In een Bakkie.
Zwoegers in de hitte.
Klaaglied van een koffer.
LANGS DE STRAAT.
JCuHSfr
D i s t r i b u t e-v r ij e
BRANDSTOFFEN
„DeSpaarnestad" n. v.
Eigenaardigheden
WOENSDAG 25 JUNI 1941'
HXAR1E M'S D A G BEAB
3
Een open bakkie is het, met twee ruime zitplaat
sen-vooruit en een kinderbankjc-achteruit. Het is
zeer verschoten en vermolmd, zooals de bakkies in
mijn jeugd, in een ver verleden, ook reeds waren.
Zijn er ooit nieuwe geweest, die blonken en waar
uit geen mengsel van duffe geuren opsteeg?
Het paard is ook oud, net als vroeger. En mager.
Het moet toch nog veel ouder zijn geworden sinds
ik naast mijn grootvader in precies zoo'n arrange
ment reed en twaalf was. De paardenlucht, die zich
in het bakkie vermengde met de duffe geuren van
het voertuig zelf, deed mij toen onprettig aan. Veel
later heb ik paarden bereden en had er geen be
zwaar meer tegen. Maar zij waren anders dan de
zielige rossen voor bakkies. Nu hindert die lucht mij
weer.
De koetsier is ook dezelfde, die in de eerste jaren
der eeuw mijn grootvader en mij voortreed. Hij is
zeer dik en vormeloos. Zijn roode nek zweet en puilt
uit over zijn te nauwe boord. Zijn zwarte hooge
hoed is van blik en glimt evenals zijn zwarte pak.
Zijn neus is dik en rood, zijn oogen staan ietwat
flets, zijn zweep-actie is loom: in overeenstemming
met de hitte. Hij hangt op den bok meer dan hij zit,
in lichtelijk scheefgezakte houding. Ik geloof niet
dat hij geheelonthouder is; ik weet wel zeker van
niet. Even zeker als veertig jaar geleden. Toch is
hij merkwaardig goed geconserveerd gebleven; de
man is heelemaal niet verouderd. Hoe is het mo
gelijk dat zoo iemand zoo onveranderd bewaard
blijft? En wat heeft hij gedaan in al dien tijd waar
in er auto's en geen bakkies waren?
Het paard hoest en gaat in stap over. Het gaat
telkens in stap over. Maar dan klakt de koetsier met
zijn tong, of sjilpt als een vogel. En als dat nog niet
helpt neemt hij loom de zweep uit den koker en
beroert er sierlijk den paardenrug mee. Dat bezorgt
het dier een soort zenuwtrekking: het rukt ons alle
maal even vooruit en draaft dan weer traag
klots klots klots met zijn hoeveh tot het na
tweehonderd meter weer in stap overgaat. Daarna
herhaalt zich alles weer.
In den ouden tijd heette zulk een bakkie officieel
een victoria. Dat beteekent overwinning. Indertijd
begreep ik niet waarop het een overwinning was,
maar nu wel. Het zegeviert over den haast. Toen ik
hierin stapte, in een stad ergens in Nederland, om
den onbekenden weg naar een dorp op deze wijze
te gaan afleggen, heb ik nog gevraagd: „Hoe lang
duurt het?" en de koetsier heeft geantwoord: „Een
kwartiertje". Uit den ouden tijd dateeren niet al
leen de „stief kertierkes" van de boeren maar ook
die van de koetsiers. Ik heb hem niet geloofd en
begrijp nu dat het wel drie kwartier zal worden.
Mijn ongeduld en onrust van den eersten kilometer,
aangewakkerd door de afwisseling van sukkeldraf
en stap en de voortdurende schokjes, zijn allang
weggeëbd. Wat is Tijd in een bakkie? Het is veertig
jaar, sinds ik met mijn grootvader reed er> de tand
van dien tijd heeft wel aan mij geknaagd maar niet
aan rijtuig, paard en koetsier. Ik had mij dus niet
zoo druk moeten maken. Wat is trouwens snelheid?
