Uit den brand ben je met zoo'n jeugd. Wat is-ie nou weer stil. Zal wel weer ergens aan zitten. Let maar op hem, hoor. Ik schiet even dat kamertje in en kom er uit als een heer. Opgelet". „Rare vader heb ik, vindt u niet, mijnheer?" „Ach jongen, dat mag je toch niet zeggen", vond mijnheer Victore. „Je papa doet er zeer verstandig aan om zijn geld voor kleeding te besteden". „Haha, die is goed. Verstandig. Ja, u verdient aan hem. Maar ik krijg1 niet eens drie cent voor een lolly". „Hoe oud ben jij eigenlijk, Kees?" „Gaat u niks aan" vond het joch, terwijl hij met zijn donkere kijkers de zaak rondkeek. „Dat vraag Ik u toch ook niet. Ik ben acht jaar geweest. Nou weet u nog niks". „Je bent wel sterk zeker, hè?" „Sterk niet, maar ik kan hardloopen. Oeioei, wat Is dat? Fijn, daar hangt m'n vaders oude jas. Zal ik eens een mop uithalen, mijnheer?" „Zou ik niét doen, jongen, zou ik niet doen", weerde mijnheer Victore zenuwachtig af. „Waarom niet? Ik weet een reuze mop, mijn heer". En meteen gleed Kees al op de jas van zijn vader af, griste iets uit een binnenzak en maakte een paar jolige stappen door de zaak. „Zult u hem straks zien kijken. Niks zeggen, hoor". Mijnheer Victore wist niet wat te doen. Voor zoo'n situatie had hij nog nooit gestaan. Wat had dat joch uit dien zak genomen? „Wat heb je uit die jas gehaald?" vroeg hij angstig. „Als u niks verklapt. Kom". En Kees wenkte den langen mijnheer Victore naar beneden om het ge heim in diens oor te fluisteren. Het paste wel niet bij zijn waardigheid, maar het moest dezen keer. Want als de vader kwaaji zou worden om het een of ander je kon nooit weten. „Ik zeg het lekker niet", fluisterde het joch Juichend. „Ja maar, Kees" vermaande Victore. „Je mag toch nooit iets uit je vader's jas pakken". „M'n moeder doet het ook altijd. Als u het niet verraadt, zal ik het toch maar zeggen: z'n siga retten Pampusjachtjes in aanbouw op de Amsterdamsche Scheepsbouwwerf „Het Fort" (firma G. de Vries Lentsch). (Foto Pax Holland). H ET aspect van de Nederlandsche plassen en wateren zal in het komende seizoen anders zijn dan in de afgeloopen jaren. Immers, men zal er een vertrouwde verschijning missen: de luxe motorboot. Misschien zal zij er wel zijn, maar dan niet als actief deelneemster aan het feestelijke schouwspel dat het water in de zomermaanden biedt. Zij zal zich, zoo zij toch niet op het appèl wil ontbreken, moeten tevreden stellen met de rol van toeschouwer aan den wallekant, waarheen zij door een sleepboot in gezelschap van vele andere werk- looze collega's gebracht werd. Dat is een heel ding voor een motorboot, want ze heeft bij haar geboorte een onmiskenbaar gevoel van eigenwaarde mee gekregen en wie haar zoo hooghartig de golven ziet doorklieven krijgt het gevoel of ze den neus op trekt voor het gescharrel van de zeilbooten die, elke stroomlijn ten spijt, in haar oogen toch maar antieke schepsels zijn, zonder initiatief en altijd af hankelijk van de luimen van den wind. Maar al dat gemor zal haar niet baten. Zij zal zich tevreden moeten stellen met haar ple"kje tusschen het riet en het varen dienen over te laten aan haar motor- looze zuster. Ja, de zeil- en roeibooten zullen dit seizoen het rijk alleen hebben op het water. Nog liggen ze onder hun wintersch dekkleed op den kant en in de loodsen van de scheepswerven, maar binnen enkele weken al zullen de eersten het sop kiezen en de alleenheerschappij te water verkondigen. Wie nu de scheepsbouwwerf van de firma G. de Vries Lentsch te Nieuwendam betreedt en een bezoek