RENNIE
HET RESIDENTIE TOONEEL.
voor Twee.
Thee
Roderik de Toovenaar.
Zang, muziek en toonee
op Kareol.
Vierde Concert.
HA'SK'DAG 31 MAART 1941
HAARL'EM'S DAGBtAD
JCunst cm £ettecen
HET TOONEEL
„Thee voor Twee", hot Zaterdag in onzen Stads
schouwburg door het Residentie-Tooneel gespeelde
blijspel van Karl Sloboda. had ook ..Thee voor
Drie" kunnen heeter.. want zoowel aan het begin
als aan het slot wordt er voor drie geserveerd, en
wel voor het echtpaar Hugo en Lea en den huis
vriend Abel. Tusschen deze drie personen gaat het
in dit blijspel. De bekende „driehoek", zult u mis
schien denken. Toch niet geheel, want Lea is een
door en door fatsoenlijke vrouw, die haar man
trouw blijft, ook al is hij 'n gruwelijk vervelend,
burgerlijk heer en de vriend een gevaarlijk
charmeur.
Hoe de verhouding tusschen die drie is, hooren
wij dadelijk in het begin van Lea. die met ontstel
lende openhartigheid aan het dienstmeisje bekente
nissen doet, enkel en alleen om ons. toeschouwers
geheel op de hoogte te brengen van de situatie. Lea
is op aandringen van haar moeder met Hugo ge
trouwd, omdat hij degelijk en solide was en voor
een rijke toekomst de beste kansen gaf. Abel bleef
aan den kant staan, ondanks al zijn prettige char
mes. Hij mag alleen Donderdags als trouwe huis
vriend -theedrinken.
Maar heel zeker voelt Hugo zich toc.h niet, waar-
om hij Abel op een zekeren dag die juist in het
eerste bedrijf valt beduidt, dat hij hem voor zijn
rust liever niet meer als gast in zijn woning wil
zien. Abel geeft prompt aan dit verzoek gehoor,
tmaar niet zonder het portret van Lea mee naar huis
te nemen. Hij rekent er vast op, dat Lea om dit
poi-tret terug te krijgen bij hem op zijn kamer
zal komen, wat, precies op het door hem genoemde
uur want Abel is 'n vrouwenkenner gebeurt.
Natuurlijk hoe kan het anders in een toonecl-
stuk? is de jaloersohe echtgenoot op dat uur ook
present en als hij de zekerheid heeft, dat Lea bij
Abel is geweest, vindt hij hierin reden genoeg om
Abel tot een Amerikaansch duel uit te dagen. Een
van hun tweeën moet N'olgens hem van de aarde
verdwijnen, wat publiek blijkbaar nog al mal
vond, omdat het getuige was geweest van dit be
zoek en dus had gezien, hoc correct Lea zichhad
gedragen. Als zulke bezoeken alleen reeds aanlei
ding zouden geven voor Amerikaansche duels zou
deze aarde spoedig geheel ontvolkt zijn
Maar Abel is een dapper man en accepteert het
voorstel. Als een grand seigneur verklaart hij bin
nen 43 uur var. de aarde te zullen verdwijnen,
wanneer het lot hem daarvoor heelt aangewezen
en der. volgenden dag staat reeds n de krant het
bericht te lezen, dat hij een einde aan zijn leven
heeft gemaakt. Lea en Hugo nemen dit bericht
niet al te zwaar op. omdat Thee voor Twee nu een
maal een blijspel is Ook wij verwonderen er ons
allerminst over, als Abel even later als levend lijk
verschijnt, om voordat hij voor goed v an het
wereldtooneel verdwijnt Lea's portret terug te
brengen. Voor Hugo is dit reden genoeg om hem
weer als huisvriend te accepteeren en het dienst
meisje serveert opnieuw thee voor drie. zooals zij
dit op eiken Donderdag gewoon is.
Het is ondanks het zware geschut van het
Amerikaansch duel een heel licht gevalletje,
louter een bedenksel van den heer Karl Sloboda
om het publiek twee uren aangenaam bezig te
houden. Dat dit gelukte, kwam meer door het spel
van Vera Bondam. Theo Frenkel en Jan C. de Vos
dan door het stuk.
