In een Bakkie. Zwoegers in de hitte. Klaaglied van een koffer. LANGS DE STRAAT. JCuHSfr D i s t r i b u t e-v r ij e BRANDSTOFFEN „DeSpaarnestad" n. v. Eigenaardigheden WOENSDAG 25 JUNI 1941' HXAR1E M'S D A G BEAB 3 Een open bakkie is het, met twee ruime zitplaat sen-vooruit en een kinderbankjc-achteruit. Het is zeer verschoten en vermolmd, zooals de bakkies in mijn jeugd, in een ver verleden, ook reeds waren. Zijn er ooit nieuwe geweest, die blonken en waar uit geen mengsel van duffe geuren opsteeg? Het paard is ook oud, net als vroeger. En mager. Het moet toch nog veel ouder zijn geworden sinds ik naast mijn grootvader in precies zoo'n arrange ment reed en twaalf was. De paardenlucht, die zich in het bakkie vermengde met de duffe geuren van het voertuig zelf, deed mij toen onprettig aan. Veel later heb ik paarden bereden en had er geen be zwaar meer tegen. Maar zij waren anders dan de zielige rossen voor bakkies. Nu hindert die lucht mij weer. De koetsier is ook dezelfde, die in de eerste jaren der eeuw mijn grootvader en mij voortreed. Hij is zeer dik en vormeloos. Zijn roode nek zweet en puilt uit over zijn te nauwe boord. Zijn zwarte hooge hoed is van blik en glimt evenals zijn zwarte pak. Zijn neus is dik en rood, zijn oogen staan ietwat flets, zijn zweep-actie is loom: in overeenstemming met de hitte. Hij hangt op den bok meer dan hij zit, in lichtelijk scheefgezakte houding. Ik geloof niet dat hij geheelonthouder is; ik weet wel zeker van niet. Even zeker als veertig jaar geleden. Toch is hij merkwaardig goed geconserveerd gebleven; de man is heelemaal niet verouderd. Hoe is het mo gelijk dat zoo iemand zoo onveranderd bewaard blijft? En wat heeft hij gedaan in al dien tijd waar in er auto's en geen bakkies waren? Het paard hoest en gaat in stap over. Het gaat telkens in stap over. Maar dan klakt de koetsier met zijn tong, of sjilpt als een vogel. En als dat nog niet helpt neemt hij loom de zweep uit den koker en beroert er sierlijk den paardenrug mee. Dat bezorgt het dier een soort zenuwtrekking: het rukt ons alle maal even vooruit en draaft dan weer traag klots klots klots met zijn hoeveh tot het na tweehonderd meter weer in stap overgaat. Daarna herhaalt zich alles weer. In den ouden tijd heette zulk een bakkie officieel een victoria. Dat beteekent overwinning. Indertijd begreep ik niet waarop het een overwinning was, maar nu wel. Het zegeviert over den haast. Toen ik hierin stapte, in een stad ergens in Nederland, om den onbekenden weg naar een dorp op deze wijze te gaan afleggen, heb ik nog gevraagd: „Hoe lang duurt het?" en de koetsier heeft geantwoord: „Een kwartiertje". Uit den ouden tijd dateeren niet al leen de „stief kertierkes" van de boeren maar ook die van de koetsiers. Ik heb hem niet geloofd en begrijp nu dat het wel drie kwartier zal worden. Mijn ongeduld en onrust van den eersten kilometer, aangewakkerd door de afwisseling van sukkeldraf en stap en de voortdurende schokjes, zijn allang weggeëbd. Wat is Tijd in een bakkie? Het is veertig jaar, sinds ik met mijn grootvader reed er> de tand van dien tijd heeft wel aan mij geknaagd maar niet aan rijtuig, paard en koetsier. Ik had mij dus niet zoo druk moeten maken. Wat is trouwens snelheid? Dif zeer zeker niet. Droomerig tracht ik mij voor den geest te halen wat snelheid is en hoe die er varen wordt. Ik kan het mij, na een half uur per bakkie, niet meer voorstellen. Wij sukkelen verder. Het bakkie kraakt, de paar denhoeven klotsen, de koetsier hangt scheef en dut. Voor ons rijdt een ander bakkie en achter ons nog een. De onderlinge afstanden zijn al sinds een half uur precies gelijk gebleven. Alle wedijver ontbreekt. Een dikke dame op een fiets, beladen