RENNIE HET RESIDENTIE TOONEEL. voor Twee. Thee Roderik de Toovenaar. Zang, muziek en toonee op Kareol. Vierde Concert. HA'SK'DAG 31 MAART 1941 HAARL'EM'S DAGBtAD JCunst cm £ettecen HET TOONEEL „Thee voor Twee", hot Zaterdag in onzen Stads schouwburg door het Residentie-Tooneel gespeelde blijspel van Karl Sloboda. had ook ..Thee voor Drie" kunnen heeter.. want zoowel aan het begin als aan het slot wordt er voor drie geserveerd, en wel voor het echtpaar Hugo en Lea en den huis vriend Abel. Tusschen deze drie personen gaat het in dit blijspel. De bekende „driehoek", zult u mis schien denken. Toch niet geheel, want Lea is een door en door fatsoenlijke vrouw, die haar man trouw blijft, ook al is hij 'n gruwelijk vervelend, burgerlijk heer en de vriend een gevaarlijk charmeur. Hoe de verhouding tusschen die drie is, hooren wij dadelijk in het begin van Lea. die met ontstel lende openhartigheid aan het dienstmeisje bekente nissen doet, enkel en alleen om ons. toeschouwers geheel op de hoogte te brengen van de situatie. Lea is op aandringen van haar moeder met Hugo ge trouwd, omdat hij degelijk en solide was en voor een rijke toekomst de beste kansen gaf. Abel bleef aan den kant staan, ondanks al zijn prettige char mes. Hij mag alleen Donderdags als trouwe huis vriend -theedrinken. Maar heel zeker voelt Hugo zich toc.h niet, waar- om hij Abel op een zekeren dag die juist in het eerste bedrijf valt beduidt, dat hij hem voor zijn rust liever niet meer als gast in zijn woning wil zien. Abel geeft prompt aan dit verzoek gehoor, tmaar niet zonder het portret van Lea mee naar huis te nemen. Hij rekent er vast op, dat Lea om dit poi-tret terug te krijgen bij hem op zijn kamer zal komen, wat, precies op het door hem genoemde uur want Abel is 'n vrouwenkenner gebeurt. Natuurlijk hoe kan het anders in een toonecl- stuk? is de jaloersohe echtgenoot op dat uur ook present en als hij de zekerheid heeft, dat Lea bij Abel is geweest, vindt hij hierin reden genoeg om Abel tot een Amerikaansch duel uit te dagen. Een van hun tweeën moet N'olgens hem van de aarde verdwijnen, wat publiek blijkbaar nog al mal vond, omdat het getuige was geweest van dit be zoek en dus had gezien, hoc correct Lea zichhad gedragen. Als zulke bezoeken alleen reeds aanlei ding zouden geven voor Amerikaansche duels zou deze aarde spoedig geheel ontvolkt zijn Maar Abel is een dapper man en accepteert het voorstel. Als een grand seigneur verklaart hij bin nen 43 uur var. de aarde te zullen verdwijnen, wanneer het lot hem daarvoor heelt aangewezen en der. volgenden dag staat reeds n de krant het bericht te lezen, dat hij een einde aan zijn leven heeft gemaakt. Lea en Hugo nemen dit bericht niet al te zwaar op. omdat Thee voor Twee nu een maal een blijspel is Ook wij verwonderen er ons allerminst over, als Abel even later als levend lijk verschijnt, om voordat hij voor goed v an het wereldtooneel verdwijnt Lea's portret terug te brengen. Voor Hugo is dit reden genoeg om hem weer als huisvriend te accepteeren en het dienst meisje serveert opnieuw thee voor drie. zooals zij dit op eiken Donderdag gewoon is. Het is ondanks het zware geschut van het Amerikaansch duel een heel licht gevalletje, louter een bedenksel van den heer Karl Sloboda om het publiek twee uren aangenaam bezig te houden. Dat dit gelukte, kwam meer door het spel van Vera Bondam. Theo Frenkel en Jan C. de Vos dan door het stuk. Top Naeff heeft Vera Bondam eens de aange wezen actrice voor het spelen van de „fatsoenlijke