Dif zeer zeker niet. Droomerig tracht ik mij voor
den geest te halen wat snelheid is en hoe die er
varen wordt. Ik kan het mij, na een half uur per
bakkie, niet meer voorstellen.
Wij sukkelen verder. Het bakkie kraakt, de paar
denhoeven klotsen, de koetsier hangt scheef en dut.
Voor ons rijdt een ander bakkie en achter ons nog
een. De onderlinge afstanden zijn al sinds een half
uur precies gelijk gebleven. Alle wedijver ontbreekt.
Een dikke dame op een fiets, beladen met karrebies
en pakjes, haalt ons in en rijdt ons voorbij. Ik ver
baas mij over haar geweldige snelheid. Waarom
heeft dat mensch zoo'n dollen haast? Dat moeten de
voorouders ook gezegd hebben, toen de fiets pas
was uitgevonden. Ik kan mij heelemaal in die ge
dachte verplaatsen. Zouden wij ons weer kunnen
aanpassen aan hun verkeers-tempo? Het schijnt zoo.
Een brug! „Hei, Coquette!" roept de koetsier
heesch. En Coquette besluit door te stappen en den
berg kreunend te beklimmen. Wij hotsen traag
verder
Bacli's „Hohe Messe".
Lezing van prof. dr. G. v. d. Leeuw.
Dinsdagavond hield prof. dr. G. v. d. Leeuw in
de Tuinzaal van het Gemeentelijk Concertgebouw
te Haarlem een lezing over Bach's „Hohe Messe"
welke Vrijdag 27 Juni a.s. zal worden uitgevoerd
in de Groote- of St. Bavokerk te Haarlem door
de Chr. Oratoriumvereeniging, ter gelegenheid van
haar 30-jarig bestaan, met medewerking yan het
Utrechtsch Stedelijk Orkest en verschillende so
listen.
De bijeenkomst werd geopend door den heer
Fred. O. Touber, voorzitter der C.O.V., die den
aanwezigen welkom heette.
De spreker prof. dr. v. d. Leeuw begon met te
zeggen dat Bach's „Hohe Messe" niet zoo erg
hekend is: zij is minder „toegankelijk" dan de
Matthaus Passion en van een geheel andere struc
tuur. De aria's, die er in voorkomen zijn minder
lyrisch. De Hohe Messe heeft een dogmatisch
karakter; Bach maakt er in het lied, dat in ons
dogma sluimert, voor ons hoorbaar.
Waarvoor schreef Bach, die nog v^ier kortere mis
sen schreef, deze Hohe Messe? Niet voor den
Roomsch-Katholieken eeredienst, zij past daarin
niet. Velen, o.a. dr. Albert Schweitzer, hebben ge
zegd, dat Bach er in 't geheel niets mee bedoelde,
dat hij slechts componeerde om te componeeren
(l'art pour l'art) maar dit is niet aan te nemen,
daarvoor was Bach o.a. te veel theoloog en liturg.
Hij is de man die het Christelijke dogma verklankte.
Hij was een speciaal Luthersch Christen.
Waarschijnlijk heeft hij de Hohe Messe gecom
poneerd voor een uitvoering in Krakau, in 1734.
ter gelegenheid van de kroning van den Koning
van Polen. Maar dit is niet zeker. In ieder geval is
de Hohe Messe de Christelijke geloofsbelijdenis van
den. grooten Christen Bach. Hij toont zich er een
geweldig kunstenaar in, maar ook een nederig ge-
loovige.
Spr. gaf daarna eenige bijzonderheden over den
Inhoud van de Mis.
Ter illustratie van dit deel van de lezing
speelde de heer P. Halsema de aanhef van het
Kyrie Eleison (Heer, erbarm U onzer).
Op het Kyrië volgt het Gloria, het uitbundige
loflied, datv eel grooter is en begint met een
geweldig koor. De geheele Mis draagt trouwens
een uitbundig karakter; alles is stralend en sterk
Het karakter van de aria's in de Mis is niet droog
zooals wel eens gezegd wordt, al zijn zij ook niet
lyrisch. Het dogma wordt hier tot een lied.
