De Cultuurraad en
Cultuurkamer.
Het. gevechtsterrein in Noord-Afrika.
Pachtbesluit afgekondigd.
Het rendier in den oorog. Voor het transport bij hun opmarsch in het hooge
Noorden maken de Finnen thans veelvuldig gebruik van rendieren.
(Suomen-Holland)
De Kamer omvat zes gilden.
Wie er iid van moeten zijn.
's-GRAVENHAGE, 25 November. Het heden ver
schenen Verordeningenblad bevat een verordening
van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederland-
sche gebied betreffende den Nederlandschen Cultuur-
raad. In deze verordening is o.m. bepaald:
Art. 1. De Nederlandsche Cultuurraad bevordert de
ontwikkeling van het Nederlandsche Cultuurleven en
van de verzorging van de Nederlandsche cultuur.
Bij de vervulling van deze taak is de Cultuurraad
verplicht alle uitingen van het cultureele leven gade
te slaan, zoomede alle diensten en instellingen, welke
op het gebied van het Cultuurleven of de cultuurzorg
werkzaam zijn, door het geven van adviezen te steu
nen en deze door het nemen van initiatief tot bepaalde
werkzaamheden op te wekken.
Art. 2. De Cultuurraad is een rechtspersoonlijkheid
bezittend openbaar lichaam. Zijn zetel is gevestigd
te 's-Gravenhage.
Art. 3. Aan het hoofd van den Cultuurraad staat de
president. Hij vertegenwoordigt den Cultuurraad in
en buiten rechte.
Art. 4. De Cultuurraad bestaat uit ten minste» twin
tig leden. Zij worden door den president benoemd en
ontslagen. Het lidmaatschap van den Cultuurraad is
een eereambt.
Art. 5. De president en de leden van den Cultuur
raad worden voor het aanvaarden van hun ambt be-
eedigd. De eedsformule wordt bij instructie van den
Rijkscommissaris vastgesteld.
Art. 6 houdt o.m. in, dat de president voor zijn be
slissingen verantwoordelijk is.
In art. 7 is o.m. vastgelegd, dat de president een
bureau tot zijn beschikking heeft ter voorbereiding
van zijn beslissingen.
Art. 8. De president is bevoegd zich gegevens te
laten verstrekken door alle Nederlandsche autoritei
ten, bureaux, instellingen, lichamen en inrichtingen,
zoowel van publiekrechtelijken als van privaatrech
telijken aard, betreffende alle aangelegenheden, welke-
op zijn taak betrekking hebben. Deze instellingen zijn
verplicht den president' de door hem gewenschte in
lichtingen te verstrekken, zoomede hem in de door
hem gemachtigde personen in staat te stellen tot in
specties en hun toegang te verleenen tot al hetgeen
door hen wordt georganiseerd.
Art. 9. Het rijk draagt de kosten, verbonden aan de
werkzaamheden van den Cultuurraad.
Art. 10. De ter uit%'oering van deze verordening
noodzakelijke voorschriften kunnen bij instructie van
den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche
gebied worden gegeven.
Art. 11. Deze verordening treedt heden in ,;werking.
OTS NEDERLANDSCHE CULTUURKAMER.
's-GRAVENHAGE, 25 November. Voorts bevat
het Verordeningenblad een verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche ge
bied betreffende de Nederlandsche Cultuurkomer.
Aan deze verordening wordt het volgende ontleend:
Artikel 1. Zij die werkzaam zijn op het gebied van
de beeldende kunsten, daaronder begrepen de bouw
kunst en het kunstambacht, of 6p het gebjed van de
muziek, de literatuur, het theaterwezen, het film
wezen of het perswezen, worden in gilden vereemgd.
Deze gilden vormen tezamen de Nederlandsche Cul
tuurkamer. Het is de taak van de Nederlandsche
Cultuurkamer door de samenwerking van allen, die
op het terrein van een harer groepen werkzaam zijn,
de Nederlandsche Cultuur in het licht van haar ver
antwoordelijkheid tegenover de volksgemeenschap te
bevorderen, de vakkundige, economische en maat
schappelijke aangelegenheden der kultuurberoepen te
regelen en overeenstemming te brengen in het stre
ven der tot haar behoorende groepen.
Art. 2. De Nederlandsche Cultuurkamer is een
rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam in
den zin van artikel 152 der Grondwet. Haar zetel
Is" gevestigd te 's-Gravenhage.
Art. 3. Hij die medewerkt aan de voortbrenging, de
weergave, de geestelijke of technische bewerking, de
verspreiding, de instandhouding, het in het verkeer
brengen of de bemiddeling tot het in het verkeer bren
gen van cultuurgoed, is verplicht lid te zijn van de
Nederlandsche Cultuurkamer, tenzij dit medewerken
een uitsluitend commercieele, administratieve, techni
sche of mechanische werkzaamheid is.
Art. 4. Onder cultuurgoed in den zin van deze ver
ordening wordt begrepen: 1) iedere kunstschepping of
kunstverrichting, welke voor het publiek waarneem
baar wordt gemaakt; 2) iedere andere geestelijke
schepping of verrichting, welke door middel van druk,
film. radiouitzending of geluidsband voor het publiek
waarneembaar wordt gemaakt.
Met druk wordt iedere soort van vermenigvuldiging
op een voor massavermenigvuldiging geëigende wijze
gelijkgesteld.
Art.' 5. Het vervaardigen van voor de samenstelling
van een cultuurgoed noodig materieel wordt niet be
schouwd als het voortbrengen of bewerken van cul
tuurgoed in den zin van deze verordening.