vrouw" genoemd. Zij was 'het dan ook in dit stuk met alle distinctie, charme en gereserveerdheid, die wij van haar mochten verwachten. Jan C. de Vos had als Hugo de degelijkheid te personifieeren. Hij deed het met komische effecten, in III misschien zelfs wat al te opzettelijk komisch, in vergelijking met het spel der twee anderen, waardoor Hugo naast Abel wel 'n heel poover en burgerlijk figuur maakte. Wij verbaasden ons, dat hij zich als echt vriend zoo lang had weten te handhaven. Theo Frenkel had als charmeur en veroveraar verreweg de dankbaarste rol en hij speelde hem met brille. Hij was wel volkomen l'hommc a f em mes, geestig, licht en zelfbewust De twee bijrolletjes van het dienstmeisje en den bediende werden aardig gespeeld dpor Marja van Bergen en Hans van der Werff. J. B. SCHUIL. In het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag heeft de opvoering plaats gehad van Richard Wagner's „Die Meistersinger von Nürnberg" door het Dcutsches Opcrnhaus. Een scène uit de opvoering. (Foto P. K. Fritz) CREMER. Het was een aardige gedachte van Cremer om ook eens een middag voor de kinderen te geven. Niet dat de ouderen ef minder van genoten hebben, maar nietwaar? de matinee van gisteren was toch in de eerste plaats voor de kinderen bestemd. En wat had men daarvoor beter kunnen uitkiezen dan „Roderik. de Toovenaar", het romantische sprookjesspel van F. Berens. waarvan de speelbaar heid op het St. Nicolaasfeest van de Nederlandsche Onderwijzers reeds zoo schitterehd bewezen was. Er is dan ook heel wat te zien in dit stuk: een booze regent, die een toovenaar blijkt te*«ijn, een even boosaardige dochter met een ziel zoo zwart als pik, een nobele prins en een lieftallige prinses, die door den prins van een eiland wordt verlost, een goedaardige fee het is alles, zooals wij in een romantisch sprookjesspel voor kinderen mogen ver wachten. En niet alleen is er veel te zien, er is ook spanning tot aan het slot toe, wanneer de toovenaar duivel in menschengedaante onverwachts nog verschijnt en al het geluk dreigt te vernietigen. Maar dan is er het gouden tooverfluitje van prins Eringard en hij behoeft er slechts op te fluiten of' Bonadea, de fee. verschijnt in al haar pracht en praal om allen gelukkig te maken. Zoo gelukkig, als dat alleen maar in een sprookje mogelijk is. Onze schouwburg biedt veel meer tooneelmoge- lijkheden dan het gemeentelijk concertgebouw en het is dus geen wonder dat dit sprookjesstuk nu nog meer tot zijn recht kwam dan op het St. Ni colaasfeest. Vooral van het onbewoonde eiland had onze tooneelmeester veel werk gemaakt cn dat zag er dan ook fantastisch uit. Ook zijn de Cremerleden meer geroutineerde spelers dan de onderwijzers en zij gaven zich met blijkbaar liefde aan dit voor hen overigens vreemde genre. De „slechte" elementen kwamen er verreweg het beste af. De heer Nottelman, die de rol van Roderik reeds meer heeft gespeeld, was een driedubbelovergehaalde marqué. Hij legde het er' stevig dik op, wat in dit spel ook wel mocht. En hij deed het niet zonder talent. Het was een val- scherik om van te ijzen. Eki Bouwer gaf hem als de boosaardige dochter niet veel toe. Zij speelde de rol in ouderwetsch ro man tischen trant en had er niet tegenopgezien al haar vrouwelijke charme weg te werken, zoodat zij er als een vogelverschrikster uit zag. Prins Eringard en prinses Hilda waren in de ge stalten van Aad Strooman en Anneke de Wilde de antipoden van deze schurkachtige zielen. Zij waren beiden zoo blank als de anderen zwart