brengt aan het groote gezelschap „overwinteraars" heeft het idee dat al die vaartuigen liggen te pope len om hun droge standplaats te verlaten. Maar ze dienen nog even geduld te oefenen, want hun „bazen" zijn nog druk doende met de jaarlijksche opknapbeurt. Ze moeten immers met gaaf en glim mend uiterlijk voor den dag komen! Dit ontwaken uit den winterslaap is een der voor- j aarssymptomen op de scheepsbouwwerf. Er zijn er meer en de belangrijkste is zeker wel de bouw van nieuwe zeilbooten. Verscheidene vaartuigjes staan bij de genoemde werf op stapel en een aan tal daarvan moet per 1 April geleverd worden, zoo dat die reeds tot het stadium van schuren en lakken gekomen zijn. Voornamelijk zijn het schuitjes van het lichte wedstrijdtype die hier voor het komende ^seizoen gebouwd worden, met name behoorende tot de „Pampus"- en „Draak"-klasse. Maar ook eenige grootere zusters staan op stapel, toerj achten die over enkele maanden wellicht al heel wat pittoreske vaderlandsche plekjes bezocht hebben. Er is veel vraag naar zeilbootjes geweest dit jaar en de heer De Vries Lentsch heeft zelfs verscheidene opdrachten moeten afwijzen, omdat de huidige om standigheden dit bedrijf, zooals trouwens zoovele andere bedrijven, onvermijdelijke bepei'kingen op leggen. Men behoeft maar even te denken aan de materialen, waarover maar niet naar verlangen beschikt kan worden, om deze kwestie te begrijpen. Maarwat gebouwd kon worden dat werd gebouwd en zoo klinkt dus ook in oorlogstijd het lied van den arbeid over de scheepsbouwwerf. Dat is een verheugend verschijnsel en evenzeer is het verheugend te weten dat de Nederlandsche jacht- vloot dit seizoen met versterkte gelederen op het water kan verschijnen. Ook zonder motorbooten zal ons land zijn repu tatie als watersportland bij uitnemendheid kunnen handhaven! J. H. V. adverteert men in Opgelucht glimlachte de heerenmode-man. „Zoo, nou goed, ik zal het niet verklappen, als je me belooft, dat je ze gauw teruggeeft". „Tuu'lijk, wat heb ik aan die dingen". „Ziezoo, daar ben ik weer. Een beetje veranderd, maar ik zie er patent uit. Net een heer, zou ik zoo zeggen. Vindt u niet?" „Prima, mijnheer, prima. U ziet er véél beter uit". „Zou ik ook zeggen. Tjonge, tjonge" bewonderde de man zich in den spiegel. „Jacob, Jacob, wat ben jij veranderd. Ik ken mezelf niet meer. En hoeveel kost die heele garderobe nou bijelkaar?" „Tweehonderd zes en vijftig gulden en drie en negentig cent, mijnheer. Alstublieft". „Zoo, even m'n bezittingen overhevelen. Hé, wa's dat nou. Waar is die portefeuille gebleven?'' Mijnheer Victore verbleekte. „Ik geloof...." stotterde hij, maar onderbrak zichzelf door de drei gende gebalde vuist van Kees. „Wat gelooft u?" vroeg de vader van Kees ver wonderd en zich omdraaiend: „O, ik zie het al. Mijn zeer grappige zoon is leuk geweest natuurlijk. Jaagt je even een schrik op je pas-aangekleede lichaam. Kom hier, kwajongen". „Niks hoor" was Kees' commentaar en hij bleef wijdbeens de handen diep in de zakken achter een toonbank Staan. „Kom je of kom je niet?" vroeg de vader drei gend, maar toch ook weer met iets van een glim lach op zijn ongeschoi-en gelaat. „Ik heb het geld in mijn zak en zie maar, dat U het krijgt". Nu schoot zelfs mijnheer Victore in den lach. „Een zeer grappige zoon, mijnheer!" En ook vader lachte. „Kom, jongen, wees niet langer vervelend". „Overwinteraars" op de scheepswerf. Maar.de winterslaap is bijna ten einde! (Foto Pax Holland).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1941 | | pagina 17