Het middenstuk van de Mis, het Credo, de ge
loofsbelijdenis, heeft Bach met bijzondere voorliefde
gecomponeerd. Er blijkt uit, welk een groot theo
loog hij was.
In het „ik geloof in één God", dat hij zoo strak
mogelijk heeft willen houden, gebruikt Bach de
oude Gregoriaansche Credo-melodie, o.a. ook voor
viool. De heer Halsema gaf dit deel aan den
vleugel weer, evenals de inleiding uit „de vleesch-
wording des Woords".
Het allermooiste uit de Mis vinden velen het
Crucifixes. Ook hieruit speelde de heer Halsema een
gedeelte.
In de opstanding is Bach weer uitbundig, het is
een juichkreet.
Prof. v. d. Leeuw sprak vervolgens nog over
het Sanctus. een prachtig, geweldig en uitbundig
geheel, maar toch vol majesteit en het Agnes Deï
waarmede de Mis sluit en dat slechts uit twee on
derdeden bestaat.
Hierin komt de eenige aria voor alt voor (Lam
Gods dat de zonden der wereld wegneemt) die
volkomen lyrisch is en die de heer Halsema ook
nog ten beste gaf.
Spr. eindigde met de opmerking, dat Goethe over
Bach gezegd heeft: ..Bach ist kein Bach, sondern
ein Meer". Alles is in hem, maar hij blijft altijd
de geloovige. die alles geeft in de hand van God
Zoo is ook de Hohe Messe een eeredienst.
De heer Touber sprak een hartelijk dankwoord
tot prof. v. d. Leeuw.
Uitreiking distributiebescheiden
te Haarlem.
PAG. 1.
DONDERDAG DE LETTER S.
Voor de uitreiking van de diverse distributie-beschei
den is het Donderdag de beurt aan de letter S.
Ach examinandus, tobber,
't Is een extra harde dobber.
Dat voel ik met meegevoel,
Terwijl buitenvreugden lokken
Moet jij binnen bloedig blokken,
In je blokhuis op een stoel
Je verlangt naar zwemmen, tennis
Met een veel beminder „kennis"
Dan je nu verov'ren moet,
Overal wil je het zoeken.
Maar juist niet in duffe boeken
In dien zomerzonnegloed.
Wat jij nu verlangt is koude
Om het hoofd goed koel te houden,
Nu wordt het juist dof en suf.
En je wilt wel zweetend zwoegen
Maar alleen voor je genoegen
En niet puffen zonder puf.
Ach examinandus, tobber,
Ja, het is een harde dobber
In die hooge tempratuur,
Als d'examendag zal komen
En het wordt je afgenomen,
Kom je voor nog heeter vuur.
Hou je taai, laat je niet lompen,
Pomp, al komt er door dit pompen
Nog geen drop frisch water vrij;
Strakjes komen, na het slagen,
Stellig nog veel mooie dagen,
Dan geniet je dubbel blij.
'k Ben een koffer, niet zoo oud nog,
slechts mijn hoeken zijn wat kaal
Eenzaam en verlaten sta ik
in een groote, holle zaal.
'k Heb geen tranen om te huilen,
niemand ziet, hoezeer ik lijd
en toch heb ik zooveel reden,
want.ik ben mijn label kwijt!
Met een koffer zonder label
weet geen sterveling meer raad.
Niemand weet waar hij vandaan kwam,
niemand weet waarheen hij gaat.
Maar i k weet hoe 't hart mijns meesters
om mijn droef verscheiden bloedt,
want ik zit tot alle hoeken
volgepakt met linnengoed.
Overhemden en pyjama's,
sokken, dassen en zoo meer,
minstens hondex-dvijftig punten
der textielkaart van mijn heer.
Vast werp ik een zwaiTe schaduw
over zijn vacantietijd.
en hier sta ik, stil.onmachtig,
wantik ben mijn label kwijt.