waren. Ook aan de komische rollen mankeerde weinig. De heer Boon typeerde geestig cn fijn den ouden kamerdienaar Boudewijn. Huib Tuninga had veel plezier van den onhandigen Hilderik, dien hij heel aardig, clownesk speelde, Jack Timmerman was in zijn element, toen hij zijn liedje kon zingen, wat hem volkomen is toevertrouwd, mevrouw Bremer evenaarde hem in haar lied van den ezel en #was er als Fredagond, de praatzieke kamenier, weer geheel en al in. Crombouw was een romantisch edelman en ook de vele andere rollen werden met animo gespeeld. Voegen wij daar nog aan toe, dat de eostuums goed veraorgd waren en er met het licht bij de ver- s?hilïende „verschijningen" goed gewerkt werd. dan behoeft het nauwelijks betoog, dat de opvoering in de voor meer dan de helft mei jeugd gevulde zaal een daverend succes had. Na dit zoo geslaagde expe riment kan Cremer in het volgend seizoen zeker nog wel eens zoo'n kindervoorstelling geven. En voor de spelers is zoo'n stuk vol ouderwetsche ro mantiek ook wel eens een aardige afwisseling op het gewone repertoire. J. B. SCHUIL J. VAN SCHOONHOVEN Accountant en Belastingadviseur. RECHTHUISSTRAAT 17. TELEFOON 12192 HAARLEM lAdv. iTigcz MecLj MUZIEK. KAMERMUZIEKMIDDAG. Jan Hoeben - Jacob Bijster Drie werken uit drie verschillende tijdperken werden door de concertgevers voorgedragen, den Zondagmiddag in de bovenzaal van het Concertge- bouw, in volgorde sonaten van Jos. Hay dn, Robert Schumann en Guillaume Lekeu. De sonate van Hay dn stamt uit den tijd toen de meester op het hoogtepunt stond van zijn machtig kunnen. Schu mann's werk ontstond in den tijd toen de geest van den edelen toondichter reeds door sombere wolken was omfloerst. Lekeu schreef het werk niet lang voor zijn dood; hij stierf reeds op 24-jarigen leef tijd, deze leerling van César Franck, in wiens nala tenschap men een ontwerp vqor een strijkkwartet vond, zóó grootsch van opzet, dat het twijfel wekt of hij het met zulk een korte ervaring wel had kunnen voltooien. De sonate van Haydn dan is het eenige werk op dezen middag, waaraan geen sombere tragiek ten grondslag ligt. Het zou een uitvoering worden, waarvan hooge verwachtingen bij den luisteraar nog verre werden overtroffen. Het was niet zonder gror.d dat Beethoven hooge achting en vereering had voor het genie van zijn grooten leermeester. En de gedachte aan Beetho ven's kunst heeft ons tijdens deze uitvoering geen oogenblik verlaten. Inzonderheid het middendeel van dit driedeelig werk, een heerlijk Adagio, kon rechtstreeks van Beethoven zijn. Tusschen de kunst •an Philip Em. Bach (Haydn's voorbeelcf» en die van Beethoven staat deze muziek van Haydn. Bach's enharmoniek zou, over Haydn, bij Beethoven wor den lot de wijde harmonische vluchten die bij al haar stoutheid altijd weeraan het contact met het punt van uitgang bewaren. Maar zoo ook was het reeds bij Haydn. Dit Adagio is een voorbeeld. Ook in het neventhema van den Sonatenvorm ging Haydn reeds veel verder dan de na hem komende Mozart, en evenzoo in het doorvoeringsdeel. Mo zart echter zou mer den Rondovorm (Sonate in c klein) de platgetreden paden verlaten en Beet hoven's voorbeeld worden. Grond voor deze uitweiding lag. zooals gezegd, in het thans uitgevoerde Adagio uit de Haydn- Sonate. De violist en zijn partner beleefden de glorie, hun hoorders te boeien tot een sterk ge spannen aandacht. Hun samenspel is nog gegroeid; vooral aan de kleurgeving is veel zorg besteed. Dit as ook de reden, dat in de Sonate van Schumann nog zoo veel