Art. 6. Medewerken in den zin van artikel 3 vindt
plaats, onverschillig of de werkzaamheid wordt ver
richt 11 al of niet tegen belooning: 2) door rechts
persoonlijkheid bezittende publiekrechtelijke of pri-
vaatrechtèlyke lichamen, door niet rechtspersoonlijk
heid bezittende vereenigingen van personen of door
natuurlijke personen; 3) door Nederlanders, Neder
landsche onderdanen of vreemdelingen; 4) door on
dernemers of door personen, die in dienstbetrekking
werkzaam zijn.
Art. 7. Dc president van de Nederlandsche Cultuur
kamer kan bepalen, dat het lidmaatschap van de Ne
derlandsche Cultuurkamer niet is vereischt in geval
len, waarin van de uitoefening eener werkzaamheid,
als bedoeld in artikel 3 slechts in onbeduidende mate
of bij enkele gelegenheden sprake is.
Degenen, die zoodanige werkzaamheid wenschen uit
te oefenen, moeten in het bezit zijn van een door den
president afgegeven bewijs van vrijstelling. De pre
sident kan bepalen, dat voor bepaalde groepen van
werkzaamheid de afgifte van een bewijs van vrijstel
ling niet is vereischt. De afgifte van het bewijs van
vrijstelling kan worden afhankelijk gesteld van de
betaling van een voor de beoogde werkzaamheid rede
lijk recht.
Hij die in den zin van het eerste lid is vrijgesteld
van het lidmaatschap van de Nederlandsche Cultuur
kamer, is ten aanzien van zijn werkzaamheid in den
zin van artikel 3 ten volle onderworpen aan de ver
ordenende en beschikking gevende bevoegdheid van de
Nederlandsche Cultuurkamer.
Art. 9. Vereenigingen van personen en stichtingen,
welke lid van de Nederlandsche Cultuurkamer zijn
of moeten zijn, zijn verplicht haar statuten met deze
verordening en met de te nemen maatregelen in over
eenstemming te brengen.
Art. 10. Joden of Joodsch-vermaagschapte personen
kunnen niet lid zijn van de Nederlandsche Cultuur
kamer noch van een vereeniging van personen, welke
lid der Nederlandsche Cultuurkamer is of moet zijn.
Voorts is aan deze personen verboden: 1) het oprich
ten of het deelnemen aan de oprichting van een ver
eeniging van personen, welke lid der Nederlandsche
Cultuurkamer is of moet zijn; 2) het in het leven roe
pen van een stichting of het deelnemen daaraan, als
mede het direct of indirect voordeel trekken uit het
vermogen eener stichting, indien die stichting lid van
de Nederlandsche Cultuurkamer is of moet zijn; 3)
het werkzaam zijn ten behoeve van een vereeniging
van personen, als bedoeld onder 1, of van een stich
ting, als bedoel donder 2, of als gast deel te nemen aan
hetgeen door zoodanige vereenigingen van personen en
stichtingen wordt georganiseerd
De secretaris-generaal van het departement van
volksvoorlichting en kunsten kan in bijzondere geval
len toestaan, dat 1) een Jood of Joodsch-vermaag
schapte persoon lid van de Nederlandsche Cultuurka
mer wordt; 2) vereenigingen van personen of stichtin
gen, welke lid van de Nederlandsche Cultuurkamer
moeten zijn, van de verplichting lid te zijn worden
vrijgesteld, indien haar leden uitsluitend Joden zijn
of indien het stichtingsvermogen uitsluitend ten bate
van Joden wordt aangewend.
Art. 11. Jood in den zin dezer verordening zijn: 1)
degenen die van meer dan één vol-Joodschen groot
ouder stammen; 2) andere dan de onder 1 aangeduide
personen, die hetzij op 9 Mei 1940 tot de Joodsch-
kerkelijke gemeenschap hebben behoord of na dien
datum daarin zijn opgenomen.
Als Joodsch-vermaagschapte persoon in den zin van
deze verordening wordt beschouwd degene, die met
een persoon, als bedoeld in lid 3, is gehuwd of daar
mede in concubinaat leeft. Een grootouder wordt zon
der meer als vol-Joodsch aangemerkt, wanneer deze
tot de Joodsch-kerkelijke gemeenschap heeft behoord.
Art. 12. De president van de Nederlandsche Cultuur
kamer kan de toelating van een persoon als lid van
de Nederlandsche Cultuurkamer weigeren of een lid
van de Nederlandsche Cultuurkamer uitsluiten, in
dien uit feiten blijkt, dat de betreffende persoon niet
beschikt over de betrouwbaarheid of de geschiktheid,
welke voor de uitoefening van zijn werkzaamheid is
vereischt,
In de artikelen 13. 14 en 15 wordt bepaald, dat aan
het hoofd van de Nederlandsche Cultuurkamer een
presidènt staat, dat de gilden der Nederlandsche Cul
tuurkamer voor zoover noodig worden onderverdeeld
in yakgroepen en dat ter uitvoering van de taak der
Nederlandsche Cultuurkamer provinciale bureaux kun
nen worden ingesteld.
Art. 16. De in de vorige artikelen bedoelde perso
nen worden voor het aanvaarden van hun ambt be-
eedigd. De eedsformule wordt bij instructie vastge
steld.
Art. 17. De Nederlandsche Cultuurkamer bezit bin-
en het kader van haar taak verordenende bevoegd
heid in den zin van artikel 153 der Grondwet. Deze
verordenende bevoegdheid wordt door den president
der Nederlandsche Cultuurkamer uitgeoefend.
Art. 19 houdt in, dat voorschriften kunnen worden
uitgevaardigd betreffende de bemiddeling in ge
schillen tusschen leden van de Nederlandsche Cul
tuurkamer. en art. 20 dat in een contributiereglement
kan worden geregeld, welke contributie de leden die
nen te betalen.