Top Naeff heeft Vera Bondam eens de aange
wezen actrice voor het spelen van de „fatsoenlijke
vrouw" genoemd. Zij was 'het dan ook in dit stuk
met alle distinctie, charme en gereserveerdheid, die
wij van haar mochten verwachten. Jan C. de Vos
had als Hugo de degelijkheid te personifieeren. Hij
deed het met komische effecten, in III misschien
zelfs wat al te opzettelijk komisch, in vergelijking
met het spel der twee anderen, waardoor Hugo
naast Abel wel 'n heel poover en burgerlijk figuur
maakte. Wij verbaasden ons, dat hij zich als echt
vriend zoo lang had weten te handhaven. Theo
Frenkel had als charmeur en veroveraar verreweg
de dankbaarste rol en hij speelde hem met brille.
Hij was wel volkomen l'hommc a f em mes, geestig,
licht en zelfbewust
De twee bijrolletjes van het dienstmeisje en den
bediende werden aardig gespeeld dpor Marja van
Bergen en Hans van der Werff.
J. B. SCHUIL.
In het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag heeft de opvoering
plaats gehad van Richard Wagner's „Die Meistersinger von Nürnberg" door het
Dcutsches Opcrnhaus. Een scène uit de opvoering.
(Foto P. K. Fritz)
CREMER.
Het was een aardige gedachte van Cremer om
ook eens een middag voor de kinderen te geven.
Niet dat de ouderen ef minder van genoten hebben,
maar nietwaar? de matinee van gisteren was
toch in de eerste plaats voor de kinderen bestemd.
En wat had men daarvoor beter kunnen uitkiezen
dan „Roderik. de Toovenaar", het romantische
sprookjesspel van F. Berens. waarvan de speelbaar
heid op het St. Nicolaasfeest van de Nederlandsche
Onderwijzers reeds zoo schitterehd bewezen was.
Er is dan ook heel wat te zien in dit stuk: een
booze regent, die een toovenaar blijkt te*«ijn, een
even boosaardige dochter met een ziel zoo zwart als
pik, een nobele prins en een lieftallige prinses, die
door den prins van een eiland wordt verlost, een
goedaardige fee het is alles, zooals wij in een
romantisch sprookjesspel voor kinderen mogen ver
wachten. En niet alleen is er veel te zien, er is ook
spanning tot aan het slot toe, wanneer de toovenaar
duivel in menschengedaante onverwachts nog
verschijnt en al het geluk dreigt te vernietigen.
Maar dan is er het gouden tooverfluitje van prins
Eringard en hij behoeft er slechts op te fluiten of'
Bonadea, de fee. verschijnt in al haar pracht en
praal om allen gelukkig te maken. Zoo gelukkig,
als dat alleen maar in een sprookje mogelijk is.
Onze schouwburg biedt veel meer tooneelmoge-
lijkheden dan het gemeentelijk concertgebouw en
het is dus geen wonder dat dit sprookjesstuk nu
nog meer tot zijn recht kwam dan op het St. Ni
colaasfeest. Vooral van het onbewoonde eiland had
onze tooneelmeester veel werk gemaakt cn dat zag
er dan ook fantastisch uit.
Ook zijn de Cremerleden meer geroutineerde
spelers dan de onderwijzers en zij gaven zich met
blijkbaar liefde aan dit voor hen overigens
vreemde genre. De „slechte" elementen kwamen
er verreweg het beste af. De heer Nottelman, die
de rol van Roderik reeds meer heeft gespeeld, was
een driedubbelovergehaalde marqué. Hij legde het
er' stevig dik op, wat in dit spel ook wel mocht. En
hij deed het niet zonder talent. Het was een val-
scherik om van te ijzen.
Eki Bouwer gaf hem als de boosaardige dochter
niet veel toe. Zij speelde de rol in ouderwetsch ro
man tischen trant en had er niet tegenopgezien al
haar vrouwelijke charme weg te werken, zoodat zij
er als een vogelverschrikster uit zag.
Prins Eringard en prinses Hilda waren in de ge
stalten van Aad Strooman en Anneke de Wilde de
antipoden van deze schurkachtige zielen. Zij waren
beiden zoo blank als de anderen zwart waren.