vermocht te boeien. Het derde deel, met de inleidende pizzïcatï, is op zichzelf sterk ge noeg van conceptie om die aandacht te boeien. Maar in de beide hoekdeelen is toch veel, waaraan men moeilijk zijn volle aandacht kan blijven schenken. In het eerste deel had men zelfs nog wat meer relief kunnen geven, desnoods met eenige opoffering der tot op groote hoogte opgevoerde wel luidendheid. Thans was alles uiterst verzorgd weliswaar en bleef hét in het kader van geheel deze uitvoering: maar het luisteren naar fraai spel alleen kan de tekorten van een werk toch niet ten volle dekken. Na de pauze kwamen de concertgevers, naar hun gewoonte, met een werk van den jongen tijd; niet evenwel uit dien van experimenteeren, maar van veelzijdig kunnen. De grootste violisten hebben Lekeu op hun repertoire, en bereiken veel wan neer de pianist op gelijke hoogte staat. Want er wordt, zoogoed als in de Sonate van Franck, een klavierkunstenaar geëischt met vèrreikende tech niek niet alleen, ihaar ook met ontwikkelden zin oor kleur. Bijster en zijn partner schoten in dit opzicht stellig niets te kort. Ook de zin van het werk werd knap weergegeven; en de uitwerking an het Adagio, dat den eenvoud van een chant po pulaire moet hebben, was treffend. Er was voor dit concert terecht een groote be langstelling en men kon beide kunstenaars met het welslagen daarvan hartelijk gelukwenschen. De Sonate van Haydn stond aangegeven als no. 8. Haydn heeft echter slechts drie vioolsonates ge schreven (waaronder ook de thans gespeelde) On der de zes pianosonaten die door J. Hummel zijn uitgegeven te Amsterdam, vindt men in latere Duitsche uitgaven meerdere in bewerking voor pia no en viool terug, zooals ook 't geval is met eenige an Mozart's sonaten. Een kind haalt ze er uit. G. J. KALT In Kareol's ruime hal te Aerdenhout, te mid den van de tallooze herstellenden van hef voor malige Nederlandsche leger kreeg de muziek van Haydn, van Gounod, van Gabriel Fauré, van Mo zart, van Chopin een ander aspect dan in de con certzaal. En ook de aloude Valeriusliederen en die van Nederlandsche toonkunstenaren uit onze dagen maakten, bij de verzorgde voordracht door het Vrouwenkoor „Arcis" een intensen indruk. Nog onlangs gaf dit koor te Haarlem onder zijn leider Jan Hensen een opmerkelijk goed geslaagd concert. Het zong thans geheel andere werken, waarbij de indruk, dien ik toen van dit zingen kreeg, nog versterkt. Niet alleen zijn de stemmen goed ge ïnstrueerd, maar zij weten zich ook in het milieu, waarin zij zijn geplaatst op haar best: de kunst var het koorzingen, met voorbijzien van alle onge- wenschte individualiteit, vindt hier voorbeeldige beoefening. Zoo kwam het, dat niet alleen de klas sieke muziek, maar ook de zangen van Frans Abt, ingegeven door het „elck wat wils", nog gelegen heid te over boden voor waardeering. En het sololied met koor van Adam, aan het slot gezongen (met bijvoeging van een welklin kende mannenstemmen), werd prachtig van klank kleur en toongehalte. Ook het gemengd dubbelkwartet „Zangkunst' deed mooie dingen, waaronder vooral Gounod's „Super flumina Babylonis" vermeld moet wórden. Onder de solovoordrachten en de duetten ver dienen een dankbare herinnering de liederen, door mej. Co Boeree gezongen, en het duet uit Fauré's Requiem, dat zij met haar leermeester voordroeg Hier bleken de toehoorders, hoewel zij den tekst riet voor zich hadden, den zin der muziek geheel te verstaan. Dat thans Hensen's zangkunst zich onder be kwame en kundige hand veilig