Waarde lezeressen, lezers,
als U met vacantie gaat,
luistert U dan eens héél even
naar mijn welgemeenden raad.
In dit droeve koffer-drama
zit voor U een wijze les:
DOE TOCH VOORTAAN IN UW KOFFERS
ALTIJD NOG EEN LOS ADRES!!
Plakadressen en ook labels
kunnen soms verloren gaan,
maar. met een adres van binnen
komt Uw reisgoed altijd aan!
BERNARD WESSELS
P.S.
Haast vergat ik bij dit alles
nog een heel belangrijk iets:
Naast de zwaai'-beproefde koffer
staat nu ook een mooie fiets.
Ook die fiets zou daar niet langer
zoo verlaten hoeven staan,
als men een extra-adresje
in de fictstasch had gedaan.
B. W.
Uitspraken Haarlemsche Rechtbank
VALSCHE GOUDEN TIENTJES.
Een veekoopman, die te Purmerend in een
café. op een drukken marktdag vergulde halve
guldens als echte gouden tientjes ten verkoop had
aangeboden, werd heden door den Rechtbank te
Haarlem veroordeeld tot een gevangenisstraf van
één jaar. De eisch luidde 8 maanden gevangenis
straf.
Wegens eenzelfde feit had veertien dasen geleden
ook terechtgestaan een grondwerker. Hij werd nu
vrijgesproken, omdat niet vast stond dat hij wist
dat de zoogenaamde gouden tientjes vergulde
halve guldens waren.
f 4700 GESTOLEN.
Vier jaar geleden werd ingebroken in een kluis
van de firma Duyvis te Zaandam. Uit een brand
kast werd toen f 470 ontvreemd. De dader werd
nu overeenkomstig den eisch veroordeeld tot 1
jaar en 6 maanden gevangenisstraf.
De aloude St. Jansprocessie trok Dinsdag traditiegetrouw weer door Laren.
Evenals andere jaren was de belangstelling voor dit plechtig gebeuren bijzonder
groot. (Foto Pax Holland)
HET ONVERWACHTE.
Het jongetje van een jaar of drie, vier zat op de
bank in het Amsterdamsche park als een beeld van
wanhoop en ellende. Hij zat daar als neergeworpen
Zijn rechteram had hij op de leuning van de bank
gelegd en daartegen rustte zijn vuil, groezelig ge
zicht, dat nat van tranen was. Om de halve minuut
steeg een snik uit zijn borst op. Niet alleen zijn
gezicht was nat. ook zijn neus. O. die neus! Die was
in een onbeschrijfelijken toestand. Laat mij er niet
meer van behoeven te zeggen.
Alles aan dit ventje was zoo vuil mogelijk. De
rouwranden aan zijn nagels konden niet zwarter;
zijn handen waren vol vlekken, zijn gezicht was<
vol zwarte vegen. Zijn haar van het melkboeren
honden-soort, zag eruit alsof het in geen veertie^i
dagen gekamd was en een mouw van zijn bloesje
vertoonde een groote scheur. Zijn broekje verkeer
de ook al, door rafels en gaten, in een deplorabelen
toestand. Kousen had hij niet aan en het was zeker
lang geleden dat zijn voetbekleedsels op den
naam sandalen aanspraak mochten maken.
Het snikken ging met de regelmatigheid van een
klok om' de halve minuut voort. Was dit verdriet
dan niet te stelpen? Was dit vent.ie niet te troosten
en weer aan de vreugde, die toch bij zijn drie of
vier levensjaren behoorde, terug te geven?
Ja, er was een kans. Want daar naderde de Wel
willende Oude Heer, die met mooi weer in elk
park aanwezig is. Hij wandelde kalmpjes, steunen
de op een stevigen stok en hij glimlachte tevreden
en gelukkig tegen de menschen, die hij tegenkwam
en ook tegen de bloeiende boomen en de bloemen
in de perken, ja zelfs tegen de eenden en de zwa
nen in de vijvers.