Ook aan de komische rollen mankeerde weinig.
De heer Boon typeerde geestig cn fijn den ouden
kamerdienaar Boudewijn. Huib Tuninga had veel
plezier van den onhandigen Hilderik, dien hij heel
aardig, clownesk speelde, Jack Timmerman was in
zijn element, toen hij zijn liedje kon zingen, wat
hem volkomen is toevertrouwd, mevrouw Bremer
evenaarde hem in haar lied van den ezel en #was
er als Fredagond, de praatzieke kamenier, weer
geheel en al in. Crombouw was een romantisch
edelman en ook de vele andere rollen werden met
animo gespeeld.
Voegen wij daar nog aan toe, dat de eostuums
goed veraorgd waren en er met het licht bij de ver-
s?hilïende „verschijningen" goed gewerkt werd. dan
behoeft het nauwelijks betoog, dat de opvoering in
de voor meer dan de helft mei jeugd gevulde zaal
een daverend succes had. Na dit zoo geslaagde expe
riment kan Cremer in het volgend seizoen zeker
nog wel eens zoo'n kindervoorstelling geven. En
voor de spelers is zoo'n stuk vol ouderwetsche ro
mantiek ook wel eens een aardige afwisseling op
het gewone repertoire.
J. B. SCHUIL
J. VAN SCHOONHOVEN
Accountant en Belastingadviseur.
RECHTHUISSTRAAT 17.
TELEFOON 12192 HAARLEM
lAdv. iTigcz MecLj
MUZIEK.
KAMERMUZIEKMIDDAG.
Jan Hoeben - Jacob Bijster
Drie werken uit drie verschillende tijdperken
werden door de concertgevers voorgedragen, den
Zondagmiddag in de bovenzaal van het Concertge-
bouw, in volgorde sonaten van Jos. Hay dn, Robert
Schumann en Guillaume Lekeu. De sonate van
Hay dn stamt uit den tijd toen de meester op het
hoogtepunt stond van zijn machtig kunnen. Schu
mann's werk ontstond in den tijd toen de geest van
den edelen toondichter reeds door sombere wolken
was omfloerst. Lekeu schreef het werk niet lang
voor zijn dood; hij stierf reeds op 24-jarigen leef
tijd, deze leerling van César Franck, in wiens nala
tenschap men een ontwerp vqor een strijkkwartet
vond, zóó grootsch van opzet, dat het twijfel wekt
of hij het met zulk een korte ervaring wel had
kunnen voltooien.
De sonate van Haydn dan is het eenige werk op
dezen middag, waaraan geen sombere tragiek ten
grondslag ligt. Het zou een uitvoering worden,
waarvan hooge verwachtingen bij den luisteraar
nog verre werden overtroffen.
Het was niet zonder gror.d dat Beethoven hooge
achting en vereering had voor het genie van zijn
grooten leermeester. En de gedachte aan Beetho
ven's kunst heeft ons tijdens deze uitvoering geen
oogenblik verlaten. Inzonderheid het middendeel
van dit driedeelig werk, een heerlijk Adagio, kon
rechtstreeks van Beethoven zijn. Tusschen de kunst
•an Philip Em. Bach (Haydn's voorbeelcf» en die
van Beethoven staat deze muziek van Haydn. Bach's
enharmoniek zou, over Haydn, bij Beethoven wor
den lot de wijde harmonische vluchten die bij al
haar stoutheid altijd weeraan het contact met het
punt van uitgang bewaren. Maar zoo ook was het
reeds bij Haydn. Dit Adagio is een voorbeeld. Ook
in het neventhema van den Sonatenvorm ging
Haydn reeds veel verder dan de na hem komende
Mozart, en evenzoo in het doorvoeringsdeel. Mo
zart echter zou mer den Rondovorm (Sonate in
c klein) de platgetreden paden verlaten en Beet
hoven's voorbeeld worden.
Grond voor deze uitweiding lag. zooals gezegd,
in het thans uitgevoerde Adagio uit de Haydn-
Sonate. De violist en zijn partner beleefden de
glorie, hun hoorders te boeien tot een sterk ge
spannen aandacht. Hun samenspel is nog gegroeid;
vooral aan de kleurgeving is veel zorg besteed. Dit
as ook de reden, dat in de Sonate van Schumann
nog zoo veel vermocht te boeien. Het derde deel,
met de inleidende pizzïcatï, is op zichzelf sterk ge
noeg van conceptie om die aandacht te boeien.