weet, is mij o.m. gebleken bij de voordracht van het vaak mishan delde lied van Brands Buys (Mijne Moedertaal), en ook vooral uit de vele mooie liederen die hij na de pauze zong. Voor de begeleiding van al deze zangen zorgde mej. C. Teves op de van haar bekende, welverzorgde wijze. Maar hier waren wij gekomen aan het bonte ge deelte van het programma, waar het Chanson de aandacht opeischte, en dat geheel paste in het milieu: ontspanning te zijn voor de herstellenden. Na het ten tooneele voeren van een vroolijke gecostumeerde groep, waarbij de dames zich als geduchte en gevreesde Amazones deden kennen en ook Don Quichote's Rossinante zich onder alle om standigheden strijdbaar toonde, kwam het mate- rieele deel der verrassing. Alle gasten van „Kareol" hadden een genummerd programma. In een der nevenzalen stond een tafel vol boekwerken, sigaren en sigaretten. Die werden verloot. En weldra zag men de schatten op de tafel slinken; het werd een algemeene vreugde, waartoe zoo vele inwoners van Haarlem en omgeving hadden bijgedragen tot het welslagen. Onder de aanwezigen bemerkten we ook den directeur van Stoop's Bad, den heer P. Schultink en diens echtgenoote, terwijl een ge deelte van het personeel zorgde voor een -vlotte en rechtvaardige verdeeling. Toch was er bij de mannen van Kareol, na deze uitbundige vroolijkheid, nog ruimschoots aandacht voor eenige soli voor fluit (Adagio uit een Mozart- concert en Nocturne van Chopin). De heer J. Caron, door zijn echtgenoote gesecundeerd. maakte aan spraak op bewondering zoowel als dank. En toen aan het slot van den avond de Comman dant, Ritmeester C. F. de Pahud de Morlagnes, aan de medewerkenden (Stoop's Bad, de concert gevers, het tooneel en de verloting) zijn gevoelens van dank bracht, stonden allen van hun stoelen op en zongen spontaan het Kareol-lied. Uit de for- sche mannenkelen klonk ons deze zang als een afscheid, maar tevens als een tot weerziens. G. J. KALT. Haarlemsche Bachvereeniging Wat ik verleden week schreef naar aanleiding van de op het laatste Paedagogisoh Volksconcert gemaakte onderscheiding tusschen klassiek en romantisch werd bevestigd door de toelichting in het Bachprogramma gegeven bij Mozart's g min. Symphonie. Daarin schreef Dr. Bernet Kern- pers oa.- „Het Rococo beschouwde Mozart dus» als romanticus, de Romantiek zag hem in slechts Rococo. Wanneer D. F. Schubart, mogelijk juist met Mozart's g min. Symphonie voor oogen. aan deze toonsoort „Missvergnügen, Untoehagliohkeit toeschrijft, dan speelt Schumann in zijn bespre king ivan Schubart's werk daarentegen juist deze symphonie uit: Nun vergleiche man die Mozart sche G moll-Sinfonie. diese griechisch §phweben de Grazie"Men zou heden ten dage geneigd zijn eer met Schubart, dan met Schumann in te stemmen. Inderdaad: de liefelijke, speelsche, on bekommerde Mozart is in dit werk wel ver te zoeken!Onder zijn andere werken zal men er nauwelijks een vinden, dat zoo pessimistisch en troosteloos is als ditPessimisme wordt veelal als een van de kenmerken der Romantiek ge noemd. Wanneer we nu nog voor dit geval het Rococo gelijk aan het Klassieke Tijdperk stellen dan klopt de bewering van Dr. B. K. geheel met de mijne, zelfs zonder dat het noodig is er de werken van Beethoven bij in het geding te betrekken. „Schauerlich" oordeelde men In Mozart's tijd het karakter zijner g min.