Plotseling •viel zijn blik op het treurende knaapje
op de bank.
Hij versnelde zijn pas iets, ging naast het jonge
tje zitten en keek het geval eerst eens even aan.
Dit moest met tact behandeld worden, dat zag hij
wel; men moet in zulk verdriet niet te ruw in
grijpen.
Het oude heertje schoof wat nader en zei:
„Vertel het me maar 's, ventje. Wat scheelt er
aan?"
Het snikken werd iets minder en het ventje
richtte één lodderoog (het andere was nog tegen
zijn arm gedrukt) op zijn bejaarden buurman.
„Nou, zeg het maar: wat scheelt er aan?" hield
de oude heer vol.
Een laatste snik welde op uit de borst van den
jongen en hij ging in een wat normaler houding
zitten. Toen zei hij, met een van het huilen nog
nabévend stemmetje en wijzend naar eenige in de
verte spelende kindex-en:
„Diejonhemmebalweggaald!"
„Wat zeg je, kereltje?"
„Diejonhemmebalweggaald!" herhaalde het
ventje, met een onmiskenbai'en nadruk op de
vijfde lettergreep.
„Weet je, wat jij doet?" zei de oude heer weer:
„Snuft jij eerst je neus eens!" En die raad v^a's wer
kelijk niet onverstandig.
Het ventje besloot hem te volgen. Hij wurmde
met groote moeite uit zijn rechter broekzak een
gedeukte, tinnen kroes met een oor er aan en daar
na volgde een zakdoek, die van een onbeschrijfe
lijke vuilheid was, maar toch voor het doel, waar
toe zakdoeken meestal gebruikt worden, nog wel
geschikt bleek. Het knapte het ventje waarlijk op.
Toen propte hij den zakdoek weer in den broek
zak en de kroes er boven op.
„Zoo", en vertel me nou eens, waarom je zoo'n
verdriet had, want ik kon je niet goed verstaan!"
Zoo hernieuwde de oude heer zijn belangstellende
ondei-vraging.
Het ventje, dat nu heelemaal niet meer snikte,
keek den weiwillenden man even aan, stond van de
bank op.... en zei een zeer kort. maar ook zeer
oneerbiedig en helaas nu zeer duidelijk ver
staanbaar woordje van een lettergreep. En liep
hard weg. den ouden heer paf van het onverwachte
'achterlatend.
J. C. E.
in Haarlem
en daarbuiten.
Jan van Eyk's sterfjaar herdacht. „Als ich
candoor F. R. Boschvosel. Den Haag
Uitg. De Residentiebode N.V.
In den zomer van 1441, vijf eeuwen geleden dus,
stierf in zijn huis te Brugge de grootste schilder van
zijn tijd, Jan van Eijk. Het aardige boek van Bosch
vogel „Als ich can", Jan van Eyk's lijfspreuk die
hij ook op sommige zijner werken plaatste en die men
niet heeft op te vatten als „indien ik kan" doch als
„zoo goed als ik het kan" dat boek is dus in zekere
mate een gelegenheidswerk. Maar een dat voor een
breeden lezerskring zeer geschikt is en het leven van
den grooten meester op dien smeuïgen toon en met
dat hartelijk enthousiasme, den Vlaming eigen, na
vertelt.
De kunstwetenschappelijke litteratuur over Jan en
Hubert van Eyk is even uitgebreid als het aantal nog
steeds onopgeloste geschilpunten tusschen de kunst
geleerden in deze materie groot is. Doch daarvan be
merkt de lezer van Als ich can niets, tenzij hij het
lijstje der geraadpleegde werken aan het slot oekijkt
en ziet dat de studies van Friedlander, Fierens, Weale,
Renders en anderen hem bekend waren.
Maar zelfs het groote probleem ..Hubert of Jan"
laat hij onaangeroerd, om den lezer niet met proble
men te vermoeien en hem het genoegen te laten onge
stoord van zijn kleurig verhaald schildersleven uit het
begin der vijftiende eeuw te genieten.