Maar in de beide hoekdeelen is toch veel, waaraan
men moeilijk zijn volle aandacht kan blijven
schenken. In het eerste deel had men zelfs nog
wat meer relief kunnen geven, desnoods met eenige
opoffering der tot op groote hoogte opgevoerde wel
luidendheid.
Thans was alles uiterst verzorgd weliswaar en
bleef hét in het kader van geheel deze uitvoering:
maar het luisteren naar fraai spel alleen kan de
tekorten van een werk toch niet ten volle dekken.
Na de pauze kwamen de concertgevers, naar hun
gewoonte, met een werk van den jongen tijd; niet
evenwel uit dien van experimenteeren, maar van
veelzijdig kunnen. De grootste violisten hebben
Lekeu op hun repertoire, en bereiken veel wan
neer de pianist op gelijke hoogte staat. Want er
wordt, zoogoed als in de Sonate van Franck, een
klavierkunstenaar geëischt met vèrreikende tech
niek niet alleen, ihaar ook met ontwikkelden zin
oor kleur. Bijster en zijn partner schoten in dit
opzicht stellig niets te kort. Ook de zin van het
werk werd knap weergegeven; en de uitwerking
an het Adagio, dat den eenvoud van een chant po
pulaire moet hebben, was treffend.
Er was voor dit concert terecht een groote be
langstelling en men kon beide kunstenaars met het
welslagen daarvan hartelijk gelukwenschen.
De Sonate van Haydn stond aangegeven als no. 8.
Haydn heeft echter slechts drie vioolsonates ge
schreven (waaronder ook de thans gespeelde) On
der de zes pianosonaten die door J. Hummel zijn
uitgegeven te Amsterdam, vindt men in latere
Duitsche uitgaven meerdere in bewerking voor pia
no en viool terug, zooals ook 't geval is met eenige
an Mozart's sonaten. Een kind haalt ze er uit.
G. J. KALT
In Kareol's ruime hal te Aerdenhout, te mid
den van de tallooze herstellenden van hef voor
malige Nederlandsche leger kreeg de muziek van
Haydn, van Gounod, van Gabriel Fauré, van Mo
zart, van Chopin een ander aspect dan in de con
certzaal. En ook de aloude Valeriusliederen en die
van Nederlandsche toonkunstenaren uit onze dagen
maakten, bij de verzorgde voordracht door het
Vrouwenkoor „Arcis" een intensen indruk. Nog
onlangs gaf dit koor te Haarlem onder zijn leider
Jan Hensen een opmerkelijk goed geslaagd concert.
Het zong thans geheel andere werken, waarbij de
indruk, dien ik toen van dit zingen kreeg, nog
versterkt. Niet alleen zijn de stemmen goed ge
ïnstrueerd, maar zij weten zich ook in het milieu,
waarin zij zijn geplaatst op haar best: de kunst var
het koorzingen, met voorbijzien van alle onge-
wenschte individualiteit, vindt hier voorbeeldige
beoefening. Zoo kwam het, dat niet alleen de klas
sieke muziek, maar ook de zangen van Frans Abt,
ingegeven door het „elck wat wils", nog gelegen
heid te over boden voor waardeering.
En het sololied met koor van Adam, aan het
slot gezongen (met bijvoeging van een welklin
kende mannenstemmen), werd prachtig van klank
kleur en toongehalte.
Ook het gemengd dubbelkwartet „Zangkunst'
deed mooie dingen, waaronder vooral Gounod's
„Super flumina Babylonis" vermeld moet wórden.
Onder de solovoordrachten en de duetten ver
dienen een dankbare herinnering de liederen, door
mej. Co Boeree gezongen, en het duet uit Fauré's
Requiem, dat zij met haar leermeester voordroeg
Hier bleken de toehoorders, hoewel zij den tekst
riet voor zich hadden, den zin der muziek geheel
te verstaan.