Art? 21. Bij een ingevolge het bepaalde bij artikel
17 uitgevaardigde verordening kunnen tuchtrechte
lijke straffen tot ten hoogste een duizend gulden wor
den gesteld. Een tuchtrechtelijke straf kan slechts
worden opgelegd, nadat degeen, die tot die oplegging
bevoegd is, het verdachte lid van de Nederlandsche
Cultuurkamer heeft gehoord.
Art. 22. Bignen het kader van de taak van de Ne
derlandsche Cultuurkamer kunnen zoowel de presi
dent als de organen der cultuurkamer, welke hij daar
toe machtiging heeft verleend, ten opzichte van de
leden der Cultuurkamer in afzonderlijke gevallen be
schikkingen geven: 1) betreffende de uitoefening van
de werkzaamheden, in verband waarmede het lid
maatschap der kamer verplicht is: 2) betreffende hun
deelneming aan de werkzaamheden der kamer; 3)
overigens, indien en voor zoover zulks bij een inge
volge het bepaalde bij artikel 17 uitgevaardigde ver
ordening is bepaald.
De leden der Nederlandsche Cultuurkamer dienen
gevolg te geven aan deze beschikkingen.
Art. 23. Ingevolge het bepaalde bij art. 22 is de pre
sident der Nederlandsche Cultuurkamer meer in bet
bijzonder bevoegd: 1) voorwaarden vast te stellen
voor het openen en het sluiten van. alsmede het uit
oefenen van het bedrijf in ondernemingen, welke voor
de uitoefening harer werkzaamheid lid der Cultuur
kamer moeten zijn; 2) richtlijnen uft te vaardigen be
treffende den inhoud van collectieve arbeidsovereen
komsten. welke tusschen de afzonderlijke beroeps
groepen, welke de kamer omvat, worden aangegaan.
Daarbij blijven de bepalingen der verordening no.
217/1940 betreffende de totstandkoming van regelin
gen in zake loonen, salarissen en andere arbeidsvoor
waarden onverminderd van kracht. Evenzeer blijven
de bevoegdheden van den secretaris-generaal van het
departement van Sociale Zaken onverminderd be
staan; deze worden uitgeoefend, na den president te
hebben gehoord. Maatregelen van den president, ge-
Hoofdredactcur R. VV. P. Pecrcboom, Heemstede.
Plaatsvervangend hoofdredacteur C. J. van Tilburg.
Heemstede.
nomen op grond van het vorige lid vestigen geen
recht op schadevergoeding.
Art. 25. Hij die in strijd met een ingevolge het
bepaalde bij artikel 22 gegeven beschikking handelt,
kan door dengeen, die die beschikking heeft ge
geven, worden gestraft met een tuchtrechtelijke straf
van ten hoogste een duizend gulden, indien en voor
zoover zulks in de beschikking uitdrukkelijk is ge
steld.
Art. 26. De president van de Nederlandsche Cul
tuurkamer kan, voor zoover zulks ter voorbereiding
van zijn beslissingen noodzakelijk is. getuigen hooren
of laten hooren. Ieder die door of vanwege den pre
sident als getuige of deskundige is opgeroepen, is ver
plicht aan die oproeping gevolg te geven en getui
genis af te leggen of zijn diensten als deskundige te
verleenen. De getuige of deskundige, die niet ver
schijnt, kan op bevei van den president worden voor
geleid. Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wet
tigen grond weigert op de gestelde vragen te ant
woorden of de van hem gevorderde eed, verklaring
of belofte af te leggen, kan de president, zoo hij dit
in het belang van het onderzoek noodzakelijk acht,
den getuige een geldboete opleggen van ten hoogste
duizend gulden.
Art 27. In zooverre de Nederlandsche Cultuurka
mer haar werkzaamheden niet uit eigen inkomsten
kan bekostigen, worden de kosten daarvan gedragen
door het rijk.
Art. 28. De Nederlandsche Cultuurkamer is aan het
toezicht van den secretaris-generaal van het departe
ment van Volksvoorlichting en Kunsten onderworpen.
STRAFBEPALINGEN.
Hij die in strijd met het bepaalde bij artikel 3 niet
lid is van de Nederlandsche Cultuurkamer of in strijd
met het bepaélde bij artikel 7 niet in het bezit is van
een bewijs van vrijstelling en niettemin een der
werkzaamheden welke onder deze kamer vallen, uit
oefent. wordt gestraft met geldboete van ten hoog
ste vijf duizend gulden. Wordt door een vereeniging
van personen of stichting, welke lid van de Neder
landsche Cultuurkamer moet zijn, een der werkzaam
heden, welke onder deze kamer vallen, uitgeoefend,
zonder dat deze vereeniging van personen of stich
ting lid der Cultuurkamer of in het bezit van een
bewijs van vrijstelling is, wordt de strafvervolging
ingesteld en wojden de straffen uitgesproken tegen
de leden van het bestuur. Geen straf wordt uitge
sproken tegen den bestuurder, van wien blijkt, dab
het feit buiten zijn toedoen is begaan.
Deze verordening vindt met betrekking tot eenige
werkzaamheid in den zin van artikel 3 op zijn vroegst
toepassing van het tijdstip af, waarop het voor die
werkzaamheid in aanmerking komend gilde is inge
steld.
Hij die na de instelling van een voor hem in aan
merking komend gilde een werkzaamheid in den zin
van artikel 4 wil blijven uitoefenen, moet bij den
president van de Nederlandsche Cultuurkamer on
verwijld en wel uiterlijk binnen vier weken, een
verzoek tot opneming als lid indienen.