En dat lukt hem volkomen: de lezing van dit boek
zal, juist door het gemis aan wetenschappelijk dispuut,
zeer velen, evenals mij. eenige zeer aangename uren
bezorgen.
Hoe schilderachtig is Boschvogel's verhaal van Van
Eyk's zwerftochten in de leerjaren eerst, in de reizen
naar opdrachtgevers later. Wij volgen hem met be
langstelling als hij uit zijn geboortedorp naar het
klooster in Maastricht trekt, als hij vandaar naar de
kunstwerkplaats van Meester Willem in Keulen ver
huist bij wien hij wat later den Ridder van Dampierre
ontmoet die hem meeneemt naar Dijon. Daar zal Jan
de beroemde Mozesput van den Haarlemmer Klaas
Sluter zien en er zoodanig voor in bewondering ge
raken dat men in het portret van den kanunnik Van
der Paele, dat hij op veel later leeftijd schilderen zal,
nog invloed van Sluter's Mozesfiguur zal meenen te
herkennen. De ridder van Dampierre is verwant aan den
hertog van Berry, den grootsten en rijksten kunstver
zamelaar en opdrachtgever van zijn eeuw, die Jan
van Eyk aan zich verbindt.
Dan is Jan's weg gebaand en zullen vorsten en prin
sen als om strijd zich van hem en zijn werk trachten
te verzekeren. Willem IV van Beyeren, later zijn broer
Jan, benoemen hem tot hofschilder. Voor den laatste
is het dat hij in Den Haag het groote altaarstuk de
I Aanbidding van het Lam (later Gent's glorie) aan
vangt en voltooit.
Dat kunstwerk scheen tot zwerven voorbeschikt.
„Dank zij de bijzondere zorg der Gentsche stede kon
de Aanbidding van het Lam nog zoo goed als gaaf
behouden blijven. Doch wat een bewogen geschiede
nis heeft dit stuk achter den rug! Jaren en jaren bleef
het in de Sint Janskerk en lokte op de feestdagen, tel
kens het geopend en ten toon gesteld werd, zooveel
volk dat Karei van Mander in zijn Schilderboek den
toeloop vergelijkt mot bieën en vliegen bij zomerdag,
die met gansche zwermen neergonzen op korfjes vol
vijgen of druiven."
„Toen Filips de Goede in 1458 zijn Plechtigen Intocht
te Gent hield, werd het middenpaneel levend voor
gesteld.
Filips II, die er niet in slaagde het retabel naar
Spanje te brengen, liet er een zeer trouwe copie van
maken door Michïel Coxie. In 1781 kwam Keizer
Jozef II van Weenen naar Gent en was ten zeerste ge-
ergerd over de naaktfiguren van Adam en Eva. Ze
werden op staanden voet verbannen: nu niet uit het
Aardsch Paradijs, doch uit de Sint Baafskerknaar
den sacristyzolder. In 1794 laadden de Franschen Van
Eyk's Lam op en de overheid kon alleen de losse zij
luiken vrijwaren van een ballingschap, die tot 1815
duurde. Nu moest nog het ergste gebeuren: de zes
luiken werden verkocht aan een Hollander uit Brus
sel, tegen het schappelijk sommetje van duizend frank
per luik. op voorwaarde dat ze binnen 24 uur geleverd
JAN VAN' EYK: Arnoldini en zijn vrouw.
(Reproductie uit catalogus
National Galery.)
(Adv. Ingez. Med.)
DRIE WETHOUDERS TE ZAANDAM BENOEMD.