Dat thans Hensen's zangkunst zich onder be
kwame en kundige hand veilig weet, is mij o.m.
gebleken bij de voordracht van het vaak mishan
delde lied van Brands Buys (Mijne Moedertaal), en
ook vooral uit de vele mooie liederen die hij na de
pauze zong.
Voor de begeleiding van al deze zangen zorgde
mej. C. Teves op de van haar bekende, welverzorgde
wijze.
Maar hier waren wij gekomen aan het bonte ge
deelte van het programma, waar het Chanson de
aandacht opeischte, en dat geheel paste in het
milieu: ontspanning te zijn voor de herstellenden.
Na het ten tooneele voeren van een vroolijke
gecostumeerde groep, waarbij de dames zich als
geduchte en gevreesde Amazones deden kennen en
ook Don Quichote's Rossinante zich onder alle om
standigheden strijdbaar toonde, kwam het mate-
rieele deel der verrassing. Alle gasten van „Kareol"
hadden een genummerd programma. In een der
nevenzalen stond een tafel vol boekwerken, sigaren
en sigaretten. Die werden verloot. En weldra zag
men de schatten op de tafel slinken; het werd een
algemeene vreugde, waartoe zoo vele inwoners
van Haarlem en omgeving hadden bijgedragen tot
het welslagen. Onder de aanwezigen bemerkten we
ook den directeur van Stoop's Bad, den heer P.
Schultink en diens echtgenoote, terwijl een ge
deelte van het personeel zorgde voor een -vlotte en
rechtvaardige verdeeling.
Toch was er bij de mannen van Kareol, na deze
uitbundige vroolijkheid, nog ruimschoots aandacht
voor eenige soli voor fluit (Adagio uit een Mozart-
concert en Nocturne van Chopin). De heer J. Caron,
door zijn echtgenoote gesecundeerd. maakte aan
spraak op bewondering zoowel als dank.
En toen aan het slot van den avond de Comman
dant, Ritmeester C. F. de Pahud de Morlagnes, aan
de medewerkenden (Stoop's Bad, de concert gevers,
het tooneel en de verloting) zijn gevoelens van
dank bracht, stonden allen van hun stoelen op
en zongen spontaan het Kareol-lied. Uit de for-
sche mannenkelen klonk ons deze zang als een
afscheid, maar tevens als een tot weerziens.
G. J. KALT.
Haarlemsche Bachvereeniging
Wat ik verleden week schreef naar aanleiding
van de op het laatste Paedagogisoh Volksconcert
gemaakte onderscheiding tusschen klassiek en
romantisch werd bevestigd door de toelichting
in het Bachprogramma gegeven bij Mozart's g
min. Symphonie. Daarin schreef Dr. Bernet Kern-
pers oa.- „Het Rococo beschouwde Mozart dus»
als romanticus, de Romantiek zag hem in slechts
Rococo. Wanneer D. F. Schubart, mogelijk juist
met Mozart's g min. Symphonie voor oogen. aan
deze toonsoort „Missvergnügen, Untoehagliohkeit
toeschrijft, dan speelt Schumann in zijn bespre
king ivan Schubart's werk daarentegen juist deze
symphonie uit: Nun vergleiche man die Mozart
sche G moll-Sinfonie. diese griechisch §phweben
de Grazie"Men zou heden ten dage geneigd
zijn eer met Schubart, dan met Schumann in te
stemmen. Inderdaad: de liefelijke, speelsche, on
bekommerde Mozart is in dit werk wel ver te
zoeken!Onder zijn andere werken zal men er
nauwelijks een vinden, dat zoo pessimistisch en
troosteloos is als ditPessimisme wordt veelal
als een van de kenmerken der Romantiek ge
noemd. Wanneer we nu nog voor dit geval het
Rococo gelijk aan het Klassieke Tijdperk stellen
dan klopt de bewering van Dr. B. K. geheel met de
mijne, zelfs zonder dat het noodig is er de werken
van Beethoven bij in het geding te betrekken.