-Symphonie. Voor deze op vatting liet de interpretatie van Ed. van Beinum met het Concertgebouworkest ruimte aan alle hoorders die niet door de zooveel heftiger, schril ler. luider en ongebondener uitbarstingen en bodemloozer inzinkingen der laat-romantici (als b.v. Tschaikowksky en Mahler) onontvankelijk voor de contrasten in Mozart's muziek geworden zijn. Van Beinum nam de tempo's bezadigd doch strak, zonder rubato's; hij transformeerde de 8sten van het eerste hoofdthema niet door tóe voeging van accenten tot hikkende, snikkende „Mannheimer Seufzer"; hij liet de muziek zelve spreken en deze deed het en het werd een su blieme, bij al haar eenvoud ontroerende vertol king, waarin het prachtige blazersensemble van het Concertgebouworkest zeker niet het kleinste aandeel had. Hetzelfde kan men zeggen aangaande het „Stabat Mater" van Rud. Mengelberg. Eenvoud kenmerkt ook deze partituur, in dien zin nl. dat de componist alle overdaad, alle uiterlijkheid vermeden heeft. Een vergelijking met Pergolesi's „Stabat Mater" maakt den geweldigen vooruit gang in rijkdom van vormen en kleuren, dien de toonkunst in een paar eeuwen tijds verworven heeft, ook den leek terstond duidelijk. En toch heeft het karakter van Rud. Mengelberg's „Sta bat Mater" in een veel ouderen tijd zijn oorsprong dan dat van Pergolesi's gelijknamig werk. Men voelt bij het hooren eenigszins den geest, die ook in de middeleeuwsche primitieven heerscht, al is het geheel in donkerder tinten gehouden. Ik be hoef noch wil echter in herhalingen van de door Jos. Smits van Waesberghe gegeven toelichting te vervallen en kan me dus bepalen tot den indruk, die de vertolking maakte. Deze nu was ongetwij feld zeer diep. De groote soberheid en verinnerlij king dezer muziek sloten geen warmte bij de weergave uit; integendeel: de vocale solisten An nie Woud en Louis van Tulder gaven het beste hunner kunst en dit deed Ed. van Beinum, aan wien het werk is opgedragen, eveneens. Het Am- sterdamsch a capella koor .Rel Canto" zong heer lijk mooi en wat het orkest presteerde heb ik reeds genoemd. De toondichter Rud. Mengelberg en de dirigent van „Bel Canto" Alphons Vranken ontvingen dan ook niet minder warme huldebe tuigingen dan orkestleider Ed. van Beinum. Het schijnt me toe dat Rud. Mengelberg's „Stabat Mater" een belangrijke en schoone aanwinst voor de desbetreffende litteratuur beteekent. Het stelt geen bijzondere eischen t.a.v. de orkestbezetting, het zoekt zijn beteekenis niet in gewilde en voor vele uitvoerenden en hoorders onwelkome moder niteiten en, wat het meeste gewicht In de schaal legt: het bevat mooie en ontroerende muziek. Het moge dus spoedig verdere verbreiding vinden. Een betrekkelijke eenvoud heerscht ook in Max Reger's laatste orkestwerk „Variaties over een thema van Mozart": betrekkelijk in zooverre als men dit werk vergelijkt met Reger's Hiller-Varia- ties. op. 100 voor groot orkest, met zijn Bach- Variaties voor één en zijn Beethoven-Variaties voor twee klavieren. Over den aard van Reger's variatiekunst heb ik vroeger meermalen geschre ven, naar aanleiding van diverse radio-uitzendin gen en van de uitvoering der Hiller-V. op een Bachconcert. De groote vrijheid in de behandeling van het thematisch materiaal, die het meerendeel dezer variaties kenmerkt en die het thema als ge heel vaak buiten beschouwing laat of onherken baar maakt is in zijn op. 132 beperkt tot een twee tal. de 5 de en de 8ste. In de overige heeft Reger zich vrij streng aan het thema dat van Mo zart's bekende klaviersonate in A gr. t. gehou den: hoe ook gecontrapunteerd, omspeeld en door rijk wisselende kleuren en verrassende harmonie ën gewijzigd loopt het als een