Met ingang van gisteren heeft de regeer in gscom-
missaris tot wethouder van dc gemeente Zaandam
benoemd: de heeren D Out. die de portefeuille ge
meentewerken. grondbedrijf, bouw- en woningtoe
zicht, hinderwclzaken en havendienst zal beheeren,
3 IJdcnbcrg, voor sociale zaken, volkshuisvesting
marktwezen cn ir. A. v. d. Stok, gemeentebe
drijven. geneeskundige en gezondheidsdienst. De
portefeuille van onderwijs zal voorloopig door den
burgemeester zelf worden behouden; financiën en
politie vallen automatisch onder het beleid van den
burgemeester. (N. R. Ct.)
werden! Een klacht bij 't gerecht, door enkele veront-
waardige oudheidkundigen, mocht niet baten. De
luiken waren reeds verder verkocht tegen honderd
duizend frank. Daarna kwamen ze in het bezit van
den Koning van Pruisen, voor 400 000 dalers of ander
half millioen frank. Na den oorlog '14'18 schonk
Duitschland de ontbrekende luiken terug. Het stuk
was weer gaaf. tot voor enkele jaren de Rechtvaardige
Rechters werden gestolen. Vijf eeuwen roerige ge
schiedenisEn toch behoudt Vlaanderen steeds dit
wondere werk."
Na Jan van Beijeren is het Filips van Bourgondië
die van Eyk's beschermer en broodheer wordt. Jan
woont dan in Brugge en woont er in zijn eigen huis.
Bevriend met den Italiaanschen koopman cn kunst
vriend Arnolfini ontmoet hij daar de familie Cenani,
waar twee lieve dochters zijn die voor de beide vrien
den zijn weggelegd om hun levensgeluk volkomen te
maken. Margareta is de oudste en zij zal de eerste
zijn die in het huwelijksbootje stapt en met den schil
der Jan van Eijk het ruime huis in de Sint Gilles
Nieuwstraat gaat betrekken Maar niet lang daarna
zal ook de jongere zuster Johanna met haar vriend
Arnolfini in den echt vereenigd worden. De vrienden
zijn dan tevens zwagers geworden En het geluk wijkt
niet van den schilder, die nu een huis, een gezin, leer
lingen en opdrachtgevers heeft, maar toch voor zijn
vriend en schoonzuster tijd vindt hun portret als pas
gehuwden te schilderen.
„Het eërste bruiloftsportret dat ooit geschilderd
werd! Hoe plechtig doch ook hoe innemend staat
Giovanni met purperen mantel en nieuwmodischen
Italiaanschen hoed. Zijn opgeheven hand heeft iets
patriarchaals en de andere bindt hem aan zijn schuch
tere vrouw, zoo delicaat en frisch in haar groen kleed
met hermelijn bezet, en met het rijke witte kapsel.
Voor hen staat een poedel, beeld van eeuwige
trouw. In den hoek het kostbaar bed en de rustzetel.
een geschenk van Margareta. Boven hen de glanzende
luchter met zes armen."
„Hier voel je dat Jan thuis is en elk ding bewon
dert en bemintDe spiegel! Een mirakel van klein
kunst. hij is nog geen handpalm groot en weerspiegelt
het interieur, terwijl op de tien boordstukjes. die op
het schilderij geen duim breed zijn. tien Passie
tafereeltjes staan geschilderd!"
Jan's beeld staat weerspiegeld in den spiegel en hij
schrijft op den muur met zijn sierlijke letters: Jo
hannes de Eyck fuit hic 1434 iJan van Eyk was hier.
1434)".
„Al heeft Jan reeds vroeger een busteportret van
Arnolfini geschilderd, dat aller bewondering weg
droeg, thans levert hij het beste wat hij kon om het
huwelljkspaar, dat zoo nauw door bloed en vriend
schap met hem verbonden is, tevreden te stellen En
de verfijnde kunstkenner Giovanni Arnolfini is tevre
den, dat spreekt!"
Het portret der Arnolfini's, thans één der beroemd
ste kostbaarheden van de National Gallery in Londen,
vindt onze lezer hierbij afgebeeld. De tijdsomstandig
heden van heden beletten een droom te verwezenlij
ken: in dit herdenkingsjaar te Gent of te Brugge al
wat nog van de Van Eyks onbestreden ter wereld te
vinden is voor eenigen tijd bijeen te brengen. Dit kon
niet gebeuren. Maar men kan zich in dien schoonen
tijd een paar uur verdiepen,' bij voorbeeld met dit
aardige boek.