„Schauerlich" oordeelde men In Mozart's tijd het
karakter zijner g min.-Symphonie. Voor deze op
vatting liet de interpretatie van Ed. van Beinum
met het Concertgebouworkest ruimte aan alle
hoorders die niet door de zooveel heftiger, schril
ler. luider en ongebondener uitbarstingen en
bodemloozer inzinkingen der laat-romantici (als
b.v. Tschaikowksky en Mahler) onontvankelijk
voor de contrasten in Mozart's muziek geworden
zijn. Van Beinum nam de tempo's bezadigd doch
strak, zonder rubato's; hij transformeerde de
8sten van het eerste hoofdthema niet door tóe
voeging van accenten tot hikkende, snikkende
„Mannheimer Seufzer"; hij liet de muziek zelve
spreken en deze deed het en het werd een su
blieme, bij al haar eenvoud ontroerende vertol
king, waarin het prachtige blazersensemble van
het Concertgebouworkest zeker niet het kleinste
aandeel had.
Hetzelfde kan men zeggen aangaande het
„Stabat Mater" van Rud. Mengelberg. Eenvoud
kenmerkt ook deze partituur, in dien zin nl. dat
de componist alle overdaad, alle uiterlijkheid
vermeden heeft. Een vergelijking met Pergolesi's
„Stabat Mater" maakt den geweldigen vooruit
gang in rijkdom van vormen en kleuren, dien de
toonkunst in een paar eeuwen tijds verworven
heeft, ook den leek terstond duidelijk. En toch
heeft het karakter van Rud. Mengelberg's „Sta
bat Mater" in een veel ouderen tijd zijn oorsprong
dan dat van Pergolesi's gelijknamig werk. Men
voelt bij het hooren eenigszins den geest, die ook
in de middeleeuwsche primitieven heerscht, al is
het geheel in donkerder tinten gehouden. Ik be
hoef noch wil echter in herhalingen van de door
Jos. Smits van Waesberghe gegeven toelichting te
vervallen en kan me dus bepalen tot den indruk,
die de vertolking maakte. Deze nu was ongetwij
feld zeer diep. De groote soberheid en verinnerlij
king dezer muziek sloten geen warmte bij de
weergave uit; integendeel: de vocale solisten An
nie Woud en Louis van Tulder gaven het beste
hunner kunst en dit deed Ed. van Beinum, aan
wien het werk is opgedragen, eveneens. Het Am-
sterdamsch a capella koor .Rel Canto" zong heer
lijk mooi en wat het orkest presteerde heb ik
reeds genoemd. De toondichter Rud. Mengelberg
en de dirigent van „Bel Canto" Alphons Vranken
ontvingen dan ook niet minder warme huldebe
tuigingen dan orkestleider Ed. van Beinum. Het
schijnt me toe dat Rud. Mengelberg's „Stabat
Mater" een belangrijke en schoone aanwinst voor
de desbetreffende litteratuur beteekent. Het stelt
geen bijzondere eischen t.a.v. de orkestbezetting,
het zoekt zijn beteekenis niet in gewilde en voor
vele uitvoerenden en hoorders onwelkome moder
niteiten en, wat het meeste gewicht In de schaal
legt: het bevat mooie en ontroerende muziek. Het
moge dus spoedig verdere verbreiding vinden.
Een betrekkelijke eenvoud heerscht ook in Max
Reger's laatste orkestwerk „Variaties over een
thema van Mozart": betrekkelijk in zooverre als
men dit werk vergelijkt met Reger's Hiller-Varia-
ties. op. 100 voor groot orkest, met zijn Bach-
Variaties voor één en zijn Beethoven-Variaties
voor twee klavieren. Over den aard van Reger's
variatiekunst heb ik vroeger meermalen geschre
ven, naar aanleiding van diverse radio-uitzendin
gen en van de uitvoering der Hiller-V. op een
Bachconcert. De groote vrijheid in de behandeling
van het thematisch materiaal, die het meerendeel
dezer variaties kenmerkt en die het thema als ge
heel vaak buiten beschouwing laat of onherken
baar maakt is in zijn op. 132 beperkt tot een twee
tal. de 5 de en de 8ste. In de overige heeft Reger
zich vrij streng aan het thema dat van Mo
zart's bekende klaviersonate in A gr. t. gehou
den: hoe ook gecontrapunteerd, omspeeld en door
rijk wisselende kleuren en verrassende harmonie
ën gewijzigd loopt het als een gouden draad door
de meeste variaties heen. Dit wil niet zeggen dat
hetgeen Reger er van maakte of er aan toevoegde
klatergoud is of dat men de bescheiden woorden,
waarmee de componist zijn werk destijds op de
eerste repetitie met het Residentie-orkest bij de
orkestleden introduceerde: „Meine Herren, was
in diesem Werke schön ist. ist von Mozart, das
übrige is von mir" zoo maar zou kunnen onder
schrijven. Integendeel: een enorm rijke fantasie
en een geweldige kunde spreken uit elke bladzijde
der partituur. De kolossale fuga die het werk af
sluit heeft de gewone structuur van Reger's
fuga's: ontwikkeling van het eerste speelsche en
bewegelijke fugathema dat eigenlijk als contra
punt tegen het variatiethema ontworpen is), in
trede en fugeering van een tweede, in dit geval
meer zangerige thema, combineering van beide
tot een dubbelfuga en tenslotte de bekroning door
01GEST IF PASTILLES
dezelfde
oude
vermaarde
van
altijd.