gouden draad door de meeste variaties heen. Dit wil niet zeggen dat hetgeen Reger er van maakte of er aan toevoegde klatergoud is of dat men de bescheiden woorden, waarmee de componist zijn werk destijds op de eerste repetitie met het Residentie-orkest bij de orkestleden introduceerde: „Meine Herren, was in diesem Werke schön ist. ist von Mozart, das übrige is von mir" zoo maar zou kunnen onder schrijven. Integendeel: een enorm rijke fantasie en een geweldige kunde spreken uit elke bladzijde der partituur. De kolossale fuga die het werk af sluit heeft de gewone structuur van Reger's fuga's: ontwikkeling van het eerste speelsche en bewegelijke fugathema dat eigenlijk als contra punt tegen het variatiethema ontworpen is), in trede en fugeering van een tweede, in dit geval meer zangerige thema, combineering van beide tot een dubbelfuga en tenslotte de bekroning door 01GEST IF PASTILLES dezelfde oude vermaarde van altijd. Onder yoörtd.contr.Y. iche.'k_-apoth G J Logger Geslt onmiddellijk *er" zachting bij bet hevigste zuurbranden in de maag. 1,27 en 0,11, b(| alle Apoth. en Dros. (Adv. Ingez. Med.) de samenvoeging van beide thema's met het for tissimo inzettei\de variatiethema. De contrapun- tische kunstvaardigheid in al die complicaties is verbluffend; op bewonderenswaardige wijze heeft Van Beinum het geheel zóó laten weergeven, dat de verbluffing geen oogenblik tot verwarring werd. Alles was even duidelijk en helder; elke stem was hoorbaar. En in alles bracht hij een af wisseling en een stijgingen, die den hoorder steeds geboeid hielden. Het was eigenlijk boven lof verheven, maar toch wil ik mijn bescheiden hulde nog bij die van -het auditorium voegen; diri gent en orkest zullen ze nog wel willen aanvaar den. K. DE JONG. „DE HOLLANDSCHE MOLEN." - In de algemeene ledenvergadering van „De Hollandsche Molen", vereeniging tot behoud van molens in Nederland, zijn in de plaatsen van de aftredende bestuursleden, de heeren do Monchy, jhr. Jan Feith en J. H. de Man, geko zen de heeren, dr. W. A. J. M. van Waterschoot van der Gracht, prof. ir. H. T. Zwiers en Ir. J. G. Schilthuis. Het aantal bestaande molens, dat thans inge schreven staat, bedraagt volgens het jaarver slag in totaal 2049, het aantal der ingeschre ven verdwenen molens steeg tot 6292. Wij heb ben gegronde hoop, dat de categorie „verdwe nen molens" in de naaste toekomst minier werk zal gaan eischen", aldus vervolgt het verslag. „De huidige omstandigheden met schaarschte aan brandstoffen niet het minst de vloeibare, stel len des te scherper in het licht hoe roekeloos het is een drijfkracht als de wind, die dagelijks voor het grijpen is in ons land, ongebruikt te laten". DE LIEFDE TOT ZIJN LAND IS IEDER AANGEBOREN! Door W. L. M. E. VAN LEEUWEN. SCHILDERS en SCHRIJVERS van alle tijden over de schoonheid van ons land. Gebonden in prachtband ƒ6.20 Bockhandel H. DE VRIES, Jacobijnestr. 3, Ged. Oude Gracht 2727a Haarlem - Telef. 10785. (Adv. Ingez. Mcd.) „De liefde tot zijn land is ieder aangeboren." Lezing over eigen werk door W. L. M. E. van Leeuwen. Di het Gildenuts werken van den te Amersfoort is Zaterdag een tentoonstelling geopend van bekenden illustrator Anton Pieck. Het inrichten van de expositie (Foto Pax Holland) Zaterdagmiddig organiseerde de boekhandel van H. de Vries te Haarlem in de bovenzaal van de Gem. Concertzaal een bijeenkomst, waarop de heer W. L. M. E. van Leeuwen sprak over zijn nieuwe boek „De liefde tot zijn land is ieder aan geboren". Het is nu ruim 300 jaar geleden