met karrebies en pakjes, haalt ons in en rijdt ons voorbij. Ik ver baas mij over haar geweldige snelheid. Waarom heeft dat mensch zoo'n dollen haast? Dat moeten de voorouders ook gezegd hebben, toen de fiets pas was uitgevonden. Ik kan mij heelemaal in die ge dachte verplaatsen. Zouden wij ons weer kunnen aanpassen aan hun verkeers-tempo? Het schijnt zoo. Een brug! „Hei, Coquette!" roept de koetsier heesch. En Coquette besluit door te stappen en den berg kreunend te beklimmen. Wij hotsen traag verder Bacli's „Hohe Messe". Lezing van prof. dr. G. v. d. Leeuw. Dinsdagavond hield prof. dr. G. v. d. Leeuw in de Tuinzaal van het Gemeentelijk Concertgebouw te Haarlem een lezing over Bach's „Hohe Messe" welke Vrijdag 27 Juni a.s. zal worden uitgevoerd in de Groote- of St. Bavokerk te Haarlem door de Chr. Oratoriumvereeniging, ter gelegenheid van haar 30-jarig bestaan, met medewerking yan het Utrechtsch Stedelijk Orkest en verschillende so listen. De bijeenkomst werd geopend door den heer Fred. O. Touber, voorzitter der C.O.V., die den aanwezigen welkom heette. De spreker prof. dr. v. d. Leeuw begon met te zeggen dat Bach's „Hohe Messe" niet zoo erg hekend is: zij is minder „toegankelijk" dan de Matthaus Passion en van een geheel andere struc tuur. De aria's, die er in voorkomen zijn minder lyrisch. De Hohe Messe heeft een dogmatisch karakter; Bach maakt er in het lied, dat in ons dogma sluimert, voor ons hoorbaar. Waarvoor schreef Bach, die nog v^ier kortere mis sen schreef, deze Hohe Messe? Niet voor den Roomsch-Katholieken eeredienst, zij past daarin niet. Velen, o.a. dr. Albert Schweitzer, hebben ge zegd, dat Bach er in 't geheel niets mee bedoelde, dat hij slechts componeerde om te componeeren (l'art pour l'art) maar dit is niet aan te nemen, daarvoor was Bach o.a. te veel theoloog en liturg. Hij is de man die het Christelijke dogma verklankte. Hij was een speciaal Luthersch Christen. Waarschijnlijk heeft hij de Hohe Messe gecom poneerd voor een uitvoering in Krakau, in 1734. ter gelegenheid van de kroning van den Koning van Polen. Maar dit is niet zeker. In ieder geval is de Hohe Messe de Christelijke geloofsbelijdenis van den. grooten Christen Bach. Hij toont zich er een geweldig kunstenaar in, maar ook een nederig ge- loovige. Spr. gaf daarna eenige bijzonderheden over den Inhoud van de Mis. Ter illustratie van dit deel van de lezing speelde de heer P. Halsema de aanhef van het Kyrie Eleison (Heer, erbarm U onzer). Op het Kyrië volgt het Gloria, het uitbundige loflied, datv eel grooter is en begint met een geweldig koor. De geheele Mis draagt trouwens een uitbundig karakter; alles is stralend en sterk Het karakter van de aria's in de Mis is niet droog zooals wel eens gezegd wordt, al zijn zij ook niet lyrisch. Het dogma wordt hier tot een lied. Het middenstuk van de Mis, het Credo, de ge loofsbelijdenis, heeft Bach met bijzondere voorliefde gecomponeerd. Er blijkt uit, welk een groot theo loog hij was. In het „ik geloof in één God", dat hij zoo strak mogelijk heeft willen houden, gebruikt Bach de oude Gregoriaansche Credo-melodie, o.a. ook voor viool. De heer Halsema gaf dit deel aan den vleugel weer, evenals de inleiding uit „de vleesch- wording des Woords". Het allermooiste uit de Mis vinden velen het Crucifixes. Ook hieruit speelde de heer Halsema een gedeelte. In de opstanding is Bach weer uitbundig, het is een juichkreet. Prof. v. d. Leeuw sprak vervolgens nog over het Sanctus. een prachtig, geweldig en uitbundig geheel, maar toch vol majesteit en het Agnes Deï waarmede de Mis sluit en dat slechts uit twee on derdeden bestaat. Hierin komt de eenige aria voor alt voor (Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt) die