Onder yoörtd.contr.Y. iche.'k_-apoth G J Logger
Geslt onmiddellijk *er"
zachting bij bet hevigste
zuurbranden in de maag.
1,27 en 0,11, b(| alle Apoth. en Dros.
(Adv. Ingez. Med.)
de samenvoeging van beide thema's met het for
tissimo inzettei\de variatiethema. De contrapun-
tische kunstvaardigheid in al die complicaties is
verbluffend; op bewonderenswaardige wijze heeft
Van Beinum het geheel zóó laten weergeven, dat
de verbluffing geen oogenblik tot verwarring
werd. Alles was even duidelijk en helder; elke
stem was hoorbaar. En in alles bracht hij een af
wisseling en een stijgingen, die den hoorder
steeds geboeid hielden. Het was eigenlijk boven
lof verheven, maar toch wil ik mijn bescheiden
hulde nog bij die van -het auditorium voegen; diri
gent en orkest zullen ze nog wel willen aanvaar
den.
K. DE JONG.
„DE HOLLANDSCHE MOLEN."
- In de algemeene ledenvergadering van „De
Hollandsche Molen", vereeniging tot behoud
van molens in Nederland, zijn in de plaatsen
van de aftredende bestuursleden, de heeren do
Monchy, jhr. Jan Feith en J. H. de Man, geko
zen de heeren, dr. W. A. J. M. van Waterschoot
van der Gracht, prof. ir. H. T. Zwiers en Ir.
J. G. Schilthuis.
Het aantal bestaande molens, dat thans inge
schreven staat, bedraagt volgens het jaarver
slag in totaal 2049, het aantal der ingeschre
ven verdwenen molens steeg tot 6292. Wij heb
ben gegronde hoop, dat de categorie „verdwe
nen molens" in de naaste toekomst minier werk
zal gaan eischen", aldus vervolgt het verslag.
„De huidige omstandigheden met schaarschte aan
brandstoffen niet het minst de vloeibare, stel
len des te scherper in het licht hoe roekeloos het
is een drijfkracht als de wind, die dagelijks voor
het grijpen is in ons land, ongebruikt te laten".
DE LIEFDE TOT ZIJN LAND IS
IEDER AANGEBOREN!
Door W. L. M. E. VAN LEEUWEN.
SCHILDERS en SCHRIJVERS van alle tijden
over de schoonheid van ons land.
Gebonden in prachtband ƒ6.20
Bockhandel H. DE VRIES,
Jacobijnestr. 3, Ged. Oude Gracht 2727a
Haarlem - Telef. 10785.
(Adv. Ingez. Mcd.)
„De liefde tot zijn land is ieder
aangeboren."
Lezing over eigen werk door
W. L. M. E. van Leeuwen.
Di het Gildenuts
werken van den
te Amersfoort is Zaterdag een tentoonstelling geopend van
bekenden illustrator Anton Pieck. Het inrichten van de
expositie
(Foto Pax Holland)
Zaterdagmiddig organiseerde de boekhandel
van H. de Vries te Haarlem in de bovenzaal van
de Gem. Concertzaal een bijeenkomst, waarop de
heer W. L. M. E. van Leeuwen sprak over zijn
nieuwe boek „De liefde tot zijn land is ieder aan
geboren".