Hij mag de werkzaamheid blijven uitoefenen, zoo
lang op het in het vorig lid bedoelde verzoek nog
niet een eindbeslissing is gegeven.
Met afwijking van de bepaling van artikel 11 blijft
eén overeenkomst, als daar bedoeld, welke op het in
het eerste lid van dit artikel aangeduide tijdstip be
staat. van kracht, zoolang de beslissing, bedoeld in
het vorig lid. niet is gegeven. De overeenkomst gaat
onmiddellijk teniet, wanneer het ingediend verzoek
wordt afgewezen. Vindt geen afwijking plaats, dan
blijft, zij ook na het in het eerste lid bedoelde tijdstip
van -kracht.
Op het tijdstip, waarop het „filmgilde" wordt in-#
gesteld, treedt het besluit no. 160/1940 betreffende de
organisatie van het filmwezen buiten werking.
Met ingang van dat tijdstip gaat het vermogen van
den Nederlandschen Bioscoopbond in eigendom van
de Nederlandsche Cultuurkamer over, welke ook
treedt in alle privaatrechtelijke rechten en verbinte
nissen van den Nederlandschen Bioscoopbond.
Het tijdstip van de instelling der gilden wordt be
paald door den secretaris-generaal van het departe
ment van Volksvoorlichting en Kunsten, die hetzelf
de in de Nederlandsche Staatscourant openbaar be
kend maakt.
Tot het tijdstip van dg instelling der gilden kan de
secretaris-generaal tijdelijke istellingen in het leven
roepen en personen of vereenigingen van personen
met de tijdelijke werkzaamheden en met de uitoefe
ning van de bevoegdheden der gildeleiders belasten.
De Nederlandsche Cultuurkamer wordt als opge
richt beschouwd, zoodra twee gilden zijn ingesteld.
Hetzelve wordt door den secretaris-generaal van het
departement van Volksvoorlichting en Kunsten in de
Nederlandsche Staatscourant openbaar bekend ge
maakt.
Deze verordening treedt heden in werking.
MEDEDEELINGEN VAN PROF.
SNIJDERS EN Dr. GOEDEWAAGEN.
's-GRAVENHAGE, 26 November. In de perscon
ferentie hebben prof. dr. G. A. S. Snijders president
van den Nederlandschen Cultuurraad, en prof. dr. T.
Goedewaagen, president van de Nederlandsche Cul
tuurkamer, eenige mededeelingen gedaan in zake dé
verordeningen, waarbij deze lichamen zijn ingesteld.
Prof. Snijders verklaarde o.m. het volgende- De
Nederlandsche Cultuurraad Is een orgaan, dat- dooi
den Rijkscommissaris in het leven is geroepen en
bedoelt de ontwikkeling van het Nederlandsche cul
tuurleven te bevorderen. De functie van den Cultuur
raad is in de eerste plaats consultatief. Uit deze con
sultatieve taak spruit voort, dat dus de Cultuurraad
alle uitingen van het cultureele leven gadeslaat en
adviezen geeft.
Daarmede is voorts verbonden de bevoegdheid van
den Cultuuiyaad zelf het initiatief te nemen Met na
druk zij er echter nog eens op gewezen, dat de raad
geen uitvoerende bevoegdheid heeft. Deze blijft be
rusten bij de openbare lichamen, die daartoe aan
gewezen zijn. De Rijkscommissaris heeft dezen vorm
gekozen om een orgaan te scheppen dat niet door
administratieve bemoeiingen belemmerd wordt.
De bemoeiingen'van den Cultuurraad kunnen zich
uitstrekken over zaken, die onder welk departement
of onder welke particuliere instelling ook, ressor
teeren.
De la'atste beslissing over te nemen maatregelen
blijft natuurlijk bij den Rijkscommissaris berusten,
met name ingeval van meeningsverschil. In het alge
meen is het de bedoeling van den Rijkscommissaris
in den Cultuurraad een orgaan te scheppen, dat be
doelt het cultureele geweten van het Nederlandsche
volk te vertegenwoordigen.
Dr. Goedewaagen deelde o.a. mede dat men de
oprichting van de Nederlandsche Cultuurkamer eigen
lijk moet zien als een onderdeel van een groot ont
wikkelingsproces, dat zich eigenlijk al tientallen van
jaren voltrekt.
Men kan de Cultuurkamer zien als een soort van
bemiddeling tusschen de overheid en het cultuur
leven, als een plaats waar belden elkander ontmoe
ten. Het is voor de overheid van het grootste be
lang, dat een dergelijk forum geschapen wordt. Wan
neer vroeger de overheid in contact wilde treden met
de kunst, de pers of de film, ging dat èigenlijk van
geval tot geval.
Tenslotte sprak dr. Goedewaagen nog over den
overgangstoestand waarin wij ons bevinden. Door de
verordening wordt de eigenlijke Cultuurkamer niet
opgericht, maar de mogelijkheid voor de oplichting is
door deze verordening wel geschapen, foodra de
secretaris-generaal van het departement van Volks
voorlichting en Kunsten het noodig zal vinden, twee
gilden van de zes in te'stellen, zal de Cultuurkamer
bestaan. (A.N.P.)
In
De
Kaart van pelt
Op de kaart is de driehoek Sidi Omar-Bardia-Solloem aangegeven, het gebied
waarin het Britsche offensief in de woestijn van Marmarica op 20 November
begonnen is. De pantserveldslagen ten Zuiden van Tobroek en aan het front'
Solloem-Bardia zijn nog niet ten einde en zullen nog wel enkele dagen duren,
daar de Britten op zeer krachtigen tegenstand stuiten en over de ontwikkeling
van den strijd nog weinig te zeggen valt.