volkomen lyrisch is en die de heer Halsema ook nog ten beste gaf. Spr. eindigde met de opmerking, dat Goethe over Bach gezegd heeft: ..Bach ist kein Bach, sondern ein Meer". Alles is in hem, maar hij blijft altijd de geloovige. die alles geeft in de hand van God Zoo is ook de Hohe Messe een eeredienst. De heer Touber sprak een hartelijk dankwoord tot prof. v. d. Leeuw. Uitreiking distributiebescheiden te Haarlem. PAG. 1. DONDERDAG DE LETTER S. Voor de uitreiking van de diverse distributie-beschei den is het Donderdag de beurt aan de letter S. Ach examinandus, tobber, 't Is een extra harde dobber. Dat voel ik met meegevoel, Terwijl buitenvreugden lokken Moet jij binnen bloedig blokken, In je blokhuis op een stoel Je verlangt naar zwemmen, tennis Met een veel beminder „kennis" Dan je nu verov'ren moet, Overal wil je het zoeken. Maar juist niet in duffe boeken In dien zomerzonnegloed. Wat jij nu verlangt is koude Om het hoofd goed koel te houden, Nu wordt het juist dof en suf. En je wilt wel zweetend zwoegen Maar alleen voor je genoegen En niet puffen zonder puf. Ach examinandus, tobber, Ja, het is een harde dobber In die hooge tempratuur, Als d'examendag zal komen En het wordt je afgenomen, Kom je voor nog heeter vuur. Hou je taai, laat je niet lompen, Pomp, al komt er door dit pompen Nog geen drop frisch water vrij; Strakjes komen, na het slagen, Stellig nog veel mooie dagen, Dan geniet je dubbel blij. 'k Ben een koffer, niet zoo oud nog, slechts mijn hoeken zijn wat kaal Eenzaam en verlaten sta ik in een groote, holle zaal. 'k Heb geen tranen om te huilen, niemand ziet, hoezeer ik lijd en toch heb ik zooveel reden, want.ik ben mijn label kwijt! Met een koffer zonder label weet geen sterveling meer raad. Niemand weet waar hij vandaan kwam, niemand weet waarheen hij gaat. Maar i k weet hoe 't hart mijns meesters om mijn droef verscheiden bloedt, want ik zit tot alle hoeken volgepakt met linnengoed. Overhemden en pyjama's, sokken, dassen en zoo meer, minstens hondex-dvijftig punten der textielkaart van mijn heer. Vast werp ik een zwaiTe schaduw over zijn vacantietijd. en hier sta ik, stil.onmachtig, wantik ben mijn label kwijt. Waarde lezeressen, lezers, als U met vacantie gaat, luistert U dan eens héél even naar mijn welgemeenden raad. In dit droeve koffer-drama zit voor U een wijze les: DOE TOCH VOORTAAN IN UW KOFFERS ALTIJD NOG EEN LOS ADRES!! Plakadressen en ook labels kunnen soms verloren gaan, maar. met een adres van binnen komt Uw reisgoed altijd aan! BERNARD WESSELS P.S. Haast vergat ik bij dit alles nog een heel belangrijk iets: Naast de zwaai'-beproefde koffer staat nu ook een mooie fiets. Ook die fiets zou daar niet langer zoo verlaten hoeven staan, als men een extra-adresje in de fictstasch had gedaan. B. W. Uitspraken Haarlemsche Rechtbank VALSCHE GOUDEN TIENTJES. Een veekoopman, die te Purmerend in een café. op een drukken marktdag vergulde halve guldens als echte gouden tientjes ten verkoop had aangeboden, werd heden door den Rechtbank te Haarlem veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar. De eisch luidde 8 maanden gevangenis straf. Wegens eenzelfde feit had veertien dasen geleden ook terechtgestaan een grondwerker. Hij werd nu vrijgesproken, omdat niet vast stond dat hij wist dat de zoogenaamde gouden tientjes vergulde halve guldens waren. f 4700 GESTOLEN. Vier jaar geleden werd ingebroken in een kluis van de firma Duyvis te Zaandam. Uit een brand kast werd toen f 470 ontvreemd. De dader werd nu overeenkomstig den eisch veroordeeld tot 1 jaar en 6 maanden gevangenisstraf. De aloude St. Jansprocessie trok Dinsdag traditiegetrouw weer door Laren. Evenals andere jaren was de belangstelling voor dit