dat Vondel aan het slot van zijn Gysbrecht van Aemstel schreef: „De liefde tot zijn land is ieder aangeboren", al dus spr. Waar huist die liefde veor eigen land? De bron ervan groeit in ons van den eersten kindertijd af, wanneer we door bosch en wei zwerven. Deze liefde Is een bovenredelijke liefde, een onvernie tigbare liefde. Na 10 Mei konden wij alleen met groote zelfoverwinning weer aan ons werk gaan. Anders zoo belangrijke dingen schenen ons onbe langrijk toe. En zoo wilde ik mij niet meer wijden aan oppervlakkige literaire besprekingen. Ik ging over de liefde tot het eigen land schrijven. In het boek dat zijn titel aan Vondel's gezegde „De liefde tot zijn land is ieder aangeboren" ontleent beschreef spr. o.m. de ontwikkeling van de liefde tot de Nederlandsche natuur in de literatuur en de schilderkunst aan de hand van lantarenplaatjes vertelde de .heer van Leeuwen ons over oude handschriften. „De hooioogst" van Pieter Breu ghel den Ouden enz. Uit de miniatuurkunst ontwikkelt zich de zelf standige landschapskunst. Wanneer de boekdruk kunst is uitgevonden komen de houtsneden. De houtsneden leveren zeer weinig landschapsaf beeldingen op. Meestal geven zij religieuze af beeldingen. of afbeeldingen van didactischen aard weer. Men beperkt zich in de Middeleeuwen tot natuurafbeeldingen in het algemeen. Pas in de renaissance komt de belangstelling voó^ het land schap als zoodanig. Ook in de literatuur duurt het heel lang voor onze voorouders in hun wenk de natuur tot onder werp nemen. Dat is natuurlijk. Want pas wanneer het verlangen naar de natuur ontstaat beeldt men haar uit. Aan het eind van de middeleeuwen, wanneer de steden ommuurd worden, begint de mensch te verlangen naar de natuur. En dan wordt de natuur tot onderwerp van de kunst. Van 1200 tot 1500 vindt men ook in de litera tuur de natuur wel als motief, maar niet de na tuur om de natuur. Wanneer de renaissance begint komt er een heel andere geest over West-Europa. Daarin wordt het zelfstandige Calvinistische Holland ge boren. Het landschap gaat zich thans in de schilderkunst ontwikkelen. Spr. toonde dit met de projectie van oude afbeeldingen aan. In de renaissance is het niet meteen in orde met onze liefde voor onze eigen natuur, want onze kunstenaars „stalianiseeren". Aan het eind van de zestiende eeuw komen de eerste schilderwerken, waarin de liefde voor een speciaal stuk natuur óm de natuur aan den dag treedt. In de 17de eeuw begint men het 'karakteristiek Hollandsche met trots naar voren te brengen in de kunst. Later wordt de natuuruitbeelding gekunsteld, bijv. bij den dichter Poot. Deze onnatuurlijkheid gaat de heele 18de eeuw door. Aan het eind van deze eeuw hervindt men zich als het ware. In de literatuur vindt dit herstel vorm in den dichter Staring. In de schilderkunst gooit men dan ook het kunstmatige over boord. De Haagsche school, met Jacob Maris, Mauve, Breitner, Weissenbruoh enz. volgt met het impressionisme, het plaatsen van de dingen in de sfeer, het gevoelig schilderen der dingen, het gevoelig zijn tot in de vingertoppen. In de literatuur dicht Gorter zijn .Mei" do schoonste hemelsche en tevens zoo aardsche na- tuurzang, dien we kennen. Aan het eind van de 19de eeuw schrijft men natuur-poëzie. In een van Gogh vermenschelijkt de schilder kunst zich. Nadat spr. zoo in vleugelslag de eeuwen gepasseerd was las hij tot slot voor het talrijke en aandachtige gehoor een deel uit zijn boek voor.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1941 | | pagina 8