Voor de kinderen De Avonturen van Barrabas de Rode Bosmier.
(Teekeningen van F. Wagner). 67. Hoe het afliep
67. De logge neushoorn
kever keek niet op of om
hij zag alleen maar dal
snelle zwarte miertje voor
zich. dat hij maar niet
kon inhalen. En toen "Oebas
dan ook vlakbij de bodm
plotseling op zij sprong
botste de kever er in volle
vaart tegenop. En zo ge
weldig was de schok dat
de scherpe hoorn er dwars
doorheen boorde en
dat Hein uit zijn veilige
plaatsje werd geslingerd
en juist bovenop de rug terecht kwam van het beest waar
hij'zo vreselijk bang voor was. Maar de kever kon hem
gelukkig geen kwaad meer doen, want hij zat muurvast
aan de boom geklonken! Er was geen verwrikken of be
wegen meer aan. En toen durfde Barrabas ook naar be
neden te komen uit zijn hoge schuilplaats. De beide
vrienden schaamdeP 2ich wel een beetje toen Oebas hun
vertelde, dat het beest eigenlijk helemaal niet zo gevaar
lijk was; en dat bleek ook wel, want in plaats van woe
dend te keer te gaan. stonjl hij daar wat zielig tegen de
boom gedrukt en keek zo "medelijwpkkertö naar de drie
krijgers, dat Oebas naar hem toe_glng. Maak me als-Je-
blieft lost" vroeg de grote kever toen met zo'n hoog
-pieperig stemmetje, dal Barrabas en Hein er van in de
lach schoten. Maar Oebas bleef ernstig en zei: ..Goed we
zullen proberen, je weer los te krijgen, maar onder één
voorwaarde. Je moet ons helpen om door het grote moe
ras te komen"' Nu voelt een neushoornkever erg weinig
voor water, maar om te blijven vastzitten in een boom,
daar voelt hij nog veel minder voor. Dus stemde hij toe
in de voorwaarde, die de zwarte mier hem gesteld had.
En met vereende krachten trokken ze toen het logge beest
langzaam maar zeker uit zijn benarde positie.
iedere provincie een Grondkamer.
voornaamste bepalingen uit het
besluit.
's GRAVENHAGE 25 November. Het Verordeningen
blad bevat een besluit van de secretarissen-generaal van
de departementen van Justitie, van Landbouw en Vissche-
rij' en van Financiën tot regeling van de pacht (pacht
besluit). Hieronder volgen daaruit de voornaamste arti
kelen of gedeelten daarvan:
ART. 1. Pacht in den zin van dit besluit is een overeen
komst, waarbij de verpachter zich verbindt tegen een
pachtpraestatle een hoeve of los land aan den pachter te
verstrekken om te gebruiken en daarvan de vruchten te
trekken. Een pachtpraestatle bestaat uit de voldoening
van een pachtprijs met, of zonder bijkomstige verplich
tingen. Onder hoeve.wordt verstaan land met de daarbij
behoorende gebouwen en andere opstallen, onverschillig
wélke vorm van landbouw op het land wordt uitgeoefend.
Eveneens worden onder hoeve verstaan gebouwen en an
dere opstallen, welke zijn ingericht voor het landbouw
bedrijf. Onder landbouw wordt verstaan:
1, akkerbedrljf; 2. veehouderij; 3. pluimveehouderij: 4.
tuinbouw, daaronder begrepen het kweeken van boomen.
bloemen en bloembollen; 5. teelt van grïendhout; 6 ,elke
andere tak van bodemcultuur. Alle overeenkomsten, welke
de in den eersten zin omschreven strekking hebben,
worden als pacht aangemerkt, in welken vorm en onder
welke benaming zij ook mogen zijn aangegaan.
ART. 2. De bepalingen van dit besluit vinden overeen
komstige toepassing op overeenkomsten, waardoor tegen
een vergoeding in eens of in termijnen zakelijke genots
rechten voor vijf en twintig jaar of korter op landerijen
gevestigd zijn.
ART. 4. Bij eigendomsovergang van het verpachte op een
derde volgt deze in alle rechten en verplichitngen van
den verpachter op.
Rechter en verplichtingen, welke vóór tten eigendoms
overgang opeischbaar zijn geworden, gaan op den derde
niet over.-
ART. 5. Op een beding, als bedoeld bij artikel 1230 van
het B. W., ingevolge hetwelk het bezwaarde goed niet
zonder toestemming van den hypothecairen schuldeischer
mag worden verpacht, kan door dezen geen beroep wor
den gedaan, indien de in pachtzaken bevoegde rechter
heeft verklaard, dat de verpachting den waarborg vooj-
den schuldeischer ,niet aantast.
ART. 7. De pachtovereenkomst moet schriftelijk wor
den aangegaan.
ART. 8. - Zoolang de pachtovereenkomst niet schriftelijk
is aangegaan, is de pachter niet. gehouden den pachtprijs
te voldoen. De pachter is gerechtigd terug te vorderen
hetgeen hij onverschuldigd heeft voldaan. Op verzoek van
de meest gereede partij wordt de overeenkomst door de
grondkamer schriftelijk vastgelegd. De grondka
mer roept beide partijen op en legt, overeenkomstig de
wettelijke voorschriften en zooveel mogelijk in overeen
stemming met partijen," de overeenkomst vast; deze over
eenkomst is voor partijen bindend. Indien het bestaan van
een pachtovereenkomst op redelijke gronden wordt be
twist. houdt de grondkamer de behandeling van het ver
zoek aan, totdat de in pachtzaken bevoegde rechter op
vordering van de meest gereede partij over het al of niet
bestaan van een pachtovereenkomst zal. hebben beslist.