plechtig gebeuren bijzonder groot. (Foto Pax Holland) HET ONVERWACHTE. Het jongetje van een jaar of drie, vier zat op de bank in het Amsterdamsche park als een beeld van wanhoop en ellende. Hij zat daar als neergeworpen Zijn rechteram had hij op de leuning van de bank gelegd en daartegen rustte zijn vuil, groezelig ge zicht, dat nat van tranen was. Om de halve minuut steeg een snik uit zijn borst op. Niet alleen zijn gezicht was nat. ook zijn neus. O. die neus! Die was in een onbeschrijfelijken toestand. Laat mij er niet meer van behoeven te zeggen. Alles aan dit ventje was zoo vuil mogelijk. De rouwranden aan zijn nagels konden niet zwarter; zijn handen waren vol vlekken, zijn gezicht was< vol zwarte vegen. Zijn haar van het melkboeren honden-soort, zag eruit alsof het in geen veertie^i dagen gekamd was en een mouw van zijn bloesje vertoonde een groote scheur. Zijn broekje verkeer de ook al, door rafels en gaten, in een deplorabelen toestand. Kousen had hij niet aan en het was zeker lang geleden dat zijn voetbekleedsels op den naam sandalen aanspraak mochten maken. Het snikken ging met de regelmatigheid van een klok om' de halve minuut voort. Was dit verdriet dan niet te stelpen? Was dit vent.ie niet te troosten en weer aan de vreugde, die toch bij zijn drie of vier levensjaren behoorde, terug te geven? Ja, er was een kans. Want daar naderde de Wel willende Oude Heer, die met mooi weer in elk park aanwezig is. Hij wandelde kalmpjes, steunen de op een stevigen stok en hij glimlachte tevreden en gelukkig tegen de menschen, die hij tegenkwam en ook tegen de bloeiende boomen en de bloemen in de perken, ja zelfs tegen de eenden en de zwa nen in de vijvers. Plotseling •viel zijn blik op het treurende knaapje op de bank. Hij versnelde zijn pas iets, ging naast het jonge tje zitten en keek het geval eerst eens even aan. Dit moest met tact behandeld worden, dat zag hij wel; men moet in zulk verdriet niet te ruw in grijpen. Het oude heertje schoof wat nader en zei: „Vertel het me maar 's, ventje. Wat scheelt er aan?" Het snikken werd iets minder en het ventje richtte één lodderoog (het andere was nog tegen zijn arm gedrukt) op zijn bejaarden buurman. „Nou, zeg het maar: wat scheelt er aan?" hield de oude heer vol. Een laatste snik welde op uit de borst van den jongen en hij ging in een wat normaler houding zitten. Toen zei hij, met een van het huilen nog nabévend stemmetje en wijzend naar eenige in de verte spelende kindex-en: „Diejonhemmebalweggaald!" „Wat zeg je, kereltje?" „Diejonhemmebalweggaald!" herhaalde het ventje, met een onmiskenbai'en nadruk op de vijfde lettergreep. „Weet je, wat jij doet?" zei de oude heer weer: „Snuft jij eerst je neus eens!" En die raad v^a's wer kelijk niet onverstandig. Het ventje besloot hem te volgen. Hij wurmde met groote moeite uit zijn rechter broekzak een gedeukte, tinnen kroes met een oor er aan en daar na volgde een zakdoek, die van een onbeschrijfe lijke vuilheid was, maar toch voor het doel, waar toe zakdoeken meestal gebruikt worden, nog wel geschikt bleek. Het knapte het ventje waarlijk op. Toen propte hij den zakdoek weer in den broek zak en de kroes er boven op. „Zoo", en vertel me nou eens, waarom je zoo'n verdriet had, want ik kon je niet goed verstaan!" Zoo hernieuwde de oude heer zijn belangstellende ondei-vraging. Het ventje, dat nu heelemaal niet meer snikte, keek den weiwillenden man even aan, stond van de bank op.... en zei een zeer kort. maar ook zeer oneerbiedig en helaas nu zeer duidelijk ver staanbaar woordje van een lettergreep. En liep hard weg. den ouden heer paf van het onverwachte 'achterlatend. J. C. E. in Haarlem en daarbuiten. Jan van Eyk's sterfjaar herdacht. „Als