J. H. DE BOIS.
Tijdelijk kunnen wij aanbieden
prima kwaliteit Veenkluiten.
Als aanvullings-brandstof voor CENTRALE
VERWARMING zijn deze „veenkluiten"
verre te verkiezen boven brandhout.
De prijs is
per 100 KG3.75
1000 K.G35.—
10.000 K.G325.—
Voor grootere partijen speciale condities.
HANDELAREN REDUCTIE bij levering af
onze schuiten of veenderij.
Levering uitsluitend a contant.
BRANDSTOFFENHANDEL
FRIESCHE VARKENMARKT 6—10,
TELEF. 14164 en 13904.
(Adv. Ingez. Med./
in Haarlem en omgeving.
Het hofje van Nicolaas van Beerensteyn in de
Lange Heerenstraat te Haarlem.
(foto De Haas)
Hierboven een foto van het hofje van Nicolaas
van Beerensteyn dat in de Lange Heerenstraat (een
verbinding tusschen den Kruisweg en den Jans-
weg) te Haarlem staat. Grondlegger van dit hofje
was Nicolaas van Beerensteyn, die in 1684 overleed.
Nog datzelfde jaar werd met den bouw van het
hofje begonnen, maar er is niet snel gewerkt, want
pas in 1688 konden de twaalf huisjes die om den
tuin gegroepeerd waren, betrokken worden. Het
frontgebouw bevatte de regentenkamers. Er stond
een koepeltje met uurwerk op dit gebouw,terwijl
het frontespice boven den hoofdingang met het
wapen van den schenker (een klimmende beer)
was versierd.
In 1885 was het hoofdgebouw in verval, zoodat
het afgebi-oken en opnieuw opgetrokken moest
worden. Ook de huisjes zijn toen verbeterd.
De verbetex-ingen konden de regenten financieren
uit den verkoop van eenige Halsen. In het hofje
hingen 4 schilderstukken van Frans Hals. Een der
mooiste stukken was een levensgi'oot portret (voet
stuk) van Emerentia van Beerensteyn. dat door
tusschenkomst van den kunstschilder P. Th. van
Wijngaerdt voor f 100.000 verkocht wei-d aan
mevrouw de baronesse Mathilde von Rotschild te
Frankfort a. Main. De drie andere Halsen werden
later verkocht aan het Louvre-inuseum te Parijs
voor f 50.000. De regenten hadden f 65.000 ge
vraagd, maar dat vonden de heeren te Parijs te
veel.
In dien tijd is er vrij veel te doen geweest over
den verkoop van deze Halsen. Er waren deskun
digen die de prijs van de drie laatste stukken een
koopje vonden, andere meenden dat de stukken niet
meer waard waren. Later is het wel betreurd, dat
op die manier 4 Halsen uit Haarlem verdwenen
zijn.
Allan, de schrijver van de Geschiedenis van
Haarlem, stelt vast, dat het den regenten tot eer
strekt, dat zij een gedeelte van het geld besteed
hebben tot verbouwing van het hofje, en „waardoor
het thans tot een der schoonste instellingen van
dien aard behoort". Met dien lofzang zijn wij het,
wat het uiterlijk aangaat, niet eens, want er zijn
heel wat hofjes te Haarlem die schilderachtiger zijn,
omdat zij wel hersteld zijn, maar het karakter van
de 17de eeuw in den bouwtrant behouden hebben.
Doordat niet al het geld van de schilderijen be
steed behoefde te worden voor de restauratie bleef
et een vrij belangrijke som over om geregeld uit-
keering aan de bewoonsters van het hofje te doen.
De schilder Van Wijngaerdt, die destijds zijn be
middeling verleende bij den verkoop der schilde
rijen, kreeg opdracht van de verkochte Halsert
kopijen te maken voor de regentenkamer.