ART. 9. Openbare verpachtingen zijn verboden, tenzij
de grondkamer voor de verpachting daartoe' haar toe
stemming heeft verleend. De grondkamer kan aan de toei-
stemming voorwaarden verbinden.
ART. 10. De pachtovereenkomst geldt voor een bepaal
den tijd. Deze tijd bedraagt twaalf, jaren voor een hoeve
en zes jaren voor los land, tenzij een langere duur is be
dongen. Met toestemming van de grondkamer kan een
pachtovereenkomst voor een korteren duur worden aan
gegaan. De grondkamer verleent deze toestemming slechts,
indien uit de bijzondere omstandigheden van het geval
een korte duur van de overeenkomst redelijkerwijze voort
vloeit en de landbouwbelangen hierdoor niet worden ge
schaad. Als bijzondere omstandigheden worden niet be
schouwd beperkingen, den verpachter door derden op
gelegd. In een pachtovereenkomst kan als pachtprijs
slechts bedongen worden een uitsluitend naar tijdsruimte
bepaald en niet van den prijs van producten of van andere
factoren afhankelijk gesteld bedrag in Nederlandsch geld;
met toestemming van de grondkamer kan evenwel de
pachtprijs op andere wijze worden bepaald.
ART. 12. Nietig is elk beding in een pachtovereenkomst,
ingevolge hetwelk de geldelijke lasten, welke den verpach-
ter'door publiekrechtelijke lichamen zijn of> zullen worden
opgelegd, geheel of ten deele ten laste van den pachter
komen.
ART. 18. De verpachter moet den pachter instaan voor
alle gebreken van het gepachte, welke de pachter niet
kon kennen en wellce^dezen belemmeren het verpachte te
gebruiken en daarvan de vruchten te trekken. Wanneer-
zoodanige gebreken aanwezig zijn, heeft de pachter de
keuze om vermindering van den pachtprijs of de ontbin
ding der overeenkomst te vordéten, alles onverminderd
zijn recht op schadevergoeding, indien bij het sluiten van
de pachtovereenkomst schriftelijk is verklaard, dat zoo
danige gebreken niet aanwezig waren, of indien het ver
zwijgen van zoodanige gebreken aan de arglist van den
verpachter is te wijten. De vordering tot vermindering van
den pachtprijs en dié tot ontbinding vervallen zes maan-
deh nadat de pachter van het gebrek had kunnen kennis
dragen.
ART. 20. Tenzij anders is overeengekomen, is de ver
pachter gehouden aan het verpachte gedurende den pacht
tijd alle noodzakelijke reparation-.te doen. met uitzonde
ring Van de geringe en dagelijkséhe. welke volgens het
plaatselijk gebruik ten laste van den pachter komen.
Komt de verpachter binnen veertien dagen na schriftelijke
aanmaning van den pachter deze verplichting niet na,
dan is de pachter bevoegd, na verkregen goedkeuring dei-
grondkamer. de reparatiën zelf op kosten van dén ver
pachter te doen verrichten.
ART. 21. Indien het gepachte een dringende, ten laste
van den verpachter komende, reparatie of verbetering
noodig heeft, of Indien nieuwe gebouwen moeten worden
gesticht, waarvan de kosten ten laste van den verpachter,
komen en waarmede niet tot na hét einde der pachtover-'
eenkomst kan worden gewacht, moet de pachter deze
werkzaamheden gedoogen.
De grondkamer kan in deze gevallen op verzoek van
een der partijen de pachtpraéstatie in overeenstemming
met de nieuwe omstandigheden wijzigen. Zij hóudt daarbij
rekening met vermindering of vermeerdering van op
brengst of genot. In dit laatste geval kan de grondkamer
den pachtprijs verhoogen met rente en afschrijving, voor
zooverre deze de te verwachten vermeerdering van de op
brengst niet te boven gaan.
ART. 23. De verpachter is gehouden de tot het ge
pachte behoorende gebouwen en 'andere opstallen tegen
brandgevaar te verzekeren. De pachter ls gehouden, leven
de en doode have met inbegrip van voorraden en produc
ten tegen brandgevaar te verzekeren.
Wanneer één van de partijen haar verzekeringspllcht
niet nakomt of met de betaling van een premie in gebreke
'is, kan de andere partij op kosten van de nalatige partij
de verzekering sluiten of de premie betalen. De pachter
is bevoegd de door hem ingevolge het vorige lid gedane
uitgaven van den pachtprijs af te houden.
ART. 25. Zonder schriftelijke toestemming van den ver
pachter is de pachter niet bevoegd het gebruik en de
vruchttrekking van het gepachte geheel of ten deele aan
een ander over te dragen.
ART. 26. De pachter is niet bevoegd de bestemming,
Inrichting of gedaante van het gepachte geheel of gedeelte
lijk te veranderen dan na verkregen schriftelijke" toe
stemming van den verpachter. Ingeval deze zijn toestem
ming weigert, kan de pachter bij de grondkamer de mach
tiging daartoe vragen.
ART. 27. Bij het einde der pachtverhoudlng is de ver
pachter verplicht den pachter een naar billijkheid te be
palen vergoeding te geven voor de verbeteringen, welke
door dezen in de laatst verloopen tien Jaren aan het ge
pachte zijn aangebracht. De vordering van den pachter
lot vergoeding voor verbeteringen dient ten minste een
jaar voor het einde van de pachtovereenkomst te worden
ingesteld.
De verplichting voor den verpachter bestaat slechts.