ich candoor F. R. Boschvosel. Den Haag Uitg. De Residentiebode N.V. In den zomer van 1441, vijf eeuwen geleden dus, stierf in zijn huis te Brugge de grootste schilder van zijn tijd, Jan van Eijk. Het aardige boek van Bosch vogel „Als ich can", Jan van Eyk's lijfspreuk die hij ook op sommige zijner werken plaatste en die men niet heeft op te vatten als „indien ik kan" doch als „zoo goed als ik het kan" dat boek is dus in zekere mate een gelegenheidswerk. Maar een dat voor een breeden lezerskring zeer geschikt is en het leven van den grooten meester op dien smeuïgen toon en met dat hartelijk enthousiasme, den Vlaming eigen, na vertelt. De kunstwetenschappelijke litteratuur over Jan en Hubert van Eyk is even uitgebreid als het aantal nog steeds onopgeloste geschilpunten tusschen de kunst geleerden in deze materie groot is. Doch daarvan be merkt de lezer van Als ich can niets, tenzij hij het lijstje der geraadpleegde werken aan het slot oekijkt en ziet dat de studies van Friedlander, Fierens, Weale, Renders en anderen hem bekend waren. Maar zelfs het groote probleem ..Hubert of Jan" laat hij onaangeroerd, om den lezer niet met proble men te vermoeien en hem het genoegen te laten onge stoord van zijn kleurig verhaald schildersleven uit het begin der vijftiende eeuw te genieten. En dat lukt hem volkomen: de lezing van dit boek zal, juist door het gemis aan wetenschappelijk dispuut, zeer velen, evenals mij. eenige zeer aangename uren bezorgen. Hoe schilderachtig is Boschvogel's verhaal van Van Eyk's zwerftochten in de leerjaren eerst, in de reizen naar opdrachtgevers later. Wij volgen hem met be langstelling als hij uit zijn geboortedorp naar het klooster in Maastricht trekt, als hij vandaar naar de kunstwerkplaats van Meester Willem in Keulen ver huist bij wien hij wat later den Ridder van Dampierre ontmoet die hem meeneemt naar Dijon. Daar zal Jan de beroemde Mozesput van den Haarlemmer Klaas Sluter zien en er zoodanig voor in bewondering ge raken dat men in het portret van den kanunnik Van der Paele, dat hij op veel later leeftijd schilderen zal, nog invloed van Sluter's Mozesfiguur zal meenen te herkennen. De ridder van Dampierre is verwant aan den hertog van Berry, den grootsten en rijksten kunstver zamelaar en opdrachtgever van zijn eeuw, die Jan van Eyk aan zich verbindt. Dan is Jan's weg gebaand en zullen vorsten en prin sen als om strijd zich van hem en zijn werk trachten te verzekeren. Willem IV van Beyeren, later zijn broer Jan, benoemen hem tot hofschilder. Voor den laatste is het dat hij in Den Haag het groote altaarstuk de I Aanbidding van het Lam (later Gent's glorie) aan vangt en voltooit. Dat kunstwerk scheen tot zwerven voorbeschikt. „Dank zij de bijzondere zorg der Gentsche stede kon de Aanbidding van het Lam nog zoo goed als gaaf behouden blijven. Doch wat een bewogen geschiede nis heeft dit stuk achter den rug! Jaren en jaren bleef het in de Sint Janskerk en lokte op de feestdagen, tel kens het geopend en ten toon gesteld werd, zooveel volk dat Karei van Mander in zijn Schilderboek den toeloop vergelijkt mot bieën en vliegen bij zomerdag, die met gansche zwermen neergonzen op korfjes vol vijgen of druiven." „Toen Filips de Goede in 1458 zijn Plechtigen Intocht te Gent hield, werd het middenpaneel levend voor gesteld. Filips II, die er niet in slaagde het retabel naar Spanje te brengen, liet er een zeer trouwe copie van maken door Michïel Coxie. In 1781 kwam Keizer Jozef II van Weenen naar Gent en was ten zeerste ge- ergerd over de naaktfiguren van Adam en Eva. Ze werden op staanden voet verbannen: nu niet uit het Aardsch Paradijs, doch uit de Sint Baafskerknaar den sacristyzolder. In 1794 laadden de Franschen Van