Het is nu ruim 300 jaar geleden dat Vondel aan
het slot van zijn Gysbrecht van Aemstel schreef:
„De liefde tot zijn land is ieder aangeboren", al
dus spr.
Waar huist die liefde veor eigen land? De bron
ervan groeit in ons van den eersten kindertijd af,
wanneer we door bosch en wei zwerven. Deze
liefde Is een bovenredelijke liefde, een onvernie
tigbare liefde. Na 10 Mei konden wij alleen met
groote zelfoverwinning weer aan ons werk gaan.
Anders zoo belangrijke dingen schenen ons onbe
langrijk toe.
En zoo wilde ik mij niet meer wijden aan
oppervlakkige literaire besprekingen. Ik ging over
de liefde tot het eigen land schrijven. In het boek
dat zijn titel aan Vondel's gezegde „De liefde tot
zijn land is ieder aangeboren" ontleent beschreef
spr. o.m. de ontwikkeling van de liefde tot
de Nederlandsche natuur in de literatuur en de
schilderkunst aan de hand van lantarenplaatjes
vertelde de .heer van Leeuwen ons over oude
handschriften. „De hooioogst" van Pieter Breu
ghel den Ouden enz.
Uit de miniatuurkunst ontwikkelt zich de zelf
standige landschapskunst. Wanneer de boekdruk
kunst is uitgevonden komen de houtsneden. De
houtsneden leveren zeer weinig landschapsaf
beeldingen op. Meestal geven zij religieuze af
beeldingen. of afbeeldingen van didactischen aard
weer. Men beperkt zich in de Middeleeuwen tot
natuurafbeeldingen in het algemeen. Pas in de
renaissance komt de belangstelling voó^ het land
schap als zoodanig.
Ook in de literatuur duurt het heel lang voor
onze voorouders in hun wenk de natuur tot onder
werp nemen. Dat is natuurlijk. Want pas wanneer
het verlangen naar de natuur ontstaat beeldt men
haar uit.
Aan het eind van de middeleeuwen, wanneer
de steden ommuurd worden, begint de mensch
te verlangen naar de natuur. En dan wordt de
natuur tot onderwerp van de kunst.
Van 1200 tot 1500 vindt men ook in de litera
tuur de natuur wel als motief, maar niet de na
tuur om de natuur.
Wanneer de renaissance begint komt er een
heel andere geest over West-Europa. Daarin
wordt het zelfstandige Calvinistische Holland ge
boren. Het landschap gaat zich thans in de
schilderkunst ontwikkelen. Spr. toonde dit met
de projectie van oude afbeeldingen aan.
In de renaissance is het niet meteen in orde met
onze liefde voor onze eigen natuur, want onze
kunstenaars „stalianiseeren".
Aan het eind van de zestiende eeuw komen de
eerste schilderwerken, waarin de liefde voor een
speciaal stuk natuur óm de natuur aan den dag
treedt.
In de 17de eeuw begint men het 'karakteristiek
Hollandsche met trots naar voren te brengen
in de kunst.
Later wordt de natuuruitbeelding gekunsteld,
bijv. bij den dichter Poot. Deze onnatuurlijkheid
gaat de heele 18de eeuw door. Aan het eind van
deze eeuw hervindt men zich als het ware. In de
literatuur vindt dit herstel vorm in den dichter
Staring.
In de schilderkunst gooit men dan ook het
kunstmatige over boord. De Haagsche school, met
Jacob Maris, Mauve, Breitner, Weissenbruoh enz.
volgt met het impressionisme, het plaatsen van de
dingen in de sfeer, het gevoelig schilderen der
dingen, het gevoelig zijn tot in de vingertoppen.
In de literatuur dicht Gorter zijn .Mei" do
schoonste hemelsche en tevens zoo aardsche na-
tuurzang, dien we kennen.
Aan het eind van de 19de eeuw schrijft men
natuur-poëzie.
In een van Gogh vermenschelijkt de schilder
kunst zich. Nadat spr. zoo in vleugelslag de
eeuwen gepasseerd was las hij tot slot voor het
talrijke en aandachtige gehoor een deel uit zijn
boek voor.