1. indien de pachter tijdig aan den verpachter, onder
opgave van de geschatte kosten, schriftelijk mededeelim?
van de voorgenomen verbetering heeft gedaan en of de
verpachter zich daartegen, na ontvangst van de mededee-
ling, niet binnen een maand uitdrukkelijk heeft verzet,
of de grondkamer, ln geval van zoodanig verzet, op vor
dering van den pachter dit verzet ongegrond heeft ver
klaard, dan wel; 2. indien de grondkamer bij een machti
ging overeenkomstig artikel 26 den pachter recht op ver
goeding heeft toegekend.
ART. 30. Indien de pachtovereenkomst voor den duur
van ten minste twaalf jaren voor een hoeve of van ten
minste zes jaren voor los land is aangegaan, kan de pach
ter den in pachtzaken bevoegden rechter verzoeken de
pachtovereenkomst te verlengen. Dit verzoek moet ten
minste een jaar voor het einde van de loopende pacht
overeenkomst worden gedaan. In bijzondere gevallen kan
'ook een verzoek, dat na dit tijdstip is gedaan, in behan
deling worden genomen.
De rechter beslist naar billijkheid, met dien verstande,
dat hij het verzoek o.m. zal afwijzen;
X. indien blijkt, dat de bedrijfsvoering van den pachter
niet is geweest, zooals het een goeden pachter betaamt;
2. indien het optreden van den pachter jegens den ver
pachter in de afgeloopen pachtperiode aanleiding heeft
gegeven tot gegronde klachten;
4. indien de verpachter of een van diens -Oloed- of aan
verwanten in de rechte nederdalende linie het gepachte
persoonlijk in gebruik wil nemen: zou evenwel den pach
ter door het verlies van het gepachte de grondslag van
zijn maatschappelijk bestaan worden ontnomen, dan geldt
zulks slechts, indien het persoonlijk gebruik van het ver-
pachte voor den verpachter of diens bloed- of aanverwan
ten niet van overwegende beteekenis is.
Het in het vorige lid onder 4 bepaalde geldt niet, wan
neer de verpachter een rechtspersoon is.
ART. 33. De pachtovereenkomst gaat niet van rechts
wege te niet door den dood van den verpachter of van den
pachter. Nochtans kan binnen vier maanden na den dood
van den pachter de meest gereede der erfgenamen of de
overblijvende echtgenoote zich tot den rechter wenden,
met de vordering: 1. een of meer hunner in de plaats van
den overleden pachter te doen treden' en de overigen uit
de pacht te onstaan, of 2. de pachtovereenkomst te ont-
binden.
Gelijke vordering om de pacht te ontbinden kan door
den verpachter worden gedaan binnen vier maanden, na
dat hij van den dood van den pachter heeft kennis ge-
kregen.
ART. 35. Wanneer een der partijen nalatig is in het na
komen van haar verplichtingen, kan de rechter naar ge
lang van omstandigheden, op vordering van de weder
partij, met ingang van een bij het vonnis te bepalen dag,
de pachovereenkomst ontbinden.
ART. 37. De verpachter moet een vermindering van
den pachtprijs gedoogen, wanneer gedurende een pacht-
jaar of een pachtseizoen, ten gevolge van buitengewone
omstandigheden, de opbrengst van het bedrijf aanzienlijk
minder is geweest dan bij het aangaan der overeenkomst
te verwachten was.
ART. 38. Telkens voor het verstrijken van een pacht
periode van drie jaren zullen verpachter en pachter, indien
een hunner dit uiterlijk drie maanden voor het verstrij-
ken van dit tijdvak verzoekt, met elkander in overleg
treden nopens herziening van dé pachtpraestatle.
ART. 39. De pachter moet een verhooging van
pachtprijs gedoogen, wanneer gedurende een pachtjaar
of een pachtseizoen de lasten, die den verpachter door
publiekrechtelijke lichamen zijn opgelegd wegens buiten
gewone werken, waardoor des pachters bedrijf gebaat
wordt, aanzienlijk hooger zijn geweest dan bij het aan
gaan der overeenkomst te verwachten was.
ART. 41, Elke pachtovereenkomst en elke overeenkomst
tot wijziging of aanvulling van een pachtovereenkomst
behoeft de goedkeuring van de grondkamer.
ART. 42. De verpachter is verplicht en de pachter be
voegd binnen dertig dagen na het onderteekenen der over
eenkomst een door partijen onderteekend of notarieel af
schrift. alsmede twee ongeteekende copleën van de over
eenkomst aan de grondkamer te doen toekomen. Indien
de partijen de door de grondkamer verlangde wijzigingen
niet aannemen, verklaart zij de overeenkomst nietig of
wel wijzigt zij deze. De overeenkomst, zooals deze door
de grondkamer is gewijzigd, heeft dezelfde kracht als een
tusschen partijen aangegane overeenkomst. In geval van
nietigverklaring regelt de grondkamer, indien dit noodig
is, de gevolgen voor beide partijen.
ART. 47, In elke provincie wordt door de secretarissen-
generaal van de departementen van Justitie en van Land
bouw en Visscherij een grondkamer ingesteld. De grond
kamer is een rechtspersoonlijkheid bezittend publiek
rechtelijk lichaam.
ART. 48, De grondkamer is samengesteld uit een vopr-
zitter, een secretaris en ten minste vier deskundige leden,
Bij de benoeming van de leden der grondkamer wordt
zorg gèdra'gën, dat nóch het belang der pachters, noch
dat der verpachters overheerscht
ART. 49 houdt in welke de werkzaamheden der grond
kamer zijn.
ART. 51. Van het beroep tegen beslissingen der grond
kamer wordt kennisgenomen door de centrale grond
kamer, welke gevestigd is te Arnhem.'