Eyk's Lam op en de overheid kon alleen de losse zij luiken vrijwaren van een ballingschap, die tot 1815 duurde. Nu moest nog het ergste gebeuren: de zes luiken werden verkocht aan een Hollander uit Brus sel, tegen het schappelijk sommetje van duizend frank per luik. op voorwaarde dat ze binnen 24 uur geleverd JAN VAN' EYK: Arnoldini en zijn vrouw. (Reproductie uit catalogus National Galery.) (Adv. Ingez. Med.) DRIE WETHOUDERS TE ZAANDAM BENOEMD. Met ingang van gisteren heeft de regeer in gscom- missaris tot wethouder van dc gemeente Zaandam benoemd: de heeren D Out. die de portefeuille ge meentewerken. grondbedrijf, bouw- en woningtoe zicht, hinderwclzaken en havendienst zal beheeren, 3 IJdcnbcrg, voor sociale zaken, volkshuisvesting marktwezen cn ir. A. v. d. Stok, gemeentebe drijven. geneeskundige en gezondheidsdienst. De portefeuille van onderwijs zal voorloopig door den burgemeester zelf worden behouden; financiën en politie vallen automatisch onder het beleid van den burgemeester. (N. R. Ct.) werden! Een klacht bij 't gerecht, door enkele veront- waardige oudheidkundigen, mocht niet baten. De luiken waren reeds verder verkocht tegen honderd duizend frank. Daarna kwamen ze in het bezit van den Koning van Pruisen, voor 400 000 dalers of ander half millioen frank. Na den oorlog '14'18 schonk Duitschland de ontbrekende luiken terug. Het stuk was weer gaaf. tot voor enkele jaren de Rechtvaardige Rechters werden gestolen. Vijf eeuwen roerige ge schiedenisEn toch behoudt Vlaanderen steeds dit wondere werk." Na Jan van Beijeren is het Filips van Bourgondië die van Eyk's beschermer en broodheer wordt. Jan woont dan in Brugge en woont er in zijn eigen huis. Bevriend met den Italiaanschen koopman cn kunst vriend Arnolfini ontmoet hij daar de familie Cenani, waar twee lieve dochters zijn die voor de beide vrien den zijn weggelegd om hun levensgeluk volkomen te maken. Margareta is de oudste en zij zal de eerste zijn die in het huwelijksbootje stapt en met den schil der Jan van Eijk het ruime huis in de Sint Gilles Nieuwstraat gaat betrekken Maar niet lang daarna zal ook de jongere zuster Johanna met haar vriend Arnolfini in den echt vereenigd worden. De vrienden zijn dan tevens zwagers geworden En het geluk wijkt niet van den schilder, die nu een huis, een gezin, leer lingen en opdrachtgevers heeft, maar toch voor zijn vriend en schoonzuster tijd vindt hun portret als pas gehuwden te schilderen. „Het eërste bruiloftsportret dat ooit geschilderd werd! Hoe plechtig doch ook hoe innemend staat Giovanni met purperen mantel en nieuwmodischen Italiaanschen hoed. Zijn opgeheven hand heeft iets patriarchaals en de andere bindt hem aan zijn schuch tere vrouw, zoo delicaat en frisch in haar groen kleed met hermelijn bezet, en met het rijke witte kapsel. Voor hen staat een poedel, beeld van eeuwige trouw. In den hoek het kostbaar bed en de rustzetel. een geschenk van Margareta. Boven hen de glanzende luchter met zes armen." „Hier voel je dat Jan thuis is en elk ding bewon dert en bemintDe spiegel! Een mirakel van klein kunst. hij is nog geen handpalm groot en weerspiegelt het interieur, terwijl op de tien boordstukjes. die op het schilderij geen duim breed zijn. tien Passie tafereeltjes staan geschilderd!" Jan's beeld staat weerspiegeld in den spiegel en hij schrijft op den muur met zijn sierlijke letters: Jo hannes de Eyck fuit hic 1434 iJan van Eyk was hier. 1434)". „Al heeft Jan reeds vroeger een busteportret van Arnolfini geschilderd, dat aller bewondering weg droeg, thans levert hij het beste wat hij kon om het huwelljkspaar, dat zoo nauw door bloed en vriend schap met hem verbonden is, tevreden te stellen En de verfijnde kunstkenner Giovanni