ART. 74. Het is verboden zonder voorafgaande goed
keuring van de grondkamer een overeenkomst aan te
gaan, waarbij de exploitatie van een hoeve of los land
door den eigenaar of den rechthebbende aan een a
wordt overgedragen, indien deze laatste een belangrijken
invloed op de leiding van het bedrijf verkrijgt en als
tegenprestatie een vergoeding ontvangt. De grondkamer
këurt zoodanige overeenkomsten slechts goed, indien voor
het aangaan daarvan bijzondere gronden aanwezig zijn
en verpachting haar niet doelmatig .voorkomt. Zij treedt
niet in een beoordeeling van de voorwaarden, van de over
eenkomst.
ART. 77. Het is verboden ter zake van of in verband
met een pachtverhouding eenige ongeoorloofd voordeel te
bedingen of aan te nemen. Onder ongeoorloofd voordeel
v^ordt verstaan ieder voordeel, bedongen of aangenomen:
1. door een ander dan den pachter of verpachter; of wel
2. door den verpachter anders dan krachtens een pacht
overeenkomst of een overeenkomst tot wijziging of aan
vulling van een pachtovereenkomst, ten aanzien waarvan
de voorschriftenj van dit besluit zijn in acht genomen.
Onder voordeel wordt niet begrepen een redelijke vergoe
ding voor verrichte diensten. De bepalingen van dit ar
tikel 'worden 'beschouwd als prijsvoorschriften in Óen zin
van het prljsbeheerschingsbesluit.
ART. 79. Pachtovereenkomsten voor onbepaalden tijd,
welke bij het in werking treden van dit besluit van kracht
zijn, worden geacht voor hoeven voor twaalf en voor los
land voor zes jaren te zijn aangegaan, met dien verstande,
dat hét laatste jaar voortduurt tot het volgens plaatselijke
gebruik voor ontruiming van het gepachte geldend tijdstip.
Voor de bepaling. Van het einde van den twaalf- of zes-
jarinen termijg'komen de jaren, gedurende welke de pacht
overeenkomst vóór het in werking treden van dit besluit
bestaan heeft, mede in aanmerking tot een maximum van
tien, onderscheidenlijk vier jaren.
Niettemin kan een zoodanige overeenkomst voor het
verstrijken van den twaalf- of zesjarigen termijn overeen
komstig de artikel 34 tot en met 40 van de pachtwet
eindigen: 1. indien vóór het in werking treden, van dit
besluit de overeenkomst ls opgezegd; 2. indien na dit tijd
stip de overeenkomst is opgezegd, omdat de verpachter,
die de overeenkomst heeft aangegaan, mits geen rechts
persoon zijnde, of diens bloed- of aanverwanten in de
rechte naderdalende linie het gepachte in gebruik willen
nemen en bij het. aangaan der pachtovereenkomst een
daartoe strekkend voorbehoud ls gemaakt en de pacht
ten minste vijf jaren heeft geduurd.
ART. 80. Pachtovereenkomsten voor bepaalden tijd,
welke bij het in werking treden van dit besluit van kracht
zijn. gelden voor den duur, waarvoor zij zijn aangegaan.
ART. 82. Van de pachtpraestaties uit hoofde van alle
bij het in werking treden van dit besluit loopende pacht
overeenkomsten'kan, in afwijking in zooverre van het be
paalde in artikel 38, binnen zes maanden na het inwerking
treden van dit besluit overeenkomstig herziening worden
gevraagd.
ART. 88. In afwijking van het bepaalde bij artikel 42,
lid 1 en 2, der onteigeningswet en van artikel 9 van het
algemeen vorderingsbesluit 1940 (no. 110/1940) heeft in geval
van onteigening of vordering in eigendom de pachter,
wiens pacht nog een of meer jaren moet duren, recht op
voledige schadevergoeding.
ART. 90. Dit besluit treedt heden in werking.
Aanbieding van Zweedsclie
staatsobligaties
Aan de Nederlandsche Bank
AMSTERDAM, 25 November. In de Nederland
sche Staatscourant van Maandag 24 November
1941, no. 229, is een deviezer.bekendmaking opge
nomen, welke o.m inhoudt: Ingezetenen zijn ver
plicht de hun bij het in werking treden van deze
beschikking in eigendom toebehoorende en de na
dien door hen verkregen navolgende Zweedsche
obligatiën rechtstreeks of door tusschenkomst van
een deviezenbank aan de Nederlandsche Bank op
den voet van het besluit no. 116/1941 aan te bieden
en op verlangen te verkoopen en over te dragen:
Zweden 1941 3'/2 pet. coupons 15/615/12 e
Zweden 1941 3 pet. coupons 15/615/12. De aan
bieding dient te zijn geschied uiterlijk 14 dagen na
het in werking treden dezer beschikking en voor
zoover betreft de na die inwerkingtreding verkre
gen obligatiën uiterlijk 14 dagen na het tijdstip
der verkrijging. Deze beschikking treedt in wer
king op den dag van haar afkondiging in de Neder
landsche Staatscourant.
PRIESTERJUBILEUM TE HAARLEM.
De eerw. heer H. W Agterof secretaris van het
Bisdom Haarlem, vierde Dinsdag zijn 12Vs!jarig
priesterschap, 's Morgens werd door hem in de kapel
van het St. Joiefkinderhuis aan den Zijlsingel een
plechtige Hoogmis opgedragen, geassisteerd door
pastoor A. Ltlhn als diaken en secretaris F. Bank als
sub-diaken. Tegenwoordig was o.a. Mgr. J. P Huibers,
Bisschop van Haarlem. Daarna was er een receptie
voor de zusters van het kinderhuis, gevolgd door een
zeer drukke receptie ln het bisschoppelijk paleis. I