Arnolfini is tevre den, dat spreekt!" Het portret der Arnolfini's, thans één der beroemd ste kostbaarheden van de National Gallery in Londen, vindt onze lezer hierbij afgebeeld. De tijdsomstandig heden van heden beletten een droom te verwezenlij ken: in dit herdenkingsjaar te Gent of te Brugge al wat nog van de Van Eyks onbestreden ter wereld te vinden is voor eenigen tijd bijeen te brengen. Dit kon niet gebeuren. Maar men kan zich in dien schoonen tijd een paar uur verdiepen,' bij voorbeeld met dit aardige boek. J. H. DE BOIS. Tijdelijk kunnen wij aanbieden prima kwaliteit Veenkluiten. Als aanvullings-brandstof voor CENTRALE VERWARMING zijn deze „veenkluiten" verre te verkiezen boven brandhout. De prijs is per 100 KG3.75 1000 K.G35.— 10.000 K.G325.— Voor grootere partijen speciale condities. HANDELAREN REDUCTIE bij levering af onze schuiten of veenderij. Levering uitsluitend a contant. BRANDSTOFFENHANDEL FRIESCHE VARKENMARKT 6—10, TELEF. 14164 en 13904. (Adv. Ingez. Med./ in Haarlem en omgeving. Het hofje van Nicolaas van Beerensteyn in de Lange Heerenstraat te Haarlem. (foto De Haas) Hierboven een foto van het hofje van Nicolaas van Beerensteyn dat in de Lange Heerenstraat (een verbinding tusschen den Kruisweg en den Jans- weg) te Haarlem staat. Grondlegger van dit hofje was Nicolaas van Beerensteyn, die in 1684 overleed. Nog datzelfde jaar werd met den bouw van het hofje begonnen, maar er is niet snel gewerkt, want pas in 1688 konden de twaalf huisjes die om den tuin gegroepeerd waren, betrokken worden. Het frontgebouw bevatte de regentenkamers. Er stond een koepeltje met uurwerk op dit gebouw,terwijl het frontespice boven den hoofdingang met het wapen van den schenker (een klimmende beer) was versierd. In 1885 was het hoofdgebouw in verval, zoodat het afgebi-oken en opnieuw opgetrokken moest worden. Ook de huisjes zijn toen verbeterd. De verbetex-ingen konden de regenten financieren uit den verkoop van eenige Halsen. In het hofje hingen 4 schilderstukken van Frans Hals. Een der mooiste stukken was een levensgi'oot portret (voet stuk) van Emerentia van Beerensteyn. dat door tusschenkomst van den kunstschilder P. Th. van Wijngaerdt voor f 100.000 verkocht wei-d aan mevrouw de baronesse Mathilde von Rotschild te Frankfort a. Main. De drie andere Halsen werden later verkocht aan het Louvre-inuseum te Parijs voor f 50.000. De regenten hadden f 65.000 ge vraagd, maar dat vonden de heeren te Parijs te veel. In dien tijd is er vrij veel te doen geweest over den verkoop van deze Halsen. Er waren deskun digen die de prijs van de drie laatste stukken een koopje vonden, andere meenden dat de stukken niet meer waard waren. Later is het wel betreurd, dat op die manier 4 Halsen uit Haarlem verdwenen zijn. Allan, de schrijver van de Geschiedenis van Haarlem, stelt vast, dat het den regenten tot eer strekt, dat zij een gedeelte van het geld besteed hebben tot verbouwing van het hofje, en „waardoor het thans tot een der schoonste instellingen van dien aard behoort". Met dien lofzang zijn wij het, wat het uiterlijk aangaat, niet eens, want er zijn heel wat hofjes te Haarlem die schilderachtiger zijn, omdat zij wel hersteld zijn, maar het karakter van de 17de eeuw in den bouwtrant behouden hebben. Doordat niet al het geld van de schilderijen be steed behoefde te worden voor de restauratie bleef et een vrij belangrijke som over om geregeld uit- keering aan de bewoonsters van het hofje te doen. De schilder Van Wijngaerdt, die destijds zijn be middeling verleende bij den verkoop der schilde rijen, kreeg opdracht van de verkochte Halsert kopijen te maken voor de regentenkamer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1941 | | pagina 5